Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier 40e Jaargang De nood der land- en tuinbouwers SPOOR'/ WNOSTERD No. 114 TELEFOON INTERCOMMUNAAL NO. ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1981 NIEUWE a i niiiiiUM'it courant DEZE COURANT VERSCHIJNT DINSDAG DONDERDAG en ZATERDAG. Abonn men tsprij s per 3 maanden 1.15. Firma 1. H. KEIZER. Badactsur 1. H. KEIZER. Baracl Noordscharwoude. ADVERTENTIEN: Van 1—5 regels 75 cent; elke regel meer 15 cent. GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE. BMGEZOWPEW Bulten verantwoordelijkheid der Redactie. De nood is dan, wel hoog geklommen in de land en tuinbouwbedrijven, speciaal de zoogenaamde grove tuinbouwbedrijven, zoodat van alle kanten de kreet om hulp begint op te stijgen of reeds is op gestegen, om aan dezen benarden toestand een einde te maken of althans in deze leniging te brengen. En inmiddels wordt de toestand steeds nijpender, want steeds minder worden de reserves en steeds banger de gedachte wat de toekomst zal brengen. Ja, men hoopt no gwel dat het getij zal keeren, dat de vloed weer terug zal komen, en dat als de nood op z'n hoogst is, de redding nabij zal zijn, maar steeds minder wordt die hoop en steeds grooter de vrees, dat de crisis die nu in de land en tuinbouwbedrijven heerscht van blij venden aard zal blijken te zijn, althans het bedrijf voorloopig niet meer loonend zal maken. Van blijvenden aard men mag er niet aan den ken, want wat zou er dan van de Nederlandsche land- en tuinbouwers terecht komen. Tot nog toe is het altijd no gterecht gekomen en kwam er na een paar slechte jaren altijd weer een beter periode en optimisten en wie is er niet gaarne optimist, vooral wanneer het onze finantieele belangen be treft beweerden dat het altijd zoo geweest is, dat de tuinbouw wel meer slechte jaren gekend heeft en het altijd nog terecht is gekomen en ook nu wel weer terecht zal komen, maar tochook de grootste optimisten beginnen te wanhopen, be gint de moed in de schoenen te zinken, want de toestanden zijn zooveel anders dan vroeger, de oor zaken der crisis zooveel veelzijdiger, ja dikwijls bijna onmogelijk is, zich aan slechte tijden aan te passen. Men hoopt nog. Geen vergadering van land- of tuinbouw, of Raad of Provincie, of welk college of vereeniging ook, of steeds wordt de hoop uitgespro ken, dat het spoedig veranderen en beter worden mag. Maar ook dat wordt vervelend, zelfs tergend op den duin-, ook al is het goed gemeend, want die uitgesproken goede hoop brengt den menschen geen steun in de maag, niets in de portemonnaie. Immers, de tegenwoordige toestand heeft wat an ders noodig dan alleen hoop, er moet iets worden gedaan, de oorzaken der crisis moeten worden weg genomen of gelenigd, en dat nu is juist zoo moei lijk. Ja, er is dan reeds iets gedaan een pachtwet hebben we al, en door de Provincie is aan de tuin ders steun verleend in den vorm van crediet tegen een bij de boerenleenbanken geldende rentenorm. Maar mag het steun heeten, wanneer de provincie rente n daen nog een tamelijk hooge rente vraagt voor het uitgeleend egeld.? En dan wie kwamen er voor in aanmerking? Zij, die nog voldoende credietwaardig waren of schenen, of zij die finantieel reeds zoo diep gezonken en op achter geraakt waren, dat ook een crediet hun niet meer zou kunnen helpen, en die hulp toch eigenlijk het meest noodig hadden? Moeilijk te beantwoorden vragen. Maar laten we er niet dieper op ingaan en er het beste van hoopen, al zullen we onze verwachting niet te hoog moeten stellen, alsof deze credietverleening het ei van Columbus zou zijn dat de oplossing zal brengen en den land- en tuin bouw over deze moeilijke tijden zou kunnen heen helpen. Neen, noch het pachtwetje, noch credietverleening zullen den land- en tuinbouw den steun, de hulp brengen, die ze voor een gezonde basis en