NIEUWE
De kleine burgerman
Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier
No. 109
DINSDAG 15 SEPTEMBER 1931
40e Jaargang
Whm: Firn 1.1. KBE1. Bsdaclmtr I. H. KEIZER. M McMt.
De vierde man
Aanslag op een D-trein in Hongarije
LANGERUKER COURANT
DEZE COURANT VERSCHIJNT
DINSDAG DONDERDAG
en ZATERDAG.
Abonnmentsprij s
per 3 maanden ƒ1.15.
ADVERTENTIEN:
Van 1—5 regels 75 cent;
elke regel meer 15 cent
GROOTE LETTERS
NAAR PLAATSRUIMTE.
De woorden waarmede de nieuw gekozen gemeen
teraden door de respectievelijke burgervaderen wer
den geinstalleerd, waren over het algemeen van
een sombere renst, welke oorsprong vond in de
ongunstige tijdsomstandigheden. Hetvalt niet te ont
kennen, dat de crisisuitgaven en daarnaast de ver
minderde belastingopbrengsten de begrootingen van
vele gemeenten uit haar evenwicht dreigden te
rukken en dat heel wat bestuursbeleid zal worden
gevergd om tot een bevredigend finantieel resul
taat te geraken.
In sommige gemeenteraden hielden herkozen ge
meenteraadsleden een betoog, dat veel weg had
van een excuus. Ze moesten erkennen dat de uit
gaven in de laatste jaren nogal hoog waren op
gevoerd, waarbij echter bedacht moest worden,
zoomeenden ze, dat de gelden waren gevoteerd voor
zeer goede, soms nuttige, dikwijls sociale noodza
kelijke doeleinden, in een tijd bovendien, waarin
de conjunctuur zich gunstig scheen te ontwikkelen.
Hadde men dezen nood kunnen voorzien, dan ware
er wellicht reden geweest om zich over het doen
dier uitgaven nader te bedenken, maar van zul-
ken voorzienenden geest was niemand bezield ge
weest.
Inderdaad mag men aan de afgetreden besturen
geen onbillijke verwijten richten, maar we moeten
samenwerken om de financieele nooden der ge
meenten te lenigen zonder opnieuw al te groote
offers te vragen van de gemeentenaren. En dat is
een moeilijk geval. Dat er nieuwe offers moeten
worden gebracht, daarover kunnen we het ge
voegelijk eens zijn.'Uit welke bronnen daartoe moet
worden geput is een vraag, waarover aanvankelijk
nog wel verschil van oordeel kan bestaan, maar
tenslotte zullen allen weer eensgezind wijzen op
Barbertje, die hangen moet. Barbertje, de kleine
burgerman.
De arbeider immers moet worden ontzien, diens
levenspeil mag niet worden gedrukt; er is nog te
veel, wat hij moet ontberen. De arbeider vindt over
het algemeen wel voldoende bescherming in de ver
tegenwoordigende lichamen en we misgunnen hem
deze niet. Het geld moet worden gehaald, waar
het zit! Dat is de populair aangegeven oplossing
van allen finantieelen nood. Waar het zit
Goed, maar waar zit het dan en hoe is het er
gekomen?
De groot-fabrikant en de aanzienlijke landeige
naar zij ontspringen den dans wel, al is het
niet met vrengde. De afzet van hun producten
en de opbrengst van hun bezittingen zijn in dezen
crisistijd zoodanig gedaald, dat er van winsten,
dus van inkomens nauwelijks sprake kan zijn.
Maar daar is dan nogde kleine burgerman;
de leeraar, de technisch of intellectueel geschoolde,
de middenstander, de kleine neringdoende. Die al
len moeten zorgen, dat er verdiend wordt, want ze
hebben geen kapitaal, waarop ze tijdelijk kunnen
teren. Hard werken, aanpakken, riskeeren. De klei
ne burgerman, die aan alle kanten wordt geplukt:
inkomsten- en personeele belasting, bedrijfsbelas
ting, soms, straatbelasting, zegeltjesplakken, ver
plichte verzekeringen, verbruik van licht en kracht
welker prijzen een winstmarge inhouden, die als
een indirecte belasting in de gemeentekas vloeit,
wegenbelasting voor vracht- of bestelwagens enz.
