IBB Mani?DMer 1931
De Wereldcrisis en heer gevolgen
in Nederland
Een onderhoud met het Lid van de Tweede Kamer
der Staten Generaal, den Heer H. G. M. HERMANS
Het witte doek
Een verslaggever van het Persbureau Vaz
Ui as te Amsterdam heeft een onderhoud gehad
met het Katlnolieke lid van de Tweede Klam er
der iS-taten-Generaal, den heer H. G. M. Her
in lans, naar wiens oordeel en inzicht 'nij- ge
ïnformeerd heeft met betrekking tot oplossing
van of tegemoetkoming aan de ernstige moeilijk
heden .waarmede ook ons land, vooral ook op
het gebied van (net bedrijfsleven, te kampen heeft
als gevolg van ple wereldcrisis.
Is u van meening, zoo luidde de eerste
.vraag, dat, gezonde werkverruiming mogelijk is
ter beteugeling of voorkoming van de werkloos-
hed, hetzij door het entameeren van groote wer
ken door de Overheid, Inetzij door steun ver leening
aan de industrie?
Ook Nederland heeft thans, antwoordde de
heer Hermans .ernstig rekening te houden met
moeilijkheden van den zelfden aard, als in an
der elanden reeds jaren voorkwamenIn ons
land kwamen zij later en werden zij aanvankelijk
niet zoo sterk gevoeld omdat Indië een rijke
bro hvan inkomsten opleverde. Men mag dus
gerust zeggen dat dit een soort camouflage was
van den werkelijken toestand.
Mijn overtuiging is het, dat de crisisgevolgen
niei geheel en al te keeren zijnhet streven van
alle instanties, welke zich met dit moeilijke en
wijdvertakte vraagstuk hebben bezig te houden,
dient er m.i- op gericht te zijn, die gevolgen te
beperken en anderzijds te verzachten.
Pe maatregelen daartoe zo uïk in een bepaalde
rangorde willen behandelen en 'in dit verband
komt als allervoornaamste middel in aanmer
king de kwestie van het werkbehoud, ver
volgens die der werkverruiming en dan de
andere middelen, als werkverschaffing,
jyeke atijd min of meer kunstmatig za zijn en
werkloozenverzeker ing- en pl n d e r-
s t e u n i n g. Deze laatste mogen echter alleen
voor leniging Van nood worden aangewend.
t
Het middel vaii werkbehoud noemde ik net
Voornaamste en dat is begrijpelijk wanneer men
ziet ,dat de fabrieken leegstroomen. Het zou
toch dwaasheid zijn, werk te laten verloopen
en mede daarom geloof ik' dat ons land niet
zal kunnen ontkomen aan maatregelen van be
scherming.
e dezen opzichte zijn er in dezen tijd twee
gevaarlijke uitersten: ten eerste het stelselmatig
optrekken van hooge tariefmuren en ten tweede
de toestand, waarin wiji op het oogenblik leven.
Men kan ,wat dit betreft, onmogelijk van een
toestahd van vrijhandel spreken. Ten aanzien van
onze producten toch worden in het buitenland
maatregelen genomen zonder dat wij daar iets
tegenover kunnen stellen; het buitenlandsehe pro
duct wordt vrijwel onbelemmerd op onze markt
gegooid.
Als middel van bescherming, dat desnoods ook
in ons land toegeepast zou kunnen worden en wel
voor productten, die hier in voldoende mate wor
den gefabriceerd, noem ik dat van contingen
ten ring. Ik kan daarb ijverwijzen naar het
voorbeeld van Erankrijk en Bjelgië ten aanzien
van onze steenkolen.