een rich- tige bestaanszekerheid noodig heeft. Al moeten we dan ook elke steun elke finantieele hulp aan land en tuinbouw verleend, waardeeren. Om echter te kunnen blijven bestaan hebben onze productieve bedrijven en speciaal het tuinbouw bedrijf, in de eerste plaats noodig, aangezien bij na zijn geheele productie, zijn geheele teelt daarop is aangewezen, een vrijen uitvoer der voortgebrachte producten naar het buitenland, en mag aan dien uitvoer geen belemmering in den weg worden ge legd. Zeker ook bij een vrijen uitvoer, zullen er wel eens tijden van overproductie, zal er ook wel eens een tijdelijk teveel van een zeker product voorkomen, vooral nu, waar de laatste paar jaren de land en tuinbouw in verschillende landen zich uitbreidt en volgens behoefte abnormale verhoudingen be gint aan ten nemen of heeft aangenomen. Maar toch, een dergelijke toestand zal zich onder normale omstandigheden altijd weer spoedig kunnen her stellen. terwijl dat herstel nu, bij de tegenwoordige hooge en steeds dreigende invoerrechten in het bui tenland, zeker heel lang zal uitblijven, of misschien wel nooit zal terugkeeren. Zal er bv. wel ooit weder kool of uien van eenige beteekenis naar Amerika gestuurd worden, waar dit land bovengenoemde groentesoorten belast met een invoerrecht van respectievelijk 1100 en 1400 gul den per wagone van 10000 kilogram terwijl voor tul penbollen een invoerrecht wordt geheven van 1.5 cent per stuk, wat zoo ongeveer gelijk staat met een bedrag van 50 cents per kilogram, en waar door de invoer van groente vrijwel onmogelijk wordt gemaakt, voor bloemböllen sterk belmmerend werkt en de prijzen gedrukt maakt. Een invoerrecht toch van f 1100 per wagon kool f 1400 per wagon uien en anderhalve cent per tul penbol, staat zoo ongeveer gelijk met een heffing, een belasting, een druk op onze bedrijven van gemid deld f 2500, zegge twee duizend vijf honderd gulden, VRAAGT X Let op het Fabrieksmerk per hectare, de meer dan gemiddelde waarde van onzen land- en tuinbouwgrond jaarlijks let wel, ieder jaar aan Amerika te betalen, willen we daar onze producten blijven invoeren. Dat is nog iets anders dan de tiende penning van Alva. En dat terwijl Amerika hier jaarlijks voor milUoe- nen bij millioenen van zijn producten aan eraan, vleesch, vruchten petroleum, benzine, auto's en an dere industrie-artikelen vrijwel geheel vrij en on- belemmmerd Instuurt, waardoor onze markten wor den overvoerd en gedrukt en onze graanbouw mede onmogelijk wordt gemaakt. Is het dan niet ergerlijk, en door en door on rechtvaardig, dat het naar evenredigheid weinigje groente en bloembollen, dat wij naar Amerika zen den bij invoer daar wordt belast met een tarief 23 maal hooger dan de productiewaarde van het ingevoerde artikel bedraagt? Dat onder zulke omstandigheden de uitvoer naar Amerika vrijwel stop staat, en niet zoo gemakkelijk meer zal komen, behoeft ons dan ook niet te ver wonderen. Maar stel je eens voor, dat Nederland tegenover Amerika dezelfde taktiek, dezelfde behandeling ging toepassen, en het Amerikaansche graan, het vleesch de vruchten, de petroleum, de auto's en industrie artikelen ging belasten met een invoerrecht van 11 15 of 50 cents per kilogram, of het drie dubbele van de waarde, zooals hij ons doet, wat zou er dan een gebrul opgaan aan gene zijde van den Oceaan. Reeds bij de aanneming van het onnoozele tarwe- wetje waarbij Nederland tot steun van onze land bouwers, zijn in eigen land geteelde tarwe, mede wenschte op te eten, trok oome Sam een zuur ge zicht, maar gingen wij zijn artikelen belasten, zoo als hij het de onze doet, en wat als wederkeerig- heidsmaatregel uit zelfbehoud niet meer dan billijk en rechtvaardig zou zijn, en straks nog wel eens noodzakelijk kon blijken, dan stond oome Sam. fi guurlijk gesproken, op zijn achterste poolen— of, zou hij de