Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier
40e Jaargang
De nood der
land- en tuinbouwers
SPOOR'/ WNOSTERD
No. 114 TELEFOON INTERCOMMUNAAL NO. ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1981
NIEUWE a
i niiiiiUM'it courant
DEZE COURANT VERSCHIJNT
DINSDAG DONDERDAG
en ZATERDAG.
Abonn men tsprij s
per 3 maanden 1.15.
Firma 1. H. KEIZER. Badactsur 1. H. KEIZER. Baracl Noordscharwoude.
ADVERTENTIEN:
Van 1—5 regels 75 cent;
elke regel meer 15 cent.
GROOTE LETTERS
NAAR PLAATSRUIMTE.
BMGEZOWPEW
Bulten verantwoordelijkheid der Redactie.
De nood is dan, wel hoog geklommen in de land
en tuinbouwbedrijven, speciaal de zoogenaamde
grove tuinbouwbedrijven, zoodat van alle kanten de
kreet om hulp begint op te stijgen of reeds is op
gestegen, om aan dezen benarden toestand een einde
te maken of althans in deze leniging te brengen.
En inmiddels wordt de toestand steeds nijpender,
want steeds minder worden de reserves en steeds
banger de gedachte wat de toekomst zal brengen.
Ja, men hoopt no gwel dat het getij zal keeren,
dat de vloed weer terug zal komen, en dat als de
nood op z'n hoogst is, de redding nabij zal zijn,
maar steeds minder wordt die hoop en steeds
grooter de vrees, dat de crisis die nu in de land
en tuinbouwbedrijven heerscht van blij venden aard
zal blijken te zijn, althans het bedrijf voorloopig
niet meer loonend zal maken.
Van blijvenden aard men mag er niet aan den
ken, want wat zou er dan van de Nederlandsche
land- en tuinbouwers terecht komen. Tot nog toe
is het altijd no gterecht gekomen en kwam er na
een paar slechte jaren altijd weer een beter periode
en optimisten en wie is er niet gaarne optimist,
vooral wanneer het onze finantieele belangen be
treft beweerden dat het altijd zoo geweest is,
dat de tuinbouw wel meer slechte jaren gekend
heeft en het altijd nog terecht is gekomen en ook
nu wel weer terecht zal komen, maar tochook
de grootste optimisten beginnen te wanhopen, be
gint de moed in de schoenen te zinken, want de
toestanden zijn zooveel anders dan vroeger, de oor
zaken der crisis zooveel veelzijdiger, ja dikwijls
bijna onmogelijk is, zich aan slechte tijden aan te
passen.
Men hoopt nog. Geen vergadering van land- of
tuinbouw, of Raad of Provincie, of welk college of
vereeniging ook, of steeds wordt de hoop uitgespro
ken, dat het spoedig veranderen en beter worden
mag. Maar ook dat wordt vervelend, zelfs tergend
op den duin-, ook al is het goed gemeend, want die
uitgesproken goede hoop brengt den menschen geen
steun in de maag, niets in de portemonnaie.
Immers, de tegenwoordige toestand heeft wat an
ders noodig dan alleen hoop, er moet iets worden
gedaan, de oorzaken der crisis moeten worden weg
genomen of gelenigd, en dat nu is juist zoo moei
lijk.
Ja, er is dan reeds iets gedaan een pachtwet
hebben we al, en door de Provincie is aan de tuin
ders steun verleend in den vorm van crediet tegen
een bij de boerenleenbanken geldende rentenorm.
Maar mag het steun heeten, wanneer de provincie
rente n daen nog een tamelijk hooge rente vraagt
voor het uitgeleend egeld.?
En dan wie kwamen er voor in aanmerking?
Zij, die nog voldoende credietwaardig waren of
schenen, of zij die finantieel reeds zoo diep gezonken
en op achter geraakt waren, dat ook een crediet
hun niet meer zou kunnen helpen, en die hulp
toch eigenlijk het meest noodig hadden? Moeilijk te
beantwoorden vragen. Maar laten we er niet dieper
op ingaan en er het beste van hoopen, al zullen we
onze verwachting niet te hoog moeten stellen, alsof
deze credietverleening het ei van Columbus zou zijn
dat de oplossing zal brengen en den land- en tuin
bouw over deze moeilijke tijden zou kunnen heen
helpen.
