6F Aan! halt i Voor Verstrooiing en Verpoozing Sshot! een f Het be Wuont Alles Alles Kinder! eugentjes. Het is zeker wel een van de verdrietigste er varingen, die jonge ouders opdoen, als zij be merken dat hun kind gejokt heeft. Zooiets 'hadden zij toch wel het minsif van alles gedacht ,want immers, hun kleine schat zag er bij het eerste leugentje zoo „waar" uit, dat zij toch niets anders konden doen, dan hem on voorwaardelijk gelooven. Het kind heeft nog niet altijd leeren onder scheiden wat waar en onwaar is en daarbij komt dat het vrij zeker is, dat de ouders hem bij zijn eerste „jokkentje,' betrappen. De ontstelde ouders brengen deze kleine psy chologische zonde zeer vaak in verband met eventueel© erfelijkheid en gaan de mogelijkheid naar geërfde eigenschappen angstvallig na en zijn ook vol zorg over de verdorvenheid van hun spruit, die zij toch met zooveel zorg hebben op gevoed. Hoewel men het eerste leugentje van een "kind nu juist niet zoo heel tragisch moet opnemen, is het natuurlijk ook absoluut niet goed, het geheel over het hoofd te zien. Te streng optreden bij een dergelijke fout, die het kind vaak in het geheel niet als zoodanig be schouwt, kan de kinderziel onherstelbaar won den, terwijl een te groote toegevendheid het jok ken in de hand werkt. Hef kind moet zich het verschil bewust leeren worden tusschen droom en werkelijkheid. Op de ouders rust nu de plicht, de. oorzaak, waardoor dit eerste leugentje is ontstaan, na te gaan en heel vaak zullen zij dan tot de conclusie komen, dat deze in hun onmiddellijke omgeving ligt, waar de scherpe grens tusschen waarheidr en leugen wel eens min of meer verdoezeld werd. Vaak is het een gevolg van het' voor den :mal hou den in de eerste kinderjaren, waarbij men bet. kind dan schertsenderwijze een of ander vertelde wat niet waar was, gedeeltelijk ook is het door dat de rijke kinderfantasie voortbouwde op sprookjes die hem verteld zijn en waarbij zekere figuren beloonend of bestraffend tegenover an dere voorgesteld worden. Waar echter bij een moderne opvoeding de ouders zich van allerlei hulpmiddelen hebben onthouden staat men vaak voor een raadsel. Heel vaak zal men bij een onderzoek naar de oorzaak van den leugen bemerken, dat de on- waarehid gezegd werd uit vrees voor straf of om te voorkomen, dat vader of moeder boos' op het kind zouden zijn, ook wel'uit het verlangen naar een belooning. In deze gevallen zullen de ouders zich tot taak moeten stellen, hun kind op het verkeerde j te wijzen en hem afschuw van onwaarheid in te j prenten. Vaak vergeten kinderen in hun spel een of ander feit of wel zij fantaseeren iets, zonder het zich in werkelijkheid bewust te zijn. Andere kinderen leven zich zoo in hun gedachtenlevcnbje in, dat het in alle ernst door hen in |de werkelijk heid in verband gebracht wordt. Ik herinner mij een geval, dat een kind betrof, dat een onwaarheid vertelde, die door twee an dere kinderen bevestigd werd, hetgeen de zaak voor de opvoeders, die overtuigd waren van het feit, dat, hun meisje gejokt had, nog moeilijker maakte. Toen het kind dan ook gestraft werd, snibde zei: „Ik heb het werkelijk niet gezegd, ik heb het alleen maar gedacht." waarop de moeder op gebiedenden toon antwoordde „Je mag ook niet verkeerd en onaardig denken." Het kind beloofde dit en ging zelfs zoo? ver, te zeggen, dat zij het moeder dadelijk zou zeg gen, als zij iets verkeerds gedacht had. Het kleine meisje nam haar belofte zeer ern stig op en vertelde iedere invallende gedachte, dio bij haar opkwam, daarbij angstig vragend of zij dit of dat ook niet mocht denken. Een dergelijke manie rvan opvoeden werkt er zeker niet toe mede het zelfstandig denken van kinderen te bevorderen. Wie veel met kinderen omgaat en hen daar door kan gadeslaan, weet, hoeveel er vaak in de kinderziel omgaat en kan niet anders dan innig met het kleine menschenkind