Levensbehoeften
Bi] Hoofdpijn
Rechtszaken
Ons Weekpraatje
Al blijven we van meening, dat de boeren veel
meer succes kunnen behalen door zoo groot moge
lijken invloed uit te oefenen in de bestaande groote
politieke partijen, dan door de formatie van een
eigen partij rond de figuur van hun Zonnekoning
Braat, waarmee andere partijen een verontschuldi
ging krijgen voor een eventueel verminderde aan
dacht ter zake van speciale boeren-belangen,
tóch verdient onze boeren-deputé soms grooter be
langstelling voor de door hem ontwikkelde gedach
ten en overtuigingen, dan men doorgaans in de
Kamer voor hem aan den dag legt. Zeker, men kan
daarvoor een aannemelijk klinkend excuus laten gel
den. Braat n.l. brengt zijn standpunt vaak op weinig
geschoolde of elegante wijze naar voren en hij is
wat boeren-bot, maar dan denke men maar aan het
bekende spreekwoord omtrent den verschillenden
zang der vogels van onderscheidene pluimage.
Toen Braat onlangs bij de begrootingsdebatten
opkwam tegen de opeenstapeling van salarissen en
pensioenen, waarvan ambtenaren en politici profi
teerden, verkondigde hij een meening, die behalve
in boeren-kringen ook In andere lagen des volks
ruim wordt gedeeld. Braat zei de dingen alleen
een beetje ongelukkig en daarin vonden andere
Kamerleden een dankbare aanleiding om zich met
een gebaar van de zaak af te maken. Braat intus-
schen, laat het er niet bij zitten; hij heeft zijn
standpunt nog eens in een brochure vastgelegd.
Noch de schrijver van die brochure, noch andere
publicisten schijnen omtrent cumulatie van ambten
en pensioenen volledige gegevens te kunnen ver
krijgen. Wordt er in de Kamer over gesproken, dan
zegt de minister telkens, dat de zaak heusch niet
de proporties heeft, welke het publiek veronderstelt,
naar nimmer wordt ons het juiste beeld door de
publicatie van een onvolledige lijst der samenge
stelde inkomsten uit openbare functies en pensioe
nen voorgehouden. Velen verdragen dat moeilijk.
In een tijd, dat de massa zich met sterk vermin
derde inkomsten tevreden moet stellen en de re
geering vóór behoort te gaan in bezuiniging, moet
een maatschappelijke bestuursfunctie zeker behoor
lijk worden gehonoreerd, maar ze mag geenszins
een bron worden voor persoonlijke weelde, door de
gemeenschap dus bekostigd. Toch zijn er voor
beelden, die daarheen wijzen.
Duys b.v. zit al zeer vele jarenin de Tweede
Kamer, zoo lang bijna, als ons heugen kan. Hij
deed zijn entrée als „Benjamin", hij was nau
welijks 30 jaar oud. Nu is Duys grijs, maar toch
incasseert hij nog jaarlijks een wachtgeld van
f 1200.—, omdat hij eens, in een ver verleden, rijks
ambtenaar was.
Alles zou nog goed en wel zijn, als hij inderdaad
noodig zou hebben om zijn verlaten ambtenaars-
post weer in te nemen, als hij uit de Kamer ver
dween, maar Duys prakklzeert daar niet over, omdat
hij zich intusschen tot jurist opwerkte en nu een
druk advocatenkantoor beheert, natuurlij ontvangt
hij ook f 5000.— als Kamerlid en, minder natuurlijk
maar even reëel, incasseert hij ook nog f 1000.
pensioen, omdat hij eens twee jaar wethouder was
van het berooide Zaandam, dat op die manier haar
goud nog gauwer ziet verdwijnen dan Madame Syl
via het kan opgraven.
