Voor Verstrooiing en Verpoozing
Feta korreltje waarheid steekt er wel in deze
opvatting, het is n.l. aan te bevelen, eenmaal
per week het gezicht met een goede zeep te was-
schen. To dl zijn er ook personen, Wier huid
zelfs dit niet verdragen kan; deze doen goed
met eeiis per week het gezidnt in te wrijven met
citroensap, dat men 5 minuten lang laat in
werken en vervólgens met lauw water afwascht.
De huid wordt (nier zacht, frisch en glad van,
terwijl verwijde poriën zich samentrekken.
BEN LEGKAART.
Ja, daar heeft me todn een klein jochie op
het redactiebureau dit mooie plaatje aan stukjes
geknipt. Ein we hebben geen tijd meer om 'net
weer netjes te plakken. Daarom: probaeren jullie
het eens. Hoe dat moet? "Wel, plak tiet geheele
plaatje op iet al te hard karton, knip dan de
stukjes uit' en vorm van de 8 deeltjes een plaatje.
Wij zullen het van de week ook opplakken. Vol
gende keer komt het mooie plaatje in de krant.
Dan 'kan je zien óf je het goed gedaan hebt!
HE GEHEIM VAN JOE BARKER
Een vervolgverhaal voor jongens door ESSAY
rwViuwfr"* r-ü •«ar--■»' -■
Vierde Hoofdstuk.
Oom had de deur vann de geheimzinnige kamer
zooals Henk het afgesloten vertrek dadelijk had
gedoopt, des middags geopend'en met z'n drieen
waren ze naar binnen gegaan. Oom zette een
grcote leunstoel bij de tafel en ging temidden
van zijn schatten, zoo noemde hij zijn souvenirs',
zitten,
En toen kwam het vertellen natuurlijk los.
Allemachies wat wist die oom een hoop. De jon
gens luisterden met open mond. Z# hoorden van
deren waarvan ze nog nooit hadden gedroomd,
ze zagen kafferuitrustingen, ze hoorden van
vreemde zeden en gewoonten, kortom ze genoten.
Toen de jongens dachten dat ze vrijwel alles
hadden gezien, leidde oom ze nog naar een hoek
vah de kamer die ze niet zoo gauw hadden opge
merkt. Ih een nis stond daar, onder een glazen
stoljp een wonderlijke vogel van buitengewone
schoonheid. I
De jongens werden er letterlijk stil van. Zoo'n
mooi beest hadden ze nog nooit gezien.
Eindelijk sprak Henk: „Ho eheet die nou,
oom
Oom glimlachte even en sprak:
„Deze vogel wordt door de inboorlingen Ka-
raba geuoemd. Het beest komt nog maar zeer
zelden voor. In Afrika is hij bijna uitgestorven
en spoedig zal de Karaba wel geschiedenis ge
worden zijn. Ik ben blij dat ik een opgezet
exemplaar bezit.v
„Hoe kómt u er aan oom?" vroeg George.
„Ja jongens," sprak' oom Sjully, „dat is een
eigenaardige geschiedenis. Ik zal jullie eéns ver
tellen hoe ik in het bezit van de Karaba kwam.