enz. Naar hem wordt ook thans uitgezien, als de i
bron, waaruit „het" te putten is. De kleine burger-
man
Stel u eens voor A en B, die ieder vijf duizend
gulden verdienen. A is vrijgezel en heeft voor nie
mand te zorgen, behalve voor zich zelf. Dat laatste
doet hij ozo radicaal, dat hij zijn inkomen geregeld
schoon opmaakt. Die mijnheer betaalt inkomsten-
belasting en is dan verder van alle fiscale soesah
af. Als hij eens „op" raakt en zonder werk komt,
dan wordt hij door de gemeenschap onderhouden,
dat is: met het geld van den kleinen burgerman, I
menschen als
B, die ook vijf duizend gulden verdiende, en daar
naar inkomstenbelasting betaalde. Maar B. onder-
hield van dat geld ook een vrouw en kinderen.
Hij spaarde uit de 5 mille inkomen, stichtte zich
een gezin, huurde een huis en kocht zich een
inboedel. Daarom moest hij ook personeele belas
ting betalen. Op het laatst zal hij uit zijn gespaar
de centen ook nog vermogensbelasting moeten op
brengen en sterft hij eindelijk na niemand tot last
te ijzn geweest, dan gaan zijn kinderen weer een
deel van vaders geld naar den fiscus brengen als
successiebelasting. In al die verschillende vormen
wordt telkens dat inkomen van 5 mille belast.
Spaarzin wordt zwaar „aangerekend"
En de kleine burgerman heeft er niet veel, die
het voor hem opnemen in de vertegenwoordigende
lichamen.
Er is tenslotte ook geen andere mogelijkheid dan
het geld dat noodig is, te halen, waar het zit. Bar
bertje moet dus hangen.
We zouden alleen willen vragen om het mannetje
een klein beetje te ontzien door zuinig te zijn
met zijn centen en een klein beetje waardeering
te hebben voor zijn positie in de maatschappij. De
kleine burgerman wordt nog maar al te veel aan
gezien voor den parasiet, die te teren zit op den
gespekteh geldbuidel, buit van schraapzucht, terwijl
hfj inderdaad in het algemeen gesproken d<?
verstandige econoom is, die, zorgende en sparende
voor zich en de zijnen, ook het onmisbare sluitstuk
is gaan vormen van elke gemeenschapsbegrooting.
Zaterdag heeft de afgetreden Gouverneur-Gene
raal Jhr. Mr. A. C. D. de Graeff zijn ambt overge
dragen aan Jhr. B. C. de Jonge, die het bewind
over onze Indische gewesten heeft overgenomen.
Het „Handeslblad" schrijft hieromtrent het vol-
gende:
De aankomst te Tandjong Priok.
Om zes uur twintig donderden de eerste saluut
schoten uit de vuurmonden van de oorlogsschepen.
Op de dekken staat de bemanning in stramme hou
ding in parade. De bemanningen gaan joelen wan
neer jhr. mr. B. C. de Jonge op het commando-
bruggedek van de „Patria" verschijnt. Naast hem
staat mevr. de Jonge.
Klokslag zeven uur begeeft zich een deputatie
met den gouverneur van de West-Java, den heer
Hartelust, aan het hoofd aan boord om den nieu
wen landvoogd namens jhr. De Graeff geluk te
wenschen met zijn behouden aankomst. Op de loop
brug zet nu de muziek het Wilhelmus in, dat door
Jhr. de Jonge in stramme houding, met de hand
aan den steek wordt aangehoord. De op de kade
verzamelde menigte zet nu een juichend driewerf
hoera in. De pavoiseering van de „Patria" wordt
omhoog geheschen terwijl de kustbatterij saluutschp
ten afgeeft.
Om zeven uur tien vertrekt de extra trein die het
gezelschap naar Batavia zal vervoeren. De locomo
tief van den trein is bevlagd met de nationale kleu
ren. Langs den weg naar Priok staat het vol belang
stellenden en bij de overwegen staan dichte men-
schenmenigten. De drukte neemt toe naarmate de
trein Weltevreden nadert.
De aankomst in het voormalige Welte
vreden.
Als de trein aankomt in het station Weltevreden
wisselen Z. Exc. en de dames handdrukken met de
tweede ontvangst deputatie, die daar op het perron
is opgesteld. Van buiten het station dringt het „Wil
helmus" door. Als het gezelschap naar buiten komt
staat daar de eerewacht met vaandel en presenteert
de sabels en de geweren. Dan rijdt te midden van
een groote menigte de galakoets, begeleid door het
cavalerie-escorte, naar het gouvernementshotel op
Rijswijk.
stem opvalt zijn laatste redevoering uit. Tot ver
schillende personen wendt Z. Exc. zich door houding
en blik persoonlijk.