Wie nu meent, dat cumulatie van ambten en pen
sioenen een socialistische ondeugd is, heeft het
glad mis, want met politiek heeft deze aangelegen
heid niets te maken. In bijna alle partijen profi-
teeren afgevaardigden of vooraanstaande figuren
van dat ongezonde stelsel. Drie Kamerleden van
verschillende richtingen ontvangen naast hun scha
deloosstelling van f 5000.elk, ook nog f 5200,
tesamen als oud-onderwijzers. Twee Vrijz. Dem. Ka
merleden ontvangen resp. f2000.— en f2024.— als
wachtgeld. Eenige vooraanstaande figuren in het
politieke leven, die zich Excellentie mogen heeten,
„beuren" per jaar aan salarissen, schadeloosstelling
en pensioenen resp. f 31.600.—, f 16.600.— en f 18.000
Een Kamerlid krijgt behalve zijn f 5000.als zoo
danig, ook f 10.000.— uit Indisch pensioen en f 4500
als burgemeester.
Dat zijn maar enkele voorbeelden. Zulke verhou
dingen zijn een begin van politiek bedref, waar
tegen tijdig maatregelen moeten worden getroffen,
omdat ze de politiek tot een jachtveld naar baantjes
zou hebben verlaagd, maar dat is niet geheel juist.
De grootste inkomsten door cumulatie worden ver
kregen door menschen met klinkende namen, van
wie men vroeger onvoorwaardelijk zou hebben aan
genomen, dat ze alleen om de epre het politieke ge
stoelte bezette.
Onze parlementsleden hebben mooi praten met
hun: vóór alles dient de gulden veilig gesteld.
WinteHezingen
te Broek op Langeneiijk
„DE WANDELENDE JOOD" i
(Vervolg)
In het jaar 1C02 verscheen er een merkwaardig
boekje dat tot titel droeg: „Nieuwe tijding van een
Jood, Ahasverus genaamd, die den dood van Jezus
heeft bijgewoond."
Dit boekje is geweldig veel gelezen en in zeer
vele talen uitgegeven. In Duitschland is het niet
minder dan 40 maal herdrukt. Op de eerste blad
zijde stond het bekende woord uit Math. 16. „Ik
zeg u dat sommigen die hier staan den dood niet
zien zullen, enz." Wat er in dat boekje stond? Dat
een zekere Paulus von Aitzen, doctor in de theologie
preekte in de kerk te Hamburg, toen zijn aandacht
getrokken werd door een zonderling persoon achter
in de kerk. De man had lange grijze haren en liep
barrevoets, al was het ook Drie Koningen. Een lange
gescheurde mantel is hij ingehuld. Telkens als r'.e
naam Jezus genoemd wordt slaat hij zich op de
borst en buigt het hoofd. De prediker, wiens aan
dacht door dezen man getrokken werd, deed later
navraag naar hem en kwam te weten dat hij een
Jood was uit Jeruzalem. Hij, had Jezus nog gekend
en wist het geheele verloop van den lijdensweg. Van
Gethsemané en Judas' verraad, van Pilatus, van
Golgotha. Zijn huis stond aan den weg dien Jezus
langs moest komen. Hij was in de deur gaan staan,
en zag de droeve stoet er langs gaan. Jezus dragende
zijn kruis. Bij zijn huis gekomen leunde Jezus doo-
delijk vermoeid even tegen den muur, maar Ahas
verus staat dat hem niet toe en jaagt hem weg. En
toen is dat woord gekomen dat hem de rust ont
nam en hem steeds weer achtervolgde. Alles had hij
gezien op den kruisheuvel en toen de donkerheid
kwam over de aarde werd het ook nacht in zijn
ziel. Hij kon niet meer blijven. Voortgejaagd werd
hij door die onrust in zijn hart. Hij trok door alle
landen en toen hij weer in Jerusalem terug keerde
was het verwoest. Dan verstaat hij het dat hij de
rust niet meer zal smaken totdat Jezus wederkomen
zal. De dood zal verre van hem blijven en hij zal
het de menschen moeten gaan welke straf er rust
op zijn zonde.
Het boekje is verbazend veel gelezen en heeft zoo
in zeer vele landen en streken bekendheid gegeven
aan deze zonderlinge historie. En overal duiken ge
ruchten op dat de „wandelende Jood" gezien is. In
Madrid en in Moskou, in Weenen en Dantzig en op
vele plaatsen meer is Ahasverus gezien. Toch zijn de
verhalen over dezen man steeds weer wat verschil
lend en is het door oververtellen geregeld verdraaid
maar altijd wordt dezelfde bedoeld.