Hoe is uw standpunt ten aanzien van een
doorvoering van loonsverlaging, en wel door over
leg te plegen met alle instanties, die daarbij be
trokken zijn, de vakvereenigingen, de overheden
van Rijk, Provincie en Gemeente, en de werk
gevers
loondaling, aldus de heer Hermans, wordt
inderdaad genoemd als een der middelen inzake
werkbehoud. Algemeen wordt gezegd dat de loo-
nen te hoog zijn, waardoor het niet mogelijk is,
de concurrentie met de omliggende landen vol
te houden. Wij hebben hier te lande, geloof ik,
<lp het oogenblik het hoogste levenspeil. Doch
komt !nu de vraag aan de ordemoet er loonsver-
mindering plaats hebben, dan staan de arbeiders
daar weifelend tegenover. Men kan dit goed
begrijpen. Men zegt dat de prijsgeving van den
gouden standaard in Engëland en de daling van
het Pond Sterling de beteekenis heeft, dat En
geland een loondaling heeft van tenminste twin
tig proceht. Dit zou er dus op neerkomen dat,
als we met Engeland willen concurreerenr men
ook hier de loonen met twintig procent zou
moeten verlagen. Miaar dan komt onmiddellijk
de vraag naar voren: wat is dan het einde? Ik
kan mij voorstellen dat dit alles de arbeiders:
huiverig maakt.
Ik zou iets willen, zeggen ten aanzien van de
positie van fabrieken, die in moeilijkheden ver
hoeren. In zoodanige gevallen acht ik bet abso
luut noodzakelijk, dat met de arbeiders open
kaart wordt gespeeld. Dp gang van zaken is
toch meestal zóó, dat de arbeiders het bedrijf,
waarin zij werken, niet kennen, omdat de econo
mische positie voor hen wordt geheim gehouden.
Naar mijn meening dienen echter niet alleen in
tijden van nood, doch ook in normale tijden de
arbeiders op Ide hoogte te zijn van den toestand
deer bedrijven, waarin zij werken,
in Wat middelen van werkbehoud betreft, denk
ik ook aan de tariefpolitiek van onze spoor
wegen, een politiek, welke er nooit op gericht
is geweest, de industrie en den landbouw te
bevorderen, doch er integendeel uit te halen,
wat er uit te halen is, naar men meent, maar
dit is niet zoo: ten bate van de eigen financiën.
Dat bij zulk een totaal verkeerde politiek ons
land slecht gebaat is, behoeft zeker geen betoog.
Eir is nóg een euvel. Op het oogenblik stroomt
heet geld op de banken samen, het zit volkomen
vast, zoodat er voldoende vlottend kapitaal' is
om de industrie gaande te houden. Zoo is het
»iij bekend, dat er moeilijkheden zijn ten aanzien
van het verkrijgen van een leening voor een groot
bouwwerk in ons land, met het gevolg dat ook
hierdoor de werkloosheid vergroot dreigt te
worden.
Wat andere kwesties betreft, 'die bij maatre
gelen inzake werkbehoud naar voren komen,
noem ik als een der belangrijkste die van dum-
pihg. Doch in het algemeen zo uik dit willen
zeggen; men stelt de gansche zaak valsch, als
men tegenover elkander plaatst vrijhandel en
protectie. Naar mijn oordeel moet dit zijn vrije
h an del en geregelde h a nde 1. Ik sta te dien
aanzien op het standpunt, dat er regeling en
ordening moet kómen en geen ongebondenheid,
die tot, bandeloosheid ontaardt.
Als ik bijvoorbeeld goed beluisterd heb het
standpunt van Sir Henry Deterding, dan is deze
geen voorstander van loonsvermindering zonder
meer, doch wil hij, naar een bepaalden loonstan-
daard, dën invoer uit landen, die met lagere
loo'nen werken, belasten. Wat mijn standpunt be
treft te'n aanzien van den handel, kan ik zeggen,
dat ik voorstander ben van internationale sa
menwerking <jp grondslag van nationale orde
ning.
In verband met het vraagstuk van werkbehoud
zou ik ook iets willen zeggen over rationalisatie.
