Hg e li mi Buitenlandse^ Overzicht Kamer kroniek VERBORGEN GELUK Italië en bet conflict met het Vati caan. gtaat het fascisme werke lijk sterk? De kabinetscrisis in België nog steeds niet opgelost. Arm Oostenrijk en verarmd Amerika. Over de Italiaansche binnenlainldsche politieke stroomingen, voor zoover die niet fascistisch ge tint zijn hooren wij zeer weinig. Het is Mussolini inderdaad gelukt de propaganda *an andere rich tingen zoodanig den mond te snoeren, dat er geen kik over de grenzen van het Apenijnsche schiereiland heenklinkt. Em voor de buitenlanders moet het dan wel eens de nindruk wekken of het geheele Italiaansche volk aan de zijde van Mussolin istaat, vooral ook als men de enthou siaste berichten leest, die het Italiaansche regee- ringspersbureau de wereld rondseint en als men in de bioscooptheaters de inderdaad geweldig opgezette betoogingen ter toejuiching van het af seist isch regime op het witte doek ziet. Zwart op wit, een fel contrast. En Mussolini houdt van felle contrasten... in zijn redevoeringen, maar hijduldt geen contrasten in het Italiaaiföehe volk. Er moet zijn en er is ook volgens hem en zijn satelieten een eenig en eensgezind Italiaanseh volk waarin het heroieke van de oude Romeinen levendig is. Maar zouden de toestanden inderdaad zoo zijn als de fascistische propagandadienst dit gaarne doet voorkomen? Ingewijden in de bin- nenlandsche toestanden van Italië weten wel be ter. Ofschoon officieel alle socialistische vakver- eeenigingen en politieke partijen zijn opgeheven, wordt er nog een voortdurende illegale propa ganda gevoerd. De I.T.F., de Internationale 'Transport Federatie bijv. verspreidt regelmatig kleine op sigarettenpapier gedrukte krantjes niet grooter dan een vinger in het vierkant, maar die het nieuws inhoudt van een groote krant. Dit alles dringt zich op als men kennis neemt van het conflict dat gerezen is tusschen het Vati- caan en de Italiaansche regeering, lees den dicta tor Mussolini. Het lijkt ons niet te getuigen van een groote innerlijke sterkte van 'de fascistische idee als acht jaren na de stichting van dit regime nog steeds elke vrije meeningsuiting in Italië is verboden, onderdrukt wordt en streng bestraft wordt .Men kan in Italië hetzelfde opmerken als in Sovjet Rusland, waar ook elke vrije mee ningsuiting den kop is ingedrukt. De Italiaansche regeering heeft door de politie bij alle kringen van de Katholieke Jeugdbewe ging huiszoekingen gedaan, omdat zij deze or ganisatie er van verdacht zich met politieke agitatie te bemoeien hetgeen alleen aan de zwart- hemden is toegestaan. Men kan dit besluit niet anders opvatten dan een soort oorlogsverklaring aan de katholieke kerk. D:e Katholieke Jeugdor ganisaties immers genoten de bescherming en aanmoediging van Z. H. de Paus. Overal ter wereld, met uitzondering dan van de Sovjetrepu blieken hebben de Katholieken het recht zich Katholiek te organiseeren. Ein volgens de leer stellingen van de Katholieke kerk niet alleen! het recht, maar ook de plicht. Maar Mussolini, die in alle andere, dan fascistische vereenigingen een gevaar voor zijn stelsel ziet, misschien wel terecht, want er zijn onder de Katholieken in. Italië, die niets van het fascisme willen weten, FEUILLETON verbiedt en zendt zijn spionnen tot in de Gods- huizen. Niet alleen de Katholieke Jeugdorganisa- moeten het ontgelden, ook andere Katholieke instellingen hebben te lijden van het onbesuisd en goweldadig optreden van de fascistische ver enigingen. Talrijke incidenten vallen op het oogenblik in