ongerijmehdid en onrechtvaardigheid van zijn eigen ongemotiveerde handelingen misschien spoediger inzien, en allicht beter tot overleg bereid zijn dan nu, waar de Nederlandsche regeerng, zich alles schijnt te laten aanleunen, ten koste van de welvaart harer produceerende burgers. En met Duitschland, onzen grootsten afnemer van de door de Nederlandsche land- en tuinbouwers boeren en pluimveehouders geproduceerde artikelen als groente, fruit, graan, vleesch, kaas, boter eie ren etc., is het al niet zooveel beter gesteld en gaat het zoo ongeveer denzelfden weg op. Ja, zoo hoog als in Amerika is in Duitschland het invoerrecht op Nederlandsche producten nog niet, maar het zal wel komen, want Duitschland schijnt in dezen vrij mandaat te bezitten, en als het aan hem staat, zal het touw om den hals van den Neder - landschen producent, ook al stikt deze er nu reeds bijna onder, straks nog wel sterker worden toege haald, tenzij de Nederlandsche Regeering gesteund en gedrongen door de produceerende Nederland sche burgers, tegenmaatregelen neemt, waarvoor m.i. alle reden bestaat. Stuurt Duitschland niet jaarlijksch naar ons land voor ruim 800 millioen gulden aan waarde van zijne artikelen, terwijl wij slechts voor ongeveer 400 mil lioen naar Duitschland uitvoeren? In 1929 bedroeg de uitvoer van Duitschland naar Nederland 1355 millioen mark, de uitvoer van Nederland naar Duitschland slechts 701 millioen mark. En toch terwijl Duitschland dus jaarlijks voor ongeveer 400 millioen gulden meer naar Neder land stuurt dan wij naar Duitschland, en Duitsch land dus meer belang heeft bij een vrij ruilverkeer met ons land dan wij met hem, durft Duitschland onze producten steeds zwaarder te belasten, terwijl zijn eigen artikelen hier geheel onbelast of zeer licht belast binnenkomen. De bedoeling van Duitschland daarbij is, onzen uit voer naar hem zoodanig te belemmeren, en te druk ken, dat deze steeds minder wordt, en zijn eigen uitvoer naar Nederland, mede door het verleenen van uitvoerpremies steeds grooter te maken, waar door het verschil tusschen in- en uitvoer, dat ten onzen nadeele nu reeds per jaar ongeveer 400 mil lioen gulden bedraagt, steeds grooter zal worden en waardoor Nederland op den duur mede door Duitsch land finantieel zal worden leeggepompt. Want een land waar meer wordt ingevoerd dan uitgevoerd, is evenals een gezin, dat meer uitgeeft, dan het inkomsten heeft, dat moet op den duur verarmen. En dat verarmen zal niet zoo heel lang duren, wanneer wij straks door de hooge invoer rechten zoo goed als niets meer, of onze producten ver benedén productieprijs naar het buitenland moe ten zenden, terwijl zij ons met hunne artikelen, die hier vrij inkomen, overvoeren. Het is alleen maar de vraag, hoe lang Nederland deze leegpomperij zal kunnen dulden en dragen en of de Nederlandsche Regeering wel tijdig zal optreden en ingrijpen, alvorens de crisis en de ver arming van Holland te sterk om zich heen zal heb ben gegrepen. Want het begint met de neringdoen den, winkeliers, vak- en zakenmenschen, verder dringt het door tot den groothandel enz., want als er niet wordt ingevangen, kan er ook niet worden uitgegeven, tot ten laatste de ziekte het geheele land heeft aangetast. De een moet nu eenmaal le ven van den ander, en wanneer onze produceerende klasse, die onder het tegenwoordige maatschappe lijke af zetsysteem, bij de aflevering den verkoop zijner producten, grootendeels op het buitenland is' aangewezen, door de belemmering aldaar van zijn uitvoer, geen of geen voldoende ontvangsten of in komsten meer krijgt om te kunnen leven of te be staan, en daardoor finantieel ten gronde zou moe ten gaan, da zal er heel wat van de andere burgerij in dezen debacle worden meegesleurd. En waar de tuinders en landbouwers de laatste paar jaren door dezen toestand heelemaal geen in