meevoelen en trachten mede te werken om het mooie en reine, dat in hen sluimert, te ontwikkelen. Hiermede komen wij tot het slot onzer be schouwing. Erven vtrkeerd als het over het hoofd zien of onderschatten van de beteekenis dezer leugentjes is, evenzee ris het af te keuren, wan neer men tot het kind zegt „ik geloof je niet meer" en men door deze uitspraak het kind, in deelt onder de categorie van leugenaars, terwijl hij in het volle bewustzijn zijner waarheidsliefde vaak onrechtmatig wordt veroordeeld, daar zijn verlegenheid hem ertoe brengt soms stamelend en daardoor verkeerd te antwoorden. Laten wij toch niet vergeten, dat het jonge kind niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk groeit en dat deze geestelijke groei wellicht nog een grooter wonder is, dan de lichamelijke. - Toegerust met een groote dosis geduld en met groote liefde zullen ouders en opvoeders den plicht hebben, te waken voor de belangen van de aan hun zorgen toevertrouwde kleinen, zullen zij liefde en geen angst moeten weten te kweeken en het kind daartoe met strenge, doch milde hand den weg der waarheid leeren bewandelen. Gij ouders, gaat hen zelve voor met het. voor beeld der strenge waarheidsliefde, geen leugen tje om bestwil, hoedt u voor dc minste oneer lijkheid, waardoor gij het recht hebt, de kinde ren den gulden regel in te prentenWees oprecht en trouw, m'n kind, laat geen leugen uwen mond ontwijden." (Nadruk verbalen.) SPOOK TEGEN WIL EN DANK. P7"" Har dikke Gerrit zich over de schutting lieeseh en baas Gromsnor op de vlueht sloeg. Een gezellige maar griezelige vertelling door He, gelukkig, het is weer Zaterdagmiddag, zuchtte Jantje Gromsnor, de zoon van den dorps smid. Vader Gromsnor was een gestrenge familie vader en door de week kreeg Jantje al heel wei nig gelegenheid met zijn vriendjes op stap te gaan. Daarom was de Zaterdagmiddag de aan gewezen dag en menig stukje kattenkwaad was al door hen op touw gezet. Twee boezemvrienden had Jantje dat wa ren Gijs en Timmie. En als h ijvoor thuis mocht, kwam ook Kees wel eens mee, die zij omdat hij nogal dik was „bolletje" noemden. Dien middag, na het eten, waren zij inderdaad ook met hun vieren bij de groote pomp voor het huis van den notaris bijeengekomen. En daar hielden zij ,op den steenen rand van het pomp- bekken gezeten, krijgsraad en bespraken hun plannen voor dien middag. Bielletje trekken* stel de Bolletje voor. die dien middag in een balda dige bui was. Maar Gijs was het daar niet, mee eens. Nee, jongens, zei hij, ik weet wat' beters. Wc gaan bij Domhof op de hooiberg liggen, daar kan je zoo fijn fortje spelen, een diep® kuil in het midden en overal schietgaten in het hooi maken, dan heb je je mooiste roofridderburcht'. En een onderaardsche uitgang kan je in het hooi ook maken. Daar hadden de anderen wel ooren naar. En zoo kwam het, dat de vier vrienden stil letjes op het erf van Domhof aankwamen en zich verschansden in de geweldige hooiberg, die achter de groote schuur stond. En een pref dat ze hadden in dat fijne zachte hooi. Je kon heelemaa.1 in het dak van de hooi schelf klimmen en dan je laten vallen en' dan ging je wel een paar meter omlaag, zoo veerde het hooi. Maar je moest opppassen, dat je niet bovenop elkaar sprong, want in het hooi kon je elkaar soms niet meer zien. In het midden had den zij een diepe kuil gewoeld en van daaruit liep een gang, waar je gemakkelijk door kon' men, naar buiten, de ingang van het fort. Zoo vermaakten zij zich een paar uur. En tenslotte gingen zij, moe van het ravotten, heerlijk languit in het hooi liggen om wat uit' te rusten. Bolletje lag voor een schietgat, want hij moest oppassen of boer Domhof misschien ook aan kwam. Dan moesten ze maken dat ze wegkwamen. Domhof zelf was zoo erg niet, want die was' al oud en kon niet hard meer loopen en een flinke sprong over het slootje bracht je