Italië voor. Verschillende gebou wen der Katholieke actie zijn door de politie gesloten en archieven in beslag genomen. Men kan gerust zeggen, dat er een ernstige toestand in Italië heerscht, hetgeen ook blijkt uit het feit dat het contact van het Vaticaan met de Itali aansche regeering reeds gedurende enkele weken is verbroken. Ook de Italiaansche gezant bij het Vaticaan onderhield sinds korten tijd niet meer het gebruikelijke contacct met de leiders van de Vaticaansche politiek. Hoe de toestand i zich verder zal ontwikkelen is nog niet te voor zien. Hier staan twee tegenovergestelde hou dingen tegenove relkaar. Mussolini drijft sinds zijn dictatorschap steeds een onverzoenlijke po litiek en van tegemoetkomingen, wil deze mo derne Caesar niets weten. Het Vaticaan daaren tegen heeft steeds een verzoeningspolitiek ge volgd, maar eens zo uook daar wel eens een einde aan kunnen komen. Naar buiten toe heeft het altijd den schijn ge had ,dat het fascisme zeer sterk stond. Niemand zal ook ontkennen dat Mussolini in de eerste jaren van zijn bewind orde in de toen wel zeer wanordelijken toestand heeft gebracht. Maar als korten tijd daarop weer alle ten gronde. Het schijnt, da', ook in de latere jaren van een lang zaam herstel Oostenrijk zich nooit geheel van die plaag heeft kunnen bevrijden. Maar vooral, ■Oostenrijk heeft nooit nadien meer op eigen beenen kunnen staan, wat niet zoo heel verwon derlijk is, omdat men alle voornaamste bronnen van inkomsten had ontroofd. Niet ten onrechte heeft men de Oostenrijksche republiek het kind met het waterhoofd genoemd, daarmee doelende op de dichtbevolkte hoofdstad Wjeenen en het armoedige achterland. Thans schijnt Oostenrijk zich niet zonder buitenlandsche hulp te kun nen redden. Oostenrijk is en "blijft het hulpbehoe- venste onder alle Eiuropeesche staten. ;-ok Amerika begint den ernst van de wereld crisis aaD den lijve te ondervinden en zelfs uit vloot is belichaamd. ?pr. critiseert de salaris verlaging van de Indische ambtenaren en ver wijt de regeering niet naar andere bronnen van inkomsten te hebben uitgezien. Vervolgens be spreekt deze afgev. de ontbinding van de P.N.I., die de geheele Inlandsche beweging heeft lam geslagen. Sterk overdreven vindt spr. de opvat ting der regeering, dat deze beweging uiterst extremistisch en communistisch is georiënteerd. Spr. verzoekt ook inlichtingen over de bezoeken, die doo rbuitenlandsche gouverneurs en vorsten aan den G.G. van Indië zijn gebracht en waar van eerst gezegd werd ,dat het zuiver beleefd heidsbezoeken waren. Doch later is wel komen vast te staan, dat deze bezoeken een anderen; ondergrond hadden en daarom zou spr. gaarne van een noodtoestand in de staatsfinanciën. Het kan verkeeren. men na zoovele jaren thans "weer overgaat tot het wete°ntwcrp tot steun van de beet hof etinlifon uiiworlelbouwers z.h.s. aangenomen. De heer v. d Mijnheer Dol berg vindt dat alles ook recht prettig, en, in een zalig genot zich de handen wwrijvende, staat hijditmaal zonder toelating van zijne vrouw op en gaat zijn oogopslag door het raam, voor hetwelk zich de lommerrijke laan van lindeboomen, die toegang tot Rozenhof geeft, uitstrekt. Hemel!" roept hij uit, bedrieg ik mij niet, dan komt ginds Max Wil fried aanstappen." Die woorden werken als een donderslag. Moe der en dochter staan op en "komen voor het ven ster en o ramp! hij is het, 'tis Max Wilfried! Ge dochter zegt niets, mama kan haren wrevel niet verbergen en mompelt: „Die moest nu ook juist komen." Een donkere wolk heeft de heldere zonnestraal