Ongeveer tien jaar geleden was ik' zooals je vader
je misschien wel zal hebben verteld, op expeditie
in de binnenlanden van Afrika. W| moeesten. een
ontdekkingsreiziger, die een half jaar geleden
was vertrokken en nog steeds niet teruggekeerd,
gaairi zoeken. 'Reeds eenige maanden hadden wij
do oerwouden doorkruist en wij begonnen er aan
te wanhopen of wij onze opdracht wel ooit zou
den kunnen vervullen. O peen goeden of kwaden
dag, kwamen wij bij een klein kafferdórp aan de
kust. We werden er met volle eerbewijzen ont
vangen en dadelijk kregen wij uitnoodigingen
van het opperhoofd om den nacht in zijn dorp
te willen doorbrengen. Wij deden dat hoewel we
op alles waren voorbereid. Inboorlingen kun je'
nfa. eenmaal niet vertrouwen, vooral als ze zoo
beleefd tegen 'je zijn. Des avonds toen ik wat
rondliep in het dorp, vond ik daar tot mijn
groote verbazing een blankei die eveneens Hol-
lannder bleek te zijn al was zijn naam Joe
Barke, dan nogal Ejngelsch. Die man was ech
ter evenals de inlanders gekleed in een lende
doek, zijn haren en zijn baard snakten naar
eeta schaar en zijn huid was door de zon bijna
zwart gebrand. Hij zei me dat hij reeds vrij lang
bij de inboorlingen woonde en dat hij uitkeek
naa reen geschikte gelegenheid om weer naar
zijn vaderland terug te keeren. Niet dat hij het
zo) slecht had in het dorp, weineen de zwarten
schepen erg veel ontzag voor hem te hebben,
zcodat hij doen en laten kon wat hij wilde maar
toch, zei hij mij, als me'n een jaar lang in de
wildernis heeft doorgebracht, verlangt men weer
naar de straten van Amsterdam.
Dé hut van Joe Blarke was even vuil en even
ongeriefelijk als de hutten der inboorlingen. Er
was echter éeU verschilOp een groote.n steen
stond de opgezette K;araba en vormde het pronk
stuk van de hut.
Ik vond de vogel zeer schoon én reeds lang
had ik moeite gedaan om een exemplaar, levend
xo fdood, te bemachtigen. Ik' vroeg daarom aan
Joe Darke of hij zijn vogel wilde verkoopen doch
h 'ijschudde zeer beslist het hoofd. „Deze Kara
ba", sprak hij, „is voor mij nog heiliger dan
voor ide inlanders.'' Toen hiji deze woorden had
gezegd lachte hij even kort en grimmig. Dadelijk
daaro pkwam er een uitdrukking van angst op
zijn gezicht en sprak hij„Ik geloof dat ze 'm
willen hebben!"
,jWie is ze?" vroeg ik en hij antwoordde fluis
terend: „Die zwarten. Ze willen de heiijge Karaba
in de hut,van hun opperhoofd plaatsen. Maar ik
geel' 'm nooit... nooit!"
Jullie begrijpt dat ik eenigszins verwonderd
was den man zoo te hooren spreken over die
opgezette vogel. Dat hij het beest mooi vond
ken. ik begrijpen. Ikzelf was er een groot bewon
deraar van en had voor het exemplaar dat Joe
Darke zoo goed had opgezet gaarne vijf en twin
tig gulden overgehad. Maar om er nu zoo over
dreven over te spreken als de eigenaar deed
ehfin, alle menschen zijn niet eender. Ik bleef
nog wat met Joe Barke praten en ging toen
naai hiijn tent die ik in de buurt van zijn
woning ,als men het zoo noemen mag, had op
geslagen. Juist toen ik in mijn eerste slaap was
werd ik opgeschrikt doo réén geschreeuw dat
wel uit cle hut van mijn nieuwen vriend scheen
te komen. Ik stond dadelijk op, ging naar buiten
om te zien wat daar gebeurde. Maar even voordat
ik binnen kon treden, sprong een groote zwarte
gestalte naar buiten en verdween in de duister
nis. In de hut lag Joe Barke op den grond. Zijn
handen hielden de Karaba omklemd. De steen
die dienst had gedaan als voetstuk, lag in '.iet
zand. Ik trad op hem toe en spoedig bemerkte
ik dat Joe Barke door een stpeerpunt doodelijk
was getroffen. Hij kon nog slechts fluisteren:
„Mijn vriendmijn vriendsprak hij zad.it.
De Karaba, mijn vogelwas in gevaarJij
meet. hem brengen bijschrijf het op mijn
vriendbij Hendrik Gouwenma in Amsterdam
Hij noemde mij een adres en toen ik het had
opgeschreven in mijn zakboekje zakte zijn hoofd
achterover en sprak hij, bijna onverstaanbaar
nu: „Het moet, het moetwant—". Zijn hoofd
zakte dieper weg. Hij was dood.
