6F
Aan!
halt
i
Voor Verstrooiing en Verpoozing
Sshot!
een f
Het be
Wuont
Alles
Alles
Kinder! eugentjes.
Het is zeker wel een van de verdrietigste er
varingen, die jonge ouders opdoen, als zij be
merken dat hun kind gejokt heeft.
Zooiets 'hadden zij toch wel het minsif van alles
gedacht ,want immers, hun kleine schat zag er
bij het eerste leugentje zoo „waar" uit, dat zij
toch niets anders konden doen, dan hem on
voorwaardelijk gelooven.
Het kind heeft nog niet altijd leeren onder
scheiden wat waar en onwaar is en daarbij komt
dat het vrij zeker is, dat de ouders hem bij zijn
eerste „jokkentje,' betrappen.
De ontstelde ouders brengen deze kleine psy
chologische zonde zeer vaak in verband met
eventueel© erfelijkheid en gaan de mogelijkheid
naar geërfde eigenschappen angstvallig na en zijn
ook vol zorg over de verdorvenheid van hun
spruit, die zij toch met zooveel zorg hebben op
gevoed.
Hoewel men het eerste leugentje van een "kind
nu juist niet zoo heel tragisch moet opnemen, is
het natuurlijk ook absoluut niet goed, het geheel
over het hoofd te zien.
Te streng optreden bij een dergelijke fout, die
het kind vaak in het geheel niet als zoodanig be
schouwt, kan de kinderziel onherstelbaar won
den, terwijl een te groote toegevendheid het jok
ken in de hand werkt.
Hef kind moet zich het verschil bewust leeren
worden tusschen droom en werkelijkheid.
Op de ouders rust nu de plicht, de. oorzaak,
waardoor dit eerste leugentje is ontstaan, na te
gaan en heel vaak zullen zij dan tot de conclusie
komen, dat deze in hun onmiddellijke omgeving
ligt, waar de scherpe grens tusschen waarheidr en
leugen wel eens min of meer verdoezeld werd.
Vaak is het een gevolg van het' voor den :mal hou
den in de eerste kinderjaren, waarbij men bet.
kind dan schertsenderwijze een of ander vertelde
wat niet waar was, gedeeltelijk ook is het door
dat de rijke kinderfantasie voortbouwde op
sprookjes die hem verteld zijn en waarbij zekere
figuren beloonend of bestraffend tegenover an
dere voorgesteld worden.
Waar echter bij een moderne opvoeding de
ouders zich van allerlei hulpmiddelen hebben
onthouden staat men vaak voor een raadsel.
Heel vaak zal men bij een onderzoek naar
de oorzaak van den leugen bemerken, dat de on-
waarehid gezegd werd uit vrees voor straf of
om te voorkomen, dat vader of moeder boos' op
het kind zouden zijn, ook wel'uit het verlangen
naar een belooning.
In deze gevallen zullen de ouders zich tot
taak moeten stellen, hun kind op het verkeerde j
te wijzen en hem afschuw van onwaarheid in te j
prenten. Vaak vergeten kinderen in hun spel een
of ander feit of wel zij fantaseeren iets, zonder
het zich in werkelijkheid bewust te zijn. Andere
kinderen leven zich zoo in hun gedachtenlevcnbje
in, dat het in alle ernst door hen in |de werkelijk
heid in verband gebracht wordt.
Ik herinner mij een geval, dat een kind betrof,
dat een onwaarheid vertelde, die door twee an
dere kinderen bevestigd werd, hetgeen de zaak
voor de opvoeders, die overtuigd waren van het
feit, dat, hun meisje gejokt had, nog moeilijker
maakte. Toen het kind dan ook gestraft werd,
snibde zei: „Ik heb het werkelijk niet gezegd,
ik heb het alleen maar gedacht." waarop de
moeder op gebiedenden toon antwoordde „Je
mag ook niet verkeerd en onaardig denken."
Het kind beloofde dit en ging zelfs zoo? ver,
te zeggen, dat zij het moeder dadelijk zou zeg
gen, als zij iets verkeerds gedacht had.