Bationalisatie is een goed ding, maar het mag
gek klinken zij moet rationeel zijn! Als men
bijvoorbeeld ziet hoe bij het graven van kanalen
en het aanleggen van wegen zoo weinig mogelijk
ineioschen en zoo veel mogelijk' dure machines
worden aangewend, als dus arbeiders aan den
kant staan, die werkloos zijn en uitkeering moe
ten ontvangen, wordt ojt jdezh wijze het werk
duurder! Bij onze Spoorwegen, op kantoren en
bij de Posterijen gaat men voort met rationalisa
tie en naarmate men in deze richting meer suc
ces heeft, groeit de werkloosheid en moet er
meer ondersteuning worden uitgekeerd. Als men
dit mederekënt, zo uspoedig blijken, dat deze
rationalisatie geen voordeel Is in de huidige
tijden.
Vervolgens nog, met betrekking tot middelen
van werkbehoud, de kwestie van de 40-urige
werkweek. Hierbij dient voorop te staan, dat,
als de arbeiders inplaats van 48 uren, 40 uren
werken ,dit nooit kan beteekenen dat in 40 uren
evenveel loon moet worden uitgekeerd als in 48
uren. In de huidige tijdsomstandigheden kan
daaraan door niemand worden gedacht. Zegt men:
invoering van de 40-urige werkweek is noodzake
lijk, da nzegt men tevens: evenredige verlaging
van het weekloon is noodzakelijk. Deze zaak
is vooral een van opofferingsgezindheid en soli
dariteit van den kant der arbeiders; waar dit
echter gepaard zdu gaan met een aanzienlijke
loonsverlaging, zou de vraag van toeslag op de
Iconen, ten deele te dragen door de arbeiders
zeiven en ten deele door de Overheid, ter sprake
kunnen 'komen. Men boekt daarbij de groote
moreele winst, dat meer menschen aan den arbeid
kunnen blijven.
Het vraagstuk der Zuiderzee.
Hiemia, de kwestie va nwerkverruiming ter
sprake brengend, verklaarde de heer Hermans
zich desgevraagd onmiddellijk bereid, zijn oordeel
mede te deelen ten aanzien van het vraagstuk
va nde drooglegging der Zuiderzee.
Men moet m.i. dit vraagstuk' zóó zien,
zede de heer Hermans, dat" een nieuwe provincie
wordt geschapen, met alles, wat daaraan voor
het geheele economische leven verbonden is. Ver
gelijking van landprijzen en grondprijzen lijkt
mij te simplistisch. Men zal toch zeker de pro
vincies Zeeland en Noordbrabant, die hoofdzake
lijk Van 'landbouw leven, wat haar waarde be
treft, biet willen schatten naar het aantal hecta
ren grond en de waarde daarvan, doch naar de
economische beteekenis voor de geheele bevol
king. In dit lieht dient ook de nieuwe Zuiderzee-
provi'ncie bezien te worden.
Ik ben dan ook voorstander van verdere uit
voering der Zuiderzeewerken. Niet alleen dit
werk, doch verschillende andere werken, welke
men heeft ondernomen, moeten niet worden stop
gezet. Mien vergete bovendien niet dat er nog
nooit zoo goedkoop gewerkt is als in dezen tijd.
Men houdt in de eerste plaats menschen aan den
arbeid, die anders steun zouden trekken. Een
factor van groote beteekenis is ook dat er nooit
eeh tijd geweest is, waarin de materialen zoo
goedkoop waren. Ook met het geld is dit het ge
val; alleen blijft hierbij de vraag open of er vol
doende vertrouwen leeft onder het Nederland-
j sche volk, om, indien nieuwe leeningen mochten
worden uitgeschreven, het geld daarvoor te ver-
I schaffen. Tientallen millioenen zijn thans reeds
voor do Zuiderzeewerken uitgegeven; ophouden
zou dan ook dwaasheid zijn. De nadeelen voor
de visschersbevolking had men moeten overwe-
J gen, toen de kwestie van de drooglegging aan de
orde kwam, thans is het daarvoor te laat.