Naar den moordenaar hebben wij den volgenden
dag niet eens gezocht. Dat is todn onmogelijk
in een kafferdorp. Trouwenswe waren ook
'nniet met velen en de zwarten wel. We hielden
ons dds maar koest en trokken, na Joe Barke
te hebben begraven, weg. D|e vogel nam' ik mee.
Drie maanden later hebben wij de overblijfselen
van Professor van Gelders expeditie gevonden.
Ook het lijk vah den professor was er bij."
„Hij was zeker van dorst gestorven?" vroeg
Henk vol spanning.
„Neen," sprak oom, „dat was nu juist het
vreemde van het geval. De dokter, die bij ons
was, kon nog constateeren alhoewel de professor
reeds, lang dood moest zijn, dat hij door moorde
naarshanden, of in een gevedat moest zijn ge
vallen. Het eerste lijkt mij het meest waarsdaijn-
lïjke. In de schedel werd namelijk een revolver-
nkogel gevonden. En dande instrumenten van
dej'i professor, die vt ijkoStbaar waren, waren ver
dwenen."
„Misschien hebben de wilden hem beroofd!"
stelde George voor.
„Dat lijkt mij niet zoo waarschijnlijk. De pro
fessor had zeer veel zwarte bedienden bij zida
en danin de binnenlanden hebben de zwarten
geen revolvers. Of het moet een zwarte zijn
geweest die het Noorden al eens heeft bezocht."
„Geheimzinnig!" griezelde Henk.
„Een raadsel, zei oom, dat tot heden toe nog
niet is opgelost!"
„En oom, heeft u de vogel nog gebracht bij
dien Hendrik Gouwema in Amsterdam."
„Ja, dat was een rare geschiedenis, sprak oom.
Toen ik ongeveer zes jaar later in Amsterdam
aankwam, ik was eerst nog in Australië ge-
weest, ben ik 'dadelijk naar het huis van dien
méneer Gouwema gestapt. De vogel had ik bij
me. In een klein, vies uitziend achterbuurtje
bleek hij te wónen. Ik belde aan bij het desbe
treffende huis en na een langen tijd te hebben
gewacht werd de deur geoénd door een oude
vies uitziende vrouw, naar 'ik veronderstelde de
gade vah meneer Gouwema, die zeer vriendelijk
vroeg: „Nou wat mot je?"
„Ik kom de vogel brengen, mevrouw," sprak
ik beleefd. „Die vogel voor uw man." Blij het uit
spreken van die term, „uw man" werd het ge
laat van de dame nog nijdiger.
„Meneer me «man, schreeuwde ze bijna, zwerft
al jaren op zee. Ik heb al zoolang niets van hem
gehoord, dat ik nou ook geen boodschapjes van
hem aanneem." E|n pats, de deur sloeg voor mijn
neus dicht.
Nu was het uit met mijn geduld. Ik belde
nog eens hard en toen de deur weer werd geopend
sprak 'ik kort en bondig:
„Kijkt u eens even aan, u denkt toch zeker
niet dat ik nog eens terugkom met dat beest?
Neem hem nu aan of..."
„Neen," riep het mens da uit. „Ik' wil het
smerige ding niet in huis hebben!"
„Goed sprak ik, dan wil ik hem koopen. Ik
geef er tien gulden voor."
Wonderlijk zooals menschen plotseling kun
nen veranderen. D|e dame werd opeens de bemin
nelijkheid in eigen persoon. Ze vroeg me zelfs
oif ik misschien trek had in een kopje koffie,
maar ik bedahkte voor de eer, betaalde mijn
tien gulden en ging er mét de Karaba vandoor.
Dit alles is nu ongeveer zes jaar geleden. Die
vogel, die nu mijn eigendom is, is mijn mooiste
souvenir. Misschien wel omdat er zoo'n rare
geschiedenis aan vast zit!"
De jongens vonden het veihaal prachtig. Ze
bekeken de vogel nu nög met veel meer eer
bied dan te voren. Maar voor lang kijken was
geen tijd. Want iSrtien riep aan de trap, dat het
eten op tafel stond.