Het kleine meisje nam haar belofte zeer ern
stig op en vertelde iedere invallende gedachte, dio
bij haar opkwam, daarbij angstig vragend of zij
dit of dat ook niet mocht denken. Een dergelijke
manie rvan opvoeden werkt er zeker niet toe
mede het zelfstandig denken van kinderen te
bevorderen.
Wie veel met kinderen omgaat en hen daar
door kan gadeslaan, weet, hoeveel er vaak in
de kinderziel omgaat en kan niet anders dan
innig met het kleine menschenkind meevoelen en
trachten mede te werken om het mooie en reine,
dat in hen sluimert, te ontwikkelen.
Hiermede komen wij tot het slot onzer be
schouwing. Erven vtrkeerd als het over het hoofd
zien of onderschatten van de beteekenis dezer
leugentjes is, evenzee ris het af te keuren, wan
neer men tot het kind zegt „ik geloof je niet
meer" en men door deze uitspraak het kind, in
deelt onder de categorie van leugenaars, terwijl
hij in het volle bewustzijn zijner waarheidsliefde
vaak onrechtmatig wordt veroordeeld, daar zijn
verlegenheid hem ertoe brengt soms stamelend
en daardoor verkeerd te antwoorden.
Laten wij toch niet vergeten, dat het jonge
kind niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk
groeit en dat deze geestelijke groei wellicht nog
een grooter wonder is, dan de lichamelijke. -
Toegerust met een groote dosis geduld en met
groote liefde zullen ouders en opvoeders den
plicht hebben, te waken voor de belangen van
de aan hun zorgen toevertrouwde kleinen, zullen
zij liefde en geen angst moeten weten te kweeken
en het kind daartoe met strenge, doch milde
hand den weg der waarheid leeren bewandelen.
Gij ouders, gaat hen zelve voor met het. voor
beeld der strenge waarheidsliefde, geen leugen
tje om bestwil, hoedt u voor dc minste oneer
lijkheid, waardoor gij het recht hebt, de kinde
ren den gulden regel in te prentenWees oprecht
en trouw, m'n kind, laat geen leugen uwen mond
ontwijden."
(Nadruk verbalen.)
SPOOK TEGEN WIL EN DANK. P7""
Har dikke Gerrit zich over de schutting lieeseh
en baas Gromsnor op de vlueht sloeg.
Een gezellige maar griezelige vertelling door
He, gelukkig, het is weer Zaterdagmiddag,
zuchtte Jantje Gromsnor, de zoon van den dorps
smid. Vader Gromsnor was een gestrenge familie
vader en door de week kreeg Jantje al heel wei
nig gelegenheid met zijn vriendjes op stap te
gaan. Daarom was de Zaterdagmiddag de aan
gewezen dag en menig stukje kattenkwaad was
al door hen op touw gezet.
Twee boezemvrienden had Jantje dat wa
ren Gijs en Timmie. En als h ijvoor thuis mocht,
kwam ook Kees wel eens mee, die zij omdat
hij nogal dik was „bolletje" noemden.
Dien middag, na het eten, waren zij inderdaad
ook met hun vieren bij de groote pomp voor het
huis van den notaris bijeengekomen. En daar
hielden zij ,op den steenen rand van het pomp-
bekken gezeten, krijgsraad en bespraken hun
plannen voor dien middag. Bielletje trekken* stel
de Bolletje voor. die dien middag in een balda
dige bui was. Maar Gijs was het daar niet, mee
eens. Nee, jongens, zei hij, ik weet wat' beters.
Wc gaan bij Domhof op de hooiberg liggen, daar
kan je zoo fijn fortje spelen, een diep® kuil in
het midden en overal schietgaten in het hooi
maken, dan heb je je mooiste roofridderburcht'.
En een onderaardsche uitgang kan je in het hooi
ook maken. Daar hadden de anderen wel ooren
naar. En zoo kwam het, dat de vier vrienden stil
letjes op het erf van Domhof aankwamen en
zich verschansden in de geweldige hooiberg, die
achter de groote schuur stond.