Neen, noch het pachtwetje, noch credietverleening
zullen den land- en tuinbouw den steun, de hulp
brengen, die ze voor een gezonde basis en een rich-
tige bestaanszekerheid noodig heeft. Al moeten we
dan ook elke steun elke finantieele hulp aan land
en tuinbouw verleend, waardeeren.
Om echter te kunnen blijven bestaan hebben
onze productieve bedrijven en speciaal het tuinbouw
bedrijf, in de eerste plaats noodig, aangezien bij
na zijn geheele productie, zijn geheele teelt daarop
is aangewezen, een vrijen uitvoer der voortgebrachte
producten naar het buitenland, en mag aan dien
uitvoer geen belemmering in den weg worden ge
legd.
Zeker ook bij een vrijen uitvoer, zullen er wel eens
tijden van overproductie, zal er ook wel eens een
tijdelijk teveel van een zeker product voorkomen,
vooral nu, waar de laatste paar jaren de land
en tuinbouw in verschillende landen zich uitbreidt
en volgens behoefte abnormale verhoudingen be
gint aan ten nemen of heeft aangenomen. Maar
toch, een dergelijke toestand zal zich onder normale
omstandigheden altijd weer spoedig kunnen her
stellen. terwijl dat herstel nu, bij de tegenwoordige
hooge en steeds dreigende invoerrechten in het bui
tenland, zeker heel lang zal uitblijven, of misschien
wel nooit zal terugkeeren.
Zal er bv. wel ooit weder kool of uien van eenige
beteekenis naar Amerika gestuurd worden, waar dit
land bovengenoemde groentesoorten belast met een
invoerrecht van respectievelijk 1100 en 1400 gul
den per wagone van 10000 kilogram terwijl voor tul
penbollen een invoerrecht wordt geheven van 1.5
cent per stuk, wat zoo ongeveer gelijk staat met
een bedrag van 50 cents per kilogram, en waar
door de invoer van groente vrijwel onmogelijk
wordt gemaakt, voor bloemböllen sterk belmmerend
werkt en de prijzen gedrukt maakt.
Een invoerrecht toch van f 1100 per wagon kool
f 1400 per wagon uien en anderhalve cent per tul
penbol, staat zoo ongeveer gelijk met een heffing,
een belasting, een druk op onze bedrijven van gemid
deld f 2500, zegge twee duizend vijf honderd gulden,
VRAAGT X Let op het Fabrieksmerk
per hectare, de meer dan gemiddelde waarde van
onzen land- en tuinbouwgrond jaarlijks let wel,
ieder jaar aan Amerika te betalen, willen we daar
onze producten blijven invoeren.
Dat is nog iets anders dan de tiende penning
van Alva.
En dat terwijl Amerika hier jaarlijks voor milUoe-
nen bij millioenen van zijn producten aan eraan,
vleesch, vruchten petroleum, benzine, auto's en an
dere industrie-artikelen vrijwel geheel vrij en on-
belemmmerd Instuurt, waardoor onze markten wor
den overvoerd en gedrukt en onze graanbouw mede
onmogelijk wordt gemaakt.
Is het dan niet ergerlijk, en door en door on
rechtvaardig, dat het naar evenredigheid weinigje
groente en bloembollen, dat wij naar Amerika zen
den bij invoer daar wordt belast met een tarief
23 maal hooger dan de productiewaarde van het
ingevoerde artikel bedraagt?
Dat onder zulke omstandigheden de uitvoer naar
Amerika vrijwel stop staat, en niet zoo gemakkelijk
meer zal komen, behoeft ons dan ook niet te ver
wonderen.
Maar stel je eens voor, dat Nederland tegenover
Amerika dezelfde taktiek, dezelfde behandeling ging
toepassen, en het Amerikaansche graan, het vleesch
de vruchten, de petroleum, de auto's en industrie
artikelen ging belasten met een invoerrecht van 11
15 of 50 cents per kilogram, of het drie dubbele
van de waarde, zooals hij ons doet, wat zou er dan
een gebrul opgaan aan gene zijde van den Oceaan.