buiten het bereik van zijn stok, maar Domhof had meestal zijn hond bij zich en dat was erger. Ze moesteif dus op hun hoede zijn. Maar Jantje, Gijs en Timmie ver trouwden zie htoe aan de speurzin van Bolletje en weldra waren zij in het hooi heerlijk ingedut Het. zal zoo wat een uur o fhalf zes geweest zijn, toen er plotseling een angstwekkend india- nengeschreeuw ewerklonk. De jongens spron-gen allen te voorschijn en dat was maar goed ook, want Domhof, die ook door het geschreeuw was opgeschrikt, kwam naar buiten loopen en steven de recht op de hooiberg af. Hij dacht, _dat het geschreeuw uit de hooischelf kwam en zwaaide vervaarlijk met zijn stok. Maar de jongens lieten zich als een haas door het gat glijden en waren al lang en breed over de sloot, voordat' Domhof hijgend bij de schuur was gekomen. Ein de hond nad hij niet bij zich. Nu waren zij van hun fijne plaatsje beroofd. Maar Bolletje wist raad. Jongens, ze'i hij, dat geschreeuw was van Piet Tjebbens, dat herken ik uit duizenden. En ik weet ook waar hij zit. Ga maar eens met mij mee. Maar voorzich tig. "We zullen hem, net als echte indianen, trach ten te besluipen. Zc ogezegd, zoo gedaan. Bolletje leidde hen over een weiland, langs een 'bruggetje, en zoo kwamen zij tenslotte bij de Vijverpark laan, waar tal van nieuwe villa's in aanbouw waren. Jo, zei Jantje, je gaat toch geen rare streken uithalen, denk eraan. ik woon hier in de buurt en mijn vader is niet gemakkelijk. Maar Bolletje knikte slechts geheimzinnig en liep door. Zoo kwamen zij tenslotte bij een steiger van een in aanbouw zijnd huis. De werklieden waren naar huis, maar de waker was ergens in de buurt. Bolletje de speurder dekte den aftocht. Stapje voor stapje liepen zij de wankele ladder op. Als je naar beneden keek begon je te duizelen,} zoo akelig los zweefde die ladder in de lucht. Maar hier en daar waren er stevige latten aan bevestigd en de metselaars liepen soms wel met 10 steenen op hun schouders naar boven. En als een metse laar dat kan, dan moeten Jantje, Gijs, Timmie en j Kees bet zeker kunnen. Dus klommen ze om- i hoog. En boven gekomen vonden ze Piet zitten i peinzen op een omgekeerden kalkbak. Toen Jan- tje zijn hoofd boven den rand van den steiger stak j schrok hij zoo geweldig, dat hij bijna naar bene- den tuimelde. Gelukkig kon hij zich nog juist vastgrijpen. Later vertelde hij, dat hij meende de j waker te zien opdagen. Piet vertelde, dat zij ver- «toppertje speelden en dat hij moest zoeken. Het geschreeuw was het toeken, dat hij mocht komen En meestal klom hij dan maar naar boven om een beter overzicht van het terrein te hebben, Je kunt ze meestal van bovenaf _al zien staan, ïnaar dat hebben zo niet in de galen, zei hij lachend. Doen jullie mee? Ja Kees heeft al meegespeeld, die weet dus wel, watt onze india- nenkreet beteekent. En zoo kwam het, dat de jongens zich ook zouden gaan verstoppen. Intusschen was de sche mering al ingevallen en begon het al aardig don ker te worden. Aan naa rjjuis gaan, dacht,' nog niemand, want op Zaterdagmiddag werd er al tijd tot het donker doorgespeeld en daar reken den de ouderen al op met het eten. Jantje was van de anderen a'fgedwaald en had een ander bouwwerk opgezocht om zich te verstoppen. Hij struikelde over de balken, die over den grond verspreid lagen, krabbelde weer op, struikelde weer en krabbelde weer op, en eindelijk was hij, waar hij wilde zijn, nl. midden in het huis. Daar zouden ze hem nooit vinden, daeht hij. Piet Tjebbens, die nog even gewacht had, tot dat zij zich allen verstopt hadden, ging op zoek Binnen enkele oogenblikken had hij Gijs en nog een andere kamerand gevonden en trok hij er weeer opnieuw op uit. Toen ze met hun drieën om hel huis heen geloopen waren, hoorden ze allemaal op eens een gil. Dikke Gerrit, zooals de jongens den politie agent noemden, was juist van zijn derde ronde dien