komen meer hebben, zelfs op hun bedrijf nog geld moeten bijleggen, en de meeste land- en tuinbouw- artikelen gedaald zijn tot een prijs soms ver bene den die van vóór den oorlog, daar zal het de vraag zijn of de hooge traktementen salarissen en pen sioenen van een groot deel der ambtenaren klasse op het thans bestaande peil zullen kunnen worden gehandhaafd. Het is niet denkbaar en zij allen zullen onherroe pelijk bij dezen voortgang den druk der tegenwoor dige tijdsmostandigheden meer moeten ondergaan, wil het evenwicht niet geheel verloren gaan, en de finantieele tegenstellingen nog grooter worden. En om dit alles te voorkomen is de finantieele ondergang van boer, land- en tuinbouwer niet ge- wenscht, maar dient alles te worden gedaan en in het werk gesteld, om ook hunne finantieele positie op voldoend peil te houden, ook al zou een ander deel der bevolking zich daar schijnbaar eenige fi nantieele opoffering voor moteen getroosten. Bo vendien, heeft de Nederlandsche Staat niet zelve het grootste directe belang bij het instandhouden van een loonend peil voor onze land-, tuinbouw- en boeren-, kortom alle produceerende bedrijven? Want wanneer dat neit gebeurd, welk een strop staat dan den Nederlandschen Staat niet te wochten met het oog op het droogmaken van de Zuiderzee. Reeds nu kunn enwe constateeren, dat door het niet loonend zijn van land- en tuinbouwbedrijven, de landprijzen gedurende het afgeloopen of liever binnen den tijd van één jaar met 30—40 procent zijn achteruitgegaan en is dit proces nog maar in zijn eerste stadium. Welk een nadeelig slot echter zal dan ook bij dezen voortgang de droogmaking niet blijken op te leveren, waarvan de kosten toch al zoo tegenvallen, en minstens eenige honderden millioenen boven de oorspronkelijke begrooting zullen bedragen, terwijl -traks bij verkoop de drooggemaakte gronden nog niet de helft van de geraamde verkoopswaarde zul len blijken waard te zijn en zeker nog geen vierde van wat ze aan drooglegging en productief maken- zullen hebben gekost. Tenzij de Regeering niet gaat verkoopen, maar als proef van de Zuiderzeegronden Staatsbedrijven maakt, beheerd of bestuurd door goed onderlegde, bekwame en voldoende gesalarieerde ambtenaars, boeren en bouwers, wat allicht voor de boeren de beste oplossing zou kunnen worden. Misschien was het wel het beste dat de Nederlandsche Staat alle noodlijdende en daarvoor in aanmerking komende gronden en vrijwillig aangeboden bestaande land en tuinbouwbedrijven straks tegen redelijken prijs van de land- en tuinbouwers overnam o mer even eens Staatsbedrijven van te maken, en deze zooda nig te laten bewerken en exploiteeren, als uit ge meenschapsbelang het voordeeligst zoublijken,dan zou althans de bedrijfsrisico op de geheele burgerij worden afgewenteld, en menig dan door den Staat gesalarieerd land- en tuinbouwer zich rustiger en gelukkiger gevoelen, dan waar hij nu verarmt en finantieel uitgeput raakt, terwijl steeds nieuwe vrees en zorgen voortdurend zijn geluk belagen en on voorziene bezwaren en maatregelen zijn bestaans zekerheid geheel op losse schroeven zetten, en zou dit, waar de boeren, land- en tuinbouwers in het al gemeen toch voor de voedselvoorziening van de ove rige bevolking zorgen, dus ook recht hebben op een alleszins redelijke en gewaarborgde bestaanszeker heid, een oplossing kunnen zijn. Tracht menigeen tegenwoordig, met het oog op zijn bestaanszekerheid geen gesalarieerd baantje of betrekking, liefst staatsbetrekking, te verkrij gen, met recht op pensioen, en hebben zich voor de drooggemaakte Wieringermeergronden reeds al geen honderden sollicitanten als bedrijfsleider en ambtenaar in Staatsdienst aangeboden? En waar de Nederlandsche Regeering honderden millioenen uitgeeft voor land dat nog onder water ligt, zou ze daar niet eenige millioenen beschikbaar