van zoooven onderschept. Max is de plassende regen op den dag, dat gij u een vroolijk buiten partijtje hadt voorgesteld. Max is de ijskoude ■notaris, die na het testament van uwen oom geopend te hebben, zegt: onterfd" en alzoo in eens al uw luchtkasteelen wegslaat. Max is de klap, die eene flinke deerne u geeft, als gij hoop- tet eenen zoen op te loopen, en als gij aan het kaartleggen gelooft waarom niet gelijk aan het spiritisme? dan is Max de ongeluksvo gel®, klaveren-aas, die plotseling in het midden der uitgestalde kaarten neervalt, en met zijne zwarte vlerken al het geluk in het donke rstelt. Men begrijpt dat mijnheer Max Wilfried zoo welkom is op Rozenhof, als een natte en beslijkte waterhond bij u, lezer, wanneer gij u hebt uitge- doscht en een witten pantalon; bij u lezeres, wanneer gij u hebt getooid in een helder en kers- versch zomerkleed. Barometer der sympathie voor mijnheer Wil fried: bij mijnheer Dolberg, zeer twijfelachtig, bij de dochter regenachtig, bij mevrouw storm, orkaan. Maar mevrouw moet zich goed houden* het stichten van een vrouwelijke fascistische mi litie, geheel op ddenzelfden leest geschoeid als de mannelijke, fascisten, dan vraagt men zich af, hoe lang nog zal deze zwarthemdenromantiek de Italiaansche politiek beheerschen. Zijn de inci denten rond de Katholieke kerk wellicht het begin van een kentering in de binnenladsche po litiek De Belgische kabinetscrisis is, zooals wel te voorzien was nog niet opgelost en duurt nu reeds ongeveer twee weken. Die heer Denkin, die thans bezig is een kabinet bijeen te zoeken heeft het zeer moeilijk en mag het vrijwel als zeker aannemen, dat men de kabinetscrisis voor onop losbaar zou verklaard hebben, als niet het spook van de kamerontbinding dreigde. Dat willen de meerderheidspartijen voor alles trachten te voor komen. Als men den Belgischen binnenlandschen toestand eens op den keper beziet, dan schijnt er vooral in de kringen, die veel in de Wetstraat te Brussel vertoeven niet alles in den haak te zijn. Em over den heer Renkin wordt niet in alle opzichten onverdeeld gunstig geoordeeld. De heer Renkin, die in het proces van den Staat destijds baron Evence Coppeé, die aan het Duitsche leger benzol leverde verdedigde, bezit ook in de finan- cieele wereld winstgevende relaties. Het is te begrijpen, dat men vooral in de minderheidspar tijen, maar lang niet daar alleen wel zeer ver wonderd is, dat de Koning juist aan Renkin de opdracht gaf tot het samenstellen van een re geering. Ook al zou Renkin er in slagen een re geering samen te stellen, hetgeen wel zeer be twijfeld mag worden, dan nog zal het de vraag zijn of deze wel levensvatbaarheid zou hebben. Wij gelooven dat er, wil men de rust in België doen wederkeeren, een grondige verandering in de politiek moet komen. Oostenrijk is steeds de speelbal geweest van financieel® avonturiers. Vooiral in den inflatie tijd zijn deze bij honderden als aasgieren op de weerlooze republiek afgekomen, bankenverre zen als paddestoelen uit den grond en gingen ook nu mijnheer Georges het venster nadert en een blik in de laan werpt, zegt mevrouw, die hern juist bij het omkeeren op dien oogopslag betrapt, met een soort van onverschilligheid: „jOch, 'tis eein beschermeling van mijnheer Dolberg." Ada plaatst zich met den ruig naar het ven ster, en tracht zooveel mogelijk mijnheer Geor ges van dat nieuwe en onaangename voorwerp af te leiden. Mevrouw lokt haar man terzijde en fluistert hem, altijd wrevelig, toe: „Heot gij dien ongeluksvogel juist vandaag doen