NIEUWE Zware tijden Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier I No. 103 1931 40e Jaargang De vierde man TELBFOON INTERCOMMUNAAL NO. t%. DINSDAG 1 SEPTEMBER DEZE COURANT VERSCHIJNT DINSDAG DONDERDAG en ZATERDAG. Abonnmentsprijs: per 3 maanden 1.15. Uitgave: Firma J. H. KEIZER. Redacteuf i. H. KEIZER. - Bureel Hoordscharwoude. ADVERTENTIEN: Van 1—5 regels 75 cent; elke regel meer 15 cent GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE. Welk land maakt die niet door! De geweldige economische inzinking, die elk bedrijf, alle indu strieën, de geheele nijverheid lam slaat, in alle werelddeelen, doet groote zorgen ontstaan in alle lagen der samenleving in binnen- en buitenland, over de geheel aarde. In Engeland heeft men het ontleedmes in de wonde durven zetten. Uit de „Haagsche Post" van Zaterdag nemen we het volgende over uit het in dat nr. voorkoemende overzicht. Als ik den ganschen tijd mijns levens overreken, Van mijne bruiloft af, van dat ik was verloofd: Wat stormen zijn mij niet gewaaid al over 't hoofd? Wat toren is so hoog, van waar ik deze baren En zee kan overzien van al mijn wedervaren? Judas! „Ik spreek vanavond onder voor u en voor mij droeve omstandigheden. Mijn geheele leven heb ik gewerkt aan het opbouwen van een politieke partij. Ik was tegenwoordig bij haar geboorte, ik heb haar verpleegd in haar jeugd en stond aan het hoofd, toen zij groot geworden was. Thans, nu ik spreek, is er niets veranderd aan mijn geloof, niets gewijzigd in mijn denkbeelden. Ik zie, dat er gezegd is, dat ik geen geloofsbrieven van de arbeiders beweging heb en dat, wat ik doe, buiten deze ge loofsbrieven om gaat. Dit is waar: Ik zal niet be weren, dat ik ze heb, ofschoon ik ze in het belang van de arbeidersbeweging behoorde te hebben. Ik heb geloofsbrieven van een hoogere orde. Mijn vol machten zijn mij ingegeven door nationale plichten en daaraan zal ik vasthouden, zonder acht te slaan op de gevolgen. Gij hebt in de laatste weken een groote werkzaamheid in de hoofdstad kunnen waar nemen. Voor mij en voor de anderen, die bij deze ge beurtenissen onmiddellijk waren betrokken, was het een tijd van zeer groote ongerustheid. Er zijn opzien barende dingen gezegd, er gingen vele geruchten van allerlei aard. Gij hebt de woorden kunnen hoo- ren: crisis, noodtoestand. Laat mij u in het kort zeg gen, wat er gebeurd is.." Het bovenstaande is het begin van de radio-rede die de afgetreden en onmiddellijk daarna weder op getreden Britsche premier James Ramsay Mac- Donald heeft gehouden ter rechtvaardiging van zijn houding in de zware crisis die Engeland gedurende de laatste weken heeft doorgemaakt en die, hoewel in zachteren vorm, nog steeds voortduurt en voor- loopig nog wel niet zal eindigen. Een crisis overi gens niet slechts voor het Engelsche volk, maar ongetwijfeld eveneens voor den eersten minister en de hem trouw gebleven collega's persoonlijk, in de eerste plaats Sniwden, een crisis zelfs van de ergste soort, n.l. een gewetenscrisis. Voor MacDonaid niet de eerste van dien aard. Immers bij het uitbreken van den wereldoorlog had hij een soortgelijke crisis te doorworstelen doordien hij zich niet kon vereeni gen met Engeland's deelneming, fn welke meening hij vrijwel alleen stond, als machteloos tegenover dq sterke, alles meesleepende strooming. En wanneer MacDonaid in deze zware dagen weer eens een rustig uurtje tot overdenking mocht overhouden; wanneer hij als Badeloch uit Vondel's Gysbrecht den gunstigen tijd zijns levens overrekent, te beginnen met zijn jeugd toen hij