NIEUWE De kleine burgerman Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier No. 109 DINSDAG 15 SEPTEMBER 1931 40e Jaargang Whm: Firn 1.1. KBE1. Bsdaclmtr I. H. KEIZER. M McMt. De vierde man Aanslag op een D-trein in Hongarije LANGERUKER COURANT DEZE COURANT VERSCHIJNT DINSDAG DONDERDAG en ZATERDAG. Abonnmentsprij s per 3 maanden ƒ1.15. ADVERTENTIEN: Van 1—5 regels 75 cent; elke regel meer 15 cent GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE. De woorden waarmede de nieuw gekozen gemeen teraden door de respectievelijke burgervaderen wer den geinstalleerd, waren over het algemeen van een sombere renst, welke oorsprong vond in de ongunstige tijdsomstandigheden. Hetvalt niet te ont kennen, dat de crisisuitgaven en daarnaast de ver minderde belastingopbrengsten de begrootingen van vele gemeenten uit haar evenwicht dreigden te rukken en dat heel wat bestuursbeleid zal worden gevergd om tot een bevredigend finantieel resul taat te geraken. In sommige gemeenteraden hielden herkozen ge meenteraadsleden een betoog, dat veel weg had van een excuus. Ze moesten erkennen dat de uit gaven in de laatste jaren nogal hoog waren op gevoerd, waarbij echter bedacht moest worden, zoomeenden ze, dat de gelden waren gevoteerd voor zeer goede, soms nuttige, dikwijls sociale noodza kelijke doeleinden, in een tijd bovendien, waarin de conjunctuur zich gunstig scheen te ontwikkelen. Hadde men dezen nood kunnen voorzien, dan ware er wellicht reden geweest om zich over het doen dier uitgaven nader te bedenken, maar van zul- ken voorzienenden geest was niemand bezield ge weest. Inderdaad mag men aan de afgetreden besturen geen onbillijke verwijten richten, maar we moeten samenwerken om de financieele nooden der ge meenten te lenigen zonder opnieuw al te groote offers te vragen van de gemeentenaren. En dat is een moeilijk geval. Dat er nieuwe offers moeten worden gebracht, daarover kunnen we het ge voegelijk eens zijn.'Uit welke bronnen daartoe moet worden geput is een vraag, waarover aanvankelijk nog wel verschil van oordeel kan bestaan, maar tenslotte zullen allen weer eensgezind wijzen op Barbertje, die hangen moet. Barbertje, de kleine burgerman. De arbeider immers moet worden ontzien, diens levenspeil mag niet worden gedrukt; er is nog te veel, wat hij moet ontberen. De arbeider vindt over het algemeen wel voldoende bescherming in de ver tegenwoordigende lichamen en we misgunnen hem deze niet. Het geld moet worden gehaald, waar het zit! Dat is de populair aangegeven oplossing van allen finantieelen nood. Waar het zit Goed, maar waar zit het dan en hoe is het er gekomen? De groot-fabrikant en de aanzienlijke landeige naar zij ontspringen den dans wel, al is het niet met vrengde. De afzet van hun producten en de opbrengst van hun bezittingen zijn in dezen crisistijd zoodanig gedaald, dat er van winsten, dus van inkomens nauwelijks sprake kan zijn. Maar daar is dan nogde kleine burgerman; de leeraar, de technisch of intellectueel geschoolde, de middenstander, de kleine neringdoende. Die al len moeten zorgen, dat er verdiend wordt, want ze hebben geen kapitaal, waarop ze tijdelijk kunnen teren. Hard werken, aanpakken, riskeeren. De klei ne burgerman, die aan alle kanten wordt geplukt: inkomsten- en personeele belasting, bedrijfsbelas ting, soms, straatbelasting, zegeltjesplakken, ver plichte verzekeringen, verbruik van licht en kracht welker prijzen een winstmarge inhouden, die als een indirecte belasting in de gemeentekas vloeit, wegenbelasting voor vracht- of bestelwagens enz. enz. Naar hem wordt ook thans uitgezien, als de i bron, waaruit „het" te putten is. De kleine burger- man Stel u eens voor A en B, die ieder vijf duizend gulden verdienen. A is vrijgezel en heeft voor nie mand te