Maar, zult gij onwillekeurig vragen, „als alles toch
verzinsel is, is het dan nog de moeite waard om er
naar te luisteren, doen we dan niet beter om maar
weg te gaan." Doch niet zoo haastig mijn hoorders
want zooals ik al gezegd heb is er een fluistering in
de legende die goed beluisterd moet worden.
En de monniken van het St. Albansklooster had
den geluisterd, geluisterd met hun hart. Zij wacht
ten op den terugkomst van de dapperen die waren
uitgetrokken op den roep van Peter van Amiëns.
Zij leefden mee met de dapperen en in hun hart
brande ook het verlangen om het Heilige Land te
zien vrijgemaakt van den ongeloovigen Turk. Zij
stad van Jezus' leven en lijden in handen van dien
gevloekten barbaar. En ook voelden zij hier de
straffende hand Gods die Zijn eigen volk had ver
jaagd uit hun land. De kruisridders zijn ten deele
weergekeerd uit het Heilige Land. Velen zijn ge
sneuveld, maar de overgeblevenen hebben verteld
van dat volk dat bij klein plukjes bij elkaar woon
den den op het land, dat verjaagd was uit de steden
en verdrongen uit het openbare leven. Een volk dat
je schoppen kon van verachting en dat dan toch nog
zou grijnzen als het maar een geldstuk aan je ver
dienen kon. En als de eerwaarde bisschop vertelde
van dien eenzamen zwerveling die geen rust kon
vinden, waar hij ook heenging, dan zien de monni
ken in hem dat volk dat als volk Jezus had geslagen
en geschopt en dat nu als volk de rust ontzegd is en
moet zwerven overal heen en nergens thuis. Elke
honderd jaar verjongd de zwerver weer. Hij kon 1
niet sterven. Cartafilis had zich in den slag gestort
maar komt er ongedeerd weer uit. Is er een volk
op de wereld dat zoo vele malen voor den dood ge- j
staan heeft en dat toch nog steeds leven blijft, dat
niet sterven kan waar andere volkeren reeds lang
vergaan zijn. Denk slechts aan de jodenmoorden in
Duitschland en Spanje. Zooveel haat en verguising
en vijandschap, zooveel verachting en druk heeft
geen enkel volk te verduren gehad.
Zoo hebben de diepere geesten de legende wel
verstaan. Wij gewone menschen die zooveel later
leven, wij vragen of het wel waar gebeurd zou zijn.
Onze tijd is zoo zonder poëzie, zoo vol van nuchter
heid. Wij leven zoo vluchtig voort in de dreunende
wereldzee dat we niet meer luisteren kunnen naar
wat de fluisterstem van de legende ons te vertellen
heeft. Wij hooren echter die beide verhalen. Wat die
kruisridders vertelden over dat volk dat zoo zwaar
was gestraft door de roede Gods en naar het verhaal
van dien eenzamen doler die geen rust kon vinden
omdat hij Jezus de rust misgunde. En als wij de le
gende goed verstaan zullen we dicht bij ons zelve
blijven. Gunnen we Hem de rust niet, Hij die de
rust zelve is. Dan zal steeds de onrust ons voortja
gen. Gunnen we Hem het leven niet, Hij die het le
ven van alle leven is. Ons leven zal erger wezen dan
de dood. Gunnen we Hem het licht niet, Hij die de
bron van het licht is, Eeuwige duisternis zal ons
deel zfjn. Allemaal totdat Hij wederkomt. Zalig dat
Hij komen wil, dat Hij komen gaat.
Deze legende, waar zulk een diepen zin in ligt,
heeft vele schrijvers en dichters geïnspireerd om
haar volgens eigen visie met eigen omkleeding
onder woorden te brengen. De dichters die behoo-
ren tot die groep menschen wier zieleleven buiten
gewoon scherp kan waarnemen, hebben de innerlijke
ritseling verstaan van het diepste dat de legende
wekt in de ziel, en hebben dat wondere tweegesprek
gevoerd dat de ziel met zichzelf kan houden. En zij
hebben vertolkt in hun werk de groote wanhoop
dier onrustige ziel die steeds door den vloek Gods
voortgejaagd werd.