dag teruggekeerd en begaf zich naarhet j bureau voor zijn rapport. Hij wandelde op zijn gemak, zijn handen in zijn zakken, zijn glanzen- i de sabelriem over het ronde, welgedane 'lichaam gegespt, zijn glimmende politiehelm op een oor, en met een genoegelijk lachje op zijn roode wan gen, in het vooruitzicht van het kopje thee, dat zijn vrouw hem thuis zou inschenken, maar nog meer van het slaapmutsje, dat hij zichzelf zou inschenken, Vader Gromsnor zei altijd, als hij het over dikke Gerrit had „Ja, daar moet je kla bak voor zijn, om zoo'n duur neusje er op na te houden." En duur was het neusje van Gerrit zeker. Dat kon iedereen zien. Maar zooals ze wel zeggen „een mensch z'n lust is eer* menseh j z'n leven." En Gerrit hield nu eenmaal drommels I veel van zijn slaapmutsje. .Deze Gerrit dan j wandelde, zooals ik reeds vertelde op zijn gemak naar het bureau, dat aan het einde van, de Vij- verparklaan lag. En zoo kwam het' ook, dat Ger- I rit juist langs de huizen kwam, waar de jo>n- 1 gens verstoppertje speèlden. Eensklaps hoorde hij een woeste gil. Bliksemsnel kwam het speurders- instinct bij hem op. Hij dee'd een paar sprongen I in het donker rende tegen een stapel' kozijnen op, j bezeerde zijn elleboog aan een omgevallen krui- j wagen, viel tenslotte languit over een aantal balken en kon met zijn dikke lichaam niet meer op komen. Kermende en foetérende bleef hij lig gen. Intusschen was er rondom de hel losgebro ken. Overal liepen menschen tegen elkaar, rolden over den grond, sprongen weer op, gilden en ver dwenen weer. En dat is voor een politie-agent een kwelling, op zoo'n oogenblik lijdzaam t» moeten toezien. Baas Gromsnor vond het nu welletjes. Hij zette zijn hoed op, nam zijn wandelstok en ging de deur uit. Hij zou die, drommelsche jongen van- hem wel eens leeren, zoo laat thuisf te ko men. Die aap zat natuurlijk weer 'tusschen den rommel op de Vijverparklaan. En brommende en sputterende sloeg hij den weg naar de bouwe rijen ni. Hij was ongeveer ter hoogte van de eer ste villa's gekomen, toen hij plotseling een rau we gil hoorde. Wat zou dat zijn. Een moord?, Eeiï ongeluk? Snel rende hij verder. Daar tus schen dat huis en dien stapel steenen daar moest het geluid vandaan komen. Daar was hij er. Maar, wat zag hij daar. Dikke Gerrit, luidkeels om hulp roepende, voorover op den grond, zijn helm over zijn oogen en spartelende met armen en beenen. Baas Gromsnor moest er eigenlijk om lachen. De dikke dienaar der wet, die] niet meer kon opstaan. Dat moest hij thuis eens in1 geuren en kleuren vertellen. Daar zou Dikke Ger rit nog pleizier van beleven. Duizend bommen, bulderde Gerrit woedend, sta niet te Ginnegappen gromsnor, maa rhelp me lie ver op de been. Er is hier ergens een mooril begaan. Ik heb je hulp noodig. Au, vertikt, die1 ellendige spijkers, die hier overal liggen. Ik bloed waarachtig. Kom mee, daar was het. Ein hij sleepte Gromsnor, struikelend en mop perend mee in het donker. Duivels, gilde Gerrit, wat is dat nou weer. Om den hoek; vloog een lange zwarte gedaante. Djat is natuurlijk de moordenaar. Houdt hem. Gromsnor, help me. L'aat hem niet ontsnappen. Ein baas Gromsnor en Gerrit grepen beiden naar den rustverstoorder en grepen elkaar vast. Intusschen stond de lange gedaante te bulderen van het lachen. Idioot, krijschte dkike Gerrit, toen hij zich uit de) om arming van den stevigen smid had losgemaakt, Wie ben je? Och ik ze het al het is Pak man, de waker. Ben je zot, kerel, om me zoo 'te laten schrikken. En waar is de moordenaar? Heb je dien soms ook laten schrikken Kom i moe, vlug. En het drietal vergezeld nu van den grinnikenden Pakman, den waker, trok verder tusschen de steen hopen voortr Zoo kwamen zij dan eindelijk terecht bij het huis waar Jantje zich had verstopt. Hier was de gil stelde Gerrit vast. vooruit naar bin nen. Maar, voor hij nog een pas verder was