(Wordt vervolgd).
EEN AARBjLG STUKJE iSPEEfLGOEDt
Om zelf te maken.
Met behulp van een paar notendoppen, en
eenige lucifers is het mogelijk een aardig stukje
speelgoed te maken. Je neemt een groote wal
noot, die het lichaam van het dier, dat we gaan
makten, moet, voorstellen. Als kop neem je een
bazelboot, waarin je twee kleine gaatjes boort.
Daarin worden de ooren (halve lucifers) gestoken.
In het midden eveneens een gaatje. Daarin komt
de hals (zie het plaatje). Die onderste dop van
)de noot wordt van voren en van achteren twee
maal doorboord. D]aariti steken we half door-
geknapte lucifers. Het beestje, schaapje zullen
we maar zeggen, want daar lijkt het nog het
meest op, ligt dus op z'h knieën. Van achteren in
de bovenste dop ook een gaatje voor het staartje.
Hoe de kop verder wordt bevestigd zien jullie
wel op het plaatje.
Het aardigste van alles kómt echter nog. Als
je het schaapje klaar hebt, doe je als volgt:
gooi op de knieën van het pas vervaardigde
beestje een paar druppels water. Wat er dan ge
beurt? Wel, het is haast niet te gelooven maar
het is toch een feit, het "beestje maakt eenige
zonderlinge bewegingen en heft zich, geheel uif
eigen kracht, op tot het o|p 'z'n beenen staat.
Probeer het en je zult het zien.
D|E VI98CHER.
Voor de ouderen.
Zachtjes glijdt de boot over het zilveren wa
ter dat glanst in den morgen. Het is koud, nog
zijh de oevers gehuld in dunne nevelsluiers. De
chi'neescke bergen worden in die nevel spookach
tige gestalten, die men niet dadelijk definieeren
kan. Enkele gestalten staan op den rand van het
vaartuig dat zoo langzaam door het water gaat.
Als de man inet de vaarboom die achterop het
schip staat in het midden van de rivier is aan
geland, begint een schouwspel dat wederom toont
hoezeer de mensch het dier aan zich onderge
schikt heeft weten te maken.
We zien namelijk een Kpmoranvisscher. aan
het werk.
öp de rand van de boot zien 'we een zestal
vogels die met dunne kettingen aan het vaartuig
vast zitten geklonken. Dteze vogels helpen den
Ohineeschen visscher bij het vangen van zijn
visch die hij dan in de haven verkoopt om in
zijin levensonderhoud te kunnen voorzien. De Ka-
moran, ook wél Seharle genoemd, heeft de grootte
van een gans. Hij is bruingroen met zwarte
vleugels, om de keel een witte band. Ze behooren
tot de categorie vah vogels die zwemvliezen be
zit. Voorts bezit de vogel een spitse sterke sna
vel. Hij is een uitmunfende zwemmer en duiker.
Om deh hals draagt het dier een kleinen métalen
ring of een zijden draad. Zoo is het onmogelijk
dat hij de door hem gevangen visch inslikt).
Hij moet alles in de boot brengen.
Nu begint het werk.
„Oho-Anah-ie" klinkt de roep 'der Chineezen.
De vogels worden van'hun ketting los gemaakt,
de boot vaart langzaam vooruit en in het zog,
im het vaarwater van het kleine scheepje, zwem-
mén de Komoran's af en aan, duiken wild schreeu-
wénd onder, komen boven met een visch in de
bek, werpen deze in ide boot en gaan weer opnieuw
het water ih.
Zoo gaat het door tot er gehoeg is volgens de
bootslieden. De ring en de draad wordt dan ver
wijderd en de nijvere visschers krijgen nu ook
hun loon: eenige vischjes worden hun toegewor
pen.
Zoo gaat het dag in dag uit. De vogels van-
geh geweldig veel visch en wonden door hun
„baas" op een vrij mager diëet gesteld. D'at
moet ook want alleen een hongerige o falthans
moet ook want alleen een hongerige of althans
slecht gevoederde vogel bezit de energie om veel
visch te vangen. Als Inij verzadigd is laat hij de
visschen met rust.