zorgen, behalve voor zich zelf. Dat laatste doet hij ozo radicaal, dat hij zijn inkomen geregeld schoon opmaakt. Die mijnheer betaalt inkomsten- belasting en is dan verder van alle fiscale soesah af. Als hij eens „op" raakt en zonder werk komt, dan wordt hij door de gemeenschap onderhouden, dat is: met het geld van den kleinen burgerman, I menschen als B, die ook vijf duizend gulden verdiende, en daar naar inkomstenbelasting betaalde. Maar B. onder- hield van dat geld ook een vrouw en kinderen. Hij spaarde uit de 5 mille inkomen, stichtte zich een gezin, huurde een huis en kocht zich een inboedel. Daarom moest hij ook personeele belas ting betalen. Op het laatst zal hij uit zijn gespaar de centen ook nog vermogensbelasting moeten op brengen en sterft hij eindelijk na niemand tot last te ijzn geweest, dan gaan zijn kinderen weer een deel van vaders geld naar den fiscus brengen als successiebelasting. In al die verschillende vormen wordt telkens dat inkomen van 5 mille belast. Spaarzin wordt zwaar „aangerekend" En de kleine burgerman heeft er niet veel, die het voor hem opnemen in de vertegenwoordigende lichamen. Er is tenslotte ook geen andere mogelijkheid dan het geld dat noodig is, te halen, waar het zit. Bar bertje moet dus hangen. We zouden alleen willen vragen om het mannetje een klein beetje te ontzien door zuinig te zijn met zijn centen en een klein beetje waardeering te hebben voor zijn positie in de maatschappij. De kleine burgerman wordt nog maar al te veel aan gezien voor den parasiet, die te teren zit op den gespekteh geldbuidel, buit van schraapzucht, terwijl hfj inderdaad in het algemeen gesproken d<? verstandige econoom is, die, zorgende en sparende voor zich en de zijnen, ook het onmisbare sluitstuk is gaan vormen van elke gemeenschapsbegrooting. Zaterdag heeft de afgetreden Gouverneur-Gene raal Jhr. Mr. A. C. D. de Graeff zijn ambt overge dragen aan Jhr. B. C. de Jonge, die het bewind over onze Indische gewesten heeft overgenomen. Het „Handeslblad" schrijft hieromtrent het vol- gende: De aankomst te Tandjong Priok. Om zes uur twintig donderden de eerste saluut schoten uit de vuurmonden van de oorlogsschepen. Op de dekken staat de bemanning in stramme hou ding in parade. De bemanningen gaan joelen wan neer jhr. mr. B. C. de Jonge op het commando- bruggedek van de „Patria" verschijnt. Naast hem staat mevr. de Jonge. Klokslag zeven uur begeeft zich een deputatie met den gouverneur van de West-Java, den heer Hartelust, aan het hoofd aan boord om den nieu wen landvoogd namens jhr. De Graeff geluk te wenschen met zijn behouden aankomst. Op de loop brug zet nu de muziek het Wilhelmus in, dat door Jhr. de Jonge in stramme houding, met de hand aan den steek wordt aangehoord. De op de kade verzamelde menigte zet nu een juichend driewerf hoera in. De pavoiseering van de „Patria" wordt omhoog geheschen terwijl de kustbatterij saluutschp ten afgeeft. Om zeven uur tien vertrekt de extra trein die het gezelschap naar Batavia zal vervoeren. De locomo tief van den trein is bevlagd met de nationale kleu ren. Langs den weg naar Priok staat het vol belang stellenden en bij de overwegen staan dichte men- schenmenigten. De drukte neemt toe naarmate de trein Weltevreden nadert. De aankomst in het voormalige Welte vreden. Als de trein aankomt in het station Weltevreden wisselen Z. Exc. en de dames handdrukken met de tweede ontvangst deputatie, die daar op het perron is opgesteld. Van buiten het station dringt het „Wil helmus" door. Als het gezelschap naar buiten komt staat daar de eerewacht met vaandel en presenteert de sabels en de geweren. Dan rijdt te midden van een groote menigte de galakoets, begeleid door het cavalerie-escorte, naar het gouvernementshotel op Rijswijk. stem opvalt zijn