Voor Verstrooiing en Verpoozing
;n ii ia
blouse lange mouwen heeft, dan wordt de mouw
va.'na«f den elleboog in de tint van den rok ge
maakt, terwijl voor het bovendeel van elleboog
tot schouder de blousestof wordt verwerkt.
'Men krijgt op deze manier vaak aardige te
genstellingen, vooral wanneer de rok zwart is.
Atlasschoentjes.
Bij de avondjaponnen worden veel atlas-schoen
tjes gedragen, in bij de japon passende kleur. Bij
een witte japon staan zwarte zijden schoentjes
bij wit zijden kousen zeer chique.
Bruidsgeschenken.
Als zoodanig kiest men glimmende goud- of
zilverachtige porseleinen thee- of koffieserviezen,
die w ijals laatste nieuwtje in een der groote ma
gazijnen geëtaleerd zageif.
l Etuis voor paaiden colliers.
Om de volumineuze paarlen en kralen eolliers,
die men tegenwoordig ziet dragen, op te ber
gen, maakt men thans vierkante etuis zonder
deksel, die met een gouden randje worden afge
zet. Het etui is gevoerd met grijs fluweel, waar
in breede groeven zijn aangebracht om de groote
paarlen of kralen snoeren in te bewaren.
Deze werkelijk mooie etuis zullen een aan
winst zijn voor toilettafel of commode.
Schubbe irversiering.
Op de zijbanen van japonnen of rokken wor
den kleine strookjes aangebracht, die aan den
bovenkant worden bevestigd; vele rijen van deze
boven elkander gezette strookjes vormen een aar
dig geheel dat bij soepele stoffen doet denken
aan vischschubben.
Bruine Kasha-mantel, waarop beige bont als
een modern gevormde kraag is aangebracht. Het
bönt begint onder het rechter armsgat, gaat
rond den hals en eindigt om het linker armsgat
op den rug.
Ingezette stukken geven een bolerovorm aan
den voorkant te zien, die in den rug in een mooie
lijn tot aan den onderkant van den mantel voort
gezet wordt. Eien der uiteinden van het bont
wordt oji taille-hoogte in den rug bevestigd.
Zeer chique lichte Inerfstmantel. Ingezette dee-
len geven een mooie slanke lijn aan het figuur.
De sluiting is met twee knoopen en de mantel
slaat daardoor over elkander, waardoor knie en
been 'tegen de koude beschut worden.
De luipaard kraag zal in den herfst weder ge
dragen worden.
In den rug wordt een gladde pas aangebracht
en va ndaaruit beginnen de ingezette doelen,
die tot onder aan den zoom doorloopen
DE WIGWAM
„Zeg, jongens, laten wij beginnen met een hol
te maken", zeide de volgeling van den grooten
hoofdman Winnetou.
„Een hol?" riepen de drie jongens, die evenals
Winnetoou, hun aanverder, als Indianen gekleed
waren en gehurkt op den grond zaten. „Waar zul
len wij dat maken?"
Het ging er nu maar om een goede plaats te
vinden, waar zij niet gestoord konden worden door
die lastige bleekgezichten, wanneer zij krijgsraad
hielden.
Op het erf van de familie Willems, zooals de
ouders van den aanvoerder heetten, was het niet
rustig genoeg, want juist hadden zij een berenhuid
uit het huis willen halen toeon het dienstmeisje
langs kwam en hen dit weer afnam. En dat was
jammer, want bij een echte wigwam behoorde toch
een dierenhuid.
„Wel, bengels, dat jullie zijn, willen jullie dat
mooie vel soms gebruiken om mee te spelen! Je
moest je schamen!" en na deze woorden bracht ze
het veroverde vel weer naar binnen. En omdat er
toch niets aan te doen was gingen de jongens maar
in een kringetje op het grasveld zitten.