Jhr. de Graeff laat de betuigngen van gelukwen-
schen aan zijn opvolger met diens benoeming vol
gen door deze woorden:
Hen die verwachten, dat ik thans van de gelegen
heid zal gebruik maken om een blik terug te werpen
op de jaren, die achter mij liggen of dat ik een op
somming zal geven van hetgeen in die jaren tot
stand is gebracht of wel dat ik nadere toelichtingen
op of verdedigingen van mijn beleid zou geven, dat
ik naar mijn heilige overtuiging gemeend heb te
moeten voeren, dan wel dat ik een soort politiek, tes
tament zou achterlaten, hen, die dat verwacht heb
ben, coet ik teleurstellen.
Dat schijnt mij nl. zonder practisch nut, terwijl
ik uiteraard niet objectief sta tegenover de regee-
ringsperiode, waarin ik zelf een leidende positie
heb bekleed.
Ik kan u gelpkwenschen, omdat u bij de aanvaar
ding van uw ambt staat voor Indië, dat uit politiek
oogpunt gezond is en omdat u (het moge dan para
doxaal klinken), uw ampt aanvaardt temidden van
een werelldcrisis welke in de geschiedenis van de
laatste decennia hare wedergade niet vindt."
De eerste rede van den nieuwen Land
voogd.
Jhr. de Jonge leest zijn redevoering voor in den
toon van iemand die doordrongen is van den ernst
van het door hem gesproken woord.
Jhr. mr. D. C. de Jonge begint zijn redevoering
met woorden van dank tot de koningin en den heer
S. de Graeff in verband met zijn benoeming. Ver
volgens richt hij woorden van hulde tot den afge
treden landvoogd aan wien hedenochtend het groot
kruis in de orde van Oranje-Nassau is verleend.
Zijne Exc. zegt dan op een toon van zekerheid,
dat een onbeschreven blad papier beter is, dan een.
dat volgeschreven is met fraaie woorden en pakken
de leuzen. Hij verklaart dat onder de huidige om-
stadigheden een bedachtzame practische politiek
geboden is. Spr. verklaart, dat de kosten van de
staatshuishouding van Ned. Indië te groot zijn in
verhouding tot de inkomsten.
Een les voor den Volksraad.
„Men doet verstandig" aldus jhr. De Jonge
„door niet blind te zijn voor hehtgeen elders ge
schiedt en in dit verband verwijst spr. naar de
voornemens van het nieuw-opgetreden Engelsche
kabinet voor het betoog dat ook anderen zich op
offeringen hebben te getroosten. Spr. wijst erop, dat
men elders met terzijdestelling van de partijgroepee
ring de handen ineen slaat om op een bepaald oo-
genblik aan de moeilijkheden het hoofd te bieden
en dat men zich weet te beperken in zijn wenschen
en het zwijgen weet op te leggen aan theoretische
voorkeuren, die geld kosten om te komen tot een
voor een gezonde staatshuishouding het eerst noodi-
ge, te weten een sluitende begrooting."
Jhr. de Jonge eindigt zijn redevoering met de vol
gende woorden:
„Thans rest mij nog een krachtig btroep te doen
op den weiwillenden steun en hulp van allen ten be
hoeve van een vruchtbare samenwerking tot het
heil van land en volk. Ik verklaar thans het ambt
van Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië
te aanvaarden."
Onmiddellijk hierna was de plechtigheid beëin
digd en terwijl buiten de commando's de hoera's
van de menigte en het handgeklap wegsterven, ont
ruimt het gezelschap langzaam de marmeren za
len. Ook buiten schuifelt het publiek geleidelijk
uiteen.
Buitenland
Jhr. de Graeff spreekt dan in een doodsche stilte
waarin hier en daar het geroerde vibreeren van zijn
DRAISIflAvANmKEMBURG'S
LEVER
•LEEUWARDEN
FEUILLETON
„Er is waarschijnlijk een belangrijk punt, meende
hij met een welvoldaan lachje, „dat u als leeken
op het gebied der criminaliteit zal zijn ontgaan.
