Thomasvaer en Pieternel wOK iiÖiXAJN )s NOOKDKKK YVAKTI No 154 DONDERDAG 81 DECEMBER 193! Zesde Jaargang Nieuwjaarsgroet van CHRISTELIJK III! Ills lilt II 16. De dag is Uwe, ook is de nacht Fwe- G1J hebt het licht en de zon bereid. Paslm 74. De Oudejaarsavond, die in den aanvang van het jaar zoo heel ver weg scheen te liggen in glkomen en daarmede het einde van het 1931 deze avond, en de dag van dien avond valt midden m de week. Terwijl we druk aan het win terwerk zijn, een ieder in het zijne komt het geluid Oudejaarsavondklokken over ons en reept bijging °m na te denken over wat voor- Wat ging al niet voorbij! De dagen en de nachten van dit jaar Met al hun tranen en hun lachen! Met al het werk en de rust roepen*.611 dit a"eS wordt het halt ons toege- En het is wel een heel mooi beeld van ons leven niet^Lenr bp! bidden in ons werk zitten komt PinL het ,emde van het iaar. maar ook het einde van ons leven einde der vervulling van de getrouwe plichtsbetrachting roept de Heere en niet verderf11 d6 naCht is' halt' een tot hier toe' h wij in Christus geloovig bevonden worden, brengt de hemelsche Hovenier ons over; hii neemt ^an da aarde weg en plant ons over in Zijn hemelsche hof, waar het altijd dag is. Nu is het steeds dag èn nacht! Zoo worden wij ook door Hem, Wiens de dag 1932 n overgebracht in het nieuwe jaar Dan gaan onze handen verder aan het werk dat wij in 1931 hebben laten rusten voor een dag en als de nacht komt, slapen wij weer onze slaap om de door den arbeid verminderde krachten weer aan te sterken. Zeker de dag is Uwe, ook is de nacht Uwe De Heere geeft ons het licht; „Gij hebt het licht en de zon bereid" maar ook den nacht, dat is de duisternis. En bij de jaarwisseling zien wij terug en zien wij vooruit! Terugziende blikten wij uit de hoogte van onzen betreden weg neer op een moeilijken weg 1931 was als een mulle zandweg, of als een dik met grint beladen pad waarop 't loopen moeilijk viel Wat zal 1932 zijn? Donker of licht? Tegenspoed of voorspoed mede brengend? Wij weten het niet gelukkig maar dat het nieuwe jaar voor ons in nevelen ligt! Dat wi) niet helderziende zijn, want dat kunnen wij menschen toch niet verdragen. Als wij dit vermochten, en wij zagen 1932 als een heel donker jaar, als een tijdperk van sterken terug gang in zaken, van groote verarming, van tekort op tekort och wat zouden wij staan te beven. Wij hadden geen kracht om er door heen te komen Wij zijn reeds bijna aan 't einde van onze krach ten. De jaren achterons vroegen zooveel kracht reeds van ons, voor onzelf en voor anderen en geluk kig als wij dien hulp konden brengen! Maar nu nog zulk een jaar? Onze hoop, en de wenschen van ons hart vullen al 366 vakjes op de kalender met voorspoed, licht en al wat ons goed lijkt! onSkLTS!* Weta ons Als de Heeie het maar weet! En als wij maar weten, dat de Heere het weet' vasthoudendage^ks ^loeven e^r^ons En onze ziel zingt dan in rust en vrede. De dag is d Uwe, ook vormdet Gij den nacht. Het geloof ziet het onzichtbare! Godin ho? on^iciltbare hand van den eeuwigen J? et Ieven ieder menschenkind God heeft met den dag en den nacht een vatf verbond gemaakt! totdat de groote dag komt door hrpn aner opge,volgd' dle Zijn volk de rust en'vrede brengt m ongestoorde harmonie. Naar dien dag, ook door God bereid ziet het bp loovig oog van Gods volk uit. ge 7aindd£g!