Wat ik hoorde en zag op de Zaterdagavondmarkt te Alkmaar Voor Verstrooiing en Verpopzing Voorbij. Iets Verder kwam de tankwagen tegen ■niet minder dan zes boomen aan, staande aan den. rechterkant van den weg. Bij den zevenden'kan telde de auto en kwam dwars over den weg te liggen. De geheele voorkant werd ingedrukt,! terwijl ze ook anders zwaar beschadigd was. De carburateur vatte vlam, doch gelukkig wisten de omwonenden, die op het geluid van den knal waren toegeschoten, met zakken zand en emmers water den brand te blusschen. Door de omwonenden en de politie, moest, al vorens men den chauffeur, die gelneel bekneld was geraakt, kon bevrijden, de wagen weer over eind gezet worden. TToen eindelijk het sladnt- offer was bevrijd, ga fliet nog eenige teekènen' van leven. De onmiddellijk gewaarschuwde ge neesheer, dr. J- v. d. Berg, constateerde een inge drukte borstkas, een bekkenbreuk, terwijl het slachtoffer verder Inoofdwonden bekomen had. De gewonde werd in de boerderij van den heer Mul der binnengedragen, waar "hij kort daarna over leed. Burgemeester Johgbloed van Vries was direct op de plaats van het ongeluk aanwezig. Het lijk van'den chauffeur, dat naar Vries is overge bracht, alsmed ede auto zijn in beslag genomen. 'Over de oorzaak van het ongeval tast men nog in het duister. Van verblindende lichten van een uit, de tegenovergestelde richting komende auto is geen sprake. Misschien is het stuur defect geraakt terwijl ook bekend was, dat Vr. meestal snel reed. Intusschen was het enkele bezoekers in het café Homan te Vries, waar het slachtoffer nog even te voren had vertoefd, opgevallen, dat Vre- dehburg zich niet wel scheen te voelen. Het slachtoffer laat een vrouw en eén kind achter. Groote brand in een dessa. 53 huizen een prooi der vlammen. In de dessa Bantar Peteuj in Zuid-Garoet, nabij de ondernemingen Boenisari en Bangsasin- ga, heeft een hevige brand gewoed, welke werd veroorzaakt door een met vuur spelenden knaap. De dessa was in een half uur tijds gelneel afge brand. Niets is gered- De bewoners zijn in een paniekstemming gevlucht. 53 huizen werden een prooi der vlammen. Door den administrateur van de bovengenoemde ondernemingen en het Binnen- landsch Bestuur werd hulp verleend. Persoonlijke ongelukken deden zich bij dezen brand niet voor. De schade bedraagt eenige duizenden guldens. Uit de ouderlijke woning gevlucht. Maandagmorgen om 8 uur heeft de 14-jarige Ohristoffer Roll de ouderlijke woning aan de langeleegte te Veendam verlaten en is nog niet weer teruggekeerd. Op eën briefkaart die hij aan zijn ouders gezonden heeft staat vermeld dat hij op reis was naar Maastricht, waar een zijner broers woont. Direct zijn pogingen in het werk gesteld om den jeugdigen reiziger met een auto na te reizen en hem zoodoende op te spo ren, maar tot heden nog zonde rresultaat. Naar vernomen wordt moet de vrees voor een slécht, rapport van de ambachtschool, waarvan hij leerling is, hem tot dezen daad hebben ge dreven. De koopman in „damesgoederen" is een man van de wereld. Hij koestert eerbied voor het schoone geslacht, die reden geeft tot het vermoeden, dat de i koopman beter opvoeding genoten heeft dan noodig j is om een behoorlijk marktfiguur te slaan. Met een zeer merkbare voorliefde behandelt hij de afdeeling „damesgoederen". Zij bekleeden eene eereplaats in zijn uitstalling en hij borstelt ze met een zorg, die alweer reden geeft tot het vernfoeden, dat hij geleerd heeft „damesgarderobes" te behan delen, 't zij als echtgenoot van een dame, die er een bezat, 't zij als knecht in een modemagazijn. Het eerste is meer waarschijnlijk. Hij is een man met een zeer levende conversatie. Hij boeit de dames, die neiging toonen tot koopen, onmiddellijk door zijn aangename wijze van optre den. i Er kwam een juffrouw, of neen, laten wij 't eerlijk erkennen, een vrouw. Zij stak niet dik in de kleeren, de