De politie heeft door dit breifje mede antwoord
gekregen op een vraag, waarmede zij zich tijdens
ht onderzoek steeds heeft bezig gehouden, en wel
deze: waarom de heer Leuvenstenij juist gebruik
heeft gemaakt van den gewonen staom-sneltrein
die om 19.10 uit msterdam vertrekt en niet van
een der vele electrische treinnen die vrijwel elk
half uur rijden en waaraan elk ander mensch, al
leen reeds uit een oogpunt van comfortabel reizen
zeker de voorkeur zou hebben gegeven.
De verslaggevers vermochten deze zienswijze welke
voor hen overigens niet zoo nieuw klonk als de heer
Dammering meene, slechts te onderschrijven. Ten
slotte bleek men nog meer interesse te hebben voor
de vraag op welke wijze het bestaan van dit breifje
aan het licht was ekomen, doch waar de hoofd
inspecteur zich ook te dien aanzien bereide toonde
de noodige inlichtingen te verschaffen, werd hun
nieuwsgierigheid spoedig bevredigd.
De mededirecteur der Hollandsche Hypotheek
en Voorschotbank, de heer van Doorn had bij het
opruimen van de aan den heer Leuvensteyn toe
behoord hebbende schrijftafel het briefje tusschen
een aantal andere papieren evonden. De heer Adams
van zijn ontdekkin in kennis stellende, had deze
het couvert onmiddellijk herkend als door hem op
den dag van den moord aangenomen van een be
hoorlijk gekleed jongmensch dat hem het briefje
had overhandigd met het verzoek het onmiddellijk
aan den heer Leuvensteyn te willen overhandigen.
Daar het juist op dat tijdstip vrij druk was aan het
loket, reden waarom hij den kassier assistentie
verleende, had hij aan het voorval niet veel aan
dacht geschonken en den brief eenige minuten la
ter aan den heer Leuvensteyn ter hand gesteld.
„Zoodat de politie nu zeker pogingen in het
werk stelt het jongmensch, dat het briefje bracht,
op te sporen,' onderbrak hem hier een der verslag
gevers het verhaal van den heer Dammering.
„Juist" antwoordde deze, „en vermoedelijk zul
len we daarbij weer eens een beroep doen op de be
reidwilligheid van de pers. De heer Adams heeft
uiteraard slechts een vaag signalement van den
bewusten jongeling kunnen geven, en waar deze
geheel buiten het misdrijf kan staan, staat het
zoeken van ons gelijk met dat van den bekenden
naald in de hooiberg. Er bestaat alle reden om
te verwachten dat we met een oproep in de dagbla
den sneller ons doel zullen bereiken. In den loop
van den dag zal u dus een dergelijke oproep met
verzoek tot plaatsing worden toegezonden."
„Is Hellinger reeds van de ontdekking van het
briefje in kennis gesteld?" wenschte een der jour
nalisten nog te weten.
„Nog niet, maar binnen een half uur gaat een on
zer mannetjes er mee naar Rotterdam, zoodat ver
wacht mag worden, dat hij reeds een volledige be
kentenis zal hebben afgelegd, voor uw bericht in
de avondbladen verschenen is. En hiermede, mijne-
heeren," besloot de hoofdinspecteur, kennelijk met
het doel om verdere lastie vragen te vermijden,
het esprek, „meen ik u zoo volledig mogelijk te
hebben ingelicht. Ik spreek nogmaals de hoop uit
dat een en ander er toe zal bijdragen eenige uwer
collega's van hun onjuiste visie ip deze zaak te
overtuigen, waarbij ik me dan verder geheel op hun
gevoel van rechtvaardigheid meen te mogen ver
laten. Mijne heeren, ik wensch u een spoedig en
voor allen gunstig bericht uit Rotterdam."
Sander's belangstelling wordt
opgewekt.
Merkwaardigerwijze ging de wensch van hoofd
inspecteur Dammering niet in vervulling.
Nog dienzelfden middag kort voor het ter perse
gaan, ontvingen de redacties van de hoofdstedelijke
bladen van hun correspondenten telefonisch bericht,
dat Hellinger na een hernieuwd verhoor, waarbij
hem het briefje aan den heer Leuvensteyn als zeer
bezwarend bewijsstuk wsa voorgelegd, in zijn ont
kenning volhardde. Weliswaar herkende hij de
handteekening onder het epistel als echt, maar van
den inhoud was hem niets bekend, en met een ver
bazing, welke men voor ongeveinsd ozu hebben
kunnen houden, wanneer de bewijzen van zijn
schuld niet zoo overstelpend waren geweest, had
hij zich afgevraagd, hoe ter wereld het mogelijk
was, dat zijn handteekening onder dit hem totaal
onbekende compromitteerende briefje kwam te
staan.