Het diëet van de meesters onder de visschers
lijkt da nwel een beetje onrechtvaardig, maar
het is van de menschen die „het zaakje op
touw zetten" zeer goed gezien!
HET WEEIKPRAATJE VAN OOM
MAARTEN,
Lieve kinderen
Dit is voor jullie oom een avontuurlijke week
geweest, in de eerste, plaats is Mies, mijn doch
tertje, jarig geweest. Mies laat allen, die haar
verjaardag onthouden hebben en haar feliciteer
den, nedankén. We hebben een reuze-lollige dag
gehad. Er waren wel 12 vriendinnetjes en vriend
jes hier. En we hebben allemaal ganzebord ge
speeld en blindemannetje, je wéét wel met een
ezel een géteekénde natuurlijk. die een
staart moet hebben. Dlan wordt er iemand ge-
blindoekt en op eenigen afstand van de ezel los
gelaten. In de hand houdt de geblinddoekte per
soon een ezelsstaart, waaraan een speld zit. En
die staart moet nu op de juiste plaats 'bij :den
ezel worden vastgestokten. En je lacht je krom,
als je ziet, waar ze met hun blinde oogen, de
staart vasthechten, als de blinddoek afgaat, moe
ten ze zelf meelachen. Djat was me een prét. En
behalve dat hebben we nog een feest gehad.
Onze poes heeft kleintjes gekregen, leuke kleine
zwarte en grijze belletjes, die nog heelemaal
biet kunnen zien. Ze piepen maar en kruipen
lekker warm tegen de moeder aan. We hebben de
heugelijke dag gevierd, door beschuit met muis
jes te et én, en dat ging tegen heug en meug,
walnt de taartjes van Mies' verjaardag lagen
vefen al tamelijk zwaar op de maag. Maar een
beetje ziek zijn we meestal wel na een fuifje.
Die hoofdzaak is, dat je je amuseert e!n dat hebben
we gedaan.
Nu kennen jullie al weer een spelletje er! bij.
Probeer het maar eens met die ezel. Waarom
blijvén de briefjes zoo schaars? Kom toch. Oom
heeft ook nog redat op jullie belangstelling.
Mies en ik zitten maar 'te wachten en dan krij
gen we drie of vier briefjes. Diat is toch te wei
nig. Vroeger kreeg ik er 20 o'f 25. D|an moest' ik
eeh heeleboel briefjes laten liggen om ze de vol-
gendfo keer te vbeantwoorden. E(n nu? Doe je
best eens en schrijf me een dikke. E)n nu gaan
we weer fijn raadsels oplossen.
Oplossingen letters AK:
Mak', kam.
Pot, top.
Hollywood.
Kat. tak.
Nieuwe opgaven letters AM:
1. Ik ben een schaduw, plaats een d adater
mij eh ik ben een pandjeshuis.
2. t e f g f a. Verander de volgorde van
de letters eh ge verkrijgt de naam van een
schip.
3. Ik ben de naam van een groot dier en be
sta uit 7 letters.
2, 5, 4 is een minder mooie eigenschap.
7, 1, 2 is eeln stuk kinderspeelgoed.
7, 3, 6 is een métaalsoort.
4.- Mijn geheel bestaat uit 7 letters en vormt
een jullie allen zeer 'bekenden naam.
1, 2 is ee'n andere naam voor moeder.
3, 4is een andere naam voor een zekére soort
slede. 1y 1
5, 6, 7, 5 biedt ons onderkomen.
4, 2, 5 is een klein dier.
1, 2, 5, 5, 8, 7 liggejn op de vloer.
Nu maar eens dapper aan het werk'. De raad
sels zijn ditmaal zóó gesteld, dat iedereen ze
vinden kan. Prijswinnaars heb ik ditmaal niet.
De mededinging was te gering en er waren te
wenig goede oplossingen. Dus de volgende keer
beter. Ein nu allemaal gegroet van jullie aller
vriénd OOM MAARTEN.