Het zou onmogelijk zijn de werken te bespreken
die handelen over de legende van den wandelende
Jood. Voor zoover Ik weet zijn het er met elkaar
een 300. En alleen de bekende werken halen al een
getal van 60. Ik moet me dus wel zeer beperken,
maar toch zal ik er enkele van noemen. In de eerste
plaats wil ik dan noemen het vijfdeelige boek „De
Joodsche Wandelaar" dat misschien de ouderen
onder ons nog wel kennen. De jongeren zou ik echter
niet aanraden om er aan te beginnen want het
is wel zoo wanhopig ouderwetsch dat menschen van
dezen tijd er niet meer in genieten kunnen. Maar
toch is er in te vinden de groote tragiek die ieder
mensch moet voelen en die door den schrijver op
zoo bijzondere wijze is levend gemaakt. Een boek
dat echter meer aanbevolen kan worden, en waarin
meesterlijk de legende het geheele werk doorge
vlochten is, is wel het boek van den schrijver van
„Ben Hur" onder den titel „De vorst van Indië".
Zelf heb ik genoten in het boek en wie gevoeld niet
de wonderlijke bekoring en geheimzinnigheid als
hij leest van den tocht naar den schatgrot en de
man om wien het gaat het zwaard van Salomo ziet
bewonderen. Meesterlijk is er in beschreven de val
van Constantinopel en hoe de vorst van Indië die
zelfde is als de wandelende Jood, liefde opvat voor
dat meisje, dat hij rijk wil maken door zijn groote
macht en invloed. Dan komt de overrompeling, de
zwaardslag, hij zinkt weg in een verdooving, hij
denkt, de dood. Maar dan ontwaakt hij weer, frisch
en krachtig. Hij is weer jong. De dood ontvlucht hem
altoos weer. Alles heeft zijn tijd, maar voor hem is
de tijd van allen. Die trek van de legende is er
meesterlijk in verwerkt. En de lezer verstaat mee de
eeuwige eenzaamheid van dien eenzamen zwerveling
Ook Goethe, de groote dichter, heeft zich even
gezet tot het uitbeelden van dit grootsche drama.
Maar hij heeft het nooit aangedurfd om den dool
tocht te beschrijven. Hij en meerderen met hem
komen tot aan het begin van het zwerven, maar
verder komen ze niet.
Robert Hamerling beschrijft hem alleen gedu
rende zijn verblijf in Rome. Hij dicht de legende om
maar toch zoo dat de diepe zin er van duidelijk uit
komt. Hamerling geeft een zeer scherpe tegenstel
ling. Ahasverus is de groote verlanger naar den
dood en Nero is de groote verlanger naar het leven.
Aangrijpende tegenstelling, feestverlangen en doods-
begeerte. Rome is rijp voor den ondergang en snelt
naar zijn einde, zijn vernietiging. Daarom trok Ahas
verus er heen. Als straks Rome in den vuurgloed
dreigt onder te gaan is die vlammenbrand voor
Nero een feest en voor Ahasverus te rust. Maar de
ontgoocheling komt voor beiden. Het bracht geen
feest en geen dood, en Nero zoekt straks den dood
en slaat de hand aan zichzelf en Ahasverus zwerft
weer weg en gaat het leven weer in. Maar de zoeker
naar den dood is ouder dan Ahasverus, het is Kain
die den dood in de wereld bracht. Het is een beeld
van de menschheid die geen rust vindt en doolt,
steeds maar doolt over de aarde die hem geen rust
geven kan.
Hierna werd gezongen Gez. 22 1 en 3.
Rust mijn ziel, uw God is koning,
Heel de wereld zijn gebied.
Alles wisselt op zijn wenken, maar
Hij zelf verandert niet.