koopman bemerkte dat met een kennersoog en hij vroeg zeer hoffelijk buigend: i Iets van uw dienst dame, dame? De dame keek hem aan met een gezicht van 1 „hou je me nou voor den gek" en antwoordde kortaf bits ja. En wat dan, as ik vragen mag? Een rok. Aha, een rok, zei u. Wat 'n geluk, dat u bij me komt. Ik heb een voorraad rokken daar val je van omver. Nee, blijf u maar staan, anders moet ik u nog opzoeken. Stuur alle dames maar uit Waar woont u?'Sint Pancras! Mooi dorp. Ik heb er in garnizoen gelegen, toen Alkmaar ontzet is. Nou, stuur alle dames maar uit Sint Pancras bij me, ik steek ze in de rok. Zijden, fluweelen, pluche, wollen, linnen en katoenen rokken, die je op bals kan aandoen, rokken om op straat te dra gen, rokken voor alle jaargetijden, rokken voor alle standen, rokken, rokken, rokken, in alle soorten. Heel luid werd het laatste uitgeroepen. Ik wou een grijze bovenrok hebben. Duur of goedkoop? Ge'koop, natuurlijk. Nou, dan zal 'k u een rokkie komen" staan te laten bekijken. En hij graaide in zijn collectie en trok er een bruine rok uit, werkelijk iets moois. Wat zeg je daaryan? De juffrouw zei niks. Nou, bevalt ze je? De koopman werd ver trouwelijker. 'k Mot eerst weten of-ie past. Eep rok past altijd. Als ie te wijd is, bindt je een ceintuur om het middel. Een stuk touw is ook göed. En as ie te nauw is? U is ook bij, juffrouw. Te nauw? dat kan niet, Een rok, die te nauw is, moet nog gemaakt worden. De damesmiddfeltjes worden al nauwer en dunner en de rokken blijven even wijd. Ja, maar is ie lang genoeg? Komt u maar even binnen. Een salon apart heb 'k niet, maar in mijn kraam staat u zoo on zichtbaar as een kindje, dat nog geboren moet wordep. Alleen, 't zal wat donker wezen, maar 'k heb nog geen electrisch licht van binnen. De juffrouw trad de kraam binnen en de koop man, nam de rok in de hand. Steekt u nou uw been vooruit, zóó strak, of u Asschepoester was en de prins 't glazen muiltje aan paste. Let op, ik hou de hand bij uw middel en kijk nou zelf, de rok is nog iets korter dan voetvrij. Dat is tegenwoordig „haute nevaute". As de dames ouder worden, juffrouw, komen ze vanzelf in de mode, ziet u, want een mensch krimt in. Nou? Ja, hij is lang genog. Nou mot 'k de kwaliteit ers zien. Da's haast niet noodig. In mijn magazijn is alles van superieure kwaliteit, 't Is best goed. Geen 'mot ér in en geen gaten. Deze rok is geheel nieuw. Eén maal gedragen door een dame uit de deftigste standen. Die dames dragen de rokken maar één of tweemaal. Nou? De stof is goed. Een beetje verskoten allien. En hoeveul vraag je d'r voor? Dat moet u niet vragen. U mot vragen hoe veel stuivers mag ik je voor je moeite geven. De rok heeft u cadeau. De koopman werd weer beleefder. Nou, hoeveel? Zie U wel, juffrouw, dat er op die stof een fluweelen glans ligt. Er is fluweel in. 't Is half flu weel, half zijde, 't Is een beeld van een rok. Als u bij den minister op audiëntie most, om een pen sioen te vragen van tien gulden per week, kon u heöi aandoen. U steekt er de heele buurt waar u woont er de oogen mee uit. Ze zullen zich blind op u kijken. U zal de mooiste van de heele buurt wezen. Neem er een manteltje bij, dan zullen ze denken, dat U een erfenis heb gekregen. Nee, allien de rok. Wat mot ie kosten? In eens af, zonder dingen! Negen kwartjes. Hè, negen kwartjes! Hou jij je rokkie zelf maar hoor! Goeie dag. 't Is avond, juffrouw. Een oogenblik. Zoo gauw mot je de kans op 'n vrijer niet voorbij laten gaan. 