Reeds bij de aanneming van het onnoozele tarwe-
wetje waarbij Nederland tot steun van onze land
bouwers, zijn in eigen land geteelde tarwe, mede
wenschte op te eten, trok oome Sam een zuur ge
zicht, maar gingen wij zijn artikelen belasten, zoo
als hij het de onze doet, en wat als wederkeerig-
heidsmaatregel uit zelfbehoud niet meer dan billijk
en rechtvaardig zou zijn, en straks nog wel eens
noodzakelijk kon blijken, dan stond oome Sam. fi
guurlijk gesproken, op zijn achterste poolen— of,
zou hij de ongerijmehdid en onrechtvaardigheid van
zijn eigen ongemotiveerde handelingen misschien
spoediger inzien, en allicht beter tot overleg bereid
zijn dan nu, waar de Nederlandsche regeerng, zich
alles schijnt te laten aanleunen, ten koste van de
welvaart harer produceerende burgers.
En met Duitschland, onzen grootsten afnemer
van de door de Nederlandsche land- en tuinbouwers
boeren en pluimveehouders geproduceerde artikelen
als groente, fruit, graan, vleesch, kaas, boter eie
ren etc., is het al niet zooveel beter gesteld en gaat
het zoo ongeveer denzelfden weg op.
Ja, zoo hoog als in Amerika is in Duitschland het
invoerrecht op Nederlandsche producten nog niet,
maar het zal wel komen, want Duitschland schijnt in
dezen vrij mandaat te bezitten, en als het aan hem
staat, zal het touw om den hals van den Neder -
landschen producent, ook al stikt deze er nu reeds
bijna onder, straks nog wel sterker worden toege
haald, tenzij de Nederlandsche Regeering gesteund
en gedrongen door de produceerende Nederland
sche burgers, tegenmaatregelen neemt, waarvoor
m.i. alle reden bestaat.
Stuurt Duitschland niet jaarlijksch naar ons land
voor ruim 800 millioen gulden aan waarde van zijne
artikelen, terwijl wij slechts voor ongeveer 400 mil
lioen naar Duitschland uitvoeren? In 1929 bedroeg
de uitvoer van Duitschland naar Nederland 1355
millioen mark, de uitvoer van Nederland naar
Duitschland slechts 701 millioen mark.
En toch terwijl Duitschland dus jaarlijks
voor ongeveer 400 millioen gulden meer naar Neder
land stuurt dan wij naar Duitschland, en Duitsch
land dus meer belang heeft bij een vrij ruilverkeer
met ons land dan wij met hem, durft Duitschland
onze producten steeds zwaarder te belasten, terwijl
zijn eigen artikelen hier geheel onbelast of zeer licht
belast binnenkomen.
De bedoeling van Duitschland daarbij is, onzen uit
voer naar hem zoodanig te belemmeren, en te druk
ken, dat deze steeds minder wordt, en zijn eigen
uitvoer naar Nederland, mede door het verleenen
van uitvoerpremies steeds grooter te maken, waar
door het verschil tusschen in- en uitvoer, dat ten
onzen nadeele nu reeds per jaar ongeveer 400 mil
lioen gulden bedraagt, steeds grooter zal worden en
waardoor Nederland op den duur mede door Duitsch
land finantieel zal worden leeggepompt.
Want een land waar meer wordt ingevoerd dan
uitgevoerd, is evenals een gezin, dat meer uitgeeft,
dan het inkomsten heeft, dat moet op den duur
verarmen. En dat verarmen zal niet zoo heel lang
duren, wanneer wij straks door de hooge invoer
rechten zoo goed als niets meer, of onze producten
ver benedén productieprijs naar het buitenland moe
ten zenden, terwijl zij ons met hunne artikelen, die
hier vrij inkomen, overvoeren.
Het is alleen maar de vraag, hoe lang Nederland
deze leegpomperij zal kunnen dulden en dragen
en of de Nederlandsche Regeering wel tijdig zal
optreden en ingrijpen, alvorens de crisis en de ver
arming van Holland te sterk om zich heen zal heb
ben gegrepen. Want het begint met de neringdoen
den, winkeliers, vak- en zakenmenschen, verder
dringt het door tot den groothandel enz., want als
er niet wordt ingevangen, kan er ook niet worden
uitgegeven, tot ten laatste de ziekte het geheele
land heeft aangetast. De een moet nu eenmaal le
ven van den ander, en wanneer onze produceerende
klasse, die onder het tegenwoordige maatschappe
lijke af zetsysteem, bij de aflevering den verkoop
zijner producten, grootendeels op het buitenland is'
aangewezen, door de belemmering aldaar van zijn
uitvoer, geen of geen voldoende ontvangsten of in
komsten meer krijgt om te kunnen leven of te be
staan, en daardoor finantieel ten gronde zou moe
ten gaan, da zal er heel wat van de andere burgerij
in dezen debacle worden meegesleurd.
