De zee overwonnen. De Twee Kleinzoons. (Overgenomen uit het „Handelsblad") Afscheid en welkom. Gek, dat wij over een paar dagen niet meer zullen mogen spreken van de „Zuiderzee." Wij zullen het natuurlijk toch doen, maar dan „of ficieus." Want officieel is dan de plas ten zui den van de lijn EwijcksluisZurich het „I-Jssel- meer" geworden. Over een paar dagen wanneer precies, zoudt ge willen weten. De ingenieurs weten het zelf niet en dus moeten wij het antwoord schuldig blijven. Niet geheel echter. Een klein rekensom motje. samengesteld uit cijfers, welke ir. Rin geling. die het dichtmaken van het laatste gat dat de Vlieter heet leidt, ons Vrijdagmid dag gaf. De laatste werkzaamheden voor het dichten vorderden bij het fraaie weer der afgeloopen dagen, ongeveer 600 meter in de week. Vrijdag middag was er een stuk van zoowat 450 m. open Het „historische oogenblik" dat wel niet pre cies een oogenblik zal zijn, en dat bij de Vlieter tamelijk nuchter zal voorbijgaan, zou dus Woens dag al kunnen aanbreken. Maar de Zondag zit er tusschen dan kan er een sterke wind ko men, die de nog niet vastgeklonken brokken kei- leem kan wegspoelen enfin dus geen/ zeker- j heid. Doch en nu geven wij zoomaar,, op ge- j zag van de ingenieurs toch een antwoord de kans op Donderdag Woensdag in het aller- gunstigste "geval is heel groot. Het historische oogenblik zal dus nuchter voor bijgaan maar de beteekenis is er niet minder om. Waarlijk niet. Zoo gevoelen zeer velen het. zoo gevoelt het ook de dienst der Zuiderzeewer ken en daarom heeft do directie ieder, die er J prijs op stelde in de gelegenheid gesteld een laat- sten 'groet te komen brengen. Een dubbel afscheid. Van de Zuiderzee en van den dijkbouw. Want als de dijk zal zijn geboren, zal die bouw een brok geschiedenis zijn, een mooi brok historie in de ontwikkeling van de Nederlandsche waterbouw kunde. ,De directie had in het voorjaar een reeks ex cursies voorbereid, Van Eerste en Tweede Ka merleden, van Zuiderzeeraad, van ingenieurs, van binnen- en buitenlandsche journalisten. En van veel meer. Zij wa,ren keurig verdeeld over Mei en Juni met nog een kleine reserve in Juli Den ingenieurs was een dubbele functie toebe dacht: dijkbouwer en gids. Maar nu hebben zoowaar de ingenieurs zich zelve tegengewerkt, dat wil zeggen, de dijkbou wers hebben de gidsen in de haren gezeten. Zij hebben het heele excursieprogramma in de war gestuurd door zoo hard voort te maken, dat het laatste gat al deze week dichtkomt. En nu moeten hals over kop al die bezoekers worden afgewerkt. De dijkbouwers hebben dan ook over belangstelling waarlijk niet te klagen. Ook niet genoodigden komen er. Zij betalen een I ïfgheid voor het crisiscomite, en zoo is nu al ruim 3000 gulden bijeen, meestal aan dub beltjes. Vrijdagmiddag, 20 Mei, zoel zomerweer, lich te onweersverschijnselen, een bijna onbewogen zee, die gelaten berust in het vonnis, dat nu op het punt is te worden voltrokken. Een „dood vonnis' is gezegd, maar dat is het niet. Voorloo- pig is het niet meer dan een degradatie van zee tot boezemwater. In de ontspanningszaal, op FEUILLETON 29) „Ik moet echter deze waarschuwing voor mij houden", zoo ging Heinrich op ernstigen toon voort, „wanneer u mij niet tevoren belooft, dat u niet zult vragen naar de reden noch naar de oorzaak. Ik kan noch mag U daarop antwoorden. Het in acht nemen van de grootste voorzichtigheid houd ik voor allernoodzakelijkst." ,;Ik geef u deze belofte, u kunt spreken." „Het zal wel niet zoo heel lang duren, of de ver betering in uw toestand zal opgemerkt worden en van zekere zijde zal men wellicht eenigen argwaan gaan koesteren, wie het is, die die beterschap heeft bevorderd. Uw gunst wekt nijd en de afgunst ont ziet zich niet, te lasteren. Het zou tot gevolg kun nen hebben, dat ik uit dit huis werd verwijderd. „Nooit, wanneer