ge komen sprong hij als door een wesp gestoken ach teruit, trapte op de teenen van Pakman, die een schreeuw van pijn gaf, bonsde tegen Gromsnor op die een woedende snauw loosde en rende, bui telde en rolde, zoo snel als zijn lichaamsomvang het hem slechts toeliet, naar den straatweg. Een spook riep hij. Een spook, de geest van den vermoorde. Help, redt je. Pakman en Gromsnor stondpn verstijfd van schrik, want inderdaad zagen zij in het donker I een witte gedaante op zich toekomen, een vreemde witte gedaante, die witte sporen achterliet en wel vloeistof scheen te zijn, want van handen en voeten droop een witte vloeistof. En eigenaardig, dat dit spook liep. Steeds met sprongetjes. Opeens begon het spook om hulp te roepen. Hij roept om zijn moordeanra gilde Gerrit van onder een lantaarn paal aan den straatweg, waar hij zich bibberend en klappertandend aan had vastgeklampt. Pakman en Gromsnor volgden zijn voorbeeld alsof de booze hen op de hielen zat. En toen ze even omkeken, zagen zij tusschen d estapels steenen het spook snel naderen. Dikke Gerrit was de eerste die zijn bezinning terugkreeg. Hij greep Gromsnor en Pakman ieder bij een arm en gilde opgewonden: Kom mee, een spook, dat beteekent ongeluk. kijk niet als je leven je lief is. Loopen dan toch. En hij rende de Vijverparklaan af gevolgd door den smid en den waker, regelrecht naar den tuin van den burgemees ter. Die was omringd door een soort schutting met prikkeldraad. Met den moed der wanhoop sprong Gerrit tegen de planken op, maar, hij kon er niet overheen komen. En in de verte naderde het spook, griezelig verlicht door de lantaarns. Zonder een woord te zeggen, grepen Pakman en Gromsnor dikke Gerrit beet en heschen hem puf fend en blazend op zoodat hij bboenop de schut ting lag. Toen klommen zij zelf er overheen. Maar dikke Gerrit was blijven haken aan het prikkeldraad en lag nog boven op de schutting. Toen ze hem aan den anderen kant naar benede ntrokken, ging er opeens iets krak krak en Gerrit plofte in het bur- meesterlijke grasperk Met bevende knieën zochten zij het tuinpoortje keken naar buiten en gelukkig het spook was ver dwenen. Maar Gerrit had een leelijke winkelhaak in zijn uniform gehaald. Zoo kwamen zij tenslotte hijgend maar onge deerd in het dorp aan. En daar de sociëteit niet vol was en het rapport van Gerrit nog wel eventjes wachten kon besloten zij den schrik even te gaan wegspoelen. Gerrits neus kreeg weer een beetje kleur. Met hooge borst vertelden zij van hun avon tuur, hoe zij met hun dreiën een spook op de vlucht hadden gejaagd en het haddenachtervolgd. En Gerrit liet zijn winkelhaak zien en zei Dat heeft het spook met zijn griezelige klauwen gedaan. En iedereen bewonderde zijn moed Men was het erover eens, dat geen dorp zoo'n dapperen politie agent bezat als dit. En ook baas Gromsnor en Pakman werden dapper toegeklonken en gehuldigid Binnen een half uur wist het heele dorp van het geval en dikke Gerrit noemde van dien dag af de spoken jager, een eerertitel waarop hij prat ging Maar zijn vrouw zei des avonds wat een onzin, om op spoken jacht te maken. Je doet het maar niet meer hoor. Begrepen? Ik ben niet van plan om iederen dag winkelhaken in je uniform te gaan stop pen. Ik heb wel wat anders te doen. En Gerrit zei heel schuchter ja lieve. en schonk zich een slaapmutsje In. En toen Jantje des avonds thuiskwam, van top tot teen onder de kalk, want hij was in een bak met kalk getuimeld, vond vader Gromsnor zich zelf niet meer zoo'n held als in de sociëteit. Hij deed eerst heel sterng, maar beloofde Jantje tenslotte niet te zullen straffen, als hij aan niemand vertelde dat hij zoo ondeugend was geweest. Want zei hij, ik schaam me erover dat mijn zoon zoo ondeugend is geweest. In wekrelijkheid schaamde baas Grom snor zich ook wel beetje, dat hij aan spoken ge loofd en zelfs op de vlucht was geslagen. Maar