laatste redevoering uit. Tot ver schillende personen wendt Z. Exc. zich door houding en blik persoonlijk. Jhr. de Graeff laat de betuigngen van gelukwen- schen aan zijn opvolger met diens benoeming vol gen door deze woorden: Hen die verwachten, dat ik thans van de gelegen heid zal gebruik maken om een blik terug te werpen op de jaren, die achter mij liggen of dat ik een op somming zal geven van hetgeen in die jaren tot stand is gebracht of wel dat ik nadere toelichtingen op of verdedigingen van mijn beleid zou geven, dat ik naar mijn heilige overtuiging gemeend heb te moeten voeren, dan wel dat ik een soort politiek, tes tament zou achterlaten, hen, die dat verwacht heb ben, coet ik teleurstellen. Dat schijnt mij nl. zonder practisch nut, terwijl ik uiteraard niet objectief sta tegenover de regee- ringsperiode, waarin ik zelf een leidende positie heb bekleed. Ik kan u gelpkwenschen, omdat u bij de aanvaar ding van uw ambt staat voor Indië, dat uit politiek oogpunt gezond is en omdat u (het moge dan para doxaal klinken), uw ampt aanvaardt temidden van een werelldcrisis welke in de geschiedenis van de laatste decennia hare wedergade niet vindt." De eerste rede van den nieuwen Land voogd. Jhr. de Jonge leest zijn redevoering voor in den toon van iemand die doordrongen is van den ernst van het door hem gesproken woord. Jhr. mr. D. C. de Jonge begint zijn redevoering met woorden van dank tot de koningin en den heer S. de Graeff in verband met zijn benoeming. Ver volgens richt hij woorden van hulde tot den afge treden landvoogd aan wien hedenochtend het groot kruis in de orde van Oranje-Nassau is verleend. Zijne Exc. zegt dan op een toon van zekerheid, dat een onbeschreven blad papier beter is, dan een. dat volgeschreven is met fraaie woorden en pakken de leuzen. Hij verklaart dat onder de huidige om- stadigheden een bedachtzame practische politiek geboden is. Spr. verklaart, dat de kosten van de staatshuishouding van Ned. Indië te groot zijn in verhouding tot de inkomsten. Een les voor den Volksraad. „Men doet verstandig" aldus jhr. De Jonge „door niet blind te zijn voor hehtgeen elders ge schiedt en in dit verband verwijst spr. naar de voornemens van het nieuw-opgetreden Engelsche kabinet voor het betoog dat ook anderen zich op offeringen hebben te getroosten. Spr. wijst erop, dat men elders met terzijdestelling van de partijgroepee ring de handen ineen slaat om op een bepaald oo- genblik aan de moeilijkheden het hoofd te bieden en dat men zich weet te beperken in zijn wenschen en het zwijgen weet op te leggen aan theoretische voorkeuren, die geld kosten om te komen tot een voor een gezonde staatshuishouding het eerst noodi- ge, te weten een sluitende begrooting." Jhr. de Jonge eindigt zijn redevoering met de vol gende woorden: „Thans rest mij nog een krachtig btroep te doen op den weiwillenden steun en hulp van allen ten be hoeve van een vruchtbare samenwerking tot het heil van land en volk. Ik verklaar thans het ambt van Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië te aanvaarden." Onmiddellijk hierna was de plechtigheid beëin digd en terwijl buiten de commando's de hoera's van de menigte en het handgeklap wegsterven, ont ruimt het gezelschap langzaam de marmeren za len. Ook buiten schuifelt het publiek geleidelijk uiteen. Buitenland Jhr. de Graeff spreekt dan in een doodsche stilte waarin hier en daar het geroerde vibreeren van zijn DRAISIflAvANmKEMBURG'S LEVER •LEEUWARDEN FEUILLETON „Er is waarschijnlijk een belangrijk punt, meende hij met een welvoldaan lachje, „dat u als leeken op het gebied der criminaliteit zal zijn ontgaan. De politie heeft door dit breifje mede antwoord gekregen op een vraag, waarmede zij zich tijdens ht onderzoek steeds heeft bezig gehouden, en wel