landarbeider was in zijn ge boortedorpje Lossiemouth en later tramconducteur EUILLETON HET RESULTAAT VAN DEN OPROEP. Nog dienzelfden avond meldden zich aan het hoofdbureau van politie te Amsterdam twee perso nen, die, blijkens hun inlichtingen, inderdaad bij den vermoorden bankier in de coupé hadden gezeten. Ze waren echter niet de eersten. Reeds 's-morgens, kort na het verschijnen van .,De Mercuur" hadden zich niet minder dan 13 menschen aan het hoofdbureau vervoegd, die allen in de stellige overtuiging verkeer den den vorigen avond in de bewuste coupé en dus mét den moordenaar te hebben gereisd. Er waren er zelfs onder hen, die met een vroegeren trein uit de hoofdstad bleken te zijn vertrokken en reeds eeni- gen tijd in Rotterdam moesten geweest zijn, toen de bankier zich in de hoofdstad nog gezond en wel naar 't station haastte en er had zich zelfs een be jaarde dame bij den hoofdcommissaris gemeld, die een zóó duidelijk signalement van den dader wist op te geven, dat men zich reeds afvroeg, of zij den man wellicht reeds vaker in haar leven had ont moet, toen tenslotte aan het licht kwam, dat haar reis naar Rotterdam reeds van twee dagen terug da teerde De commissaris trachtte haar allerminzaamst aan het verstand te brengen, dat haar verklaringen dus van nul en geener waarde waren, maar de be reidwillige getuige liet zich niet zoo gemakkelijk af schepen en beweerde bij hoog en laag, „dat die man dan toch beslist wat anders op z'n kerfstok moetst hebben gehad, wat dat-ie er zóó intens gemeen had uitgezien, dat ze blij was, toen ze in Rotterdam aan kwamen." De commissaris beloofde plechtig, dat hij alle po- in Londen, tot den dag van gisteren toen hij bij het verlaten van zijn ambtswoning om opnieuw den eed in handen des konings af te leggen, door iemand uit het publiek werd begroet met den kreet Judas!; wanneer hij terugdenkt aan al die stormen welke in die vele, vele jaren over zijn hoofd zijn gewaaid, dan mag hij met het volste vertrouwen zeggen: een Judas ben ik nooit geweest. En in een paar notities geeft de „Haagsche Post" een oordeel over ons land, niet malsch, maar zeker de overdenking waard. Nederland had van de industrieele depressie min der te lijden dan Engeland, ook al is zij thans erg genoeg. Indië bracht ongetelde schatten in het laadje, en daardoor voornamelijk was ons land na den oorlog een der allervoorspoedigste gewesten. Den boer ging het lang goed. De oorlog had wef een grooten schuldenlast achtergelaten, maar in onze voorspoed, en dank zij op dit punt voorzichtig finan cieel beleid, konden wij een zeer aanzienlijk deel er van delgen. Doch dat alles is verleden tijd. Indië begeeft ons op het oogenblik, en er bestaat, op zijn zachtst gezegd, geen zekerheid of zelfs waarschijn lijkheid dat de prijzen zijner groote producten in de naaste jaren aanmerkelijk zullen verbeteren. Onze scheepvaart kwijnt, onzen landbouw gaat het slecht, onze nijverheid maakt gedrukte tijden door. Het aantal onzer werkloozen wordt bedenkelijk groot, en neemt steeds toe. De groote dalingen aan alle beurzen hebben onze liquide middelen aanmer kelijk doen slinken. Groot- en kleinhandel klagen als om strijd. Niet alleen is er geen uitzicht dat ons land binnenkort wederom zal zijn gelijk een fleu rige oase te midden eener woestijn van malaise: het ziet er naar uit dat wij. flink ons deel mede zullen moeten dragen van het economische wereld wee, en nog blijde zullen mogen zijn wanneer wij van het wee der internationale staatkunde niet ook onze portie krijgen. Onder die omstandigheden