Rust mijn ziel, uw God is Koning,
Wees tevreden met uw lot;
Zie hoe alles hier verandert,
En verlang alleen naar God.
hoeften te voorzien en dan zou hem tijd en gele
genheid genoeg overblijven om zich te wijden
aaan zijn idealistische strevingen. Onderwijl hij
doorkauwde op de schillen der pinda's bedacht
bij bv. wel met een "tientje per week zou
kunnen uitrichten. Een slaapkamertje kostte een
paar gulden, spek was goedkoop en aan brood
ging ook niet veel heen. Dan was er nog wat noo
dig voor nu en dan een warm aardappeltje en een
paar kwartjes per week voor kleeren. Ja, met
een tientje in de week zou hij royaal kunnen leven
niemand tot last zijn, zich zelf kunnen verzadigen
en nog geld overhouden. Naarmate hij meer pin-
daschillen kauwde, ontwikkelde zich deze nieu
we zienswijze. Ein werkelijk, na een paar dagen
vond hij een hem passende betrekking tegen on
geveer het. gedachte honorarium.
Laten we kort zijn e.n constateeren, dat deze
jongeling na eenigen tijd tekort kwam aan zijn
tientje om aan zijn allernoodzakelijkste levensbe
hoeften te voldoen. Hij deed nieuwe concessies
aan. zijn overtuigingen en verdiende meer. Toen
het verhaal zou eentonig gaan worden.
Daarom, de jongeling is een man geworden en een
mensch van beteekenis in de maatschappij. Hij
verdient vele tientjes in de week en behoeft dus
niet. meer op de schillen van apennootjes te kau
wen. Nu neemt hij in den namiddag ergens in
een groote zaak zijn glaasje voor het eten en
dan snoept hij gepofte pindanootjes, met zout be
strooid, die in de goed doorvoede maag kunstma
tig een .zeker gevoel van trek moeten wekken.
Lie man 'is geenszins voldaan. Hij kauwt zijn
maaltijden als eertijds de pindaschillen en hij
overweegt daarbij, wat veel hem nog ontbreekt.
Misschien zou hij ook die verlangens kunnen be
vredigen, als hij maar meer verdiende. Misschien,
door nieuwe concessies aan zijn overtuiging, wat
hem trouewns steeds vlotter afgaat.
Levensbehoeften zijn een fictief iets. Ze zijn
bescheiden, naarmate onze middelen geringer zijn
maar ze zijn altijd meer dan we met de beschik
bare middelen kunnen bevredigen. De mensch
liegt niet, als hij zegt, dat een verlaging van le
vensstandaard een beperking van zijn levensbe
hoeften met zich moet brengen. Hij liegt niet,
al is zijn inkomen nog zoo groot. Maar dan is
het toch ook duidelijk, dat we als levensbehoeften
vele zaken aanzien, die het op zich zelf niet zijn
maar die we als zoodanig moeten hebben ge
vormd, omdat we wensch en gedachte tot nood
druft verwrongen.
Millioenen menschen op de wereld moeten zich
gaan wennen aan een lager inkomen, hetzij ze be-
hooren tot de rentetrekkers, tot. de zakenlieden of
wel tot de loontrekkenden. En allen voelen zich
ongelukkig, omdat ze meenen, dat ze moeten gaan
derven, wat ze tot levensbehoeften rekenen.
Vreezen we niet. Wat we kunstmatig tot be
hoeften opvoerden langs wegen van materieele
welvaart, zullen we als te missen overdaad leeren
beschouwen, als we ons weer aan eenvoudiger
levenswijze hebben gewend. En naarmate min
der materieele verlangens bevredigd kunnen wor
den, zullen we misschien ook weer grooter waar
de leeren hechten aan ideëele zaken, die het be
zit kunnen zijn van ieder, arm of rijk.
De daling van het materieele welvaartspeil is
niet in alle opzichten een verlies. De man, van
wien we in den aanhef van dit artikel vertelden,
zou noodig hebben om weer eens op de schillen
van pinda's te moeten kauwen om den rijkdom
van ideëel goed te kunnen waardeeren, en om
weer dankbaar te kunnen zijn voor kleine levens
genietingen.
Wie zich op dit blad
abonneert, ontvangt
de volgende nummers
- tot April GRATIS
(Wordt vervolgd).