En een pref dat ze hadden in dat fijne zachte
hooi. Je kon heelemaa.1 in het dak van de hooi
schelf klimmen en dan je laten vallen en' dan
ging je wel een paar meter omlaag, zoo veerde
het hooi. Maar je moest opppassen, dat je niet
bovenop elkaar sprong, want in het hooi kon je
elkaar soms niet meer zien. In het midden had
den zij een diepe kuil gewoeld en van daaruit
liep een gang, waar je gemakkelijk door kon'
men, naar buiten, de ingang van het fort. Zoo
vermaakten zij zich een paar uur. En tenslotte
gingen zij, moe van het ravotten, heerlijk languit
in het hooi liggen om wat uit' te rusten. Bolletje
lag voor een schietgat, want hij moest oppassen
of boer Domhof misschien ook aan kwam. Dan
moesten ze maken dat ze wegkwamen. Domhof
zelf was zoo erg niet, want die was' al oud en
kon niet hard meer loopen en een flinke sprong
over het slootje bracht je buiten het bereik van
zijn stok, maar Domhof had meestal zijn hond
bij zich en dat was erger. Ze moesteif dus op
hun hoede zijn. Maar Jantje, Gijs en Timmie ver
trouwden zie htoe aan de speurzin van Bolletje
en weldra waren zij in het hooi heerlijk ingedut
Het. zal zoo wat een uur o fhalf zes geweest
zijn, toen er plotseling een angstwekkend india-
nengeschreeuw ewerklonk. De jongens spron-gen
allen te voorschijn en dat was maar goed ook,
want Domhof, die ook door het geschreeuw was
opgeschrikt, kwam naar buiten loopen en steven
de recht op de hooiberg af. Hij dacht, _dat het
geschreeuw uit de hooischelf kwam en zwaaide
vervaarlijk met zijn stok. Maar de jongens lieten
zich als een haas door het gat glijden en waren
al lang en breed over de sloot, voordat' Domhof
hijgend bij de schuur was gekomen. Ein de hond
nad hij niet bij zich.
Nu waren zij van hun fijne plaatsje beroofd.
Maar Bolletje wist raad. Jongens, ze'i hij,
dat geschreeuw was van Piet Tjebbens, dat
herken ik uit duizenden. En ik weet ook waar hij
zit. Ga maar eens met mij mee. Maar voorzich
tig. "We zullen hem, net als echte indianen, trach
ten te besluipen.
Zc ogezegd, zoo gedaan. Bolletje leidde hen
over een weiland, langs een 'bruggetje, en zoo
kwamen zij tenslotte bij de Vijverpark laan, waar
tal van nieuwe villa's in aanbouw waren. Jo,
zei Jantje, je gaat toch geen rare streken
uithalen, denk eraan. ik woon hier in de buurt
en mijn vader is niet gemakkelijk. Maar Bolletje
knikte slechts geheimzinnig en liep door. Zoo
kwamen zij tenslotte bij een steiger van een in
aanbouw zijnd huis. De werklieden waren naar
huis, maar de waker was ergens in de buurt.
Bolletje de speurder dekte den aftocht. Stapje
voor stapje liepen zij de wankele ladder op. Als
je naar beneden keek begon je te duizelen,} zoo
akelig los zweefde die ladder in de lucht. Maar
hier en daar waren er stevige latten aan bevestigd
en de metselaars liepen soms wel met 10 steenen
op hun schouders naar boven. En als een metse
laar dat kan, dan moeten Jantje, Gijs, Timmie en
j Kees bet zeker kunnen. Dus klommen ze om-
i hoog. En boven gekomen vonden ze Piet zitten
i peinzen op een omgekeerden kalkbak. Toen Jan-
tje zijn hoofd boven den rand van den steiger stak
j schrok hij zoo geweldig, dat hij bijna naar bene-
den tuimelde. Gelukkig kon hij zich nog juist
vastgrijpen. Later vertelde hij, dat hij meende de
j waker te zien opdagen. Piet vertelde, dat zij ver-
«toppertje speelden en dat hij moest zoeken. Het
geschreeuw was het toeken, dat hij mocht komen
En meestal klom hij dan maar naar boven om
een beter overzicht van het terrein te hebben,
Je kunt ze meestal van bovenaf _al zien staan,
ïnaar dat hebben zo niet in de galen, zei hij
lachend. Doen jullie mee? Ja Kees heeft
al meegespeeld, die weet dus wel, watt onze india-
nenkreet beteekent.