'k "Ben. allang getrouwd, zei de juffrouw. Al een jaar of acht. Hè, dat zou je niet aan je zeggen. En al kin deren? Zes. Nou, mensch, dat zou je ook niet aan je zeggen. Wel, wel, je ziet er zoo jeugdig uit. Als 'k ook al niet getrouwd was en jij. ook niet, zou 'k 'n kansje wagen. De koopman had den vertrouwe- lijken toon weer aahgenomen. Nou, hoeveul gaat er af? We zouen een goed paar wezen. Je kon zoo veel rokken dragen as je wou en mantels ook. Wat jammer, dat ik je niet zestien jaar geleden heb gekend. Ik geeft je vijftien stuivers, geen cent meer. As we op trouwen stonden, juffrouw, zou 'k 't nog niet kunnen doen. En voor m'n aanstaande vrouw zou 'k veel over hebben, heusch! Neen, ik geef 'm voor een daaldertje en dan alleen maar omdat je zooveel lijk op m'n eerste meisie. Dat Is al achtten jaar geleden. Ja, de tijd gaat gauw om. Een mensch Is oud voordat ie 't weet. Een mensch verslijt gauwer dan zoo'n rok. Neemt 't voor een daalder en de ouderdom zal je vooreerst niet- zien kunnen. Nou, een gulden, maar dan ok gien cent meer. Een gulden? Dan zou j' 'm niet te duur heb ben. Nou aiijn, je bent ook alleman niet. Daar pak aan en as j'm aandoet, denk dan eens aan den koopman, die wou, dat jij 'm achttien jaar geleden was tegen gekomen. Geluk d'r mee. Je achterklein dochter zal d'r nog mooi mee wezen op d'r bruiloft. Linnaeusstraat verdween zag de rechercheur zich genoodzaakt zijn stap te verhaasten teneinde te voorkomen, dat de achtervolgde zich in een der hierop uitloopende zijstraten aan het oog zou ont trekken. Spoedig bleek echter, dat de man aan een dergelijk voornemen zelfs niet scheen te denken. Hij liep thans weer veel langzamer en gunde zich zelfs den tijd zoo nu en dan voor een etalage te blijven staan. Herhaaldelijk keek hij daarbij de straat af, alsof hij iets verwachtte, totdat hij plot- seling overstak naar een vluchtheuvel voor tram- De rechercheur lachte inwendig. In de verte naderde een wagen van lijn 9, waarmee zijn slacht offer ongetwijfeld zijn tocht wenschte te vervolgen. Daardoor echter zou zijn taak als achtervolger niet onbelangrijk worden verlicht, want tenslotte was de man nergens gemakkelijker in het oog te houden dan vanaf het achterbalcon van een tram. Spoedig bleek echter, dat de rechercheur te vroeg had gejuicht, want juist toen de wagen gonzend remde, zag hij den onbekende een beweging maken, alsof hij iets in zijn zakken zocht, waarna hij zich plotseling omdraaide en haastig de straat weer te rugliep in de richting, vanwaar hij zooeven gekomen was. Het kleine intermezzo, de geheele houding van den man, sprak voor zichzelf. Hij scheen iets ver geten te hebben en spoedde zich thans terug om dat te halen. De rechercheur verwonderde zich dan ook allerminst, toen hij zich genoodzaakt zag den zelfden weg te gaan, welke hij slechts eenige minu ten geleden eveneens had afgelegd tot de woning van de verpleegster, waarin de man, na een oogen blik in het portiek getoefd te hebben, verdween. De beambte troostte zich met de gedachte, dat het opnieuw betrekken van zijn wachtpost vermoe delijk slechts een kwestie van eenige minuten zou zijn. Doch hierin werd hij teleurgesteld. De minuten werden een kwartier, het kwartier een half uur en toen de avond begon te vallen, was de man nog steeds niet uit het huis teruggekeerd. Met het verstrijken der minuten daalde de stem ming van den wachter aan den overkant, wiens positie inderdaad verre van benijdenswaardig was. Met inspecteur Sanders had hij afgesproken, dat deze, wanneer hij om 6 uur nog niet op het hoofd bureau was teruggekeerd, een mannetje naar 't per ceel in de 2e Oosterparkstraat zou zenden, die hem dan zoo noodig zou kunnen aflossen. Het liep nu reeds bedenkelijk naar dat uur en nog steeds had de verdachte bezoeker zich niet ten tweede male laten zien. Zou nu tenslotte blijken, dat hij hier den geheelen middag voor niets had gestaan; was dat het eind van de eervolle opdracht, waarvan hij zich zooveel had voorgesteld! Zou tenslotte dan nog een ander met de eer gaan strijken? Deze en dergelijke vragen speelden den recher cheur door het hoofd, terwijl hij zich afvroeg, of de man wellicht kans zou hebben gezien langs een anderen weg het huis te verlaten. Doch die veron derstelling kon hij gerust laten