kunnen stellen, voor het instandhouden van land dat er wel is, en bebouwd wordt door menschen die er zoo'n groote behoefte aan hebben. Want als bij dezen voortgang een deel der Ne derlandsche producenten door de slechte bedrijfs- uitkomsten op den duur tot pauperisme zouden ver vallen en daardoor het leger van werkloozen komen vermeerderen, zal toch de Regeering of welke over heid ook, de helpende hand moeten uitsteken en kan en mag ze dit deel der bevolking niet laten verhongeren. Hoeveel beter zou het dan zijn wan neer deze menschen in Staatsbedrijven, als staats ambtenaren het klinkt ook veel deftiger dan boer of bouwer werkzaam konden blijven. Bo vendien, wanneer de Regeering zelf door overname van bedrijven, direct belanghebbende, direct geïn teresseerd bij de productie en een loonenden afzet werd, zou dit allicht voor haar een spoorslag zijn, een zoo hoog mogelijken opbrengst uit de bedrijven te halen en zou ze eerde geneigd zijn de belem meringen, die nu aan den afzet onzer producten in den weg worden gelegd, te bestrijden, dan waar deze belangen haar nu direct niet aangaan. Maar ook al zal de Staat wel niet tot overname en exploitatie van bedrijven overgaan, hoewel dit vraagstuk daarom niet minder wel eens ernstig onder de oogen mag worden gezien, is 't van 't grootste belang voor de Nederlandsche Staat en voor 't geheele Nederlandsche Volk, wil straks geen débacle over de geheele linie en door alle lagen van de nederlandsche bevolking plaats vinden en de werkloosheid met alle gevolgen van dien steeds grooter omvang aannemen, dat door de Nederland sche Regeering alles wordt gedaan en in 't werk gesteld om den uitvoer van onze produkten onbe lemmerd naar 't buitenland te bevorderen, desnoods met uitvoerpremie om mede daardoor de prijzen onzer land- en tuinbouwproducten weder op nor maal peil te brengen, waardoor een dragelijk en menschwaardig bestaan voor den toch al niet ver wenden nederlandschen land- en tuinbouwer weder mogelijk is en blijft. Zou 't daarom niet wenschelijk zijn, dat de Nederlandsche Regeering in deze hare afwachtende houding liet varen en vertoogen ging richten aan betrokken buitenlandsche mogendheden over 't onrechtvaardige, waar wij hunne producten en dikwijls tot veel grooter kwantums geheel of bijna geheele vrij laten invoereen, en zij onze producten weigeren of tot 't onmogelijke toe belas ten, waardoor onze uitvoer wordt belemmerd of stilstaat, ging wijzen op den onhoudbaren toestand die daardoor voor ons ontstaat, ging dreigen des noods met représaille, vergeldingsmaatregelen, wanneer daarin niet ten spoedigste verandering komt, en eens z'n tanden liet zien om daarmee trachten te voorkomen, dat z'n nijvere producee rende burgers binnen korten tijd financieel zullen worden doodgedrukt. Men zegt dat de Nederlandsche Regeering niet kan ingrijpen, omdat ze bij 't afsluiten van haar handelstraktaat met Duitschland aan deze de vrije hand heefet moeten laten, om in ruil voor andere door ons vrij uit te voeren artikelen, onze land en tuinbouwproducten naar believen te laten belasten en deze dus als kurkzak gebruikt zijn, om de slagen op te vangen. Men ging daarbij van de veronderstelling uit, dat de tuin- en landbouwproducten, die druk aan invoerrechten wel konden dragen, immers de boeren en tuinbouwers hadden 't wel zoo best, en boven dien de eter, de gebruiker, de consument zou 't wel betalen. Maar 't is anders uitgekomen, want de Nederlandsche tuin- en landbouwer, kan dien druk niet verdragen, kan - zelfs geen enkelen druk op z'n bedrijf verdragen, wil dat bedrijf kunnen voort bestaan en loonend blijven. En daarom is 't zoo noodig, dat alle Nederlandsche tuinbouwers en boe ren één lijn trekken en onder voorbehoud van bizon- dere rechten, gezamenlijk en ééndrachtig optrek ken, zich vereenigen om alles in 't werk te