„Weet jullie wat we doen", zei Winnetou, „we
gaan naar het bosch en maken daar een fijne hut,
waar geen bleekgezicht ons kan naderen !"z
Door het uitstooten van een indianenkreet be
toonden de jongens hun instemming met het voor
stel van hun hoofdman.
Nu moesten zij een vergadering belaggen, om te
bespreken hoe zij de noodige bouwstoffen voor de
hut bij elkaar zouden kunnen krijgen.
„Ik zal thuis planken halen uit de schuur" zeide
Jan, die bij het Indiaantje spelen altijd den naam
„Roodveer" droeg.
„Goed", zeide Winnetou," vlug dan; we gaan da
delijk op stap."
Hijgende onder den last kwam „Roodveer" een
poosje later met de planken terug. Dadelijk boden
de beide andere Indianen hulp, terwijl de hoofdman
Winnetou, zooals dat een waardig aanvoerder past,
aan het hoofd van den kleinen stoet liep.
„Ik geloof, dat ik een heel goede plek weet",
zeide hij. „Volg mij maar!"
De jongens woonden buiten de stad in de buurt
van een boosch. Dat bosch werd van tijd tot tijd
afgewisseld door lage duinen die met groepjes den-
neboomen waren beplant. Bij een van die groepjes
hield de hoofdman Winnetou halt en sprak: „Hier
lijkt het mij best."
„Prachtig", riep Willem, wiens Indianen naam
„Zilvergier" was. Ja, laten wij hier gaan bouwen".
Allen waren het er over eens, dat er geen mooiere
plaats was om een hol te maken dan hier. Bij wijze
van instemming legden zij hun rechterhand opde
schouder van Winnetou, terwijl deze plechtig zeide:
„Wij, Zilvergier, Roodveer, Vuurstraal en Winne
tou hebben besloten onze wigwam op deze jacht-
gronden op te slaan. Ik, Winnetou, uw aanvoerder
wijd deze aarde Na dit gezegd te hebben knielde
hij op den grond en drukte beide handen op de
aarde. Na deze handeling van het opperhoofd, be
hoorde de grond hen toe en in hun ijver wilden zij
onmiddellijk met het bouwen van een hut begin
nen.
„Waar zal de ingang van de hut zijn? Hier?"
Zij schepten met hun handen het zand weg en
gooiden het achter zich. Op deze manier hadden zij
een zeer diepe gleuf gemaakt, zóó diep, dat zij er
een flink eind in konden staan, totdat opeens
alles instortte en zij tot hun knieën in het zand
stonden.
Eerst waren zij wat verbluft, maar toen zij beko
men waren van hun verbazing moesten zij toch har
telijk lachen.
Zij begrepen nu, dat het zonder gereedschap niet
ging en dat zij ook planken moesten hebben om het
zand tegen te houden. Roodveer meende, dat er
in het bosch wel een en ander te vinden zou zijn
en allen gingen toen op zoek naar latten of boom
stammetjes; alles was naar hun gading. Opeens
stiet Vuurstraal een vreugdekreet uit, zooals dat
goede Indianen betaamt: hij had een heelen hout
stapel gevonden.
„Prachtig", zeide Roodveer, „dit kunnen wij voor
den gang gebruiken".
Zoo gezegd zoo gedaan. Zij sleepten een deel van
den stapel weg tot op hun eigen grond. Het was
een heel werkje geweest en de middag was omge
vlogen, zoodat er voor vandaag geen tijd meer
overbleef om met den bouw der hut te beginnen.
Hun maag zei hen dat het tijd was om naar huis te
gaan, waar het middagmaal wachtte.
Nadat zij hun aanvoerder de noodige eerbewijzen
hadden betoond, trokken zij weg.
's Avonds in bed lagen zij nog plannen te beden
ken hoe zij de hut het best konden bouwen.
Den volgenden dag hadden zij gelukkig maar een
halven dag school en zij verlangden al maar naar
het klokje van 12 uur om vlug naar huis te kunnen
gaan. En dan na het eten weer naar hun eigen
terrein!