I Een tweede punt van werkverruiming zie ik
in verdere voortgang van den woningbouw in
bepaalde streken van ons land. Wanneer echter
practisch blijkt dat door de uitzonderingspositie,
welk eNederland op het gebied van de handels
politiek inneemt, verschillende inÜustrieëiën niet
meer levensvatbaar zijn, is er ten aanzien van
werkverruiming niet veel te doen. Omgekeerd
zal, als redelijke steun toegepast wordt, een
nieuwe industrie kunnen ontstaan.
En thans het vraagstuk der werkverschaffing.
Het is uiteraard in elk opzicht beter, indien de
menschen aan den arbeid blijven. In werkloosheid
toch zie ik een groot moreel gevaar. Ten aan
zien Van de werkverschaffing heeft vooral het
Departement van Waterstaat een groote taak
te verrichten door bevordering van wegenaan
leg, bruggenbouw e.d. Ik' ben echter van mee
ning dat van gemeentewege de werkverschaffing
met steun van het Rijk, veel krachtiger ter
hand moet wonden genomen, omdat het niet mo
gelijk zal zijn, de centrale werkverschaffing op
dien voet uit te breiden. Ik meen dus dat de
weerkverschaffing zich meer plaatselijk zal moe
ten ontwikkelen, indien de werkloosheid voort
schrijdt. (-
Wat de kwestie der werkloosheidsverzekering
aangaat, hierover valt weinig nieuws te zeggen.
Wel geloof ik dat de regeering tien utikeerings-
duur zal moeten verlengen. Eer men ongeorgani
seerden met georganiseerden die zoovele offers
brengen, op één lijn gaat plaatsen, dienen, naar ik
rr.eeen, wel alle andere maatregelen uitgeput te
zijn. i
Zoudt u uw standpunt ten aanzien van
a.lgemeene loondaling nog nader willen pre-
ciseereri
Ik kan u daarop antwoorden, dat, naar
mate onze producten in het buitenland worden
geweerd, het afzetgebied in andere landen dus
wordt beperkt,, de beteekenis van de binnenland-
sche markt stijgt, waardoor landbouw en indus-
tre dus meer op deze markt zij,n aangewezen.
In dit geval zou het verkeerd zijn, de koop
kracht van het volk te verzwakken. Uit de cij
fers van het C'entraal Bureau voor Statistiek
blijkt, dat de uitvoer aanmerkelijk is terugge-
loopen en dat de binnenlandsche markt van veel
meer beteekenis is geworden voor verschillende
industrieën. Als algemeen middel om den eco-
nomischen toestand te verbeteren geloof ik' niet,
dat loondaling wenschelijk is; het zou verdere
verstoring brengen van 'het evenwidnt tusschen
productie en consumptie.
Hpe detikt u over de mogelijkheid van
prijsregeleud optreden van de overheden (gemeen
ten) of van het Rijk, gelijk dit in oorlogstijd .het
geval is geweest
Uit de rapporten van prof. Polak uit Rot
terdam en prof. Kaag uit Tilburg is gebleken
- aldus de heer Hermans dat de kleinhandel-
prijzen, al geschiedt dit langzaam, de groot-
tand» lprijzen volgen. Dit neemt niet weg dat
de distributie (nog kostbaar is; op dit gebied zou
den maatregelen tot verbetering kunnen geno
men worden. Ik geloof echter niet dat op het'
oogenplik in die richting iets bereikt kan wor
den tot vermindering der crisisgevolgen. Prijs-
regelén doptreden van de overheid is thans niet
weiischelijk. In den oorlogstijd bezaten de be
zitters van grondstoffen een monopolie, momen
teel is er principieel een geheel andere toestand.
Van. prijsopdrijving is thans geen sprake.
Wij zouden nog gaarne apart een enkel
financieel vraagstuk willen aanroeren. Hoe is
uw meening over de Rijksbegrooting
Naar mijn meening, aldus de heer Hermans,
zal de regeering met een nieuwe begrooting moe
ten 'komen. Dé val van het Pond Sterling heeft
zoodanige gevolgen gehad, terwijl daaruit nog
andere gevolgen kunnen voortvloeien, dat ramin
gen welke lang te voren gemaakt zijn, niet
meer kunnen slaan op den huidigen toestand.