u althans niet vrijwillig heen gaat." „Het kan evenwel gebeuren, mijnheer de Graaf. Zoo lang ik In uwe nabijheid ben wil ik voor uwe gezondheid, voor uw leven waken; zou ik echter mijn post hier moeten verlaten en thans, hoor toe, waarvoor ik waarschuw laat u niet overreden eenige medicijnen, welke ook, te gebrui ken, van welke zijde deze u worden voorgeschre ven." „Hoe moet ik dat verstaan? Wat meent u daar mede?" riep Albert uit, angstig geworden door den ernstigen toon van zijn secretaris. „Ook dan niet, wanneer Dr. Hauser mij deze voorschrijft?" „Ook dan niet! Maar verder kan ik u niets meer zeggen, moogt gij mij ook niets meer vragen." „Welk een raadsel!" Wil men dan mijn leven? Ik verzoek u, ik bid er u om, wat heeft dan toch deze waarschuwing te beduiden? Ik heb dan vij anden wie zijn die?" „Ik heb uw belofte, vraag mij niets meer." „Vijanden, die mijn leven willen? Wat heb ik arme zieke dan toch gedaan? Wat kan er aan mijn dood gelegen zijn? En wie kan u dat verraden heb ben, mijnheer Schwarz, waar u nog slechts twee weken hier is?" „Ha!" klonk het van zijn lippen en met de scher pe opmerkinsgave, hem eigen, als gevolg van het vele nadenken op zijn ziekbed, had hij de draad gevonden, die een dergelijke waarschuwing wettig de. „Ja, ik herinner mij!" zeide Graaf Albert tot zijn secretaris. Kwam y niet veertien dagen geleden, des avonds tien uur met den trein? Dr. Hauser en Roderich waren er beiden heengegaan en moeten op denzelfden tijd daar zijn aangekomen. Ik vraag mij alleen nog maar af, welk nut mijn dood voor Den Oever, heeft ir. Kamp, die ons namens de directie hartelijk heeft verwelkomd, een en an der verteld en nu loopen wij over de uitwaterings sluizen, waar „buiten" is het eb het Zui derzeewater snel door wegvloeit. Vijf en twin tig van zulke sluizen zijn er in den geheelen dijk tusschen Den Oever en Zurig. Samen zijn zij 300 meter lang en die diepte bij gemiddelden waterstand is ruim vier meter. Een 3000 m3 water per seconde vloeit er zoo ongeveer door weg. Ge begrijpt woeste kolken, een verbijste rende warreling van stroompjes, stroomen en schuimkoppen. Als de vloed komt opzetten gaan de schuiven, die bewegen tusschen -geweldige liertorens van beton, dicht. Zij gaan automat tiseh. Bij eb open, bij vloed dicht. Dat is alles heel precies uitgebalanceerd. Dit is nu allemaal al in werking. Want. ach, dat onnoozele gat van 450 meter, of alweer kleiner als ge dit leest, heeft eigenlijk heelemaal geen invloed meer. De Zuiderzee is practisch reeds een bezoemwater. Immers, het gat bij de Vlieter is eigenlijk geen gat meer, het is slechts een inzinking van den dijk, een inzinking tot zoo wat. 3.50 meter onder den waterspiegel. Want de beteugelingsdammen van keileem pp zink- stukken liggen er allang. /Zij vormen een drempel waar het water moeizaam over stroomt. Dp „Vlieter" een der vele vaartuigen van den dienst, brengt ons naar het gat. Wijf varen in het water, dat in theorie nog Zuiderzee is. Aan de overzijde van den „drempel" is de Noordzee of beter de rest van de Zuiderzee.i die met de Noordzee in open verbinding staat. Het water is er een stuk lager, zoo maar, zonder zichtbare afscheiding. Van een forschen stroom zooals door de uitwateringssluizen valt al heel wei nig te bemerken. Het lijkt of het water hier 1 in strijd met alle wetten der natuurkunde j sterk helt. Merkwaardig maar verbijsterend is i het niet. Van een strijd tegen het[ water geen j sprake. Men voelt het, hier is de overwinning j reeds behaalt, de vijand is neergeslagen. Al is j hij nog niet heelemaal dood. De geweldige grijpers werpen staag de bonken keileem neer. Het water biedt geen tegenstand meer, „het geeft zich gewonnen." Van zee tot boezemwater. Dat zal niet zout zijn, al zal de ontzilting natuurlijk geleidelijk komen. Maar nu reeds daalt