Zij hadden afgesproken, dat zij allen om half
twee aan het huis van Winnetou zouden zijn om
dan gezamelijk te vertrekken. Roodveer, die pracht
Indiaan, kwam met een trekwagen vol met latten
en plankjes, een blik met spijkers en verder allerlei
gereedschappen, die hij van zijn vader had gekregen
onder voorwaarde, dat hij er goed voor zou zorgen.
Vuurstraal droeg een groote rol onder den arm,
die er op het eerste gezicht tamelijk grauw en vies
uitzag, doch bij het uitrollen waren de stambroeders
verrukt! Vuurstraal's moeder had op zolder twee
oude kleedjes van geiten vel liggen en op verzoek
van haar zoon had ze deze tot een groot vel aan
elkander genaaid. De jongens vonden dit nog wel
zoo mooi als de berenhuid.
Zilvergier bracht een stuk leverworst, boterham
men en een flesch frambozensap mede, zoodat de
provisiekast ook aardig gevuld was!
Winnetou zelve, als goede Indianen aanvoerder
had een zak aardappelen en 4 vredespijpen van zijn
vader gekregen, die hij voorzichtig in hooi gepakt
met zich mede droeg want als een der vredespijpen
eens brakDat zou zeker een slecht voorteeken
zijn!
Welgemoed togen zij op weg totdat zij in de naij
bijheid van hun grond kwamen; hier moesten zij
alles afladen, want de wagen was niet door het
mulle zand te krijgen, zoodat zij gezamenlijk alles
wegdroegen en den ledigen trekwagen tusschen de
struiken verborgen.
Nu begonnen zij flink te werken, Roodveer was
door Winnetou met de leiding van het werk be
last, want als wijze aanvoerder begreep hij wel
dat een zijner stambroeders de opzichter moest zijn!
Met z'n drieën zaagden, hakten en groeven ze
van je welste.
„Nu mogen we zeker wel even rusten, ik heb ver-
schrikkelijke dorst", zeide Zilvergier na een poosje.
„Nu en ik dan!" riep Vuurstraal.
„Neen maar, wat een fijne hut is het geworden'"
nep Zilvergier. Vandaag kan.Verder kwam hij
niet.
„Voor den drommel nog toe!" schreeuwde een
mannenstem vlak bij hen en vóór de hut stond een
man, die hen lang niet vriendelijk aankeek.
De roodhuiden bleven van schrik op hun zoo juist
gereedgekomen planken vloer zitten.
„Heb ik jullie eindelijk gevonden, ondeugende
bengels! Jullie zijn dus de houtdieven. Wacht maar,
ik zal jelui dat Indiaantje spelen wel afleeren,
vooruit alsjeblieft, mee naar het bosch wachters
huis".
De man, die vóór hen stond was een nog vrii
jonge opzichter, die in dienst van den bosch wachter
was Deze had den vorigen dag toen hij door het
bosch liep planken van den houtstapel gemist. Hij
had zijn opzichter opgedragen de houtdieven op te
sporen, opdat zij niet nog meer weg zouden halen
De opzichter had den trekwagen, dien de jongens
zoolang tusschen de struiken hadden gezet gevon
den en was het voetspoor gevolgd, tot dat hij hen
hij hun hut overviel.
Hij had gedacht echte houtdieven te zullen vin
den en gehoopt dan een pluim van zijn baas te
krijgen. Daarom viel het hem een beetje tegen,
toen hij zag, dat het slechts jongens waren, die de
planken genomen hadden om er mee te spelen.
Barsch zeide de opzichter nogmaals „Vooruit, zijn
jelui van plan mee te gaan naar den boschwachter
Opschieten of anders...." en hierbij liet hij zijn
stok eenige malen heen en weer bewegen, alsof hij
wilde zeggen: Anders kon dit latje wel eens op
jullie broekjes neerkomen
De Indianen waren zeer vredelievend geworden.