komen?" „Wel neen, liefste. Ik „,Nu hij kan in de keuken eten. Gaat er heen, doe hem verstaan, dat hij ons zeer ten onpas komt." Die, woorden „hij kan in de keuken eten", snijden den ouden man scherp door het hart. Hij mocht dus den armen Max Wilfried niet meer ontvangen dat kind, hetwelk hem op een sterfbed was aanbevolen! Arm is die Max, dat !is waar, maar men moest toch voor hem niet blozen, och, waarom komt hij ook gedurig op Rozenhof, wanneer er personen zijn, wien men niet gaarne laat weten, dat men zulke mindere kennissen heeftJa, vriend Dolberg, dat is fataal, tls als de onverbiddelijke vinger der Voorzienigheid, die overal,, gelijk in het paleis van Balthazar, op uwe muren schrijft, wat gij waart en wie gij zijt. 'tls het kleed van Nessus, Dolberg, dat u gloeiend aan de schouderen kleeft Doch ge wilt de kennissen van uwen tijd reeds vergeten; wat zoudt gij u dan om die der voor wereld, of zoo omtrent, bekommeren! Dlaarbij, gij zijt een eerlijk Vlaamsch kruidenier, en als zoodanig kent gij noch Bijbel noch GGodemleer, ik moet me dan ook in kruidenierstaal uitdruk ken. Zoo'n mensch als Max Wilfried is, Dolberg, als een onverbiddelijke schuldeischer, die u ach tervolgt als eene schaduw, erger, 't is de kna ging van het geweten, dat men overal met zich ronddraagt en welk kruidenier heeft zich niet eens in de beide gevallen kunnen bevinden crisis aan oen lijve te ondervinden en zelfs uit willen weten wat er voor besprekingen z|n ge- dat spreekwoordelijk^ rijke iand komen berichten voerd. De Fransche minister Tardieu heeft bij- opening van de Koloniale tentoonstelling toe gegeven, dat er dergelijke besprekingen zijn ge houden. D eheer Mendels oefent daarna critiek uit op de benoeming van den nieuwen G. G. doch zal in tegenstelling met den vorigen spr. spreken over den man, die wel benoemd is. Spr. heeft van diens regeeringscapaciteiten nooit iets be merkt en vindt het politiek ontoelaatbaar, dat een commissaris van de Koninklijke tot zulk een hooge regeeringspost wordt toegelaten. Ook de tweede dag der besprekingen werd de schijnwerper der critiek gericht op do benoeming- van den G.G. De heer de Savornin Lohman zei o.a. dat de waardeering voor den persoon van den heer de Jonge geenszins de bitterheid verzoet, ontstaan door de niet benoeming van den heer Colijn. De heer Steger (R.K.) vestigt er de aan- )dacht op, dat de nationalistische beweging door Moskou misbruikt wordt. Het communisme maakt groote sluwheid gebruik van het nationa- De niet benoeming van dén heer Colijn. Rechtsche en linksche cri tiek. De bezuiniging en verla ging der salarissen. De Indische begrooting tenslotte aangenomen. De eerste werkelijke zittingsdag, na zoovele weken, van ons hooge staatscollege is wel met vlammende redevoeringen ingeluid. Eerst werd na een korte speech van den heer v. d. Bergh Bergh had gaarne gezien, dat de regeering het !ï-Sme om z,in verderfelijke leer te verspreiden, initiatief had genomen voor een internationale Maar de poenale sanctie moet verdwijnen, want samenwerking om de suikerindustrie uit den im passé, waarin zij geraakt is, te redden. Daarna kwam de Indische begrooting voor het voetlicht. De eerste spr., de A.R. heer Bi-iet, be gon met de voor velen een verrassing geweest zijnde benoeming van Jhr. mr. R. O. de Jonge tot G.G. van Nederl. Indië. Hij schetste den al- lermocilijksten toestand, waarin deze nieuwe be windsman komt te verkeeren. Indië verkeert in een crisis ernstiger dan tijdens v. Heutsz. De G. G. moet een man zijn die kennis moet hebben van