stellen om hun bedrijf bestaansmogelijk en voldoende loo nend te maken en te houden en de ondragelijken druk, die nu van verschillende zijden op hun schou ders wordt of is gelegd van zich af te schudden. Want onverschillig tot welke politieke of gods dienstige richting de nederlandsche tuin- en land bouwer ook mag behooren of niet behooren, de crisis waaronder hunne bedrijven op het oogenblik gebukt gaan, is voor allen gelijk, en zal bij dezen voortgang voor allen dezelfde noodlottige gevolgen kunnen hebben. Of Nederland dan z'n standpunt van vrijhandel waarbij het altijd wél heeft gevaren zou moeten prijs geven? 't Zou niet wenschelijk zijn, want het vrije ruilverkeer zonder tarief muren over de ge heele wereld, waarbij de verschillende volken hunne geproduceerde en voortgebrachte artikelen vrijelijk met elkander uitwisselen, zonder dat Regeeringen daarbij tusschenbeide komen om inplaats van rege lend, belemmerend op te treden en een gedeelte in den vorm van zoo genaamde rechten op te eischen van de Waarde dier vootgebrachte en uitge wisselde producten en deze daardoor duurder te maken dan de werkelijke productie waarde gere geld door de wet van vraag en aanbod bedraagt, is een te hoog staand zedelijk beginsel, en zal op den duur toch mede de band moeten vormen die de volkeren verbindt en nader tot elkander brengt, dan dat we dit beginsel zouden moeten prijsgeven; maar toch waar anderen ons drukken, ons trachten te verarmen, het bestaan onmogelijk willen maken, daar zijn wij uit zelfbehoud gedwongen ons te verdedigen, en dienen we ons, als tijdelijken maat regel, door een wederkeerigheidstarief tegen hunne slagen te verdedigen, willen we kunnen blijven bestaan en onze eigene nijverheid de steun ver leenen die ze noodig heeft. En wanneer wij de bui tenlandsche artikelen precies, althans in doorsnêe op dezelfde wijze gaan belasten als waarmee bui tenlandsche regeeringen onze artikelen belasten, dan denk ik dat ze zich nog wel eens tweemaal zouden bedenken alvorens met hare steeds hoogere in- invoerheffingen door te gaan, daar bij een steeds hooger tarief zij zich zelve bij hunne grootere uit voer naar ons land, 't meeste zouden benadeelen. Want heft dus b.v. Duitschland een gemiddeld in voerrecht van onze artikelen van 50 pCt. dan zou hij in 't geheel van onzen jaarlij kschen uitvoer van 400 millioen een bedrag van 200 millioen gulden kunnen heffen, terwijl wij van de 800 millioen welke hij naar ons uitvoert eveneens tegen een tarief van 50 pCt. een bedrag van 400 milloen van Duitsch land zouden kunnen heffen, en zouden we te genover elk ander land dat onze artikelen belast éénzelfde standpunt moeten innemen. Het geld dat we door deze heffingen zouden verkrijgen, zou den we dan voor een gedeelte kunnen gebruiker, tot 't verleenen van uitvoerpremies op onze uit te voeren artikelen en wel tot een bedrag als 't in voerrecht in 't land van den buitenlandschen af nemer bedraagt. Heft dus b.v. Duitschland op een wagon groenten een invoerrecht van f 200, dan geeft onze regeering voor eiken wagon groente naar Duitschland uit te voeren een uitvoerpremie eveneens van f 200.—, welk bedrag door Duitschland zelf betaald wordt door 't invoerrecht dat wij op zijn artikelen leggen. En zoodra zij hunne invoer rechten op onze artikelen gaan verminderen, dan volgen wij hun onmiddelijk op den voet en gaan eveneens tot verlaging van het tarief der door hun hier ingevoerde artikelen over. En nu zegt men wel dat Nederland als klein land, die grooten om ons heen daarmêe geen schrik zal aanjagen en hun tot een andere opvatting hunner handelstaktiek zal brengen; m.i. is er alle reden tot een tegenovergestelde meening. Noch Duitschland, noch Amerika, noch Frankrijk zullen Nederland gaarne als klant willen missen, of zou-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 1