Zij lieten botarhammen worst, limonade en gereed
schap in den steek om met den opzichter mee te
gaan naar den boschwachter.
Eindelijk kwamen zij, heelemaal ontdaan, dat er
aan hun spel zoo'n onverwacht einde was gekomen
bij de boschwachterswoning aan, waar in een groo
ten tuin de tafels gedekt was voor het avondeten.
De boschwachter stond bij zijn huis en was bezig
zijn rozen te bekijken, toen hij voetstappen achter
zich hoorde. Omkijkend zak hij het troepje zon
daars naderen!
„De houtdieven, mijnheer!" zeidde de opzichter.
De boschwachter keek eerst de jongens, daarna
den opzichter eens aan. „Hoe bedoel je dat, je wilt
me toch niet vertellen, dat deze jongens mijn
planken hebben gestolen?" Met een ongeloovig ge
zicht keek hij zijn opzichter aan. „Vertel mij eens
hoe de zaak in elkaar zit!"
De opzichter vertelde nu, hoe hij den trekwagen
had zien staan tusschen de struiken en het spoor
volgende bij de hut van de jongens was gekomen
en gezien had, hoe zij de vermiste planken ge
bruikten om er een vloer voor hun hut van te
maken.
De boschwachter keek nu niet meer boos en zeide:
„O, nu begrijp ik het, jelui zijn Indianen en natuur
lijk moesten jullie een wigwam hebben. Maar, hebt
jelui er heelemaal niet aan gedacht, dat zooiets in
het bosch verboden is? Het hout was niet van jelui,
dus dat had jelui zoo maar niet mogen weghalen^
het was een stapel hout, die ik al verkocht had,
de eigenaar zou hem morgen komen weghalen De
zaak is nu echter gezond, want ik begrijp, dat het
niet jalui bedoeling is geweest om het hout te ste
len".
De gezichten van Winnetou en zijn volgelingen
klaarden op en de Boschwachter, die heel veel van
kinderen hield, had schik in de aardige jongens.
„Welnu", zede hij, „ik wil jelui een voorstel doen!
Richard, dat was de opzichter, ga jij eens naar de
keuken en vraag aan het meisje vier glazen melk".
Richard ging weg en de boschwachter vervolgde'
Hoe zouden jelui het vinden, als ik achter mijn
moestuin, waar nog een onbebouwd stuk grond
ligt, een hut voor jelui laat bouwen? Jullie bent
daar volkomen vrij! Voor mijn part kunnen jullie
er een prachtig Indianen vuur branden als je wilt.
Dat zou je natuurlijk in het bosch niet moeten pro-
beeren. Nu, wat denken jullie ervan?"
De jongens keker, eerst lkander, daarna den
boschwachter aan en deze zag aan hun gezichten,
dat zij het plan meer dan prachtig vonden.
„Uitstekend", ging de boschwachter verder, „dat
is dus afgesproken. Nu heb ik jelui echter een ver
zoek te doen en als jelui daarmede instemt, doen
jelui mij een heel groot genoegen. Ik heb een zoon
tje, die net zoo oud is als jelui; maar die niet loo-
pen kan, zijn beide beenen zijn lam. Zouden jelui
dezen jongen in jelui Indianenstam wille opne
men?"
„Natuurlijk mijnheer," zeide Winnetou," dat zul
len wij graag doen!"
„O, dan halen wij hem in den trekwagen en rij
den wij hem naar dehut" zeide Vuurstraal. De
bosch wachter nam de jongens mee naar binnen en
zei: „Vraag het Ernst zelf maar, of hij in jelui stam
wil worden opgenomen".
In de kamer gekomen vonden zij een jongen, die
aan tafel hout zat te snijden en die eerst verwon
derd opkeek toen hij de vier Indianen zag bin
nenkomen.
