Historische herinneringen aan den Tiendaagschen Veldtocht Voor Verstrooiing en Verpoozing Nieuwstijdingen Hat lastige krentenmikje. Nauwgezette plichtsvervulling van een gouane-beambte. Een geval van nauwgezette plichtsbetrachting I dat niet van humor ontbloot is, lezen wij in de „Limb. Crt."' We laten de kleine, maar toeli nog langdurige geschiedenis hier volgen: 't Gebeurde op een Zondagmorgen aan het Duitsehe grenskantoor op een der groote wegen, die Noord-Limburg met het naburige Duitseh- land verbindt. Een Nederlandsche fietser wordt door den groen-geuniformden grensbeambte verzocht af te stappen met de vraag: „Wat hebt u in dat pakje?" „'Een kleine krentenmik," luidt het antwoord. De Duitsehe douane informeert verder: „Hoe zwaar is die?" it „Weet ik niet precies, misschien twee pond. „Ja, dan zullen we even nawegen. Het gaat volgens gewicht, ziet u." Nu wordt het kleine krentenmikje gewogen, hetgeen zoo nauwkeurig en angstvallig geschiedt, dat het ongeveer tien minuten in beslag neemt-. Daji zegt de trouwe grensbewaker: „onge veer 900 gram,"1 welk resultaat wordt opsje- teekend. Daarna wordt een zwaar boek opengeslagen en na eenig zoeken mompelt hij„rozijnen"!. Volgt wederom een aanteekening. Js er ook boter in?": „Weet ik niet", is 't antwoord. Andermaal wordt bladzijde na bladzijde om geslagen. Volgt een korte aanteekening. Daarna de vraag: „Zijn er ook eieren in?" „Weet, ik ook niet," klinkt het ongeduldig terug. Nu na eenig zoeken begint de Duitseher te rekenen en te tellen en te cijferen. De Hollandsche fietser staat ongeduldig en in spanning te wachten op het resultaat van deze gewiehtig-doener ij Eindelijk klinkt het ernstig en met een tri omfantelijken glans in de oogen van de lippen van den grensbeambte: „Sip müssen genau 4i/2 Pfennig Zoll bezahlen; aber weil nicht weniger als 5 Pfennig erhoben werden darf, können sieweiterfahren. Gute Reise." "Laar tijdens dit onderzoek ook nog drie auto mobilisten geholpen waren, had de controle juist een half uur geduurd. Vergiftiging? Van 't gezin v. C» in de Sehengestraat te Goes zijn de moeder en 3 kinderen van 10, 8 en 3 jaar ernstig ongesteld geworden en naar het gast huis overgebracht. Het jongste kind is daar overleden. De vader en-de andere "kinderen ble- ven gezond. Als mogelijke oorzaak wordt ge noemd het eten van havermout, bereid met een ei, waarvan alleen de vier patiënten hebben ge geten. AUTO-ONGEVAL. Tegen afsluitboomen van een spoorweg gereden. Toen Donderdagmiddag om kwart na vijf de af sluitboomen bij den overweg werden neergelaten om den trein naar Delfzijl te laten passeeren, na derde uir, de richting Zeerijp in snelle vaart een Chevrolet-auto, bestuurd door den heer Bos, Slager te Spijk. De bestuurder merkte blijkbaar te laat, dat de sluitboomen werden gesloten, althans op het laatste moment trachtte hij nog den Boschweg op te draaien, wat hem evenwel mislukte. In plaats van op den weg te blijven, rolde de auto in de diepe bermsloot langs den spoorweg en bleef daar op zij in liggen. De heer Bos bekwam geen letsel en kon zichc door een open portierraam naar buiten werken. Met be hulp van een kraanauto van de firma Boer en Mul der werd het vehikel onder groote belangstelling weer op den wal geheschen. De auto werd slechts licht beschadigd. DE VRIJWILLIGERS VAN 1831. Z,q p zijn wij dan gekomen tot de Groningsche jagers, de „jagers van Valkenburg", zooals zij werden genoemd. Wanneer men den lezer te ra den gaf. welke betrekking in de maatschappij de heer G. van Valkenburg bekleedde, toen hij als luitenant-kolonel