En waar de tuinders en landbouwers de laatste
paar jaren door dezen toestand heelemaal geen in
komen meer hebben, zelfs op hun bedrijf nog geld
moeten bijleggen, en de meeste land- en tuinbouw-
artikelen gedaald zijn tot een prijs soms ver bene
den die van vóór den oorlog, daar zal het de vraag
zijn of de hooge traktementen salarissen en pen
sioenen van een groot deel der ambtenaren klasse
op het thans bestaande peil zullen kunnen worden
gehandhaafd.
Het is niet denkbaar en zij allen zullen onherroe
pelijk bij dezen voortgang den druk der tegenwoor
dige tijdsmostandigheden meer moeten ondergaan,
wil het evenwicht niet geheel verloren gaan, en de
finantieele tegenstellingen nog grooter worden.
En om dit alles te voorkomen is de finantieele
ondergang van boer, land- en tuinbouwer niet ge-
wenscht, maar dient alles te worden gedaan en in
het werk gesteld, om ook hunne finantieele positie
op voldoend peil te houden, ook al zou een ander
deel der bevolking zich daar schijnbaar eenige fi
nantieele opoffering voor moteen getroosten. Bo
vendien, heeft de Nederlandsche Staat niet zelve
het grootste directe belang bij het instandhouden
van een loonend peil voor onze land-, tuinbouw-
en boeren-, kortom alle produceerende bedrijven?
Want wanneer dat neit gebeurd, welk een strop
staat dan den Nederlandschen Staat niet te wochten
met het oog op het droogmaken van de Zuiderzee.
Reeds nu kunn enwe constateeren, dat door het
niet loonend zijn van land- en tuinbouwbedrijven,
de landprijzen gedurende het afgeloopen of liever
binnen den tijd van één jaar met 30—40 procent
zijn achteruitgegaan en is dit proces nog maar in
zijn eerste stadium.
Welk een nadeelig slot echter zal dan ook bij
dezen voortgang de droogmaking niet blijken op te
leveren, waarvan de kosten toch al zoo tegenvallen,
en minstens eenige honderden millioenen boven de
oorspronkelijke begrooting zullen bedragen, terwijl
-traks bij verkoop de drooggemaakte gronden nog
niet de helft van de geraamde verkoopswaarde zul
len blijken waard te zijn en zeker nog geen vierde
van wat ze aan drooglegging en productief maken-
zullen hebben gekost.
Tenzij de Regeering niet gaat verkoopen, maar als
proef van de Zuiderzeegronden Staatsbedrijven
maakt, beheerd of bestuurd door goed onderlegde,
bekwame en voldoende gesalarieerde ambtenaars,
boeren en bouwers, wat allicht voor de boeren de
beste oplossing zou kunnen worden. Misschien was
het wel het beste dat de Nederlandsche Staat alle
noodlijdende en daarvoor in aanmerking komende
gronden en vrijwillig aangeboden bestaande land
en tuinbouwbedrijven straks tegen redelijken prijs
van de land- en tuinbouwers overnam o mer even
eens Staatsbedrijven van te maken, en deze zooda
nig te laten bewerken en exploiteeren, als uit ge
meenschapsbelang het voordeeligst zoublijken,dan
zou althans de bedrijfsrisico op de geheele burgerij
worden afgewenteld, en menig dan door den Staat
gesalarieerd land- en tuinbouwer zich rustiger en
gelukkiger gevoelen, dan waar hij nu verarmt en
finantieel uitgeput raakt, terwijl steeds nieuwe vrees
en zorgen voortdurend zijn geluk belagen en on
voorziene bezwaren en maatregelen zijn bestaans
zekerheid geheel op losse schroeven zetten, en zou
dit, waar de boeren, land- en tuinbouwers in het al
gemeen toch voor de voedselvoorziening van de ove
rige bevolking zorgen, dus ook recht hebben op een
alleszins redelijke en gewaarborgde bestaanszeker
heid, een oplossing kunnen zijn.
Tracht menigeen tegenwoordig, met het oog op
zijn bestaanszekerheid geen gesalarieerd baantje
of betrekking, liefst staatsbetrekking, te verkrij
gen, met recht op pensioen, en hebben zich voor
de drooggemaakte Wieringermeergronden reeds al
geen honderden sollicitanten als bedrijfsleider en
ambtenaar in Staatsdienst aangeboden? En waar
de Nederlandsche Regeering honderden millioenen
uitgeeft voor land dat nog onder water ligt, zou ze
daar niet eenige millioenen beschikbaar kunnen
stellen, voor het instandhouden van land dat er
wel is, en bebouwd wordt door menschen die er
zoo'n groote behoefte aan hebben.