het zoutgehalte sterk. In korten tijd van 23 milligram) tot 14 milligram per liter. Ook hier weer ziet ge het, de zee is overwonnen. Die laatste brokken keileem zijn de genade slag. Nu moet ge niet denken dat ge aan het eind van de volgende week maar dadelijk per auto van Wieringen naar Friesland kan rijden, want al is het gat dicht, de 2800 m. die van den win ter nog open waren, zijn maar niefj zoo opeens een rijweg. Zelfs geen rijwiel- of wandelpad. D)at duurt nog een paar maanden. Maar dat is werk van volmaking. Het moeilijke afsluitings werk is voltooid. Op die genadeslag na, waar aan een heele vloot medewerkt, zoo'n driehon derd vaartuigen, sleepbooten, baggermachines, perszuigers, grondzuigers, bakken- en drijven de kranen. Dit is wel verbijsterend, door kracht. Als Breitner het nog-eens had kunnen zien De zee overwonnen. B;e zee overwonnen. De binnenschepen tusschen Amsterdam en Harlingen varen niet meer vrij door. Zjj moeten worden geschut in de sluizen bij Kornwerderzand of bij den Oever. Rieeds schutten dus. Ook dit is alweer het bewijs, dat hen zou hebben? Mijn neef, die diep in de schulden zit, zou den erfgenaam worden van het groote stam goed. Ik weet, dat hij groote sommen schuld'g is aan de Manichaers, en dat hij mijn onderteekening heeft gevraagd voor een wissel van twintig dui zend thaler, betaalbaar bij mijn meerderjarigheid. Ik heb hem dit evenwel geweigerd, omdat ik hem niet mag lijden, integendeel zelfs haat! U moet een gesprek beluisterd hebben, het kan niet anders, hoe zou u, een vreemde, anders in dit afschuwelijk geheim zijn ingewijd. En de Saniteitsraad, Dr. Hau ser, die geraffineerde vlijer, die lekkerbek, een gastronoom van den eersten rang, die zijn zaligheid verkoopt voor een truffelpastei, dezen heeft hij ge dwongen mij te vergiftigen te dooden? Niet waar, zoo is het?" „Ik kan u daarop niet antwoorden." „U spreekt het echter niet tegen, dus heb ik goed geraden! Goede Hemel, in welke handen be vind ik mij!" „Laat u door uw fantasie niet te ver voeren, mijnheer te Graaf." „Het is geen fantase meer, het is de vreeselijke werkelijkheid! O, die ellendige kerel! Heden mijn zuster heeft het mij voorheen medegedeeld heeft hij weder om haar hand gevraagd en er op aange drongen, zich openlijk met hem te verloven, daarna zou hij rustig afwachten wanneer zij den trouwdag zou bepalen. Natuurlijk, deze verloving beteekende voor hem een credietbrief, een wissel op de toe komst; zij heeft hem afgewezen en nu ben ik het, die hem moet redden, tenkoste van mijn leven. Met ontzetting bemerkte ik, dat Rosamunde berouw scheen te hebben over deze afwijzing; vraagt hij haar nog eenmaal, dan vrees ik, dat zij „ja" zal zeggen, en heden morgen nog scheen zij voor hem te huiveren. Albert greep krampachtig Heinrich's hand en riep hartstochtelijk uit: „Red mijn zuster, behoed haar en mij voor dezen moordenaar en zijn medeplich tige." „Ik moet u beleefd verzoeken, mijnheer de Graaf, wind u niet al te zeer op, behoud uw kalmte. Laat mij niet gekweld worden door de gedachte, dat ik met mijn waarschuwing te veel heb gewaagd, dat ik uw verstandige inzichten, niettegenstaande uw jonge jaren, te hoog heb geschat. Toen ik voor veertien dagen van het station hier heen ging, nam ik mij vast voor noch met een enkel woord, noch door eene waarschuwing uw rust te verstoren, omdat ik uw persoon mij geheel anders had voorge steld. Inplaats van een knaap, geestelijk en licha melijk ten achter, nog een verwend kind, ontmoette ik een jongeling, verstandig goed ontwikkeld, van edele opvattingen, vriendelijk en voorkomend, li chamelijk wel zwak, maar voor zijn jaren zeer ver standig, met een helder oordeel en een goed inzicht. Bij de eerste ontmoeting voelde ik mij tot hem aan getrokken; hem, zoo nam ik mij voor, wilde ik een trouwe wachter zijn, maar, zoo