door te gaan met onze overheden te laten huishouden als leefden wij nog steeds in een gulden tijd, waarin geen einde kan komen aan ons geld en aan onze hulpmiddelen, zoude niets minder dan misdadig zijn. Op kleiner schaal hebben wij in ons land dezelfde fouten begaan als Engeland. En wanneer wij niet tijdig oppassen, zullen wij dezelfde kwade gevolgen on dervinden. Het is niet noodig hier te specificeeren, en wij hebben daar heden ook niet de ruimte voor. overigens komen wij zeker nog op onderdeelen terug. Maar in algemeene termen dient gezegd dat er een einde moet komen aan de geldsmijterij van staat en gemeenten, die voor een goed deel voort spruit uit minderwaardig politiek gekonkel en voor een deel zelfs politieke chantage, van dezelfde soort als aan gene zijde der Noordzee de lang te voorzie ne crisis bracht. Onze Staatsbudgetten moeten, wil niet alles vast loopen, tot eiken prijs een groot stuk worden ingekrompen, die der gemeenten ook. Ministers zullen voorgeven te glimlachen over het geen zij onzeonnoozelheid zullen noemen en ons ge brek aan kennis van „politieke realiteiten", zooals dat het in de taal van het Binnenhof. Maar als zij niet een paar honderd millioen van onze staats uitgaven per jaar af weten te krijgen, dan moet het hier denzelfden weg opgaan als in Engeland. De tijd ligt nog niet zoo héél ver achter ons dat een budget van 200 millioen gulden buitensporig heette; en naar die tijden moet Nederland zooveel mogelijk terug. Anders gaat het mis. Als er geen einde komt aan de geldsmijterij die in tijden van voor spoed te begrijpen is, ofschoon ook dan niet te rechtvaardigen; als het niet spoedig uit is met de geldsmijterij die misdadig wordt in dagen van be klemming zooals deze, dan kan ons land onmogelijk zijn economisch gestel sterk houden. En verdient het ook niet dat zijn gestel sterk blijft. gingen in het werk zou stellen om uit te vorschen, of 'smans strafregister inderdaad nog maagdelijk was en loodste haar toen onder tallooze dankbe tuigingen voor de waardevolle inlichtingen de deur uit. Maar 's-avonds, kort na de verschijning van het avondblad waren dan toch twee van de drie be langrijkste getuigen gevonden. Meer kon de politie op het oogenblik niet wenschen, want de vierde ge heimzinnige onbekende, die in het compartiment moest hebben gezeten, 'kon vrijelijk als de dader worden aangemerkt. Tot de twee, die zich meldden, behoorde in de eerste plaats de verpleegster, wier mededeelingen vrijwel overeen kwam met die van den conducteur. Het bleek een zekere Else Robert te zijn, die als particulier verpleegster te Amsterdam gevestigd was. Direct na het lezen van het verslag van den moord in één der dagbladen, was ze tot de conclusie geko men, dat de misdaad moest zijn gepleegd op één der heeren, die den vorigen avond bij haar in de coupé hadden gezeten. Blijkens haar verklaringen was zij naar Den Haag geweest om te solliciteeren naar een vacante betrekking als verpleegster bij een be jaarde dame. Toen zij in Amsterdam in de bewuste coupé plaats nam, was deze nog geheel leeg. Later waren, kort na elkaar, nog twee heeren ingestapt, eei-st een oudere, daarna een jongere. Eerst kort v..or het vertrek stapte nog een derde heer in Uit haar beschrijving bleek, dat dit de geheimzinnige vierde persoon moest zijn geweest. Een der heeren verliet in Haarlem de coupé en zij zei: was, ingc- zelschap van de beide anderen, die door niets de aandacht op zich gevestigd hadden, doorgereisd naar den Haag, waar de beide heeren alieen achter ble ven. De jongste was