poesje met hem gesproken had, vertelde hij me een verhaal, dat ik eerst niet begrèep. Toén de zeeman gezegd. had hóe het in elkaar zat wist ik het wel. Zoo was het: Een schipper voer met Noordenwind pp het Noorden aan en toch kwam hij vooruit. Hoe is dat mogelijk? «.Ta, denken jullie daar nu maar eens over na! Ecu hond als baanwachter. Van de iSpaansche stad Barcelona loopt een daniïadbaan naar het beroemde klooster Mont- feirat. t?e spoorwegmaatschappij heeft bij een overweg een heel ongewon ebaanwachter aan gesteld, n.l. een kleine hond'. Gewoonlijk ligt het dier rustig naast de baan en schijnt het niet de minste aandacht voor zijn omgeving te heb ben. Het is een hond als een andere en hij zou de duizenden voorbijgangers niet eens opvallen, als hij geen kleine dienstpet op zün kop had. Maar laat er eens een trein aankomen! Dan gaat de hond opzitten midden op, de straat en dan houdt hij het verkeer tegen door in zijn voórpooten een roode vlag omhoog te houden. Volgens een ambtenaar van de spoorwegmaat schappij, doet deze viervoetige baanwachter met groote betrouwbaarheid zijn plicht. .Jannekc -Manneke. Janneke-manneke ontdekte de wereld, Janneke-manneke ontdekte het gras, Keek eens naar boven, toen naar beneden. Keek naar alles wat om hem was. Sloeg naar een vliegje, dat zat op zijn bolletje Wees naar een bloempje en greep het toen. Schrok van een vlindertje, gaf een gilletje Wist niet, goed, wat hij daarna zou doen. •Janneke-manneke was moe vah de wereld Janneke-manneke had genoeg van 't gras, Nam toen zijn toevlucht maar tot zijn duimpje En keek naar niets méér dat om hem was. Het leekpraatje van Oom Maarten. Hallo neefjes! Hallo nichtjes! Neen maar, nu wordt het me toch een beetje bar. Heb jullie jé tong verloren. Ik 'hoor haast niets meer. Zóó druk is het toch niet meer op school? Jullie zijn zeker in de war gebracht door de puzzle's die oom .Maarten had opgegeven. Maar wij zijn nu weer naar onze oude, beproefde raadsels teruggekeerd, hoor. Ik denk, dat het komt, omdat de dag nu weer wat langc-r is; dan spelen jullie natuurlijk liever buiten, dan een briefje aan Oom Maarten te schrijven. Maar dat vind ik niets leuk hoor. Een oogenblikje per week kan er loch nog wel voor me af. Ook Miesje kijkt voortdurend naar jullie episteltjes uit, want die leest altijd met me mee. Daar heeft ze zoo'n plezie rin. Als het nog langer voort duurt, ga ik een inktkoker met een pen uitloven voor degeen, 'die het meeste schrijft; misschien dat dat dan wel helpt. Of soms ook niet? Bfi- nu gaan we weer raadselen. Ik heb een paar extra mooie boeken beschikbaar gesteld voor de fees telijke gelegenheid. Dus doe je best! En waar blijven de .verhalen, ovejr jullie. Aprilmoppen? Tante Gé klaagt ook al er over, dat ze van de nichtjes zoo weinig hoort. Kom nichtjes, als je geregeld mee doet," leer je allengs hoe langer hoe beter handwerken. Eerst gemakkelijke din gen en later heel moeilijke. Dus moet je ook trouw blijven meedoen. j Oplossingen LETTER, K. 1. Oranjefeest. 2. Kaneel, Ka. Neel. 3. Een koevoet. 4. De haan van den toren, de roode haaiij (brand). Een gebraden haan, een geweer haan, enz. LETTER O. 1. Voorwwaarts gelezen behoor ik tot den %del, zeer oud; Rugwaarts, o - - dan ben ik piets anders dan bO„t! 2. Wie zag wel .eens een hal ven varkenskop met twee oogen? 