Want als bij dezen voortgang een deel der Ne
derlandsche producenten door de slechte bedrijfs-
uitkomsten op den duur tot pauperisme zouden ver
vallen en daardoor het leger van werkloozen komen
vermeerderen, zal toch de Regeering of welke over
heid ook, de helpende hand moeten uitsteken en
kan en mag ze dit deel der bevolking niet laten
verhongeren. Hoeveel beter zou het dan zijn wan
neer deze menschen in Staatsbedrijven, als staats
ambtenaren het klinkt ook veel deftiger dan
boer of bouwer werkzaam konden blijven. Bo
vendien, wanneer de Regeering zelf door overname
van bedrijven, direct belanghebbende, direct geïn
teresseerd bij de productie en een loonenden afzet
werd, zou dit allicht voor haar een spoorslag zijn,
een zoo hoog mogelijken opbrengst uit de bedrijven
te halen en zou ze eerde geneigd zijn de belem
meringen, die nu aan den afzet onzer producten in
den weg worden gelegd, te bestrijden, dan waar deze
belangen haar nu direct niet aangaan.
Maar ook al zal de Staat wel niet tot overname
en exploitatie van bedrijven overgaan, hoewel dit
vraagstuk daarom niet minder wel eens ernstig
onder de oogen mag worden gezien, is 't van 't
grootste belang voor de Nederlandsche Staat en
voor 't geheele Nederlandsche Volk, wil straks geen
débacle over de geheele linie en door alle lagen van
de nederlandsche bevolking plaats vinden en de
werkloosheid met alle gevolgen van dien steeds
grooter omvang aannemen, dat door de Nederland
sche Regeering alles wordt gedaan en in 't werk
gesteld om den uitvoer van onze produkten onbe
lemmerd naar 't buitenland te bevorderen, desnoods
met uitvoerpremie om mede daardoor de prijzen
onzer land- en tuinbouwproducten weder op nor
maal peil te brengen, waardoor een dragelijk en
menschwaardig bestaan voor den toch al niet ver
wenden nederlandschen land- en tuinbouwer weder
mogelijk is en blijft. Zou 't daarom niet wenschelijk
zijn, dat de Nederlandsche Regeering in deze hare
afwachtende houding liet varen en vertoogen ging
richten aan betrokken buitenlandsche mogendheden
over 't onrechtvaardige, waar wij hunne producten
en dikwijls tot veel grooter kwantums geheel of
bijna geheele vrij laten invoereen, en zij onze
producten weigeren of tot 't onmogelijke toe belas
ten, waardoor onze uitvoer wordt belemmerd of
stilstaat, ging wijzen op den onhoudbaren toestand
die daardoor voor ons ontstaat, ging dreigen des
noods met représaille, vergeldingsmaatregelen,
wanneer daarin niet ten spoedigste verandering
komt, en eens z'n tanden liet zien om daarmee
trachten te voorkomen, dat z'n nijvere producee
rende burgers binnen korten tijd financieel zullen
worden doodgedrukt.
Men zegt dat de Nederlandsche Regeering niet
kan ingrijpen, omdat ze bij 't afsluiten van haar
handelstraktaat met Duitschland aan deze de vrije
hand heefet moeten laten, om in ruil voor andere
door ons vrij uit te voeren artikelen, onze land en
tuinbouwproducten naar believen te laten belasten
en deze dus als kurkzak gebruikt zijn, om de slagen
op te vangen.
Men ging daarbij van de veronderstelling uit,
dat de tuin- en landbouwproducten, die druk aan
invoerrechten wel konden dragen, immers de boeren
en tuinbouwers hadden 't wel zoo best, en boven
dien de eter, de gebruiker, de consument zou 't wel
betalen. Maar 't is anders uitgekomen, want de
Nederlandsche tuin- en landbouwer, kan dien druk
niet verdragen, kan - zelfs geen enkelen druk op
z'n bedrijf verdragen, wil dat bedrijf kunnen voort
bestaan en loonend blijven. En daarom is 't zoo
noodig, dat alle Nederlandsche tuinbouwers en boe
ren één lijn trekken en onder voorbehoud van bizon-
dere rechten, gezamenlijk en ééndrachtig optrek
ken, zich vereenigen om alles in 't werk te stellen
om hun bedrijf bestaansmogelijk en voldoende loo
nend te maken en te houden en de ondragelijken
druk, die nu van verschillende zijden op hun schou
ders wordt of is gelegd van zich af te schudden.