varen. Amsterdam- sche bovenhuizen als deze boden geen anderen uit gang dan door de voordeur, tenzij men zich aan de achterzijde met een touw uit het raam zou laten zakken. Bij een dergelijke hoogte beteekende dat echter een halsbrekend werk, hetwelk bovendien weinig resultaat beloofde, omdat men het in het uiterste geval slecht tot den tuin van den beneden buurman zou kunnen brengen, die dan door een dergelijke klauterpartij zeker zou worden gealar meerd. Een achteruitgang telden deze huizen, die met de tuinen aan elkaar grensden, evenmin, zoo dat hij toch altijd nog een uitweg langs de voor deur zou moeten zoeken. Neen, men zou hem be zwaarlijk kunnenverwijten, dat hij zijn piicht had verzaakt, maar dat nam intusschen niet weg, dat de palm der overwinning waarschijnlijk door een ander zou worden weggedragen. Slechts de stille hoop bleef hem, dat ook de man, die hem moest aflossen, geen succes zou hebben, maar die moge lijkheid was al zeer gering, omdat de gezochte toch DE S1TEM IN HET B|GSC|H. Een spannend verhaal voor jongens, door ESSAY; Vader stond pp eü stapte, eenige keereh heen en weer in de hut. j „Jan," zei hij toen. Jan, de veertienjarige keek van zijn boek op. ,iWat is er vader?" „Hoor eens, jongen, onze ammunitie is zoo goed als op. In het magazijntje heb ik nog vijf geweerkogels. Bn in deze gevaarlijke tijden moeten we op alles voorbereid zijn. Je weet 'nooit wanneer de zwarte nloskomen. Het staat op springen, dat weet ik zeker. De berichten worden hoe langer hoe sledater." Weer was het stil in de hut. Vader keek pein zend voor zich uit'. Jan wachtte of er missdnien nog meer 'zou komen. Moeder en de kleintjes waren al naar bed gegaan. „Je moest morgen," vervolgde vader, maar eens naar Kaapstad gaan. Ik heb behalve kogels en kruit nog andere dingen noodig. Etn dan je moet eens uitkijken in Kaapstad naar een ge schikte woning waar we moeder en de kleintjes kunnen brengen. Ik vind het heusdn te gevaar lijk om ze hier te houden. En trouwens-ik nuet om jouw veiligheid ook denken." Jan was in zijn eer getast. ,jMaar vader,' 'sprak hij, „ik wil niet weggaan als de nood hier het ttoogst is. Ik wil u helpen en dat kan ik ook. Ik ben al veertien jaar, vergeet u dat toch niet." - Vader glimlachte een beetje. „Ja jongen," zei hij, „maar ik weet nog zoo net niet of ik aan jou in gevaarlijke oogenblikken last of gemak zal hebben. Dat zal je nog moeten bewijzen. Maar in ieder geval moet je morgen naar Kaapstad gaan om die boodschappen te doen die ik je heb gezegd. En laten we nu naar led gaan jongen, want het is al laat. Morgen is 'tweer vroeg dag." De hut van Jan's vader stond in een afgelegen streek in Zuid-Afrika, een kilometer of vijftig van Kaapstad. Het was een gevaarlijke tijd, waarin ons verhaal speelt. Ce inboorlingen be reidden een grooten opstand voor en de menschen die in de afgelegen streken alleen woonden, zoo als Ja^i's vader moesten op alles zijn voorbereid. Be hut was klein en stevig. Er waren slechts twee, niet zeer groöte ramen die met blinden konden worden afgesloten. Slechts twee vertrek ken bevatte de hut, een vrij groote woonkamer en een slaapvertrek. In die woonkamer werd ook gekookt. i Jan sliep geheel achter in de tweede kamer. Hij begaf zich na het gesprek met zijn,vader naar, bed, in een niet al te beste stemming. Hij' was 'namelijk een beetje teleurgesteld omdat vader niet erg in z'n durf en moed scheen te gelooven. En hijzelf was er van overtuigd dat hij zijn vader zeker krachtig terzijde zou kunnen staan als dat noodig was. Wel ja, hij was toch zeker geen kind meer' Als vader hem maar de kans wilde geven. Zoo mokkend en overwegend viel hij in slaap. Het was inderdaad vroeg dag, den volgenden morgen. Reeds om half vijf werd Jan door zijn vader gewekt. „Jongen," zei hij, „je moest dadelijk maar op weg gaan. Ik heb een heele ttoop boodschappen en als je voortmaakt kan je