In welk werk het was, herinneren we ons niet
precies meer misschien hebben we het ook
maar gedroomd maar het verhaal ging over j
een jongeling, die van allerlei zuivere idealen j
was vervuld en meende daarmee de wereld te j
kunnen veroveren. Een dus, zooals er duizenden j
zijn. Voor niemand en niet wilde hij het hoofd
buigen, geen eischen van praktijk konden hem
tot eenige concessie terzake van eigen overtuiging
bewegenmet het gevolg, dat hij met velen in j
botsing kwam, het nergens kon uithouden en
tenslotte een hoogst fatsoenlijke, maar zeer nij-
pende armoede leed.
Hij kwam zoover, dat hij zich na een volstrekt j
vasten gedurende 24 uur eindelijk trachtte te
verzadigen aan de schalen van pinda's oftewel
apennootjes, waaruit hij twee dagen tevoren de 1
vruchten had geconsumeerd. Onder dat maal j
werd hij iets zachter gestemd jegens zijn ver- j
meende vijanden en hij besloot, dat het toch niet
zoo heel erg zou zijn, als hij zich een klein beetje
aanpaste aan anderer gevoelens en overtuiging.
Tenslotte behoefde hij toch maar een kleinigheid I
te verdienen om in zijn noodzakelijkste levensbe-
en bij Kiespijn
Mijnhardt's Poeders
DoO; 45ct. Bij Uw Drogist.
ARRONDISSEMENTS RECHTBANK TE ALKMAAR.
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Zitting van Dinsdag 8 Maart.
Uitspraken vorige zittingen.
Immetje B., huisvrouw Jan B„ Bergen, thans ge
detineerd. Poging tot moord op haar echtgenoot
6 jaar gev. maximum 13l/2 jaar.
Hendrik E., koopman, Alkmaar, gedetineerd. Me
deplichtigheid aan bovengemelde poging 6 jaar
maximum 8 jaar. Theoretisch heeft deze veroordeel
de dus de zwaarste straf.
David W., Leeuwarden, voorheen te Helder, ver
duistering van f 50.—. Vrijgesproken.
Klaas R. Graft. Toebrengen van zwaar lichamelijk
letsel f 50.— boete of 50 dagen.
Bern. Wilh. B„ Alkmaar, hooger beroep veroor
deeling ovetr. IJkwet. Vrijgesproken.
Adr. Anth. G., Uitgeest. Hooge beroep vonnis over
treding polderregelement. Vonnis bevestigd.
Hendr. Petr. V., Alkmaar. Hooge beroep overtre
ding ijkwet. Vonnis bevestigd 2 maal f 0.50 boete of
2 maal 1 dag.
Bastiaan K., Helder, thans in voorarrest, diefstal
met braak, meermalen gepleegd. 3 maanden gev.
voorw. met 3 proefjaren.
Simon Jan R., Helder, thans gedetineerd, als vo
ren, 10 maanden gev. voorw. met 3 proefjaren.
Een strafzaak niet geschikt voor pers of Tribune.
Een 26-jarige boerenknecht te Wognum, thans
gedetineerd, stond 16 Febr. met gesloten deuren
terecht ter zake landloopen, Strafbaar gesteld bij
art. 247 Wetb. v. Strafrecht, welke zaak ook nu met
gesloten deuren werd voortgezet met het hooren
van den heer J. H. Wiggers als adviseur van het ge
nootschap. Mr. Winkel verleende den verdachte
juridischen bijstand.
Een bijzondere zwijntjesjager.
De losarbeider, Wilh. Sw., thans in rijkspension
te Haarlem, stond terecht ter zake verschillende rij
wieldiefstallen door hem op verschillende tijdstip
pen in N.H.-platteland gepleegd. Verschillende per
sonen werden er zeer door gedupeerd.
De officier had ten opzichte van dezen onver
schilligen verdachte, die over een welgevuld straf
register beschikte, niet veel goeds mede te deelen
en vorderde Z.Ed. 1 jaar gevangenisstraf. Verdachte
had nog 2 a 3 dergelijke zaken op te knappen.