aan het hoofd van een korps vrijwilligers ten strijde trok, zal vermoedelijk niemand het weten. Hij was ontvanger der di recte belastingen, in- en uitgaande rechten en «cijnzen. Dat zijn dienstaanbieding zeer gunstig werd ontvangen en ook zijn korps geheel voor rijksrekening is gekleed en uitgerust, bewijst dat niettegenstaande die heer al sedert jaren éen bur gerlijke betrekking bekleedde, het rijk, d.i. de Koning, de minister van Oorlog, alsmede de ge neraal Gort Geyligers, goéde diensten van hem verwachtten. Zijn militaire antecedenten blijken uit de vol gendc correspondentie. Den ben October, dus on middellijk na 's konings beroep op het volk, had van Valkenburg zij ndienst aanbevolen. Daarop geen antwoord ontvangen hebbende, schreef hij ten tweeden male, den 30sten van die maand, aan den directeur-generaal van Oor log: l Winsum, 30 October 1931 Excellentie1 Ik heb de eer Uwe Excellentie .door deze ter kënnis te brengen, alsdat ik rojj reeds per mis sive dd. 5 dezer aah 'Zijne Majesteit onzem gé- eerbiedigden Koning heb geadresseerd, met het verzoek om authorisatie tot het organiseeren van een korps vrijwilligers in deze provincie, oi bij aldien Zijne Majesteit dat niet mogte gevallig zijn, als dan. over mijn persoon te disponeeren (namelijk in mijnen voormaligen rang van Hoofd officier der voormalige Nationale Garde en der tegenwoordige schutterijen, ingevolge mijne staat van dienst hier annex, alsmede copy van attest xvan yZijne Excellentie den heer Luitenant-Ge neraal Gunkel)". In het vervolg van dien brief, dat voor den lezer minder van belang is, bericht van Val kenburg, dat hij bij voorbaat reeds de noodige stappen heeft gedaan bij den gouverneur der provnicie, met aanwijzingen, hoe zijn betrekking gedurende zijn afwezigheid, zou kunnen wor den waargenomen. Mocht het plan van oprich ting van een korps vrijwilligers minder bijval vinden, dan verzoekt hij als commandant van een bataljon schutterij te worden voorgedragen. Het attest van generaal van Gunkel luidde als volgt: „Die ondergeteekende, in den jare 1814 de blok kade der vestingen Delfzijl en Goevorden ge commandeerd hebbende, strekt het tot een bij zonder genoegen om aan het verzoek van den heer Valkenburg te mogen voldoen en te decla- reeren, dat hij tijdens de blokkade van Delfzijl de gezamenlijke gewapende manschappen van Groningen en omliggende plaatsen, welke het blokkadecorps voor deze vestingen uitmaakte, heeft gecommandeerd als zijnde 2e colonel bij dezelve. Dat hij deze post, aan welke vele moei lijkheden verbonden waren (uithoofde van de verwijdering van hunne vroegere chefs, waardoor onwillighedens van alle zijden zich opdeden) niet alleen op de voldoenste wijze heeft waarge nomen, maar deze officier de onvermoeidste ijver en alle mogelijke krachten heeft aangewend, om niet de geheele ontbinding van de gewapende magt voor te komen, so als hij daarin dan ten volle heeft geslaagd. Ook bij de ontmoetingen met den vijand was hij steeds aan het hoofd der troepen en in alle opzichten onvermoeid werk zaam om zijn vaderland in deze nuttig te zijn. Om welke redenen ik gerustelijk en met ware overtuiging dezen officier durf aanbevelen, als aanspraak hebbende op de belooning, welke van Z.M- den Koning aan uitgemunt hebbende, in Hoogstdeszelfs dienst, wordt toegekend. Het zal den ondergeteekenden altijd aangenaam zijn eens te mogen vernemen, dat ook de dienst voor noemd, door den Heer Valkenburg bewezen, mo ge erkend worden en deze declaratie tot het erferijgen van dien in aanmerking mag komen." 