Als blijken zal en ik ben daarva nzeker dat
die toestand slechter zal zijn dan is voorgesteld,
zullen andere maatregelen genomen moeten wor
den om te komen tot een sluitend budget. Ik
zou in dit verband twee middelen kunnen aan
geven: ten eerste de invoering van een con'juiic-
t uurbelasting, te heffen van diegenen, die juist
door de huidige toestanden hun inkomen hebben
zien stijgen en ten tweede de invoering van een
weeldebelasting. Een zoodanig ontwerp ligt nog
altijd bij de Kamer; in de millioenennota wordt
er echter niet van gerept.
'Tenslotte nog een opmerking over de positie
van onzen gulden. Men dient goed te beden-
kén dat de waarde van de munt de uitdrukking
is vain den zakëlijken rijkdom van het land. In
Engeland is duidelijk gebleken dat de waarde
van het Pond eefn fictie is geweest. Ik acht
het juist gezien dat hier te lande al het moge
lijke wordt gedaan om de waarde van den gulden
veilig te stellen. Komt er een inzinking, dan
krijgt men, zooals minister D|e Geer heeft gezegd,
loondaling met een blinddoek. Vooral de aller
armsten zouden daardoor worden getroffen. Op
het behoud van de muntwaarde zijn echter twee
dingen van invloed; een sluitende Rijksbegroo
ting en de betalingsbalans. Niet alleen op het
eerste diént te worden gelet, het laatste is ze
ker van evenveél belang!
De Noordbollandsdne Cinema, die zich bij' haar
vestiging in levendige belangstelling, zoowél hier
als in den omtrek mocht veiheugen, heeft thans
haar wintercampagne ingezet.
Elnhoe!?
Zij geeft als eerste rolprent niet minder dan
,,öhteerd''' een film, die ongeveer 4 weken
terug in Tuschinski werd geprolongeerd. Eten
film in 10 acten met de respectabele lengte van
ongeveer 2900 meter.
Haar eerste optreden zal plaats vinden in
„Het. Huis de Blréderode" te Oudkarspel op Zon
dag en Maandag a.s-
Wfij laten hieronder den suggestievien inhoud
van dez egrootsehe rolprent volgen.
ONTEERDl
In de hoofdrollen:
X 27
Luitenant- Kranau
;Marleuie Dietrich
Vietor Maclagnen
Kolonel L'orvin, Lew CodyChef van den Gehei
men Dienst, Gustav von Seiffertitz; Generaal
von Hindau, Warner Öland; De jonge luitenant
Blarry Norton; President van den krijgsraad,
Davison Clark; Generaal Dymoy, Wilfred Lucas
Dé chef van. den Öostenrijkschen Geheimen
Dienst heeft alle middelen te baat genomen om
de hand te leggen pp een Russische spion en
diens Oostenrijksche medeplichtige, die communi
catie met den vijand onderhoudt. Hoewel hij
kóJonel von Hindau verdenkt, heeft hij geen
bewijzen, en besluit hij beiden door een vrouw
te laten bespionneeren.
Öp een dag komt hij voorbij een huis waar
een vrouw door gas een einde aan haar treurig
bestaan heeft gemaakt. Elen der omstanders, een
mooie jonge vrouw Van de straat, maakt een
cynische opmerking over de daad der zelfmoor
denaren. "Die chef van den Spionagedienst hoort
dit en volgt haar naar haar kamer, waar hij haar
schoorvoetend vraagt of zij voor een groote be
looning Russische spionnagedienst in Weenen wil
verrichten. Alvorens antwoord te geven gaat zij
even weg om wijn te halen, en komt terug met
een politieagent, die den spion arresteert.