deze: waarom de heer Leuvenstenij juist gebruik heeft gemaakt van den gewonen staom-sneltrein die om 19.10 uit msterdam vertrekt en niet van een der vele electrische treinnen die vrijwel elk half uur rijden en waaraan elk ander mensch, al leen reeds uit een oogpunt van comfortabel reizen zeker de voorkeur zou hebben gegeven. De verslaggevers vermochten deze zienswijze welke voor hen overigens niet zoo nieuw klonk als de heer Dammering meene, slechts te onderschrijven. Ten slotte bleek men nog meer interesse te hebben voor de vraag op welke wijze het bestaan van dit breifje aan het licht was ekomen, doch waar de hoofd inspecteur zich ook te dien aanzien bereide toonde de noodige inlichtingen te verschaffen, werd hun nieuwsgierigheid spoedig bevredigd. De mededirecteur der Hollandsche Hypotheek en Voorschotbank, de heer van Doorn had bij het opruimen van de aan den heer Leuvensteyn toe behoord hebbende schrijftafel het briefje tusschen een aantal andere papieren evonden. De heer Adams van zijn ontdekkin in kennis stellende, had deze het couvert onmiddellijk herkend als door hem op den dag van den moord aangenomen van een be hoorlijk gekleed jongmensch dat hem het briefje had overhandigd met het verzoek het onmiddellijk aan den heer Leuvensteyn te willen overhandigen. Daar het juist op dat tijdstip vrij druk was aan het loket, reden waarom hij den kassier assistentie verleende, had hij aan het voorval niet veel aan dacht geschonken en den brief eenige minuten la ter aan den heer Leuvensteyn ter hand gesteld. „Zoodat de politie nu zeker pogingen in het werk stelt het jongmensch, dat het briefje bracht, op te sporen,' onderbrak hem hier een der verslag gevers het verhaal van den heer Dammering. „Juist" antwoordde deze, „en vermoedelijk zul len we daarbij weer eens een beroep doen op de be reidwilligheid van de pers. De heer Adams heeft uiteraard slechts een vaag signalement van den bewusten jongeling kunnen geven, en waar deze geheel buiten het misdrijf kan staan, staat het zoeken van ons gelijk met dat van den bekenden naald in de hooiberg. Er bestaat alle reden om te verwachten dat we met een oproep in de dagbla den sneller ons doel zullen bereiken. In den loop van den dag zal u dus een dergelijke oproep met verzoek tot plaatsing worden toegezonden." „Is Hellinger reeds van de ontdekking van het briefje in kennis gesteld?" wenschte een der jour nalisten nog te weten. „Nog niet, maar binnen een half uur gaat een on zer mannetjes er mee naar Rotterdam, zoodat ver wacht mag worden, dat hij reeds een volledige be kentenis zal hebben afgelegd, voor uw bericht in de avondbladen verschenen is. En hiermede, mijne- heeren," besloot de hoofdinspecteur, kennelijk met het doel om verdere lastie vragen te vermijden, het esprek, „meen ik u zoo volledig mogelijk te hebben ingelicht. Ik spreek nogmaals de hoop uit dat een en ander er toe zal bijdragen eenige uwer collega's van hun onjuiste visie ip deze zaak te overtuigen, waarbij ik me dan verder geheel op hun gevoel van rechtvaardigheid meen te mogen ver laten. Mijne heeren, ik wensch u een spoedig en voor allen gunstig bericht uit Rotterdam." Sander's belangstelling wordt opgewekt. Merkwaardigerwijze ging de wensch van hoofd inspecteur Dammering niet in vervulling. Nog dienzelfden middag kort voor het ter perse gaan, ontvingen de redacties van de hoofdstedelijke bladen van hun correspondenten telefonisch bericht, dat Hellinger na een hernieuwd verhoor, waarbij hem het briefje aan den heer Leuvensteyn als zeer bezwarend bewijsstuk wsa voorgelegd, in zijn ont kenning volhardde. Weliswaar herkende hij de handteekening onder het epistel als echt, maar van den inhoud was hem niets bekend, en met een ver bazing, welke men voor ongeveinsd ozu hebben