's Gravenhage, den 10 Aug. 1817 de Generaal Majoor (get.) GUNKEL. Dit schrijven en het copij-attest werd daarop inhanden gesteld van den generaal Gort Heyli- gers, belast met het oppertoezicht over de alge- me ene volksbewapening, die daarop adviseerde, dat „hem gebleken was, dat O. van Valkenburg als een goed officier bekend was, die wel zou kunnen worden toevertrouwd om een zoodanig corps als door hem bedoeld wordt op te rig- ten". De generaal oordeelt, dat in Groningen de oprichting van zulk een corps meer bijval zal vinden, dan de gewone werving. Dat zijns inziens het goed zou zijn te bepalen, dat voor stellen tot oprichting- eener tweede compagnie zouden worden gedaan, Etis 80 jagers waren aan genomen en de vooruitzichten op een spoedige vermeerdering gunstig bleven (want Valkenburg wilde immers een 'bataljon samenstellen). Dat b ijgebrek aan groen laken de kleeding van grijs laken kon worden vervaardigd, met groene uit monstering en bij gebrek chacots, de hoofdbe dekking kon zijn een ronde hoed, aan de eene zijde opgetooid, voorzien van een kokarde en zwarte pluim, als bij de mariniers; eindelijk de Heer var. Valkenburg in zij:n betrekking als ontvanger tijdelijk te doen vervangen door den geagreëerden klerk Jan Oosterhuis. Op 22 November daaraan volgende deed de Minister van Oorlog het oprichtingsvoorstel aan Z.M. toekomen. Het volgende koninklijke be sluit werd daarop afgekondigd, dat wij om der eigenaardigheid wille volledig laten volgen: Wij Willem, enz. „Op het adres van G. Valkenburg, ontvanger der directe belastingen en accijnsen te Winsum (Groningen), daarbij vergunning verzoekende tot het samenstellen van een corps vrijwilligers in die provincie. Gezien het rapport van den D'ir- Generaal van Oorlog den 22 dezer Nr. 18. Hebben besloten en besluiten. 'Art. 1. Er zal te Groningen een compagnie vrijwillige Jagers worden opgericht, ten einde gedurende de onlusten te dienen. Art. 2. Hoofdzakelijk. Dat de Heer Van Valkenburg, ontvanger, enz. met de oprichting is belast en hem de titulaire rang van Luitenant Kolonel wordt verleend, dat )de waarneming zijner functiën, als ontvanger, tijdelijk buiten bezwaar van den lande en voor zijne rekening en verantwoording worde opge dragen aan zijn geagreëerden klerk Jan Oos terhuis. Art. 3. Dat de compagnie zal bestaan uit eenen kap- tein, een le luitenant, twee 2e luitenants en esrgeant majoor, 4 sergeanten, 1 fourier, 8 kor poraals, 4 hoornblazers en 126 Jagers, welk' getal niet zal mogen worden overschreden; bij mee rdeelneming zullen voorstellen gedaan wor den tot het formeeren van het kader van een tweede compagnie. Zoolang de tweede compag nie nog niet bestaat, zal de kapiteinsplaats niet worden vervuld. Art. 4. De kleeding zal bestaan in korte jassen van groen laken, met twee rijen knoopen, enz. Een staande, gesloten kraag met geele biesjes, kraag en opslagen van hetzelfde laken, op elke zijde van den kraag twee geéle lissen, evenwijdig van elkander en in de lengte derzelve. Op de schou ders 2 breede, groene schouderlappen, afgezet met een geel biesje, voorts groene winge, een donkergrijs laken mantel met een haak vast gemaakt en groen laken vest met mouwen. Don ker grijze lange broek, met een geel biesje op de buitennaden en slobkousen van hetzelfde laken. Een pet van zwart gewascht linnen, mét lederen kap, voor dezelve een horen, en eene oranje ko karde; op de pet een groene bal, twee koperen kinkettings, van achteren met een leeuwenkop vastgemaakt. (Jammer genoeg waren de aardige mariniershoedjes achterwege gebleven.) De dis tinctieven