Winnetou trad op hem toe en zeide:
„Wilt gij in onzen stam worden opgenomen? Wij
zullen onze wigwam op het land uws vaders opslaan
en U daarheen vervoeren".
De jongen, die zelf altijd veel Indianen-boeken
had gelezen, was dadelijk in het appel en ant
woordde: „Ja, groote Winnetou".
De jongens vormden een kring achter Winnetou
en hielden hun handen gekruist over de borst toen
Winnetou sprak:
Welaan dan, broeder Roodhuid, van nu af aan
zult gij Adelaarsoog heeten. Steek uw rechterhand
uit en leg die op mijn schouder. Hierdoor verklaar
ik, dat gij een der onzen zijt geworden".
De bosch wachter had het tooneeltje vanuit een
hoek der kamer gadegeslagen. Hij liet dadelijk een
limonade en glazen halen opdat de opneming van
het nieuwe lid der stam plechtig gevierd kon wor
den!
De zoon van den bosch wachter, die, omdat hij
niet kon loopen, niet met andere jongens van zijn
leeftijd kon spelen, was overgelukkig in het voor
uitzicht nu speelmakkers te krijgen. En de jongens
droomden dien nacht allen van de wigwam in het
bosch, die nu niet van vier, doch van vijf Indianen
zou zijn.
ging de boerenzoon dadelijk vol goeden moed op
weg. Hij heeft na héél lang zoeken het middelpunt
en de boom met gouden appels gevonden. De drie
appels heeft hij verkocht voor honderdduizend gul
den en toen is hij 'gaan trouwen met Trien, de dikke
keukenmeid van den bakker!
Nu moesten jullie toch ook eens probeeren of je
het middelpunt vinden kunt. Vooruit, laat eens
zien dat je minstens net zoo snugger bent als de
boerenzoon. Alleen.... de gouden appels zijn weg
EVENTJES LACHEN.
Oom Piet: Ja, als je moeder je nu twee appelen
geeft, een groote en een kleine, en ze zegt je mag
er een zelf nemen en een aan je broer geven, welke
zal je dan aan je broer geven?"
Jan: „Meent om mijn kleine broertje of mijn
groote broer?"
WEEKPRAATJE.
HET DOOLHOF.
Zien jullie dien dwaaltuin op het plaatje? Nu,
een boerenzoon kreeg de opdracht om in het mid
delpunt van dien tuin wat te gaan halen. Er stond
namelijk een boom met drie gouden appels. Als de
boerenzoon de appels zou bereiken mocht hij ze
behouden.
Omdat de appels natuurlijk erg veel waard waren
Lieve neefjes en nichtjes,
Ja, ik ben de vorige week wel een betje voor
barig geweest. Want pa is nog altijd niet beter.
Hij ligt nog in bed en de dokter komt twee maal
per week om naar hem te kijken en hem te onder
zoeken.
Pa vindtt he vreeselijk jammer dat hij jullie nu
niet mag schrijven. Hij wil wel, maar het mag niet
van den dokter, zie je. Laatst nog heeft hij stil
letjes een stuk papier gepakt en een potlood om
aan jullie te schrijven. Maar toen ik een uurtje
later boven kwam (ik was een boodschap gaan
doen) zat Pa in bed en sliep. In zijn hand had hij
een stuk papier waarop alleen stond „Lieve neefjes
en nichtjes". En het potlood was in bed tusschen
de lakens en dekens gegleden.
Toen heb ik, heel stilletjes zonder hem wakker
te maken, het papier uit zijn hand genomen en
het potlood opgevischt. En nu, terwijl jullie Oom
Maarten slaapt, zit ik hier om jullie weer wat te
schrijven. Net als vorige week. O ja, dat moet ik
jullie ook nog even vertellen: wat ik vorige week
heb geschreven is voor een deel uitgekomen hoor!