internationale en politieke toestanden. Na dat de heer Rriët aldus heeft verteld hoe z.i. de eigenschappen van een G. G. moeten zijn, brengt deze afgevaardigde de figuur ten too- neele, die door den. man van de straat wel eens de redder van de Nederlandsche gulden (De echt- zilveren, thans ingetrokken gulden van voor 1920) is genoemd. Spr. verwijt de regeering te hebben verzuimd gebruik te maken van den bekwamen en genialen staatsman en stelde ten- slot,t ede zeer pertinente vraag of de regeering Dr. Colijn heeft aangezocht het ambt van G.G. te aanvaarden. De tweede spr., die algemeene beschouwingen hield was de heer Mendels (S.D'.A.P.) ,die zich boos toonde over een artikel dat in de „Rijkseen heid" over zijn partij was ten beste gegeven, en de dwangarbeid is in strijd met de christelijke beginselen. De heer Janssen (R.K.) maakt gewag van den lof, welke door buitenlanders herhaal delijk aan ons bestuur in Indië wordt toege zwaaid en zoo geheel in strijd is met de critiek in eigen land. Door den heer Slingenberg D.) en de heer Fock (V.B.) werd ter loops de benoe ming van den G.G. ter sprake gebracht, Zij wensehten af te wachten wat deze nieuwe be windsman zal presteeren. De heer Fock betoogde voorts nog dat de cijfers van de begrooting waar deloos zijn, daar zij alle weer veranderen. Ta1 van uitgaven zullen immers niet worden besteed. Daarna kwam de minister aan het woord. Uit zijn antwoord, dat nu niet al te duidelijk was bleek wel dat de regeering Dr.- Colijn niet heeft aangezocht, alleen de redenen waarom werden in dit antwoord niet aangestipt. De minister ver dedigde ook de salarisverlaging omdat die een volstrekte noodzakelijkheid was en geen onbil lijkheid. Maar overigens herstelt zich de finan cieel® toestand in Indië veel sneller dan in Hol land. Door de heeren Mendels en Biriët werd gerepli ceerd. Zij waren geenszins tevreden over het antwoord van' den minister. Br werd daarna een discussie gehouden of de regeering al dan niet uvci -J" Desre gegeven, en verplicht is inlichtingen over een benoeming te waarin op minderwaardige wnze gesproken werd w i G. i J 6 F T geven. Veel nieuws kregen we echter niet meer te hooren, ofschoon er zelfs nog gedupliceerd ove rspr.'s politieke geloofsgenooten in Indië. Vervolgens levert spr. critiek op het financieele gedeelte van de begrooting en meent dat men, niet zooals de tegenwoordige minister af keer ig moet zijn van leenen, als het betreft een groot rijk als Insulinde. Spr. wil ook gaarne bezuinigen, maar dan zonde rde vitale volksbelangen aan te tasten. Maar over wat vitale belangen, daar bestaat! nog al eens meeningsverschil en de regeering meent dat het vitale belang, vooral in leger en Wie is toch die Max Wilfried, zoo gevreesd op Rozenhof? 'tls lezer, en dat zegt u alles, 'tis een arme neef, de zoon va nDolberg's zuster, een van die menschen, welke soms sukkelen van de wieg tot aan 't graf, en die onder 't voortsuk kelen van tijd tot tijd, door hunne eigene fami lie, nog al eens van de baan worden gestooten. Zie, daar stapt hij in de schaduw der linden voort. Hij is een jongman van te midden der twintig mager en van middelbare gestalte. Zijn aangezicht is hoekig, beenderig, bleek, lijdend. Zijn groot donker oog is bijna zielloos van uit drukking. Hadde hij wat meer zorg aan zijne donkerbruine haren besteed, en rond die vreeslijk magere kaaksbeenen inderdaad uitstekende rotspunten den baard laten opschieten, had een behendig kleermaker dat kort zwart jasje, die eng sluitende leverkleurige pantalon eenigs-. zins