3. Het gaat met een gespleten hoef, |3teeds over gladde paden; Als 't dorst krijgt laat men 'ticd'ren keer Tn troeble vijvers baden; Dan loopt het weer van nieuws af aan, En 't spoor, dat daarvan blijft bestaan. Kan dikwijls oorzaak wezen Van hopen of van vreezen! 4. Mijn eerste deel is een nuttig idee] voor do huishouding en voor den bloementuin. Mijn tweede deel is een zware stof. Mijn geheel is een onontbeerlijk werktuig en heeft ieder menseh weieens in de hand gehad! Wat ben ik? En nu aan de slag. En denk aan mijn verhuis wagen vol briefjes! Dag luilakjes, gegroet van Mies en van jullie aller Oom Maarten. SCHOMMELENDE ROTSEN. Als men in het rotsgebergte de geweldige steen massa's opeengestapeld ziet tegen den hemel, dan zou men natuurlijk aannemen, dat al deze klompen onbeweeglijk vast verankerd waren met de aarde zelf. Zelfs heeft men in de dagelijksche spreektaal de uitdrukking „rotsvast" opgenomen. Natuurlijk zijn deze gebergten, evenals alle andere natuurvormen, blootgesteld aan de inwerking van weer en wind en hieraan is het dan ook toe te schrijven, dat deze gebergten langzamerhand van vorm veranderen. Doch men kan daarbij met den besten wil niet van een „beweging" spreken. En toch bestaan er rotsmassa's, die zich bewegen, hoe wel dit natuurlijk tot de zeldzaamheden in de wereld behoort. Deze bevindt zich in Zuid-Amerika, in de nabij heid van Buenos Aires. Men schat het gewicht op 10.000 Centenaar (1 millioen Koli) en dat is trour wens niet te verwonderen als men de massieve rots klomp ziet. Het eigenaardige van deze steenklomp is het evenwicht ervan op de berghelling. Men zou denken, dat de steen ieder oogenblik naar beneden zou storten, in zijn val versplinterend en een lawine van rotsblokken medevoerend, die. met donderend geweld een weg naar de vlakten en naar het dal banen. Én toch gebéurt' ér niets van dit allés! Se dert een menschengeheugenis staat de steen reeds ln evenwicht op deze berghelling. En daarmede is men nog niet uitgepraatMen behoeft slechts een licht duwtje tegen de steen te geven en deze begint te schommelen. Zoo hard kan de steen niet schommelen, dat hij van zijn plaats glijdt. Natuurlijk hebben veel reiezigers en onderzoekers zich met deze „schommelende steen" beziggehouden. Tot besliste resultaten zijn zij echter met hun onderzoekingen niet gekomen. Men kan slechts be paalde veronderstellingen betreffende ontstaan, enz. maken. De meest voor de hand liggende oplossing is wel, dat -vele duizenden jaren geleden, de streek, die nu gekenmerkt wordt door de „schommelende steen" bedekt was met gletschers. De overal in het rond verspreid liggende glad-rond geslepen steenen zijn mede een bewijs voor de waarheid van deze veronderstellingen. Het zijn rotsblokken, die de later smeltende gletscher met zich medevoerde en af sleep. Aan deze gletscherverplaatsing heeft de „schommelende steen" zijn tegenwoordige plaats te danken. Overigens treffen wij dergelijke steenen ook in Europa aan, vooral in Frankrijk en Noord-Duitsch- land. Niet zelden liggen ze ook zoo, dat men niet begrijpt hoe het komt, dat ze niet omvallen en in de diepte glijden. Ook deze steenen zijn door het wer ken en smelten van gletschers ontstaan en op hun plaats gebracht. Maar zij zijn lang niet zoo merk waardig als de enorme steenklomp bij Buenos Aires, daar de meesten van dezee eerste steenen vast lig gen en niet door een vingerdruk reeds in een schom melende beweging komen. (Nadruk Verboden). V ACANTIEPRET. Door