De kruk van een handwagen tegen zijn buik.
Een 40-jarig rijwielhandelaar te Helder, de heer
Eelco Nicolaas H. te Heider had zich te verantwoor
den ter zake een hem telaste gelegde aanrijding
op den Brakkeveldweg aldaar, welk feit was ge
pleegd op 10 Dec. 1931. Dien dag motregende het en
was het zicht slecht door de beslagen raampjes van
den auto. De bestuurder reed toen een handkar
aan die door getuige H. Wienja geheel recht was
neergezet, met gevolg dat Wienja de kruik tegen zijn
buik kreeg, dit was zoo ernstig dat genoemde heer
een maan in een ziekenhuis moest vertoeven, voor
hij geheel was opgeknapt. De rijwielhandelaar werd
verdedigd door mr. Wynne, Welke verdediger een
omstandige verklaring gaf van het ongeval, ten doel j
hebbende aan te toonen dat hier plaats had gevon
den een samenloop van omstandigheden en hij aan
het gebeurde geen schud had.
Getuige erkende dat zijn kar niet verlicht was
omdat het nog niet geheel duister was. De auto reed
met 'n flinken gang de handkar aan met het ge
melde gevolg en was getuige sinds en week of 7 tot
werken in staat.
Voorts zeide getuige op een vraag van den ver
dediger dat hij volkomen was schadeloos gesteld.
Hierna werden getuigen a charge gehoorc'. w. o.
agent van politie.
Hierop volgde ge gebruikelijke „show" van de on
misbare situatie teekening.
De remmen waren in orde en chauffeur stond gun
stig bekend.
Vervolgens kwam de officier aan het om te be-
toogen dat verdachte de noodige voorzichtigheid
had betracht, ook in verband met het ongunstige
weer en de verdachte voorts schuldig achtende, te
requireeren f40.— boete of 40 dagen
Voort becritiseerde ook nog de ongunstige houding
van de handkar, die ontegenzeggelijk te veel naar
links stond.
Verdediger bepleitte vrijspraak, subsidair slechts
tct een meer geringe boete veroordeeld.
De hoofdschuldige in deze strafzaak was reeds lang
dood en begraven.
Bij de artikelen 69 en 75 van het wetboek van
strafrecht wordt bepaald dat het recht van straf
vordering en uitvoering der opgelegde straf vervalt
door den door van den verdachte of veroordeelde.
En in dit geval moeten wij u evenwel een hooger
beroepzaak voorleggen, waarin de schuldige al vóór
ettelijke maanden zijn leven had gelaten in het
beruchte gaskastje, dat in Alkmaar maar al te
dikwerf wordt gebezigd tot finale opruiming van
ongewenschte huisdieren. Ook de herdershond, die
in Februari 1931 het eigendom was van den heer
R. K. W. M., koopman te Bergen, bleek, toen de
eigenaar op 13 November 1931 voor den kanton
rechter werd gedaagd omdat zijn huishond op 18
Febr. een kostbaar schaap van den heer J. Hartog
zonder eenig voorafgaand meeningsverschil te lijf
was gegaan en hevig met zijn scherpe tanden had
gewond, op dien datum te zijn opgegaan den weg,
waarop geen ter dood veroordeelde hond ooit terug
keert. Maar de heer M. werd door den eigenaar
van het schaap aansprakelijk gesteld en verlangde
een vergoeding, omdat ook 5 lammeren door het
schaap na de ondergane schrik, en wreede behan
deling, geworpen, niet veer bijzonders was terecht
gekomen.
De heer M. had door bemiddeling der veldwachter
schadevergoeding aangeboden, doch deze onderhan
deling had niet tot goed reusltaat geleid.
De heer ambtenaar van het O. M. was bij hooge
uitzondering nu eens op de hand van den verdachte
en requireerde vrijspraak, doch de heer kanton
rechter stelde daarbij te leur door een geheel andere
meening te verkondigen en bij schriftelijk vonnis
van 27 November den heer M. te veroordeelen tot
f 8.00 boete of 8 dagen, benevens schadebetaling van
f 50 aan den eigenaar van het schaap.