En zoo kwam het, dat de jongens zich ook
zouden gaan verstoppen. Intusschen was de sche
mering al ingevallen en begon het al aardig don
ker te worden. Aan naa rjjuis gaan, dacht,' nog
niemand, want op Zaterdagmiddag werd er al
tijd tot het donker doorgespeeld en daar reken
den de ouderen al op met het eten. Jantje was
van de anderen a'fgedwaald en had een ander
bouwwerk opgezocht om zich te verstoppen. Hij
struikelde over de balken, die over den grond
verspreid lagen, krabbelde weer op, struikelde
weer en krabbelde weer op, en eindelijk was hij,
waar hij wilde zijn, nl. midden in het huis.
Daar zouden ze hem nooit vinden, daeht hij.
Piet Tjebbens, die nog even gewacht had, tot
dat zij zich allen verstopt hadden, ging op zoek
Binnen enkele oogenblikken had hij Gijs en nog
een andere kamerand gevonden en trok hij er
weeer opnieuw op uit. Toen ze met hun drieën
om hel huis heen geloopen waren, hoorden ze
allemaal op eens een gil.
Dikke Gerrit, zooals de jongens den politie
agent noemden, was juist van zijn derde ronde
dien dag teruggekeerd en begaf zich naarhet
j bureau voor zijn rapport. Hij wandelde op zijn
gemak, zijn handen in zijn zakken, zijn glanzen-
i de sabelriem over het ronde, welgedane 'lichaam
gegespt, zijn glimmende politiehelm op een oor,
en met een genoegelijk lachje op zijn roode wan
gen, in het vooruitzicht van het kopje thee, dat
zijn vrouw hem thuis zou inschenken, maar nog
meer van het slaapmutsje, dat hij zichzelf zou
inschenken, Vader Gromsnor zei altijd, als hij
het over dikke Gerrit had „Ja, daar moet je kla
bak voor zijn, om zoo'n duur neusje er op na
te houden." En duur was het neusje van Gerrit
zeker. Dat kon iedereen zien. Maar zooals ze
wel zeggen „een mensch z'n lust is eer* menseh
j z'n leven." En Gerrit hield nu eenmaal drommels
I veel van zijn slaapmutsje. .Deze Gerrit dan
j wandelde, zooals ik reeds vertelde op zijn gemak
naar het bureau, dat aan het einde van, de Vij-
verparklaan lag. En zoo kwam het' ook, dat Ger-
I rit juist langs de huizen kwam, waar de jo>n-
1 gens verstoppertje speèlden. Eensklaps hoorde hij
een woeste gil. Bliksemsnel kwam het speurders-
instinct bij hem op. Hij dee'd een paar sprongen
I in het donker rende tegen een stapel' kozijnen op,
j bezeerde zijn elleboog aan een omgevallen krui-
j wagen, viel tenslotte languit over een aantal
balken en kon met zijn dikke lichaam niet meer
op komen. Kermende en foetérende bleef hij lig
gen. Intusschen was er rondom de hel losgebro
ken. Overal liepen menschen tegen elkaar, rolden
over den grond, sprongen weer op, gilden en ver
dwenen weer. En dat is voor een politie-agent
een kwelling, op zoo'n oogenblik lijdzaam t»
moeten toezien.