<diei?h£iltus op de wolken brengt. Zal die dag dichtbij zijn? Wij weten het niet! ons er een jaar dichter bij! mü afgeleefde en doorleefde jaar de ee- smntJptf hppft J;US de bede maar omhoog ge zonden heeft. Ja, Heere Jezus, kom haastigliik naar "het6 pinrf? daarin neergelegd haar verlangen naar het einde den eeuwigen dag die tevens jwtbegin is van den nieuwe^ hemel en denieu™ Dan geen nacht meer! genpn geen zorgen meer voor den dag van mor- Dan geen duisternis meer maar licht! Dan alleen licht! U?neitHhfpiStfaks in hst verleden weggegleden jaar geloof meer en meer bevestigd? tt™ r? den laatsten avond van dit jaar H«n^mtvamgen^hebt!°°f' dat alS een B. o. L. December 1931. DONNER. THOMASVAER: Nu ja, wat zal ik daarvan zeggen, Men dient toch eerst te overleggen. PIETERNEL: En daarna komt er nog niets van, Zie maar eens naar het wegenplan De weg door 't Ambacht; Komt er wel, Afgeluisterd door KRELIS 't Is schemeravond. Thomasvaer komt thuis en gaat, terwijl hij zijn handen wrijft, voor de kachel staan. Pieternel legt bij zijn binnenkomen de krant neer. Zij zucht eens en zegt half in zich zelf en half tot Thomasvaer; PIETERNEL: 't Is toch verschrikk'lijk; wat een tijd! 't Is diefstal, bankroof wijd en zijd; Aanranding, moord; 't is of het kwaad Steeds erger wordt; 't is nijd en haat Al wat je leest; 't is moord en brand, Sensatienieuws voor de courant! THOMASVAER; Haal adem vrouw, kom tot je zelf; Jij klaagt? zoo zijn er nog wel elf; 't Is overal zoo, naar ik meen, 't Is lachen, huilen en geween In alle standen rijk of arm; PIETERNEL: Je hebt gelijk; 't Is lekker warm Hier, vindt je niet?! Kom, ga zitten, Niet nog langer wil ik fitten Op 't geen niet te verand'ren is, 't Is eenmaal zoo; THOMASVAER; Jou ergernis Vervult mij ook wel eens een keer; Maar daarna denk ik dan ook weer: Er komt wel weer een and're tijd! Daarop gehoopt maar, lieve meid! Er is toch ook veel goeds nog vrouw Er wordt wel veel geleden nou, Maar 't groote crisiscomité Dat helpt weldra een handje mee Om te verlichten leed én nood; PIETERNEL; Men sterft niet gauw den hongerdood 't Is waar; maar, 'k moet toch vreezen THOMASVAER: Vrees niet; je hebt toch wel gelezen Dat reeds vier ton werd opgebracht? Ha, zoo! 'k Zie nu weer dat je lacht; PIETERNEL; Och ja; het nieuws uit de courant Bracht heelemaal mij uit verband. Wat is er anders veel gebeurd; THOMASVAER: Dat zelfs de eendracht heeft verscheurd In bonden raadzaal en, in staat, THOMASVAER: Geloof mij, beste Pieternel, Zoo goed als het kanalenplan. Geduld maar; PIETERNEL: -.Maar, mijn beste man, Jij weet, hoe zij ook mogen heeten, „Dat iedereen het meent te weten". Op die manier komt niets tot stand; Ook niet in Langedijker land. Zie naar Oudkarspel, Sint Pancras, Waar nooit de stemming rustig was. THOMASVAER; Ja, die verkiezingen van 't jaar Toch, scheidden menschen van elkaar, Die voor het algemeen belang Toen samenwerkten; wees niet bang, Dat deze toestand lang zal duren; PIETERNEL: O, eenmaal zal men 't bezuren Die tweespalt, onderling krakeel, Beginselstrijd, ja, weet ik veel.' THOMASVAER: Een goede raad was t' allen tijd Voor stad en dorp van groot profijt! PIETERNEL: Ja, dat staat in Zuidscharwoude; Nu lach jij ook! mijn goede oude; 't Was daar in het Gemeentehuis Ook lang niet altijd even pluis. Hoe kwam je toch op die gedachte! 