Met de Paaschvacantie waren de drie gebroeders Veenstra, Rob, Piet en Kid bij hun Oom in een klein, Veluwsch dorpje te logeeren gevraagd en na tuurlijk hadden zij -met enthousiasme aan dien oproep gehoor gegeven. Oom Rob woonde op een groote boerdeerij met honderden bunders bouw- en weieland en zoowaar was daar ook nog te vinden een klein boschje met een prachtig meertje, dat op windstille dagen even doorzichtig was, als een bruinkristallen vaas! Alhoewel de Paaschdagen wel enkele mooie Zon nedagen hadden, was het doorgaans toch niet warm genoeg voor de zomerpretjes. Alleen op windstille plekjes kon je het wagen om je languit in het ont luikende voorjaarsgroen neer te vlijen en met diepe teugen de koele, frissche lucht in te ademen. De temperatuur was er over het algemeen gesproken juist voor geschikt om je tot activiteit aan te spo ren en uit die prikkeling sproot als vanzelf de zucht naar avonturen voort, die ieder gezonde Hollandsche jongen op zoo'n pracht van een boerderij wel zou kunnen bevredigen. Nu tot deze categorie be hoorden voorzeker Rob, Piet en Kid, maar zij had den ook de volle toestemming van hun oom om hün avontuurlijke lusten bot te vieren, mitszij er zorg voor droegen, dat er niets werd vernield, of be schadigd. Daar gaven zij hun eerewoord op en zij hadden dit nog geen enkele keer verbroken. Des ondanks genoten zij toch de strenge bewaking van Kobus, de tuinman-chauffeur-privé vertrouwensman van oom Rob, die je bij dag en ontij wilde verzeke ren, dat je „dat jonge goedje" geen seconde kon ver trouwen. „Het eene moment beloven ze je koeien met gouden horens, doch je hebt ze je rug nog niet toegedraaid of ze doen datgene, wat je ze juist veerboden hebt. Ja, je moet ze mij leeren kennen zéi Kobus tot oom Rob, die maar eens glimlachte en Kobus plaagde door te zeggen: „Dat meen je niet, wel?"Dan schoot Kobus in vuur en vlam en zei: „Oh nee? Nou maarmaar.je moet ze mij leeren kennen. U bent ook jong geweestdaar kan ik nog van meepraten Indien Kobus op dezen windstillen zonnigen mid1- dag ons drietal in de wei had kunnen zien liggen, ieder met een grassprietje tusschen de lippen en een zakdoek voor de oogen om ze tegen het schelle licht te beschermen, dan had hij ongetwijfeld zijn grijze hoofd geschud en gemompeld, dat er „iets broeide." Nu, in dat geval was Kobus niet zoo heel ver bezijden de waarheid geweest, tenminste wat betreft é'n lid van het drietal: Rob. Doch hij kon niet op de gedachte gekomen zijn, want hij was dien middag met oom Rob naar Apeldoorn veertrok- ken. Waar dacht Rob aan? Rob dacht met gesloten oogen aan het slanke rijpaard, dat op dertig Meter afstand rustig aan het jonge grassprietje knabbelde Sinds hij het paard voor den eersten keer had ge zien, was het een stillen droom van hem geweest, om die fiere, gladde nek te omklemmen en met het paard door de wei te galoppeeren. „Opeens rukte hij de zakdoek voor zijn oogen weg, sprong overeind en riep: „Ik doe het!".Tegelijker tijd gingen Piet en Kid ook overeind zitten en keken hun broeder verbaasd aan. „Wat doe jij?" vroeg Kid. „Zie je dat paard?" vroeg Rob en stak zijn arm uit, alsof er wel twintig paarden in de weide lieepen, „zie je dat paard? Ja, ja, zei Piet, „wat wil je daarmee?" Rijden! zei Rob nuchter, alsof dit de gewoonste zaak ter wereld was. Wat? zei Kid ongeloovig glimlachend, „wou jij gaan rijden?" Ja, wat zou dat?" Ach ja, zei