Baas Gromsnor vond het nu welletjes. Hij
zette zijn hoed op, nam zijn wandelstok en ging
de deur uit. Hij zou die, drommelsche jongen
van- hem wel eens leeren, zoo laat thuisf te ko
men. Die aap zat natuurlijk weer 'tusschen den
rommel op de Vijverparklaan. En brommende
en sputterende sloeg hij den weg naar de bouwe
rijen ni. Hij was ongeveer ter hoogte van de eer
ste villa's gekomen, toen hij plotseling een rau
we gil hoorde. Wat zou dat zijn. Een moord?,
Eeiï ongeluk? Snel rende hij verder. Daar tus
schen dat huis en dien stapel steenen daar moest
het geluid vandaan komen. Daar was hij er.
Maar, wat zag hij daar. Dikke Gerrit, luidkeels
om hulp roepende, voorover op den grond, zijn
helm over zijn oogen en spartelende met armen
en beenen. Baas Gromsnor moest er eigenlijk
om lachen. De dikke dienaar der wet, die] niet
meer kon opstaan. Dat moest hij thuis eens in1
geuren en kleuren vertellen. Daar zou Dikke Ger
rit nog pleizier van beleven.
Duizend bommen, bulderde Gerrit woedend, sta
niet te Ginnegappen gromsnor, maa rhelp me lie
ver op de been. Er is hier ergens een mooril
begaan. Ik heb je hulp noodig. Au, vertikt, die1
ellendige spijkers, die hier overal liggen. Ik bloed
waarachtig. Kom mee, daar was het.
Ein hij sleepte Gromsnor, struikelend en mop
perend mee in het donker. Duivels, gilde Gerrit,
wat is dat nou weer. Om den hoek; vloog een
lange zwarte gedaante. Djat is natuurlijk de
moordenaar. Houdt hem. Gromsnor, help me.
L'aat hem niet ontsnappen. Ein baas Gromsnor en
Gerrit grepen beiden naar den rustverstoorder
en grepen elkaar vast. Intusschen stond de lange
gedaante te bulderen van het lachen. Idioot,
krijschte dkike Gerrit, toen hij zich uit de) om
arming van den stevigen smid had losgemaakt,
Wie ben je? Och ik ze het al het is Pak
man, de waker. Ben je zot, kerel, om me zoo 'te
laten schrikken. En waar is de moordenaar?
Heb je dien soms ook laten schrikken Kom i
moe, vlug.
En het drietal vergezeld nu van den grinnikenden
Pakman, den waker, trok verder tusschen de steen
hopen voortr Zoo kwamen zij dan eindelijk terecht
bij het huis waar Jantje zich had verstopt. Hier
was de gil stelde Gerrit vast. vooruit naar bin
nen. Maar, voor hij nog een pas verder was ge
komen sprong hij als door een wesp gestoken ach
teruit, trapte op de teenen van Pakman, die een
schreeuw van pijn gaf, bonsde tegen Gromsnor
op die een woedende snauw loosde en rende, bui
telde en rolde, zoo snel als zijn lichaamsomvang
het hem slechts toeliet, naar den straatweg.
Een spook riep hij. Een spook, de geest van
den vermoorde. Help, redt je.
Pakman en Gromsnor stondpn verstijfd van
schrik, want inderdaad zagen zij in het donker I
een witte gedaante op zich toekomen, een vreemde
witte gedaante, die witte sporen achterliet en wel
vloeistof scheen te zijn, want van handen en voeten
droop een witte vloeistof. En eigenaardig, dat dit
spook liep. Steeds met sprongetjes. Opeens begon
het spook om hulp te roepen. Hij roept om zijn
moordeanra gilde Gerrit van onder een lantaarn
paal aan den straatweg, waar hij zich bibberend en
klappertandend aan had vastgeklampt. Pakman en
Gromsnor volgden zijn voorbeeld alsof de booze
hen op de hielen zat. En toen ze even omkeken,
zagen zij tusschen d estapels steenen het spook
snel naderen.