haar nog behulpzaam geweest bij openen van het portier, waarbij zijn houding den indruk vestigde, dat hij zelf evenems voornemens was cm uit te stappen. Op de vraag van den com missaris, of haar werkelijk niets bijzonders was opge vallen, antwoordde ze ontkennend. Er was gedu rende de reis geen woord gewisseld. De bankier had Plaatselijk Nieuws MAG EEN CHRISTEN MILITAIR ZIJN. Onderwerp van 22 Aug. in „Concordia". Na het zingen van Ps. 72 6 werd de 3e Evange- liesatie avond geopend met gebed door den heer Groen. Daarna las dezelfde spreker voor uit 1 Tim 2 1—8. Spreker begon met te zeggen dat de Christenen altijd de regeeringen moeten gehoorzamen omdat zij Gods dienaresse is, dat wij zelfs voor allen die in Hoogheid zijn gezeten moeten bidden want dat is goed en aangenaam voor God onzen Zaligmaker, welke wil dat alle menschen zalig worden, en tot kennis der waarheid komen. Als er echter één gebod is, wat zoo genegeerd wordt dan is het wel dit, en vooral aan den Langen- dijk, en dit komt wel het beste uit met den nieuwen tijd, wanneer de regeering, als Gods dienaresse, ons zegt dat we nieuwe tijd moeten houden dan komt men direkt in opstand en zeggen gewoon we doen het niet, dit is eigenlijk dienstweigeren onder de vlag van het Christelijk zijn. Neen, neen, wanneer de regeering mij oplegt om nieuwe tijd te houden dan heb ik slechts te gehoorzamen, tenminste als het niet in' strijd is met mijn geloofsovertuiging. Wanneer de regeering mij zegt dat ik mijn buur man om hals moet brengen (waartoe zij het recht heeft) dan vertel ik u, dat doe ik niet, want Öod leert mij dat ik mijn buurman moet liefhebben. Men moet dan in zoo'n geval, Gode meer gehoor zamen dan de menschen of de regeering. Spreker citeert even wie onze naasten zijn. Hij noemt enkele landen zooals Duitschland is onze naaste en Enge land en België en Frankrijk enz. Spreker is blij als hij zegt dat God internationaal is, dat Hij niet alleen Nederland lief heeft, maar ook Frankrijk en Duitschland en de geheele wereld. Alzoo lief heeft God de weréld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft opdat een iegelijk (niet een en keling) die in Hem geloofd, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe. God maakt geen onderscheid tusschen Blank- Bruuin of Zwart. U kunt gerust gelooven, dat God met weemoed aanziet dat de menschenkinderen vechten om de grens, en dat er zooveel Protectie is, dat de menschen bijna geen brood meer kunnen verdienen, en vooral voor Nederland als Christelijke natie is het een schande om aan deze moordpar tijen deel ten men al noemt zij de afweeroorlog ge rechtigd. Neen dat leert ons Gods Woord niet, 'in dien iemand u op u rechterwang slaat, keer ook het linker toe, zegent ze die u vervolgen. Hebt uwe vijanden lief, dat is de leer van Christus, welke dooi de Christelijke menschen eenvoudig genegeerd wordt. Met nog veel meer andere dingen toonde spr. aan dat wij als Christen niet mee mogen doen aan deze dingen en ons eenvoudig te houden aan hetgeen Christus ons leert. Spreker wekt de men schen op, om Gods Woord te lezen en vooral zelf goed te lezen, en niet op een ander af te gaan. Onderzoekt of deze dingen zoo zijn, ge moet niet gelooven wat af deze of gene er van zegt, niet wat spreker zegt, maar wat God tot u te zeggen heeft, in zijn woord, dat alleen heeft waarde, en als we dan lezen of onderzoeken moeten we niet twijfelen of deze dingen God wel meent, of dat we het zoo of zoo moeten verstaan. Wanneer er in 1 Joh. 2 2 staat dat Christus betaald heeft voor de zonden der geheele