Dit bericht gaf den hoofdredacteur van „de Hoofd
stad" aanleiding zijn door de mededeelingen van
den hoofdinspecteur noodzakelijk geworden de
menti nog even in de pen te houden, en tot groote
woede van laatstgenoemde bevatten de avondbla
den dan ook niets meer dan een getrouw verslag
van het met hem plaats gehad hebbende onder
houd en het bericht uit Rotterdam over Hellinger's
ontkenning.
Eenige dagen lang vormde dit nieuwtje het on
derwerp van gesprek in alle kringen der bevolking.
De naam Hellinger was op aller lippen de merk
waardigste geruchten over zelfmoord, vrijlating en
arrestatie van nieuwe verdachten, geruchten, welke
allen grond van waarheid misten, deden de ronde
tot eindelijk andere wereldschokkende gebeurtenis
sen de aandacht opeischten en de moordzaak Leu
vensteyn langzamerhand op den achtergrond ver
drongen.
Had men echter slechts vermoed wat zich in-
tusschen achter de schermen afspeelde, en welke
krachten bezig waren te trachten de zaak van een
andere zijde te belichten, ongetwijfeld zou dan de
belangstelling even spoedig zijn weergekeerd.
Op hetzelfde tijdstip waarop hoofdinspecteur D.
de pers inlichtte over de vondst van het aan ban
kier Leuvensteyn gerichtte briefje, had Emiel Wils
een onderhoud met inspecteur Sanders dien hij in
diens woning had opgezocht.
De gedachte, dat ook de verpleegster wel eens eits
met de zaak te maken kon hebben, had hem niet
meer losgelaten. Na het gesprek dat hij met Adams
bij Comans gehad had, was hij naar Amsterdam
teruggereisd, met het vaste voornemen in deze rich
ting een onderzoek te beginnen en nog dienzelf
den avond had hij, alleen op zijn kamer gezeten,
een plan de campagne opgemaakt, waaraan den
Zes wagons van een viaduct gestort. 25
personen gedood en zeer vele gewonden.
Het werk van communisten.
Nog een bom gevonden.
Over de verschrikkelijke spoarwegramp. die Zon
dag met den sneltrein Weenen—Boedapest—Keu
len heeft plaats gehad lezen wij in het „Handels
blad" het volgende:
Zondag zijn nabij Bia Torbagy op 20 kilometer
afstand van Boedapest zes wagons van den D-trein
Boedapest-Weenen-Keulen van het viaduct gestort
De locomotief en de twee wagens daarachter waren
reeds voorbij de ongeluksplaats.
Volgens nadere berichten over den spoorwegca-
tastrophe waren gistermorgen om zes uur 25 dooden
geborgen. Het aantal gewonden wordt voorloopig
op vijftig geschat. Daar de wagens dertig meter diep
omlaag gestort zijn is het reddingswerk uiterst
moeilijk.
De oorzaak van deze catastrophe is het ontploffen
van een helsche machine.
Het deel van den D-trein dat verongelukt is,
bestond uit de locomotief een goederenwagen, twee
slaapwagens en drie personenwagens Al deze wagens
zijn van het viaduct dat 25 meter hoog en 60 meter
lang is, afgestort.
Het ongeluk werd het eerst opgemerkt door een
kruier van het station Bia Torbagy die terstond
de brandweer en gendarmerie waarschuwde. Vanuit
Boedapest vertrokken onmiddellijk twee hulptreinen
met vrijwilligers, gevolgd door een afdeeling staats
politie en een groot aantal journalisten.
De aanblik van de verwoeste wagens was vreese-
lijk. In een diepte van ongeveer 30 meter lagen de
volkomen vernielde locomotief en de wagens, ter
wijl nog 5 wagens op de rails waren blijven staan.
Door de stilte van den nacht klonken de jam
merklachten in Hongaarsche, Duitsche Fransche en
Engelsche taal.
Uit de puinhoopen van de verwoeste wagens wer
den de zwaar bloedende en verminkte gewonden
geborgen.