vanavond om een uur of tien terug zijn. Het paard, heb ik al gezadeld en eten en drinken zit al in je tasch." Jan stond snel op, kleedde en wiesch zich en begaf zich naar buiten waar vader reeds met het paard wachtte, „Hoor eens goed," zei hij. „Je vraagt in Kaap stad bij de Jones of zij niets weten voor moeder en de kinderen. Een woning met plaats voor zes menschen dus. „Vijf toch?' zei Jan. „Ik mag bij u blijven, netwaar?" Vader weifelde. „Het is zoo gevaarlijk Jan. Heusch, geloof me nu. ik weet toch werkelijk niet of ik jou wel zal kunnen gebruiken. Ik vind veiliger dat je met moeder meegaat." „Maar ik ben heusch niet bang vader," riep Jan uit. „Ik zal u goed helpen, werkelijk!" Vade?'lachte.' eens uit het huis te voorschijn zou moeten komen. In ieder geval zou hij den inspecteur verzoeken de bewaking van het perceel opnieuw aan hem toe te vertrouwen, wanneer het posten zou worden voort gezet. Met dat voornemen nam hij afscheid van zijn collega, die hem tegen half zeven kwam aflossen en die met belangstelling had geluisterd naar het avontuur, dat hem in korte trekken werd medege deeld. Onmiddellijk richtte hij zijn schreden naar het hoofdbureau, waar hij, behalve inspecteur Sanders, Emiel Wils aantrof, die al even nieuwsgierig bleek naar het resultaat van de pogingen om achter de identiteit yan den vreemden bezoeker te komen als de inspecteur zelf. „En?!" vroeg Sanders nog vóór de rechercheur een woord had kunnen uitbrengen. „Hij zit er nog", antwoordde deze. „Ik heb hem gezien, maar dat is dan ook alles." De vragende blik van den inspecteur dwong den teleurgestelden speurder thans een uitvoerig ver slag uit te brengen van zijn wedervaren. „Ik heb daarna", zoo besloot hij z'n relaas, „to het moment, waarop ik werd afgelost, geen oog van de deur gehad en het moet dus absoluut uit gesloten worden geacht, dat de man op een of andere manier kans heeft gezien het huis te ver laten." Inspecteur Sanders dacht een oogenblik na, al vorens te antwoorden. Toen hij zich eindelijk weer tot den rechercheur wendde, klonk zijn toon min of meer spottend. „Heeft het niet eenigszins je bevreemding opge wekt, dat de man, die, naar je zelf beweert, den indruk maakte iets vergeten te hebben, zoo lang wegbleef om dat, wat hij vergeten had, te zoeken? Daarvoor kunnen twee redenen geweest: of hij heeft „Ik zal al blij zijn jongea als je veilig en wel thuis bent met de ammunitie en de andere bood schappen. De weg is vanavond gevaarlijk en het zou best kunnen dat ze je je waren probee ren af te nemen. Kogels en kruit, dat zijn waar devolle dingen in deze tijden. Eo voor de kaf fers èn voor de boeren." Jan knikte en besteeg het paard. „Ik zal alles zonder mankeereu thuisbrengen vader, zei hij vastberaden. Al mochten de kogels mij vanavond om de ooren vliegen, ik zal me niets af laten nemen, daar kunt u op rekenen." Vader knikte. „Mooi zoo!" zei hij eukel. Maar om zijn mond zag Jan weer dat'bijna spottende lachje dat hem zoo hinderde... Dfe oude Jones in Kaapstad was zeer opge wonden. „Het duurt niet lang meer," zei hij tot Jan, of de bom barst. De geruchten zijn te slecht. Op honderd vijftig K.M- noordelijk hebben de inboorlingen vier boerderijen verbrand. Wat er van de bewoners is geworden, daar behoef je niet eens naar te vragen. Zeg maar tegen je vader dat hij moeder en de kinderen bij mij kan sturen. Jij kunt hier in het kleine kamertje Jan schudde het hoofd. „Ik kom niet," zei hfij nijdig. „Ik laat m'h vader niet in deu steek. 'kMag bij hem blijven om hem te helpen, dat heeft h ijzelf gezegd." Be oude Jones bromde wat in zijn baard. „Je vader moet het zelf weten," zei hij. „Maar s je mijn zoontje was zou ik wel anders han delen. Jullie jongens hebt allemaal een groote mond maar als het puntje bij paaltje komt.