voor officieren en het verder kader als van het Leger. Art. 5. De compagnie zal gewapend en uitgerust wor den met buksen(I), sappeurs sabels, patroontas- schen aan een breeden zwarten riem, van voren vastgemaakt en aan welken riem een "broek voor de sabel, een omhangende kruithoorn, randsels met zwarte riemen. Art. 6- Hoofdzakelijk. Dat het Departement van Oorlog wordt ge machtigd de kleederen en uitrusting voor rijks rekening te doen aanmaken. De betaling, voe ding, enz. zou zijn als van het leger. In de noo dige financieele formaliteiten worden op de ge bruikelijke manier voorzien." Gegeven 'te 's Gravenhage, den 28sten Novem ber des jaars 1830, het 17e jaar van onze re geering. (get.) WILLEM. Len lOen Februari kwamen nog enkele officie ren bij hel. korps, o.a-, een officier van gezondheid derde klasse, H. Brandenburg- Kort voor het begin van den veidtocht, 22 Juli 1831, kwam daar nog bij de eerste luitenant J. J. Langguth van de 12e infanterie-afdeeling. De geschiede nis van dit korps is, zelfs in Groningen, ge heel verloren gegaan. Nasporingen om te weten te komen ,uit welke klassen der maatschappij dit korps was samengesteld, liepen op niets uit. Zijn de veronderstellingen, dat het korps groo- tendeels uit ambtenaren bestond, steekhoudend, dan is daaruit op te maken, dat het al dadelijk een flink korps is geweest, immers voor de be trekking van „kommies" kwamen in de eerste plaats oud-gedienden in aanmerking, vooral on derofficieren met veel dienstjaren. Het moet dan ook inderdaad een flinke kompagnie geweest zijn. Evenmin vinden wij ergens vermeld, waar het korps in de eerste maanden van 1831 heeft ge legen en wanneer het is uitgerukt. Uit de offi- cioele stukken blijkt eVenzeer niets van de vroe gere officiersloopbaan van Van Valkenburg, vóór hij in 1813-'14 als tweede kolonel bij de volks bewapening zijn diensten bewees. Uit een andere bron blijkt het volgende: Gioenraad van Valkenburg is geboren te Lei den in 1787, trad in 1801 als cadet in dien3t, maakte den veldtocht tegen Oostenrijk mede in 1805, werd in 1808 luitenant. Bij de inlijving van de Nederlanden bij Frankrijk in 1810 verliet hij den dienst. In 1813 werd hij aangesteld als kapitein bij de Nationale Garde. Bij de pogin gen om onze nationaliteit te herwinnen, bleef hij bij dit half ontbonden korps voortdienen, en bewees, volgens de verklaringen van den gene raal-majoor Gunkel, gelijk wij hierboven zagen, daarbüj uitmuntende diensteh om de Franschen uit Groningen te verdrijven, waarom hij al ras tot 2e kolonel (overste) is bevorderd. Bij de organisatie, der Schutterij werd hij benoemd tot overste bij de stedelijke schutterij te Groningen, welke betrekking hij in 1830 zeker reeds lang had neergelegd. Kort voor den veldtocht lag de Com pagnie Jagers van Valkenburg, ter sterkte van 120 man, te Kastoren. De verdere verrichtingen' loöpen met die van het Leidsche studentencorps parallel. Voor de jeugd. Het wonder der „Glimwormpjes". „Glimwormpje, steek je lantaarntje aan" luidt een bekend kinderversje. Ein een nog ouder volks versje zegt: Een vurig mannetje vliegt door de lucht, Over dal en bergén; Het draagt een lantaarntje op zij'n rug, En kan zich dus niet verbergen! Vurig mannetje, vlieg niet henen, Wil je me je lantarentje leeften Is het geen wonder, dit lichtende glimwormpje, j dat men in andere deelen van ons land ook wel Johanneskevertje noemt, omdat vooral op Jo- haimesdag deze diertjes in groote menigten ko men opdagen, een gebeurtenis, die door de eeuwen heen door onze dichters is bezongen? Wie op een warme