Jan tje was blij dat hij er zoo afkwam en vertelde er dan ook aan niemand wat van. tot groote opluchting van zijn vader, die niet graag wilde dat er iets van uitlekte. Dikke Gerrit durfde sindsdien nooit meer alleen door een verlaten bouwwerk te loopen en de burgemeester was genoodzaakt een tweeden agent aan te stellen, die hem op zijn ronden ver gezelde. Pakman, overigens een tamelijk onverschil ligen kerel, nam een week vrijaf, om weer op krachten te komen, daar een betrekking van waker tusschen die bouwerijen toch wel een beetje ver moeiend was. Hij heeft wegens zijn betoonde dap perheid bij de spokenjacht een baantje van portier van de sociëteit gekregne, waar hij nooit met spo ken te doen krijgt. En laten wij ons voornemen ook niets rond te vertellen van wat ik jullie in het ge heim heb medegedeeld. Want die arme helden zijn door den schrik ale genoeg gestraft voor hun laf heid. Dus mondjes dicht Het Weekpraatje van Oom Maarten, BESTE KINDEREN, Jullie zijn zeker deze week allemaal in een goede bui, nu het weer zoo mooi begint te worden. Zoo nu en dan even een zonnetje en niet meer zoo vroeg donker, dat is toch maar veel prettiger dan al die kou en regen. Nu ben ik net van de reis terug. Jullie moet weten ik ben vijf dagen op reis ge weest. Eerst was ik van plan eens een kijkje in Lui lekkerland te nemen, waar de gebraden duifjes je zoo maar in den mond vliegen, maar Mies mijn doch tertje zei, dat Amsterdam veel leuker was, met al die aardige dieren in Artis. En toen zijn we daar geweest. Bij een kennis hebben we gelogeerd. Maar Mies moet nu weer naar school en daarom konden we niet langer blijven. En toen heeft Mies me er zoo leelijk tusschen genomen. Jullie moet weten, ik heb een vriend die Dikmans heet, en die is ook werkelijk heel dik. Op een gegeven oogenblik zegt Mies: Paps, daar heb je warempel oom Dikmans ook. En ik geloofde haar natuurlijk en draaide me om. En wat zag ik daar? Een groote olifant. We hebben wel even gelachen samen en later heb ik het Dikmans verteld, en die heeft Mies weer te pak ken genomen. Mies, zei hij, jij hebt op school nogal een goed cijfer voor je Nederlandsche taal, is het niet? Ja oom, zegt Meis trotsch. Dan moet jij mij eesn vertellen, ik kan het maar nooit goed onthou den hoe is het nu eigenlijk, legt een haan een ei of ligt hij een ei. He, weet u dat nu niet eens, zei Mies, natuurlijk ligt hij een ei. O, zei oom, ik dacht dat hanen geen eieren legden. En Mies was leelijk te pakken genomen. En gelachen, dat we hebben. En nu gaan we weer eens fijn raadse len. OPLOSSINGEN LETTERS AV. 1. Kolibri, kil, bril, bok. 2. Parijs, Pa, rijst. 3. Gladiool, glad, viool. 4. Kaneel, kam, keel. NIEUWE OPGAVEN LETTERS AW. 1. Is een stad in het uiterste zuiden van ons land, en bestaat uit 10 letters. 4531 is een deel van een boom. 6310 is een dier, waarop onze poes wel eens jacht maakt. 9110 is een klein paardje. 48935 is een liefkoozend naampje. 2. Ik spreek en heb toch geen stembanden. Ik leef en leef toch niet. Wat ben ik. 3. Ik ben een matrozendans en besta uit 8 letters. 1—24 is niet gevuld. 874 is een wapen. 6553 is een vrucht. 4. Deze vos heb ik gisteren gevangen. Wat is het hier heerlijk koel. Wat heb je je weer vuil gemaakt. Toe, hoest niet zoo. Jaapje, je zult nog vallen jongen. Ik heb eer van mijn werk, zie ik. (Verborgen dierennamen.) Ad Inp GEBOREN: dochter var C G Zuidskhar Voqt de stelling bij betuigen lijken danl Noordscha: Januari te koop ge Firma G. K Direct gavi aanb. bij I nam. 4 uui Noords aanbesteed aan den I voor den I Bestek er ari nam. v 11. KOORN I Dili HONDERE NOG TE I Wie nog w onze Uitvi veel voor men Honderdi Goud, in E double, in Zilver, in Kunstsiera fijne Leder banden Keukenklol den en Zil tingen, Goi Gouden Mc Verlovingsr enz. enz. er ALLE! K. STAM

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1932 | | pagina 6