kunnen houden, wanneer de bewijzen van zijn schuld niet zoo overstelpend waren geweest, had hij zich afgevraagd, hoe ter wereld het mogelijk was, dat zijn handteekening onder dit hem totaal onbekende compromitteerende briefje kwam te staan. Dit bericht gaf den hoofdredacteur van „de Hoofd stad" aanleiding zijn door de mededeelingen van den hoofdinspecteur noodzakelijk geworden de menti nog even in de pen te houden, en tot groote woede van laatstgenoemde bevatten de avondbla den dan ook niets meer dan een getrouw verslag van het met hem plaats gehad hebbende onder houd en het bericht uit Rotterdam over Hellinger's ontkenning. Eenige dagen lang vormde dit nieuwtje het on derwerp van gesprek in alle kringen der bevolking. De naam Hellinger was op aller lippen de merk waardigste geruchten over zelfmoord, vrijlating en arrestatie van nieuwe verdachten, geruchten, welke allen grond van waarheid misten, deden de ronde tot eindelijk andere wereldschokkende gebeurtenis sen de aandacht opeischten en de moordzaak Leu vensteyn langzamerhand op den achtergrond ver drongen. Had men echter slechts vermoed wat zich in- tusschen achter de schermen afspeelde, en welke krachten bezig waren te trachten de zaak van een andere zijde te belichten, ongetwijfeld zou dan de belangstelling even spoedig zijn weergekeerd. Op hetzelfde tijdstip waarop hoofdinspecteur D. de pers inlichtte over de vondst van het aan ban kier Leuvensteyn gerichtte briefje, had Emiel Wils een onderhoud met inspecteur Sanders dien hij in diens woning had opgezocht. De gedachte, dat ook de verpleegster wel eens eits met de zaak te maken kon hebben, had hem niet meer losgelaten. Na het gesprek dat hij met Adams bij Comans gehad had, was hij naar Amsterdam teruggereisd, met het vaste voornemen in deze rich ting een onderzoek te beginnen en nog dienzelf den avond had hij, alleen op zijn kamer gezeten, een plan de campagne opgemaakt, waaraan den Zes wagons van een viaduct gestort. 25 personen gedood en zeer vele gewonden. Het werk van communisten. Nog een bom gevonden. Over de verschrikkelijke spoarwegramp. die Zon dag met den sneltrein Weenen—Boedapest—Keu len heeft plaats gehad lezen wij in het „Handels blad" het volgende: Zondag zijn nabij Bia Torbagy op 20 kilometer afstand van Boedapest zes wagons van den D-trein Boedapest-Weenen-Keulen van het viaduct gestort De locomotief en de twee wagens daarachter waren reeds voorbij de ongeluksplaats. Volgens nadere berichten over den spoorwegca- tastrophe waren gistermorgen om zes uur 25 dooden geborgen. Het aantal gewonden wordt voorloopig op vijftig geschat. Daar de wagens dertig meter diep omlaag gestort zijn is het reddingswerk uiterst moeilijk. De oorzaak van deze catastrophe is het ontploffen van een helsche machine. Het deel van den D-trein dat verongelukt is, bestond uit de locomotief een goederenwagen, twee slaapwagens en drie personenwagens Al deze wagens zijn van het viaduct dat 25 meter hoog en 60 meter lang is, afgestort. Het ongeluk werd het eerst opgemerkt door een kruier van het station Bia Torbagy die terstond de brandweer en gendarmerie waarschuwde. Vanuit Boedapest vertrokken onmiddellijk twee hulptreinen met vrijwilligers, gevolgd door een afdeeling staats politie en een groot aantal journalisten. De aanblik van de verwoeste wagens was vreese- lijk. In een diepte van ongeveer 30 meter lagen de volkomen vernielde locomotief en de wagens, ter wijl nog 5 wagens op de rails waren blijven staan. Door de stilte van den nacht klonken de jam merklachten in Hongaarsche, Duitsche Fransche en Engelsche taal. Uit de puinhoopen van de verwoeste wagens wer den de zwaar bloedende en verminkte gewonden geborgen. Nadat 21 hunner geborgen waren hoorde men geen menschelijke stemmen meer, en