bleek het mij later, op zijn medewerking valt te rekenen en zijn energie en wilskracht zullen hem in staat stellen, als het er de zee geen zee meer is. HaringertTcomen over den drempel ook niet meer binnen. Maar groot is het meer voorloopig nog, want wij weten het, slechts een stuk is ingepolderd. Aan dat stuk hebben wij een vluchtig bezoek gebracht; gereden over ^e reeds verharde wegen die al mooie namen dragen: Sehagerweg, Hoorn- sehe weg, Schelpenbolweg, Botterweg, omdat daar een paar half vergane botters zijn gevonden taardenweg voor een paardengeraamte, dat in zee lag en nog veel meer. VoorbijLJe sluis bij Kolhorn reden wij, de sluis, waarin 9e schepen die van „buiten" komen, vijf meder moeten zak ken. Een bijzondere eone'tructie was daarvoor noodïg, de schepen schutten snel. Wij kwamen bij Slootdorp. Daar staan al heel wat huizen en wonen ar een dertig gezinnen. De provinciale waterleiding- en electriciteitsbe- drijven zijn er in volle actie. Er(' is een mooie "Brink kinderen speelden er in/ wording. 'Drie kerken een èfed. Hervormde, een*-Gere formeerde en een U.K. zijn in aanbouw. Ook scholen. De. P.T.T. is èr reeds vertegenwoordigd Woensdag zal prinses Juliana. dit dorp bezoe ken en een gedenksteen onthullen in de Hervorm de Kerk. Wat er ook zijn massa's kleine vliegjes, die het verblijf er wel zeer onaangenaam maken. Maar zij zullen verdwijnen. D|e rest blijft. De dorpen, de terp, de landbouwloodsen, het mooie Groningsche vee dat op de weiden graast. Elders wast het koolzaad welig of er groeit de winter- gerst. Zoowaar, in de polder kwamen wijl een auto van een groot Amsterdamsch modemaga zijn tegen. Op den dijk beleefden wij het naderende ein de van de Zuiderzee, hier in den, polder zagen wij de. nieuwe geboorte van land aan diezelfde zee ontworsteld. Faeta et Diata. 1849. De waterstaatsingenieur B. P. G. van Diggelen publiceert zijn plan tot bedijking en droogmaking van de Zuiderzee, Wtadden- en Lauwerzee. 1865. Oprichting van de Ned. Mij. voor Grondcrediet, welke aan de ingenieurs J. A. Beyerinck en T. J. Stieltjes opdraagt, een plan te maken tot drooglegging alleen van heti zui delijke deel der Zuiderzee, omdat het plan Van Diggelen finantieel en technisch niet uitvoerbaar werd geacht. 1866. Publicatie van het plan Beyerinck, c.s. (afsluitdijk via Urk.) 1873. Een inmiddels ingestelde staatscom missie rapporteert, dat het planBeyerinck uit voerbaar is, doch dat het werk van staatswege moet worden aangevat. 1875. De waterstaatsingenieur Wi- E. Lee mans is gereed met de hem opgedragen, nadere uitwerking van het plan. 1877. Indiening van een wetsontwerp door het ministerie Heemskerk tot uitvoering van het plan BeyerinckStieltjesLeeman 1878. Intrekking van het wetsontwerp d. het ministerie Kappeyne van de C'oppello. 1882. Het Friesche kamerlid A. Buma dient een wetsontwerp in, behelzende eeri nieuw on derzoek naar de mogelijkheid, om de geheele Zuiderzee met de Wadden te bedijken. 1883. Het wetsontwerp Buma wordt ver worpen. 1886. Oprichting door de heeren A. Buma mr. P. J. G. van D|iggelen, A. O. Wertheim, H. O. van der Houven van Oordt, e.a., van de Zui- derzee-vereeniging, beoogende het instellen van toe komt, zich zelf te redden. Eenmaal moest de tijd toch komen, dat ik iemand in het slot op de hoogte zou moeten stellen van mijn vrees, die ik koesterde, de Graaf, uw vader, of u. En het verheugt mij, niet in mijn verwachting te zijn teleurgesteld, dat ik het heb durven wagen u mijn vrees kenbaar te ma ken. Niemand beter dan u zelf kan het gevaar ontwijken nu u is gewaarschuwd. Maar ik verzoek u zoo dringend mogelijk, mijnheer de Graaf, het hoofd koel te houden, uw zelfbeheersching te be waren, en op deze wijze te voorkomen, dat men achterdocht zal krijgen. ,Hier heeft u mijn hand, mijnheer Schwarz, ik beloof u mij kalm te zullen