Deze is zoo getroffen door haar patriottisme,
dat hij haar den volgenden dag op fcijn bureau
ontbiedt ,waar hij haar voorstelt Oostenrijksch
spionne te worden. Zij accepteert.
De nieuwe spionne, ingeschreven als N 27,
krijgt opdracht Voh Hindau te bespionneeren.
Zij maakt met hem kennis op een bal, waar hij
zich vertoont in gezelschap van den Russischen
kolonel Kranau, als Oostenrijksch luitenant ver
kleed. Het drietal begeeft zich op weg naar
voh Hindau's woning. Onderweg biedt de kolo
nel von Hindau een sigaret aan.
Ete kolonel stapt onderweg uit. Bij von Hindau
gekomen onderzoekt X 27 terstond diens kamer,
als de landverrader aan de telefoon geroepen
wordt. Zij zegt den bediende dat zij 'naar siga
retten zoekt en vindt er een in den zak van
von Hindau's jas. Het is de sigaret die hij van
zijn handlanger kreeg en zij bevat dan ook een
opgerold briefje. X 27 steekt kalm de sigaret
op, en wanneer von Hindau haar ziet rooken be
grijpt hij dadelijk dat zij achter zijn geheim ge
komen is. X 27 vertelt hem dat zij het huis heeft
laten omsingelen. Von Hindau weet dat het einde
gekomen is en maakt met een revolverschot een
einde aan zijn leven.
X 27 gaat nu óp den Rus af, dien zij in een
speelzaal aantreft. Dteze is echter veel te gesle
pen om zich door een vrouw te laten vangen.
Hij heeft dadelijk door dat X 27 een spionne
is, en schertsend verdwijnt hij door een geheime
deur.
De Rus volgt haar naar haar woning, waar hij
haar spottend in bedwang houdt. Hoewel woe
dend over de vernedering voelt zij zich tot den
moedigen, sluwen kerel aangetrokken.
X 27 'krijgt opdracht om zich per vliegtuig
naar het Russische hoofdkwartier te begeven
om inlichtingen in te winnen aangaande het op
handen zijnde offensief. Zij krijgt een betrekking
als dienstbode in het hotel waar de Russische
Generale iStaf bijeen komt. en luistert daar de
besprekingen over 'den nieuwen veldtocht af.
Haar aanteekeningen schrijft zij in den vorm
van noten op muziekpapier.
Een kleine zwarte kat, die zij van Weenen
heeft meegenomen, verraadt haar. De kolonel,
die reeds achterdocht tegen Eet mooie dienst
meisje koestert, wordt door de kat, die hij her
kent, in zijn meening gesterkt en arresteert haar.
Hij vindt het muziekpapier, dat hem verdacht
voorkomt. Hij speelt de muziek op een oude
piano, doch brengt slechts een ongeordende reeks
tenen voort. Hij kan de code zoo gauw niet ont
cijferen, doch overtuigd, dat iedere noot duizen
den van zijn mannen het leven kan kosten, ver
brandt hij het papier.
X 27 wordt veroordeeld, en zal den volgenden
morgen worden doodgeschoten. De kolonel vraagt
haar naar haar laatste wensch, en zij vraagt hem
om haar laatste uren samen met hem te mogen
doorbrengen. Zij slaagt erin, in hun laatste glas
w'ijn eenige slaapdruppels te mengen de kolo
nel verliest het bewustzijn en X 27 ontsnapt.
In Weenen aangekómen weet X 27, die buiten
gewoon muzikaal is, het notensdnrift uit het
hoofd opnieuw op te schrijven, ten gevolge waar
van een geweldig Oostenrijksch offensief tegen
Rusland duizenden gevangenen naar het Oosten
rijksche hoofdkwartier doet stroomen, waaronder
zich ook kolonel Kranau bevindt. Zijn vinger
afdrukken bewijzen dat hij de gevaarlijke spion
is die af en toe in W|eenen als Oostenrijksch offi
cier rondloopt. X 27 vraagt vergunning hem uit
te hooren, wat haar wondt toegestaan.