de vreeselijke stilte toonde aan, dat thans nog slechts lijken onder de puinhoopen lagen. Behalve de locomotief zijn twee slaapwagens, drie Pullmannwagens en de bagagewagen in de diepte gestort. Aangezien het baanvak een dubbel spoor heeft, kan het verkeer gaande worden gehouden. Bij het onderzoeken van de parallel loopende rails die over een afzonderlijke brug loopen, kwam men tot de ontdekking, dat ook op deze brug een bom was gelegd. De Orient-Express uit Weenen, die kor ten tijd later moest passeeren, kon tijdig worden tegengehouden, zoodat een tweede ramp van groo- ten omvang kon worden voorkomen. Brief gevonden. De helsche machine. Op de plaats waar de D-trein BoedapestWeenen —Keulen is ontspoord en verongelukt werd een lont en een breif gevonden, waarin gezegd wordt: „Arbeiders, gij hebt geen rechten. Wij zullen met geweld van het kapitalisme weten te verkrijgen, wat u toekomt. Iedere maand zult gij van ons hooren, want onze vreiden zijn overal. Er is geen gelegen heid tot werken. Nu, wij zullen die verschaffen. Alles zullen de kapitalisten te betalen hebben. Vrees niets, onze benzine is nog niet uitgeput." Stukken rails 7 kilometer ver weggeslingerd De bewoners van het plaatsje Bia Torbagy ver klaren, dat zij om 12 uur 15 des nachts door een ontzettenden knal uit hun slaap werden gewekt. Het scheen hun alsof er een projectiel door de lucht suisde. Door de kracht van de ontploffing was een lang stuk rails losgeraakt dat zeven kilo meter verder neerkwam. De plaats waar het ongeluk heeft plaats gehad, volgenden morgen uitvoering zou worden gegeven. De ontdekking van het briefjt waarmede hij, reeds voor dat zijn collega's hiervan iets wisten, telefo nisch door Adams in kennis was gesteld, vermocht in zijn zienswijze geen verandering te brengen. In tegendeel, het versterkte hem slechts in zijn mee- ning, dat iemand, die tot een dergelijke misdaad in staat was, bij de voorbereiding daarvan zeer zeker heel wat geraffineerder te werk zou gaan dan deze Hellinger, die als het ware zijn visitekaartje overal had achtergelaten. Zoo dom was deze man toch toch niet, of hij zou wel hebben ingezien, dat bij de ontdekking va nhet misdrijf de verdenking op de eerste plaats op hem zou vallen en onder die om- standiheden beteekende de schriftelijke en onder- teekende invitatie aan den bankier dan ook niet veel minder dan een poging om de aandacht nog wat meer op hem te vestigen. Neen, Wils voelde wel, dat de politie zich op een verkeerd spoor bevond, en wanneer hij bedacht hoe weinig Hellinger tenslotte ten laste zou kunnen worden gelegd, dan was hij heht volkomen eens met zdjn collega van „de Hoofdstad" die de arrestatie van dezen man als een staaltje van gevaarlijk jus titioneel en politioneel beleid had gekwalificeerd. Wel ook vroeg hij zich met bijna pijnlijke nauw keurigheid af, waarop zijn wantrouwen jegens de verpleegster gebaseerd was. Goed beschouwd bestond er alle reden om naar den vierden man te zoeken die toch, volgens de getuigenverklaringen in de cou pé moest zijn geweest, en van dat standpunt be schouwd leek het haast absurd de verpleegster van medeplichtigheid te verdenken. En tochen tochde vraag waarom deze verpleegster zich de luxe veroorloofde le klas te reizen, liet hem niet los, evenmin als de ontdekking welke hij in de wachtkamer van het politiebureau te Rotterdam gedaan had toen hij in gezelschap van de egtuigen in deze zaak het resultaat van het verhoor van Hellinger had afgewacht. Adams had hij van deze ontdekking nog'geen deelgenoot willen maken. Hij twijfelde er niet aan, of ook deze zou de beteekenis ervan hebben erkend maar juist daar om vreesde hij bij zijn verder onderzoek in deze (Zie vervolg vierde pagina.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 1