houden; ik ben moedig genoeg dit gevaar onder de oogen te zien, moed is mij aangeboren. Wat mij tevoren zoo aangreep, was niet de vrees voor den dood, maar het pijnlijk ge voel, zonder strijd, zonder mijn tegenstander in de oogen te kunnen zien, omgebracht te worden." Heinrich had Albert's hand gevat en stevig ge drukt, terwijl de jonge Graaf met ontroerde stem voortging: „U heeft het leven van Rosamunde gered, u redt ook het mijne, u maakt mij weder gezond hoe zal ik u daarvoor danken!" „Ik eisch geen anderen dank, dan dat U mij zult vergeven, wanneer u eenmaal wellicht mocht ge- looven, dat ik tegenover u een onrecht heb begaan." „Dat zal wel nimmer gebeuren." „Wie weet! Er zijn nu eenmaal dingen, die de een als een plicht, de ander als eene plichtverzaking beschouwt." „O, neen, neen! U kan niet anders handelen dan plicht en geweten u voorschrijven te moeten doen. Ik zal steeds begrijpen, dat deze factoren steeds uw daad beheerschen. Wat ook zou kunnen gebeuren, nooit zal ik aan u twijfelen." Hij drukte Heinrich's hand nog vaster en zeide: „Van heden af zijt gij niet mijn dienaar, maar mijn vriend!" „Niet al te vlug, mijnheer de Graaf, geen over ijling. Niemand mag vermoeden, dat er nog wat anders tusschen ons bestaat, dan de verhouding tus schen heer en dienaar. Men mag aan het vermoe den niet den "kleinsten toegang openen om hem te doen binnengaan, en geloof mij, onze tegenstan ders zullen de oogen open houden. Doch nog één verzoek: Laat door geen enkele bijzondere trek op uw gelaat blijken, wat gij weet, wanneer de dokter bij u komt; wees vriendelijk, beloof mij, nauwkeu rig nota te nemen van hetgeen hij u voorschrijft, en wees vooral op uw hoede tegenover graaf Ro derich. Ieder woord, dat zijn aandacht trekt, zou de catastrophe met geweld kunnen bespoedigen. En nu nog eens.: Uw toenemende genezing moet allen bewoners van het Slot, zonder uitzondering, geheim blijven, tot zij geheel voltrokken is." „Ik versta en begrijp u, u is een goed diplo maat." „Noemt u het noodweer! Met uw verlof zal ik thans den brief naar de residentie schrijven en wat later mij op weg begeven." een nieuw finantieel en technisch onderzoek der Zuiderzeedrooglegging. 1887. Als opvolger van den heer J. van der Toorn wordt ir. O. Lely benoemd tot hoofd van het technisch bureau der Zuiderzee-ver- eeniging. 18871891. Publicatie achtereenvolgens v acht nota's van ir. Lely nopens de technische es finantieele zijde eener drooglegging van de Zui. derzee afsluitdijk via Wieringen en onderver. deeling in vier polders met openlating van; ees IJsselmeer. 1892. Instelling eener staatscommissie tot onderzoek van het plan Lely. 1894. Rapport der staatscommissie. 21 van de 27 leden oordeelen, dat het plan in 's lancta belang moet worden uitgevoerd. 1901. Indiening, gevolgd door intrekking van een wetsontwerp tot gedeeltelijke uitvoering van het plan Lely. 1907. Dito.' 1916. Dr. Lely voor de derde maal minister van waterstaat, dient een wetsontwerp in tot. uitvoering van het plan Lely. 1918. De volksvertegenwoordiging keurt het wetsontwerp goed, dat op 14 Juni 1918 als wet in het staatsblad no. 354 wordt opgenomen, 1918. 16 Juli, instelling van den Zuiderzee raad, die de regeering van advies en bijstand zal dienen. 1 1919. 31 Mei, instelling van den technischen Dienst der Zuiderzeeewrken. 1920. Begin der werkzaamheden onder lei ding van ir. Wprtma.n, directeur generaal van Waterstaat. 1920. 20 Juni, de eerste openbare aanbeste ding van het eerste werk. De beteugeling der diepe geulen van het Amsteldiep, bewesten Wie ringen. 1 1 1922. Invoering van het beperkte werk plan in verband met den toestand van1 's Rijks finantien. 1925. De dijk WieringenN. H. kust 2 km. lang voltooid. 1926. Besluit tot versnelde uitvoering der Zuiderzeewerken. 1926. 