Want onverschillig tot welke politieke of gods
dienstige richting de nederlandsche tuin- en land
bouwer ook mag behooren of niet behooren, de
crisis waaronder hunne bedrijven op het oogenblik
gebukt gaan, is voor allen gelijk, en zal bij dezen
voortgang voor allen dezelfde noodlottige gevolgen
kunnen hebben.
Of Nederland dan z'n standpunt van vrijhandel
waarbij het altijd wél heeft gevaren zou moeten
prijs geven? 't Zou niet wenschelijk zijn, want het
vrije ruilverkeer zonder tarief muren over de ge
heele wereld, waarbij de verschillende volken hunne
geproduceerde en voortgebrachte artikelen vrijelijk
met elkander uitwisselen, zonder dat Regeeringen
daarbij tusschenbeide komen om inplaats van rege
lend, belemmerend op te treden en een gedeelte
in den vorm van zoo genaamde rechten op te
eischen van de Waarde dier vootgebrachte en uitge
wisselde producten en deze daardoor duurder te
maken dan de werkelijke productie waarde gere
geld door de wet van vraag en aanbod bedraagt,
is een te hoog staand zedelijk beginsel, en zal op
den duur toch mede de band moeten vormen die
de volkeren verbindt en nader tot elkander brengt,
dan dat we dit beginsel zouden moeten prijsgeven;
maar toch waar anderen ons drukken, ons trachten
te verarmen, het bestaan onmogelijk willen maken,
daar zijn wij uit zelfbehoud gedwongen ons te
verdedigen, en dienen we ons, als tijdelijken maat
regel, door een wederkeerigheidstarief tegen hunne
slagen te verdedigen, willen we kunnen blijven
bestaan en onze eigene nijverheid de steun ver
leenen die ze noodig heeft. En wanneer wij de bui
tenlandsche artikelen precies, althans in doorsnêe
op dezelfde wijze gaan belasten als waarmee bui
tenlandsche regeeringen onze artikelen belasten, dan
denk ik dat ze zich nog wel eens tweemaal zouden
bedenken alvorens met hare steeds hoogere in-
invoerheffingen door te gaan, daar bij een steeds
hooger tarief zij zich zelve bij hunne grootere uit
voer naar ons land, 't meeste zouden benadeelen.
Want heft dus b.v. Duitschland een gemiddeld in
voerrecht van onze artikelen van 50 pCt. dan zou
hij in 't geheel van onzen jaarlij kschen uitvoer van
400 millioen een bedrag van 200 millioen gulden
kunnen heffen, terwijl wij van de 800 millioen welke
hij naar ons uitvoert eveneens tegen een tarief
van 50 pCt. een bedrag van 400 milloen van Duitsch
land zouden kunnen heffen, en zouden we te
genover elk ander land dat onze artikelen belast
éénzelfde standpunt moeten innemen. Het geld
dat we door deze heffingen zouden verkrijgen, zou
den we dan voor een gedeelte kunnen gebruiker,
tot 't verleenen van uitvoerpremies op onze uit te
voeren artikelen en wel tot een bedrag als 't in
voerrecht in 't land van den buitenlandschen af
nemer bedraagt. Heft dus b.v. Duitschland op een
wagon groenten een invoerrecht van f 200, dan
geeft onze regeering voor eiken wagon groente
naar Duitschland uit te voeren een uitvoerpremie
eveneens van f 200.—, welk bedrag door Duitschland
zelf betaald wordt door 't invoerrecht dat wij op
zijn artikelen leggen. En zoodra zij hunne invoer
rechten op onze artikelen gaan verminderen, dan
volgen wij hun onmiddelijk op den voet en gaan
eveneens tot verlaging van het tarief der door hun
hier ingevoerde artikelen over.
En nu zegt men wel dat Nederland als klein
land, die grooten om ons heen daarmêe geen schrik
zal aanjagen en hun tot een andere opvatting
hunner handelstaktiek zal brengen; m.i. is er alle
reden tot een tegenovergestelde meening. Noch
Duitschland, noch Amerika, noch Frankrijk zullen
Nederland gaarne als klant willen missen, of zou-