Piet wijs, er gebeuren veel gekke dingen in de wereld maar daarom behoef jij nog niet dwaas te doen!" Ach, loop rond!" zei Rob, „alsof het een kunst is om op een paard te klimmen!" Nee, zei Kid, „Maar om er op te blijven! Kijk jo, zei Rob, „dat zit 'm in je knieën, be grijp je? Je moet het paard als het ware met je knieën beheerschen. Dat zou jij bijvoorbeeld nooit kunnen Piet, met die water- en melkknietje van je!" Nee, maar dat beweer ik ook niet; maar jij staat op te hakken over iets, waar je geen spaan van terecht brengt!" Wedden? vroeg Rob strijdlustig. Mij goed. Jij maakt na de vacantie een maand lang mijn straf thema's, wanneer die knol je laat duikelen. In het tegenovergestelde geval doe ik het voor jou!" Allright, en jij Kid? Ook nog een speciaal ver langen?" hetzelfde als Piet, alleen met dit verschil, dat jij dus een dubbele portie krijgt bij eventueel ver liezen en wij jouw kwantum halveeren." Komt er niet op aan, zei Rob, en wierp zijn jas in het gras. Loopen jullie mee tot aan het hek?" Ach nee, „zei Kiddy," wij kunnen het van hier ook wel zien. Maar wees een beetje voorzichtig, wil je? vroeg Piet, anders krijgen wij later nog voor jou op ons kop! Maak je niet bezorgd, broeder, zei Rob en liep een wijsje neuriend naar het hek. Hij sprong erover heen en slenterde toen langzaam in de richting van het paard, dat nog rustig doorgraasde. Toen Rob op ongeveer een meter of CTen afstand was gena derd, hield het op met grazen en keek over haar rug naar het mensch wezen, dat daar zoo gevaar lijk dicht in de nabijheid kwam. Wanneer men het paard in de oogen had kunnen zien, had men daarin een blik van argwaan kunnen bespeuren, want sinds de paarden met de lasso uit hun vrijheid zijn ge trokken, gevoelen zij een instinctieve argwaan tegen alles, wat maar neigingen vertoont hun rug als zetel uit te kiezenEn vooral Meta, die alleen den druk van zijn meester tolereerde en in dit verband alleen behalve oom ook nog Kobus een goed hart toedroeg, was niets gesteld op de aanwezigheid van dit kleine menschwezen en zette kalm haar wandeling voort, nu en dan eens glurend, of de afstand tusschen haar en Rob gehandhaafd bleef. Dit was het begin van een verwoede jacht, want Rob voelde zich smadelijk in zijn eer getast, dat hij het paard niet eens kon krijgen. Hij werd op zijn cirkeltocht aan gevuurd door zijn beide broers. Kiddy riep: „Leg hem wat zout op zijn staart!" En Piet: „Ligt hem een pootje! En eindelijk geschiedde datgene, wat ook de meeste paarden in verleiding heeft gebracht. Rob was een slimmerd Meta werd nieuwsgierig naar de witte voorwerpjes, die het kleine men- schenkind in de hand hield. Instinctief begreep het, dat dit de dingen waren, die zoo lekker zoet smaak ten en bij het hek teruggekeerd kon Meta haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en liep voor zichtig, snuivend naar Rob toe, die zich dapper hield en bleef staan. Zij snuffelde aan de klontjes, die Rob tijdens de koffiemaaltijd steeds in zijn zak liet verdwijnen voor eigen gebruik, en die hem nu goed te pas kwamen en tenslotte at zij de klontjes op. Rob vond het wel een beetje griezelig, die natte lippen op zijn handpalm. Van nu af aan liet Meta zich gewillig aaien en naar het hek geleiden. Met een kwiek sprongetje stond Rob op het hek en van daar af sprong hij op de bruine rug. Meta keek een oogenblik heel verbaasd, toen zij de vracht op haar rug