Dikke Gerrit was de eerste die zijn bezinning
terugkreeg. Hij greep Gromsnor en Pakman ieder
bij een arm en gilde opgewonden: Kom mee,
een spook, dat beteekent ongeluk. kijk niet als
je leven je lief is. Loopen dan toch. En hij rende
de Vijverparklaan af gevolgd door den smid en den
waker, regelrecht naar den tuin van den burgemees
ter. Die was omringd door een soort schutting met
prikkeldraad. Met den moed der wanhoop sprong
Gerrit tegen de planken op, maar, hij kon er niet
overheen komen. En in de verte naderde het
spook, griezelig verlicht door de lantaarns.
Zonder een woord te zeggen, grepen Pakman en
Gromsnor dikke Gerrit beet en heschen hem puf
fend en blazend op zoodat hij bboenop de schut
ting lag. Toen klommen zij zelf er overheen. Maar
dikke Gerrit was blijven haken aan het prikkeldraad
en lag nog boven op de schutting. Toen ze hem aan
den anderen kant naar benede ntrokken, ging er
opeens iets krak krak en Gerrit plofte in het bur-
meesterlijke grasperk
Met bevende knieën zochten zij het tuinpoortje
keken naar buiten en gelukkig het spook was ver
dwenen. Maar Gerrit had een leelijke winkelhaak
in zijn uniform gehaald.
Zoo kwamen zij tenslotte hijgend maar onge
deerd in het dorp aan. En daar de sociëteit niet
vol was en het rapport van Gerrit nog wel eventjes
wachten kon besloten zij den schrik even te gaan
wegspoelen. Gerrits neus kreeg weer een beetje
kleur. Met hooge borst vertelden zij van hun avon
tuur, hoe zij met hun dreiën een spook op de
vlucht hadden gejaagd en het haddenachtervolgd.
En Gerrit liet zijn winkelhaak zien en zei Dat
heeft het spook met zijn griezelige klauwen gedaan.
En iedereen bewonderde zijn moed Men was het
erover eens, dat geen dorp zoo'n dapperen politie
agent bezat als dit. En ook baas Gromsnor en
Pakman werden dapper toegeklonken en gehuldigid
Binnen een half uur wist het heele dorp van het
geval en dikke Gerrit noemde van dien dag af
de spoken jager, een eerertitel waarop hij prat ging
Maar zijn vrouw zei des avonds wat een onzin,
om op spoken jacht te maken. Je doet het maar niet
meer hoor. Begrepen? Ik ben niet van plan om
iederen dag winkelhaken in je uniform te gaan stop
pen. Ik heb wel wat anders te doen. En Gerrit
zei heel schuchter ja lieve. en schonk zich een
slaapmutsje In.
En toen Jantje des avonds thuiskwam, van top
tot teen onder de kalk, want hij was in een
bak met kalk getuimeld, vond vader Gromsnor zich
zelf niet meer zoo'n held als in de sociëteit. Hij deed
eerst heel sterng, maar beloofde Jantje tenslotte
niet te zullen straffen, als hij aan niemand vertelde
dat hij zoo ondeugend was geweest. Want zei hij,
ik schaam me erover dat mijn zoon zoo ondeugend
is geweest. In wekrelijkheid schaamde baas Grom
snor zich ook wel beetje, dat hij aan spoken ge
loofd en zelfs op de vlucht was geslagen. Maar Jan
tje was blij dat hij er zoo afkwam en vertelde er
dan ook aan niemand wat van. tot groote opluchting
van zijn vader, die niet graag wilde dat er iets
van uitlekte. Dikke Gerrit durfde sindsdien nooit
meer alleen door een verlaten bouwwerk te loopen
en de burgemeester was genoodzaakt een tweeden
agent aan te stellen, die hem op zijn ronden ver
gezelde. Pakman, overigens een tamelijk onverschil
ligen kerel, nam een week vrijaf, om weer op
krachten te komen, daar een betrekking van waker
tusschen die bouwerijen toch wel een beetje ver
moeiend was. Hij heeft wegens zijn betoonde dap
perheid bij de spokenjacht een baantje van portier
van de sociëteit gekregne, waar hij nooit met spo
ken te doen krijgt. En laten wij ons voornemen ook
niets rond te vertellen van wat ik jullie in het ge
heim heb medegedeeld. Want die arme helden zijn
door den schrik ale genoeg gestraft voor hun laf
heid. Dus mondjes dicht
Het Weekpraatje van Oom Maarten,
BESTE KINDEREN,
Jullie zijn zeker deze week allemaal in een goede
bui, nu het weer zoo mooi begint te worden. Zoo
nu en dan even een zonnetje en niet meer zoo vroeg
donker, dat is toch maar veel prettiger dan al die
kou en regen. Nu ben ik net van de reis terug.