wereld, dan moeten we dat aanvaar den, omdat God het zegt, dat het zoo is en wanneer wij lezen dat wij onze naasten lief moeten hebben als onszelf, dan hebben we Hem slechts te ge hoorzamen. Natuurlijk als Christen, voor anderen geld Gods woord niet, die houden geen rekening met Gods Woord, maar wij die rekening houden met den Bijbel hebben ook te doen en te laten wat in haar is geschreven door Gods geest. Na het zingen van een lied, kreeg de heer de Boer 5 minuten gelegenheid om iets te zeggen Deze vertelde een en ander uit zijn militairen loopbaan en kwam tot de conclusie dat vele jonge mannen er niet beter op werden tijdens den diensttijd en eindigde met een socialistisch vers op te zeggen, welke door den heer v. Schooten in korte woorden er de onjuistheid van memoreerde en wij als wer kelijke Christenen iets hoogers en grootscher ver wachten ook hier op aarde, wanneer Christus als Koning zal heerschen te Jerusalem en zal zitten op den troon van Zijn Vader David, volgens Lucas 2. Hierna wekte de heer Groen de aanwezigen nog maals op, om toch vooral Gode meer te gehoor zamen als de menschen; en te bidden voor onze vijanden. Wanneer alle Christelijke menschen, bin nen en buiten Nederland dit zouden doen dan was het uit met den oorlog. Ook wensch spreker nog even naar voren te bren gen dat er veel menschen zijn die meenen dat de oorlog uit God is, doch spreker bewijst dat de oor log en alle andere verkeerde dingen uit het men- schenhart voortkomen, en leest even voor uit Mar cus 7 2123. Er zijn ook menschen die denken dat het van den duivel is, ook dit is niet waar, Gods Woord leert ons dat het uit des menschen hart voortkomt. Spre ker meent met al deze dingen te bewijzen dat een Christen geen militair mag zijn, niet kan zijn, en niet wil zijn, en zich zelf liever zou laten dood schieten, dan zijn naaste, die zijn broeder in Chris tus kan zijn, koelbloedig dood te schieten omdat de regeering dit van hem vraagt. Hierna sloot de spreker dezen avond met dank zegging, daarna vroeg de heer Groot of spreker nog een vraag wilde beantwoorden en wel dit, wat spr. dacht van Prins Willem van Oranje. Doch spreker achtte zich niet bevoegd om te oordeelen over een of ander persoon; spreker oor- deeld niemand, dit laat hij over een dien die rechtvaardig oordeelen zal. Wat spreker de vol gende avond naar voren hoopt te brengen in het onderwerp: „God heeft alle menschen even lief." BROEK OP LANGENDIJK. „FLORALIA" Bij zang en muziek behooren bloemen. Daarom houdt „Floralia" Woensdagmiddag na 1 uur haar tentoonstelling. De zaal, het Oostelijk gedeelte van het Café van den heer De Boer, is klein. Met de inzendingen der «cllooikinderen en leden zal ze allicht bezet zijn. Van niet-leden kunnen dus, jammer genoeg, geen planten ter opluistering worden aangenomen. Het doet ons veel genoegen dat Floralia nog leeft. Haar jeugd was niet onbezorgd en zonnig. Er zijn planten, die onder den druk groeien. Moge dit het deel van „Floralia" zijn! Uït êm Omtrek geslapen, de heer, die in Haarlem was uitgestapt had slechts af en toe uit het raampje gekeken en kort voor zijn plaats van bestemming eenige aan- teekeningen gemaakt in een notitieboekje, terwijl de geheimzinnige vierde voortdurend in eenige tijd schriften verdiept was geweest. Zij zelf had trouwens eveneens den tijd gekort met lezen en daardoor maar zeer weinig acht geslagen op haar mederei zigers. Het onbeteekenende incident vóór het ver trek van den trein, toen de conducteur een der hee ren op het rookverbod attent had gemaakt, was haar niet