voelde, doch zij was waarschijnlijk in een goed humeur gekomen door de fijne klontjes. Rob keek fier naar Kiddy en naar Piet, die nieuws gierig naderbij slenterden. Nou rijden! schreeuwde Piet. Hu knol! riep Kiddy. Rob zwaaide afwerend met de handen, greep zich vast aan de lange manen en riep „Vort Bles! Meta lichtte even den kop op, schudde onwillig haar slanke hals en ging oen kalm door met haar gras maaltijd. Hu knol! schreeuwe Kiddy nog eens. Je moet hem niet bang maken, zei Piet sar rend. De liefste woordjes hielpen niet en Rob werd door de plagerijen van zijn broers vuurrood. Plotse ling deed hij iets, wat hij nimmer had mogen doen hij duwde de hakken van zijn schoenen in de zijige flanken Meta keek een ondeelbaor oogenblik op, op de manier van „wat zullen we nu hebben? Toen schoot zij snuivend weg, als een pijl uit den boog, daarbij haar achterlijf op een meer dan ongewone manier kronkelend. Alleen dit wegschieten kon Rob zich noch realiseeren. Toen suisde de wind langs zijn wangen, hij zag de aarde kantelenRiddy en Piet draaiden als een spinnewiel in de rondtedaarna zag hij heelemaal niets meer Toen hij de oogen opsloeg, lag hij te midden van hier niet nader te beschrijven massa (het was heel dun en groen van kleur) en een spottend gelach klonk hem in de ooren. Hij keek op en zag zijn broers, die schudde buikend van het lachen door het gras rolden. „Oh, die Robbi, hi.hi.brulde Kiddy. „Zijn broek, kijk eens naar zijn broek!" hijgde Piet. Rob rees langzaam op uit zijn niet benijdens waardige positie en keek naar zijn pantalon, die op z'n zachtst gesproken ontoonbaar was. Met vereende krachten hebben zij pogingen gedaan, om de broek te reinigen, doch wat Rob het meest aan het hart ging, dat was de weddenschapWant woordbreuk is is nu eenmaal voor een Hollandsche jongen een uitdrukking, die niet ln zijn woordenboek voorkomti (Nadruk verboden). j FAKKELOPTOCHT. Op een middag kwam vader thuis en raadt eens, j wat hij meebracht? Drie mooie, gekleurde lampions, j Dat was een verrassing! Een heele lange, smalle voor Dickie een korte breede voor Nelleke en voor Zusje een kleine ronde, met allemaal grappige ver diepinkjes. Alle drie waren beschilderd met ge- 1 kleurde bloemen en hier en daar zat warempel een vogeltje verscholen. Binnenin kon een kaarje gesto ken worden, maar dat moest natuurlijk voorzichtig gebeuren. Anders zou het papier wel eens kunnen scheuren! Vader zou het natuurlijk wel goed kunnen doen. Hij legde de lampions netjes op tafel, zoo dat ze heelemaal plat in de vouwen vielen en stak toen in ieder een kaarsje. „Vader," zei Dickie, „mogen we ze vanavond aan steken en dan even ln den tuin gaan?" Vader keek eens naar moeder en die lachtte een beetje. „Ja, we mogen, ik zie het wel „riepen Nelleke en Dickie uit. „Ik ook", zei Zusje. „Goed", besliste vader, dan mogen jullie voor dat je naar bed gaat nog een kwartiertje in den tuin." „Na het eten keken de kinderen aldoor maar of de zon nog niet onderging; wat duurde dat lang! Maar eindelijk werd het toch langzamerhand don ker en het drietal stapte vroolijk den tuin in. Iedere lampioen was met een ijzerdraadje stevig aan een langen stok vast gemaakt. Nu kon de optocht begin nen, daar marcheerden ze weg. Dickie voorop, dan Nelleke, die deed niets dan huppelen. „Pas toch op. Nel", riep Dlck, „spring niet zoo, anders vliegt de lampion in brand. Hij bukte gauw, want bijna