4 September oripchting van de Muz (Mij. tot uitvoering van Zuiderzeewerken N.V., bestaande uit de vier belangrijkste firma's op dit gebied: Van Hattum, Bos, Volker en Holl. Aanneming Mij.) onder leiding van een door )den minister benoemd/en directeur-hoofd-uitvoer- der ir. -J. A. Ringers. Deze oprichting resul teerde uit de omstandigheid, dat men uitvoering in eigen beheer ongewenscht achtte. 1929. 1 Meiir. V. J. P. de Blocq van Kuf- feler volgt ir. H. Wortman op als directeur-ge neraal van de Zuiderzeewerken. 1929, 27 Juli; de dijk den OeverM;edem- blik voltooidd. I 1930. 1 Jan; instelling van den dienst voor het in cultuur brengen van den Wieringermeer- polder; directie :ir. S. Smeding, ir. F. P. Mesu en ir. Alph. Roebroek. 1930. 10 Februari; de beide gemalen worden in werking gesteld om de Wieringermeer droog te malen, welk werk in zes maanden tijds vol tooid werd. 1930. 24 Maart; de commisSjeVjgserfng brengt rapport uit i.z. uitgifte der Zuiderzee- gronden. 1 1930. 7 Sept.; het eerste koolzaad wordt in den Wieringermeerpolder gezaaid. 1930. 1 Dec.: opening van het eerste post station in den nieuwen polder bij sluis I. 1930. 6 Dec.; de eerste wintertarwe wordt gezaaid. I „Doe dat, mijnheer Schwarz, een wees verzekerd, dat ik alles, tot het geringste toe, doen zal wat u mij aanraadt. Nogmaals mijn dank." Heinrich ging naar zijn kamer, schreef een brief naar tante Koch, en nog voordat de zon geheel was ondergegaan, verliet hij het slot, om in de eerste plaats de boodschap over te brengen in de woning van den houtvester. De schemering was reeds gevallen en had een donkere sluier gespannen over bosch en veld, toen Heinrich de woning van den houtvester naderde. Hij dacht er over na of hij zijn jongen meester niet zou mededeelen, wie hij eigenlijk was. Albert zou, daarvan was hij tenvolle overtuigd, onmiddellijk zijn rechten willen erkennen, hij zou hem wellicht wel willen helpen naar het middel te zoeken, om de bewijzen daarvan in handen te krijgen. Maar neen, daartegen verzette zich zijn gevoel. Ook de po gingen, door Albert aan te wenden, zouden grenzen hebben, die niet overschredeh zouden kunnen wor den, zoodra de eer zijner grootmoeder en die van het geheele Huis daarbij op het spel stond. Want het erkennen van Heinrich's rechten zou tegelijk eene bekentenis zijn van de schande, die haar zou treffen. Alleen, wanneer men haar de onweerlegbare bewijzen voor de oogen zou kunnen leggen, dan pas zou hij zijn rechten kunnen doen gelden. Vrijwil lig zou zij er nooit toe zijn te vinden en zonder be wijzen was het toch eigenlijk een dwaasheid te ge- looven, dat hij zijn rechten zou verkrijgen. Neen, hij moest verder strijden, zoeken en uitvorschen en op het toeval vertrouwen. Dit was hem reeds won derbaarlijk gunstig geweest. Het was nog licht genoeg om alle voorwerpen te kunnen onderscheiden en hij zag dan ook zeer dui delijk voor de woning van den houtvester een jong meisje op een bank zitten, dat, zoodra zij hem zag. meermalen haar zakdoek tegen de oogen drukte en dan vlug in huis ging. Weinige oogenblikken later betrad ook Heinncn de vestibule, maar zag niemand. Hij wachtte een oogenblik, hoestte een paar malen, maar het bleef stil. Nu wendde hij zich naar een deur, rechts van het huis en klopte tamelijk luid aan. Onwillekeurig schrok hij terug, want plotseling klonk achter de deur een akelig luid gelach, ge volgd door een gillenden roep: „Is u 't, Constance? „Neen," antwoordde Heinrich. „Ik heb u wel gezien, u is het toch," vernam hu van binnen. „Zou het een waanzinnige zijn?" dacht Heinncn. en mijn grootmoeder heette Constance. Dwaas heid!" sprak hij luid, „verstandig zijn en niet alles wat je hoort en ziet, met het geheim van je leven in verband brengen, het zou je misschien van den rechten weg brengen." (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1932 | | pagina 4