zomeravond zulk een zwerm van glimwormpjes heeft kunnen waarnemen, zal dit tooveracfitig schouwspel nimmer kunnen ver geten. Honderden en duizenden gloeiende pun tjes tegen den donkeren avondhemel... Den ge- heelen zomer zijn deze eigenaardige insecten te zien; zelfs in de eerste, warme Octoberdagen ziet men hier en daar nog wel een eenzaam glimwormpje. In Europa bestaan er twee soorten van glim wormpjes, groote en kleine maar in tropische landen zijn er wel twaalf verschillende soorten, die veel sterker licht uitstralen dan onze Johan- neskevertjes. Zoo bestaat er een verhaal uit de geschiedenis, dat zegt, dat de Britten, toen zij voor de eerste maal aan de West-Indische kust landden, verschrikt wegliepen, omdat zij dach ten dal het Spaanse.he leger in de verte met fak kels op hen afmarcheerde. Neemt men zoo'n gloeiwormpje in de hand, dan ziet men een klein kevertje, dat veel over eenkomst met een vlieg vertoont. Bij nadere beschouwing ontdekt men aan de buikzijde twee puntjes, die het licht uitstralen. W:at wij in de hand hebben, is ee nuiaunélijk glimwarmpje. De vrouwtjes zijn nl. vleugelloos, 'nog kleiner dan de mannetjes en zien er uit als de zooge naamde „Pissebedden". Zij geven echter een veel sterker licht, dan de mannetjes, daar zij niet, evenals de mannetjes, twee doch veertien licht- organen hebben. Waarom deze wonderlijke diertjes eigenlijk de gave bezitten licht uit te stralen, daarover zijn de geleerden het niet eens. Dé een neemt aan, dat zij elkander op deze wijze in het donker terugvinden, de anderen zeggen, dat het is om hun vijanden schrik aan te jagen en weer anderen hebben een nog andere meening. Nog interessanter is de vraag, hoe de lichtver schijnselen ontstaan. Maar helaas, ook Inierop moet men gedeeltelijk het antwoord schuldig blijven, het licht, dat door de glimwormpjes wordt voortgebracht is echter beslist z.g. „koud licht"', het wordt niet door vuur of vonken ver oorzaakt. 'De meening, dat er hier fosfor in het spel is ,kan niet standhouden, want fosfor straalt voortdurend licht uit en deze kevertjes kun nen, wanneer zij schrikken, hun „lantaarntje"1 uitdooven. Neemt men zoo'n diertje, b.v. in een lucifersdoosje, mee naar huis om daar op zijn gemak de vangst te bestudeeren, dan is er niets meer van het licht te zien. In ieder geval zoekt men ijverig naar de oplossing van dit raadsel, daar de warmte, die bij het produoeeren van'licht ontstaat, overbodig is en daarom het licht duur doet zijn. Reeds jaren zoekt de wetenschap naar het „koude"' licht; misschien dat de bestudeering van het glimwormpje licht zal brengen in deze zaak. Voor de Ouderen: HOE LAAT IS HET EIGENLIJK? Be tijdsverschillen der werelddeelen. Wat iedere jongen tegenwoordig moet weten. Dat niet alle klokken, al loopen zij nóg zoo nauwkeurig, op onzen aardbol denzelfden tijd aangeven, weten wij. Eveneens weten wij, dat onze aardsche tijdrekening in verband staat met de verdeeling in lengte- en breedtegraden en "dat Europeesch glimwormpje. 1- Mannetje, 2. Vrouwtje. 3. Larve. bij het overschrijden van breedtegraad „nul" au tomatisch de dag 24 uur vroeger of later wordt, zoodat men bij het overschrijden van den breedte graad nul al naar gelang men van het Westen of van het Oosten uit deze breedtegraad over schrijdt zonder het te bemerken een dag jon ger of een dag ouder wordt. Dat alles is ons bekend en zoo wéten wij ook, dat Europa niet eens een uniforme 'tijdrekening heeft en dat de zon bij ons in het zenith (recht boven ons) staat,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 4