kunnen fatsoeneeren, "had de hoedenmaker den ouden witten vilt wat kunnen opschikken, had een bekwame hand den strik in de zwart zijden das mogen leggen, hadde... kortom, hadde mijnheer Max een regiment kundige handen tot zijn dienst gehad, hij zou een zeer goed voorko men gekregen hebben. Du, integendeel, ziet hij er armoedig uit, niet tegenstaande hij, men ziet het, al gedaan heeft wat mogélijk is, om zich op Rozenhof behoorlijk voor te doen. Gok is hij in 't geheel niet gehavend en heeft hij zelf, om zijn broek voor de slijkspat- ten te beveiligen, de pijpen opgeslagen, gelijk een infanterist op marsch, gelijk een boer die ter jaarmarkt gaat. Zoc als ik Max Wilfried zie, "boezemt hij mij medelijden in. Ook bij den eersten oogopslag ziet men in hem een dier wezens, die verwijderd van de wereld leven en daardoor iets menschenschuws hebben aangeworven. De miskenning, de spotter nij, de tegenspoed, het innerlijk lijden benemen hun alle krachtdadigheid, zij lichten weldra het werd ook. De begrooting 1931 voor Indië werd tenslotte aan het einde der vijfde maand van het behandelde begrootingsjaar aangenomen. De Surinaamsche begrooting werd na een kort woord van den heer Arntz (R.K.), clie graag een des kundige naar Suriname zag gestuurd om te on derzoeken op welke wijze dit er weer bovenop kan worden geholpen, en na beantwoording dooi den minister, welke de noodige stappen zal onder nemen om tot een oplossing te geraken, aangeno men. Na deze drie zittingsdagen zal het weer afleidinjg welke Ada hem verschaft, den voet ganger reeds van het hoofd tot de voeten opge nomen, hij vindt eenige spottende vergelijkingen die, in andere omstandigheden gemaakt, vrij juist hadden geschenen, maan die nu de verlegenheid en spijt van Ada moeten vergrooten, omdat zij hare eigenliefde kwetsen. Hij heeft geen tact, die .fat! V De knecht heeft voor mijnheer Max het hek geopend en hem met een welwillend lachje goe den dag gezegd. Dat is misschien wel het eeni ge wezen, dat de arme drommel waarachtig ge- neger. is. Neef is zelfs gelukkig, nu de knecht hem, onder het gaan van het hek naar de voor deur, eenige woorden op vrij gemeenzamen tooin, toespreekt. „Goed weertje, mijnheer Wilfried." ,Pverheerlijk, Jan." „'Een wandeling van een paar uren doet iemand goed." De knecht stoot de deur van een kabinet open, waar zich oom Dolberg, in eene alles behalve rustige stemming bevindt. „Goeden dag, oom!" zegt Max, den ouden vet ten vilt afnemend. „Zoo," antwoordt mijnheer Dolberg droogjes, „ge komt zoo onverwacht op Rozenhof invallen. We hebben juist volk..." D'at woord „volk" jaagt den armen neef een siddering over de ledematen. „Als ik u mocht hinderen, oom, zal ik heen gaan," zegt Max, eenigszins bedremmeld, „maar ik zo utoch gaarne een oogenblikje uitrusten 't Is een heele rek van de stad naar hier." En Max Wilfried zette zich neer, trekt een rooden zakdoek uit en wischt zich het zweet van het voorhoofd. De arme jongen is dood moe. wat heeft hij een bleek uitzicht, al zijn de Eu hoofd niet meer op om hunne tegenpartij in de wangen dan ook eenigszins door de beweging oogen te zien en laten zich tot speelbal gebrui- gepurperd. Er is iets ziekelijks, iets lijdends in ken, zelfs door diegenen, welke in edele gaven den bezoeker, en Jan, die juist in het kabinet treedt en voor mijnheer Dolberg de raadsheer der kroon is, doet het zijnen meester opmerken. des harten verre beneden hen geplaatst zijn. Mijnheer Georges heeft, niettegenstaande de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 3