sloeg het ding tegen zijn hoofd. Maar meteen schoot hij in den lach, want achter Nelleke dribbelde Zusje. Met haar kleine handjes hield ze de stok stevig vast. Ze keek heel plechtig en had moeite om de grooten bij te houden. „Laten we een beetje langzamer loopen voor Zusje", zei Dickie zacht tegen Nelleke. En zoo had den ze alle drie plezier en ieder keer, als ze langs het huls kwamen, woven ze naar vader en moeder. En Arendje, het meisje, kwam ook even kijken; ze had van d'r leven nog nooit zoo iets moois gezien en ze had er verstand van, want ze ging altijd naar fakkeloptochten kijken. Maar aan alles komt een einde en tenslotte kwam moeder ze halen om naar bed te gaan. Het was een reuze-leuke avond geweest. HET WEEKPRAATJE VAN OOM MAARTEN. Lieve kinderen: Gelukkig ik hoor daar van een van mijn neefjes, dat de vacantie alweer bijna of geheel om is! Wat een akelige oom, hè, die het leuk vindt, als de va cantie om is, maar dat is een mop niet! De kwestie is, dat die arme oom er maar bij moet inschieten. En daarom vindt oom het nu leuk, dat hij weer een goede tijd tegemoet gaat en weer wat meer van zijn neefjes en nichtjes hoort. Denken jullie ook nog wel eens aan een portretje voor oom? Misschien zijn er in de vacantie wel fototjes van je gemaakt, of niet Maar dan krijg ik er toch ook een, wel? Deze week heb ik minder plaats, daarom moeten de briefjes er nog een week bij inschieten. Maar Niadoco, Boertje, en Puttertje behoeven er niet om te treuren. De volgende keer beantwoord ik jullie allemaal. Ook de uitslag van de teekenwedstrijd maak ik dan bekend. En nu gaan we gauw raad selen en de volgende week gaan we weer dapper en met nieuwe moed aan den slag: OPLOSSINGEN. 1. De letter u. 2. Kat tak. 3. Paars baars kaars 4. Kar-pet karpet. LETTER P. 1. Voor welken ongenooden gast moet men een oogje luiken? 2. Eerst word ik geslagen, dan verpletterd, daar na van mijn huid ontdaan en dan ben ik pas bruikbaar. 3. Waar heeft Uw grootvader de eerste lepel gebruinkt. 4. Wat is de overeenkomst tusschen een straten maker en een onderwijzer in de Nederlandsche taal? Prijswinnares was ditmaal Niadoco; maar eer lijk gezegd, er was héél weinig concurrentie. Maar eerlijk is eerlijk, alle oplossingen van haar waren heelemaal goed! Keurig hoor! Je prijsje kan je op het bureau van de krant afhalen! Dag allemaal. Leuk, dat je weer naar school moet, hè! Niet soms? Ongelooflijk! Jullie aller OOM MAARTEN. PAPA ROODSTAART SCHILDERT. Wisten jullie het nog niet? Papa Roodstaart is schilder geworden. Hij heeft een zwartfluweelen buisje 'aangetrokken en hij laat zijn staartveeren extra lang groeien. En een leerling heeft hij ook al, kijk maarKareltje Das in zijn matrozen pakje heeft er schik in. Schik erin? Waarin? Wel zie jullie dan niet, dat meester Roodstaart eén schilderij heeft geschilderd. En wat mooi ook! Er staat van alles opeen hond, een-- paar vogels, een konijnenkop, een hert, een denneboompje, bla deren, een kruis, een schip, een halve maan, een ster en nog véél meer! Ja, nog veel meer. Zoo bij voorbeeld, een ooievaar, een kalkoen, en twee vo geltjes, een aantal cijfers, eendaar had ik me bijna leelijk versproken!. Zoeken jullie nu maar eenr, uit, wat ik nog vergeten heb om op te noemen. De volgende keer vertel ik wel eens, hoeveel en wat er nog bijhoort. Dag allemaal! (Nadruk verboden).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 6