ontgaan. Het door haar opgegeven signalement van den vermoedelijken dader klopte precies met dat door den conducteur verstrekt. Iets later op den avond verscheen ook de heer uit Haarlem, een zekere van Hagen, die zich, direct na beëindiging van zijn werkzaamheden naar het hoofdbureau had begeven. Ook zijn verklaringen waren echter niet in staat een nieuw licht op de zaak te werpen. Zooals de verpleegster reeds had me degedeeld, had hij in Haarlem, waar hij woonde, den trein verlaten. Hij was één der tallooze forensen, die dagelijks en meestal met denzelfden trein tus schen Haaarlem en Amsterdam heen en weer rei zen. Op zijn medereizigers had hij zoo weinig gelet, dat hij betwijfelde nu nog in staat te zijn een vol ledig signalement van hen te kunnen geven. Zelfs wanneer hij met den dader geconfronteerd werd, zou hij er wellicht niet in slagen in hem den man te herkennen, die den vorigen avond bijna 'n half uur lang in zijn onmiddellijke nabijheid had gezeten. Het was dan ook een geluk, dat zoowel de con ducteur als de verpleegster wat meer aandacht aan den man hadden geschonken, zoodat, wanneer de politie hem eenmaal zou hebben gearresteerd, al thans twee menschen in hem den vierden persoon zouden kunnen herkennen. Voorloopig was het echter nog niet zoo ver. Eerst 's-middags waren eenigere rechercheurs en een in specteur der recherche uit Rotterdam naar Keulen vertrokken, omdat men vermoedde, dat Hellinger in ieder geval in die richting zou zijn gevlucht. Na aan- SINT PANCRAS. De Vrijzinnig Democraten; de Anti Rev. en de Vrije Groep zijn aangaande de wethoudersverkie zing het volgende overeen gekomen. 1. J. v. Kampen, Wethouder. V. G. 2. H Muurling, Wethouder. A. R. Voor Gascommissie. 1. W. Snel. V. D 2. T. Koelemeij Sr. V.G. Als plaatsvervangers. 1. K. Lek. S.D.A.P 2. C. Duif Sr. C.H. komst van den trein te Rotterdam toch zou hij nog voldoende gelegenheid hebben gehad om met een of ander vervoermiddel naar het Maasstation te komen, waar hij den nachttrein naar Bazel nog juist had kunnen halen. Bleek deze verondestelllng juist, dan kon hij de politie niet meer dan een halven dag vóór zijn en was het slechts een quaestie van tijd uit te vorschen, waar hij zich ophield. De politie in Amsterdam, zoowel als te Rotterdam was op dit. oogenblik tot werkloosheid gedoemd. In den na middag had men nog getracht iets meer omtrent het leven van Hellinger te weten te komen, maar het resultaat van deze pogingen had geen nieuw licht op de zaak geworpen. Over het algemeen bleek men in de Maasstad slecht weinig van den man af te weten. Zijn hospita wist niets meer te vertellen, dan dat hij schijnbaar nog al veel met menschen of firma's in Duitschland correspondeerde. Personeel had hij niet in dienst en de klanten aan wie hij leverde, schetsten hem als een zeer hoffelijk man, wiens rustig optreden zij niet goed vereenigen kon den met den daad, waarvan de politie hem verdacht. Zooals steeds, deden echter ook nu de merkwaardig ste geruchten de ronde. Menschen, die hem één of twee maal in hun leven gezien hadden en anderen, die zich vrijwel nooit met hem occupeerden, ja, den man zelfs nog nooit gesproken hadden bleken nu van zijn faits et gestes tot in de details op de hoogte. Zij waren het, die in Rotterdam het hoofd bureau bestormden en den commissaris een aantal bijzonderheden uit het leven van den verdachte op- dischten, welke op zijn minst als zeer onwaarschijn lijk moesten worden gekwalificeerd. De commissaris (Zie vervolg vierde pagina).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 1