Nadat 21 hunner geborgen waren hoorde men geen
menschelijke stemmen meer, en de vreeselijke stilte
toonde aan, dat thans nog slechts lijken onder
de puinhoopen lagen.
Behalve de locomotief zijn twee slaapwagens, drie
Pullmannwagens en de bagagewagen in de diepte
gestort. Aangezien het baanvak een dubbel spoor
heeft, kan het verkeer gaande worden gehouden.
Bij het onderzoeken van de parallel loopende rails
die over een afzonderlijke brug loopen, kwam men
tot de ontdekking, dat ook op deze brug een bom
was gelegd. De Orient-Express uit Weenen, die kor
ten tijd later moest passeeren, kon tijdig worden
tegengehouden, zoodat een tweede ramp van groo-
ten omvang kon worden voorkomen.
Brief gevonden. De helsche machine.
Op de plaats waar de D-trein BoedapestWeenen
—Keulen is ontspoord en verongelukt werd een lont
en een breif gevonden, waarin gezegd wordt:
„Arbeiders, gij hebt geen rechten. Wij zullen met
geweld van het kapitalisme weten te verkrijgen, wat
u toekomt. Iedere maand zult gij van ons hooren,
want onze vreiden zijn overal. Er is geen gelegen
heid tot werken. Nu, wij zullen die verschaffen.
Alles zullen de kapitalisten te betalen hebben. Vrees
niets, onze benzine is nog niet uitgeput."
Stukken rails 7 kilometer ver weggeslingerd
De bewoners van het plaatsje Bia Torbagy ver
klaren, dat zij om 12 uur 15 des nachts door een
ontzettenden knal uit hun slaap werden gewekt.
Het scheen hun alsof er een projectiel door de
lucht suisde. Door de kracht van de ontploffing
was een lang stuk rails losgeraakt dat zeven kilo
meter verder neerkwam.
De plaats waar het ongeluk heeft plaats gehad,
volgenden morgen uitvoering zou worden gegeven.
De ontdekking van het briefjt waarmede hij, reeds
voor dat zijn collega's hiervan iets wisten, telefo
nisch door Adams in kennis was gesteld, vermocht
in zijn zienswijze geen verandering te brengen. In
tegendeel, het versterkte hem slechts in zijn mee-
ning, dat iemand, die tot een dergelijke misdaad in
staat was, bij de voorbereiding daarvan zeer zeker
heel wat geraffineerder te werk zou gaan dan deze
Hellinger, die als het ware zijn visitekaartje overal
had achtergelaten. Zoo dom was deze man toch
toch niet, of hij zou wel hebben ingezien, dat bij
de ontdekking va nhet misdrijf de verdenking op de
eerste plaats op hem zou vallen en onder die om-
standiheden beteekende de schriftelijke en onder-
teekende invitatie aan den bankier dan ook niet
veel minder dan een poging om de aandacht nog
wat meer op hem te vestigen.
Neen, Wils voelde wel, dat de politie zich op een
verkeerd spoor bevond, en wanneer hij bedacht hoe
weinig Hellinger tenslotte ten laste zou kunnen
worden gelegd, dan was hij heht volkomen eens met
zdjn collega van „de Hoofdstad" die de arrestatie
van dezen man als een staaltje van gevaarlijk jus
titioneel en politioneel beleid had gekwalificeerd.
Wel ook vroeg hij zich met bijna pijnlijke nauw
keurigheid af, waarop zijn wantrouwen jegens de
verpleegster gebaseerd was. Goed beschouwd bestond
er alle reden om naar den vierden man te zoeken
die toch, volgens de getuigenverklaringen in de cou
pé moest zijn geweest, en van dat standpunt be
schouwd leek het haast absurd de verpleegster van
medeplichtigheid te verdenken.
En tochen tochde vraag waarom deze
verpleegster zich de luxe veroorloofde le klas te
reizen, liet hem niet los, evenmin als de ontdekking
welke hij in de wachtkamer van het politiebureau
te Rotterdam gedaan had toen hij in gezelschap
van de egtuigen in deze zaak het resultaat van het
verhoor van Hellinger had afgewacht. Adams had
hij van deze ontdekking nog'geen deelgenoot willen
maken. Hij twijfelde er niet aan, of ook deze zou
de beteekenis ervan hebben erkend maar juist daar
om vreesde hij bij zijn verder onderzoek in deze
(Zie vervolg vierde pagina.)