De veroordeelde nam met deze veroordeeling geen
genoegen en werd deze zaak heden in de meer
voudige strafkamer minutieus werd behandeld.
Behalve de getuigen in eerste instantie gehoord
was nu ook nog gedagvaard de heer J. Stroet.
De heer M. die niet beschikte over een verdediger,
had zijnerzij dsch 6 getuigen a decharge mede ge
bracht.
De officier deelde mede te willen afzien van het
hooren zijner getuigen, waarop de heer M. eveneens
afzag van het hooren van zijn getuigen.
Voorts bleek de officier zich niet te kunnen ver
eenigen met het vonnis van den kantonrechter, zoo
als nader door hem werd aangetoond en requireer-
de het O. M. tenslotte vernietiging van het vonnis en
vrijspraak van den appéllant.
De heer M. hield tot afscheid een langdurige
speech, die geduldig werd aangehoord doch gemist
had kunnen worden.
Een (juridisch misschien) belangwekkend
drankproces.
De heer Dirk de H., oud 29 jaar en wijnhandelaar
te Hoorn, stond in hooger beroep terecht ter zake
overtreding van de drankwet en wel dat hij in de
eerste helft van 1931 zou hebben verkocht aan L.
de Kok aldaar 5 liter Cognac en 5 liter schillen,
zonder dat hij in het bezit was van de vereischte
vergunning. Appellant was in hooger beroep ge-
komen van een vonnis uitgesproken door den kan
tonrechter te Hoorn en werd juridisch bijgestaan
door mr. Beltman uit Amsterdam. De scheikundige
Dr. D. Moll, directeur van den warendienst werd ge
hoord als getulge-deskundige en gaf een definitie I
over de vloeistof, die als sterken drank beschouwd
kan worden. Dr. Moll noemde het In casu een grens
geval, doch was persoonlijk overtuigd dat de des
betreffende vloeistof en de nieuwe drankwet stelt
als maximum sterkte slechts 15 pet.
De technische bespreking in het proces was heel
wat droger dan het vocht in kwestie, dat in een
mandenflesch aanwezig was.
De heer officier releveerde het spitsvondige ver
weer van verdachte die de 2 maal 5 liter bijeen had
verkocht, terwijl de drankwet den verkoop in het
klein op ten minste 10 liter had vastgesteld. Vóór
echter deze zaak werd voortgezet, wenschte de offi
cier onderzoek van de cognac, ter zitting aanwe-
Zlffierop werd het woord verleend aan verdediger
mr. Beltman, deze bestreed de opvatting dat hier,
niet 10 liter sterken drank aanwezig zou zijn, zooais
hij nader stipuleerde.
De officier vroeg naar juriprudentie, die de ver- j
dediger hem niet kon leveren.
Uitspraak volgende week.
Een litterarisch aangelegd boertje.
De 53-jarige hardhoorende landbouwer Dirk B
uit Aartswoud werd verdacht in het tweede halt
jaar van 1931 aan verschillende ingezetenen, ondei
anderen aan A. J. v. d. Wege, W. Koorn en mej. J
Hemke per post anonieme brieven te hebben toe
gestuurd die van hoogst beleedigenden aard waren
Bovendien had hij palen en staldeuren gesierd mei
opschriften, dewelke voor enkelen zijner dorpsge-
nooten eveneens ver van vleiend genoemd konden
worden. De landbouwer hierboven gemeld stond he-
den voor die feiten terecht.
Mr. v. d. Loos had zich belast met zijn verdediging
terwijl de heer J. Ott, onderwijzer en schriftkundige
te Alkmaar was gedagvaard als deskundige.
Iedereen was natuurlijk verbazend nieuwsgier^
naar dit miniatuur-schandaaltje, doch helaas were
de belangstelling direct gecoupeerd, aangezien op
verzoek van den officier, waarbij de verdediger zien
gaarne aansloot, de sluiting der deuren werd gela»1
op grond van het zedekwetsende van deze zaak.
Natuurlijk werd door deze beslissing ook onz®
taak voor heden beëindigd.