Jullie moet weten ik ben vijf dagen op reis ge
weest. Eerst was ik van plan eens een kijkje in Lui
lekkerland te nemen, waar de gebraden duifjes je
zoo maar in den mond vliegen, maar Mies mijn doch
tertje zei, dat Amsterdam veel leuker was, met al
die aardige dieren in Artis. En toen zijn we daar
geweest. Bij een kennis hebben we gelogeerd. Maar
Mies moet nu weer naar school en daarom konden
we niet langer blijven. En toen heeft Mies me er
zoo leelijk tusschen genomen. Jullie moet weten,
ik heb een vriend die Dikmans heet, en die is ook
werkelijk heel dik. Op een gegeven oogenblik zegt
Mies: Paps, daar heb je warempel oom Dikmans
ook. En ik geloofde haar natuurlijk en draaide me
om. En wat zag ik daar? Een groote olifant. We
hebben wel even gelachen samen en later heb ik
het Dikmans verteld, en die heeft Mies weer te pak
ken genomen. Mies, zei hij, jij hebt op school nogal
een goed cijfer voor je Nederlandsche taal, is het
niet? Ja oom, zegt Meis trotsch. Dan moet jij mij
eesn vertellen, ik kan het maar nooit goed onthou
den hoe is het nu eigenlijk, legt een haan een ei
of ligt hij een ei. He, weet u dat nu niet eens,
zei Mies, natuurlijk ligt hij een ei. O, zei oom,
ik dacht dat hanen geen eieren legden. En Mies
was leelijk te pakken genomen. En gelachen, dat
we hebben. En nu gaan we weer eens fijn raadse
len.
OPLOSSINGEN LETTERS AV.
1. Kolibri, kil, bril, bok.
2. Parijs, Pa, rijst.
3. Gladiool, glad, viool.
4. Kaneel, kam, keel.
NIEUWE OPGAVEN LETTERS AW.
1. Is een stad in het uiterste zuiden van ons land,
en bestaat uit 10 letters.
4531 is een deel van een boom.
6310 is een dier, waarop onze poes wel eens
jacht maakt.
9110 is een klein paardje.
48935 is een liefkoozend naampje.
2. Ik spreek en heb toch geen stembanden.
Ik leef en leef toch niet.
Wat ben ik.
3. Ik ben een matrozendans en besta uit 8 letters.
1—24 is niet gevuld.
874 is een wapen.
6553 is een vrucht.
4. Deze vos heb ik gisteren gevangen.
Wat is het hier heerlijk koel.
Wat heb je je weer vuil gemaakt.
Toe, hoest niet zoo.
Jaapje, je zult nog vallen jongen.
Ik heb eer van mijn werk, zie ik.
(Verborgen dierennamen.)
Ad
Inp
GEBOREN:
dochter var
C
G
Zuidskhar
Voqt de
stelling bij
betuigen
lijken danl
Noordscha:
Januari
te koop ge
Firma G. K
Direct gavi
aanb. bij I
nam. 4 uui
Noords
aanbesteed
aan den I
voor den I
Bestek er
ari nam. v
11. KOORN
I
Dili
HONDERE
NOG TE I
Wie nog w
onze Uitvi
veel voor
men
Honderdi
Goud, in E
double, in
Zilver, in
Kunstsiera
fijne Leder
banden
Keukenklol
den en Zil
tingen, Goi
Gouden Mc
Verlovingsr
enz. enz. er
ALLE!
K. STAM