Pa was erg verbaasd toen ik hem zei: „Maar de
briefje zijn allang beantwoord". Maar hij is niet
plotseling beter geworden zooals ik dacht. Neen, hij
moet nog in bed blijven hoor. Misschien schrijft hij
volgende week het weekpraatje. Ik hoop het maar
jullie ook?
Zeg, weten jullie al wat er van de week gebeurd
is? Er zijn een paar raadselneefjes op bezoek ge
weest. Ze hadden gelezen dat Oom ziek was en
kwamen op een goeden dag binnengestapt. Ze heb
ben een poosje bij het bed van Pa gezeten en het
honderd uitgevraagd. Of hij gauw beter was en of
hij dan weer nieuwe raadsels zou geven enz. enz.
Het was heel leuk.
Zijn jullie met koningins verjaardag nog uit ge
weest? Ik wel hoor. Eerst wilde ik niet gaan omdat
ik dacht: „Anders zit Pa zoo alleen, maar later ben
ik toch maar gegaan. Er is namelijk een vriend van
Pa gekomen, meneer Bronsma en die heeft 's avonds
bij zijn bed gezeten.
En toen ben ik met mijn tante Ko naar de
lichtjes wezen kijken. Het was werkelijk prachtig.
Overal verlichting en vlaggen en muziek en vroo-
lijke menschen. Er waren twee groote mannen. De
een had zich als juffrouw verkleed en de ander
zat in een kinderwagen en liet zich voortduwen. Het
was een erg grappig gezicht. Tante en ik zijn een
heelen tijd blijven kijken.
En 's avonds om half elf werd er vuurwerk afge
stoken. Dat was prachtig, al die pijlen en stukken.
Er waren natuurlijk geweldig veel menschen om te
kijken. Entelkens als er weer zoo'n mooie, gekleurde
pijl in de lucht schoot riep iedeeen: „Hèèèèè
Zoo mooi vonden ze het. Nou het was ook mooi
hoor. Ik ben erg blij dat ik het gezien heb.
En ik kwam zoo laat thuis. Om kwart over elf
bracht tante Ko mee weer bij vader, Vader had de
vuurpijlen gezien. Uit het raam zag je telkens een
gekleurde, lichtende plek in de lucht, zei hij. Dat
kan best, want die vuurpijlen schieten zoo hoog hè!
Weet je wat ik nu zoo maar vind? Als je den
ochtend na koninginnedag op straat loopt. Ik moest
toen een boodschap doen en ik zag hoe de gemeen-
tewerklui al die mooie versieringen op wagens laad
den en de verlichting afbraken. Dat werd natuur
lijk weer opgeborgen tot volgend jaar. En dat vind
ik nu zoo naar zie je. Je hebt dan zoo echt het ge
voel: dat prettige hebben we alweer gehad. Jammer
Maar ik geloof dat ik nu eens ga eindigen. Want
vader zal dadelijk wel wakker worden en dan moet
ik hem z'n drankje geven. Dat neemt hij altijd heel
dapper in alhoewel het erg bitter is. Ja, dat wéét
ik, want laatst was mijn theelepeltje per ongeluk
verwisseld met het drankjeslepeltje van pa. Ik likte
er even aan.... maar een smaak! Lieve kinders,
wat was dat bitter. Maarpa weet dat hij het
nu eenmaal moet innemren om beter te worden.
En daarom doet hij het ook. Dat is heel verstan
dig en veel kinderen kunnen er nog een voorbeeld
aan nemen. Want er zijn van die kleine patiëntjes
die het drankje van den dokter niet innemen willen
omdat hetniet lekker is. Ja, maar als je beter
wilt worden moet je door de zure appel heen bijten
hoor. Dat doet pa ook! En nu neefjes en nichtjes,
tot volgende week. Ik hoop dat Pa het dan weer
maar doen. Niet dat ik het niet prettig vind om
jullie te schrijvenin tegendeel. Maar als pa het
weer doet is het meteen een bewijs dat hij weer
beter is!
Nu, daag. Vriendelijke groten van