-..' Enfin ,'kzeg nogeens je vader moet het zelf weten." Jan ging in Kaapstad zijn boodschappen doen. Hij kocht z'n ammunitie en zijn levensmiddelen en ging bij Jones eten. Zijn boodschappen namen tamelijk veel tijd want het was reeds negen uur rn den avond, toen hij zich op den terugweg begaf. Joines had hem aangeboden bij hem te blij ven slapen, maar dat wilde Jan absoluut niet. Al was de weg dan ook gevaarlijk, hij zou de ammunitie den zelfden avond nog thuis bren gen. Dat had hij vader immers beloofd- Als hij ut pure angst bij Jones bleef slapen zou vader heelemaal aan zijn» moed gaan twijfelen. Neen, daar kwam niets van in. J an stapte op zijn paard en ging op den terugweg. Ongeveer anderhalf uur later. Jan rijdt al leen, eenzaam, door het donkere bosch. Het paard loopt vrij langzaam, want er kan van alles op den weg liggen. En als het struikelt dan zou den alvast de flesschen breken die bij elkaar gebonden aan de zadeltasch hangen. Stilte heerscht alom in het groote woud. Al leen het gelijkmatige geklots van de paarden hoeven is hoorbaar, Als er nu eens iemand kwam, overweegt Jan. Wat dan? Erven is bet alsof hij kinderachtig bang zal worden. Maar hij vermant zich. Vader rekent op hem- H,ij moet weten te handelen in oogenblikken van gevaar. Hoofd op dus. Aan zijn zadel hangt een tascfije met een tweeloopsrevolver. Jan's handen betasten het tasdnje. In oogen blikken van gevaarsuist het door zijn hoofd. Hij knikt en hardop zegt hij; „Ja!" i Hè, wat klinkt dat hol in het stille woud. Weer rijdt hij zwijgend voort. Klots, klots, klots zeggen de paardenhoeven. Het is nu bijna stik donker. Gelukkig dat het paard den weg kent- Hijzelf zou het niet weten in het donker. Plotseling, daar waar de weg een kleine bocht maakt en het nog donkerder is omdat de boom kruinen den hemel geheel en al verbergen, klinkt angstig duidelijk een harde, vreemde stem; „Halt!''' Jan wordt plotseling ijskoud over al zijn leden en vlak daarop breekt hem het angstzweet uit. „Wie is daar?" stottert hij. Hij kau het zidn nog maar verbeeld hebben. Maar neen, diezelf de vreemde stem vervolgt: „D:oet er niet toe. Stap van dien knol af en gee, fme je voorraad over. Het is niet goed dat kleine jongens daar zoo 's avonds laat mee over eelnzame wegen rijden. 11 ah ah ah a Dat spottende lachje brengt Jan weer tot be- bemerkt, dat hij gevolgd werd en heeft toen het zekere voor het onzekere genomen „Daar is geen sprake van", interrumpeerde de rechercheur, die zich in zijn eer getast voelde. „U kent mij lang genoeg om te weten, dat schuduw- werk mij wel toevertrouwd is. Ik sta er voor in, dat de man mij niet heeft gezien!" „Dat wil ik dan aannemen en wat die tweede mogelijkheid betreft, daar zal ik voorloopig over zwijgen. Je kunt gaan Dekkers". De rechercheur bromde, lichtelijk ontstemd, een onverstaanbaar „Goeden avond" en verdween. Toen hij de deur achter zich gesloten had, wendde in specteur Sanders zich tot den reporter en vroeg met een sarcastisch lachje: „Wat denk jij ervan, Miel?" „Vermoedelijk hetzelfde als jij „Dan behoeven we er dus verder niet over te spreken.' „Dat lijkt mij op dit punt inderdaad ganschelijk overbodig." Pauze. „We zijn niet veel wijzer geworden". „Nee, dat zijn we niet, maar we hebben tot de kostbare ervaring opgedaan, dat ook de politie nog steeds iets te leeren heeft". „Ja, ja. 't Is alleen maar jammer, dat we die er varing juist in deze belangrijke zaak moesten op doen, Miel. Overigens: alle hoop is nog niet ver loren. Laten we eerst eens het resultaat van mijn informaties in het buitenland afwachten." „En van mijn onderzoek in Den Haag". „Wanneer ben je van plan daar heen te gaan?" „Morgenochtend vroeg. Ik zal dan eerst in de bladen de bewuste advertentie trachten op te sporen en vervolgens eens informeeren, of onze verpleeg ster werkelijk aan het opgegeven adres geweest kan zijn. Tot welke plaatsen in het buitenland heb jij je gewend?" (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 4