't Was of je op mijn oordeel wachtte. THOMASVAER: Ja, Pieternel, jij bent niet mis, En scherp van tong, dat is gewis. PIETERNEL: Maar tegen jou niet, Thomasvaer, Wij zijn gelukkig met elkaar. THOMASVAER; 'k Meen 't ook zoo kwaad niet; werkelijk niet. Mijn Pieternel doe 'k geen verdriet. In Zuidscharwoude was 't niet pluis, Zoo zei je; dacht j' aan 't Witte Kruis? En aan den strijd met het Wit-Gele? PIETERNEL: Och, wat kan 't ons eigenlijk schele(n.) THOMASVAER: Neen, Pieternel, dat gaat te ver; Die zaak, al is zij wat precair, Is toch een eerezaak te noemen; Dit mogen wij hier niet verbloemen. 't Wit-Gele Kruis dit blijft bestaan, Is nimmer eenig recht gedaan. Collectieve mentaliteit Schend' nooit het recht, mijn beste meid! PIETERNEL: Och, die haken en die oogen! Hoe lang nog moeten w« gedoogen Die twist en onderlinge strijd; Die zijn toch vast vermaledijt! Vereenigingen, goed van naam, Waarom die twee niet somengaan! THOMASVAER: Nu ja, maar kom, wat anders dan; Men spreekt er overal toch van; Ik denk weer aan den tuindersnood, Geen opbrengst van de kool, geen brood, Geen geld voor landhuur, 't is een ding, Die vreeze voor verarming! PIETERNEL: Dat was 't juist, toen je binnenkwam Dat mij mijn vroolijkheid benam. PIETERNEL: Wel heeft het Koninklijke woord Met Kerstmis aller hart bekoord. Veel moed en geestkracht; veel geloof! Blijv' men voor dezen raad niet doof! THOMASVAER: En dan wat Warmenhuizen deed' Het ijzer dient thans heet gesmeed Daar heeft het marktbestuur cordaat Den weg gewezen; inderdaad! Over de geheele linie Verlaging, dat is mijn opinie. En alles wordt al zoo goedkoop Het neemt, hoe langzaam ook, die loop; THOMASVAER: Ja, dien weg gaat 't op, 't is waar i Maar 't gaat met strijd, geloof dit' maar. PIETERNEL: Ik heb nog nieuws, dat jij niet kent. Ik hoor, het Nutsdepartement Zal 't volgend jaar een eeuw bestaan Oudkarspel trekt dan 't feestkleed aan: - Ja, Thomasvaer, ik weet nog meer, He ben nog niet aan 't eind mijnheer! Oudkarspel heeft,, naar men vertelt, Een vuil-ophaal-dienst ingesteld. THOMASVAER: Heeft Zdaaraan meegedaan? De man, dien men alleen liet staan- Ja, Ja, 'k begrijp het Pieternei; Hij brengt de heele boel op stel! PIETERNEL: Och, loop toch heen en luister eens, Ook dè.è.r is weinig homogeens; THOMASVAER: 't Is overal een herrie Piet; 't Is geen zacht murmlen als een vliet; PIETERNEL: Wel, wel, wat hoor 'k een poëzie; Ons leven zij vol harmonie! THOMASVAER: Ook jij versta de kunst van dichten; Ja, jij bent knap, waarvoor 'k moet zwichte*; PIETERNEL: Maar dichten moest men eens de straat, Waarlangs men als een heuvel gaat. THOMASVAER: Dat komt, doordat de gasregeering, PIETERNEL: Beval de buizenkabileering. THOMASVAER: Wel, wat je zeg: 't is te wenschen, Dat eens de tijd voor alle menschen Weer beter wordt, en alle zorgen Verdwenen zijn. Dan zal de morgen Bij 't opstaan 't voorhoofd niet meer rimp'len- Geen kommer meer valt af te wimp'len. PIETERNEL: Voor huis en haard, voor volk en land Kome weer 't huiselijk verband. THOMASVAER 't Is donker vrouw, ontsteek het licht, Zet weer een vriend'lijk gezicht. Besluiten wij met innige bede: Voor allen arbeid, liefde, vrede! THOMASVAER: Ja, 't is niet makk'lijk, naar ik vind, Den weg te zien in 't labyrinth. Voor steun en hulpe voor een streek Van Tuin- en Landbouw, naar 't mij leek,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 1