Oog in Oog met de Dieren der Wildernis Oris Couranten verhaal Pluimveeteelt Wiersma, naar Schoorl. j. Dekker, naar Oudorp d. Bijlstra naar Westdongeradeel. Wed J Huizenga-Noorloos,^naar Deventer. j. Booy' en nuu-ois" --- gezin naar Hensbroek. Ingekomen personen: Jb. Leegwater en gezin van Heerhugowaard A. Kromhout, van Alkmaar. K, Glas van Krefeld (Duitschl.) J. C. F. Kanist van Alkmaar j de Boer van Beemster M. Wagenaar van Barne- veeld. J- Koster van Hengelo. humor en satyre uit heel de wereld. De gierigheid en zuinigheid der Schotten is be kend en haast spreekwoordelijk geworden. Een sterk staaltje. In een trein zat een Schotsch echtpaar, man en vrouw. Het was een boemeltrein en op ieder station stapte de man uit, rende als een pijl uit een boog het perron op, kwam enkele minuten later hijgend, bezweet, buiten adem, terug en zoo voorts. Op ieder station herhaalde zich dit schouwspel. Een van de medereizigers, die nogal nieuwsgierig was aange legd, kon zich tenslotte niet meer inhouden en vroeg, toen de schot weer een perron opgevlogen was, aan zijn echfgenoote: „Mevrouw, wat doet Uw man toch steeds op ieder perron, dat hij zoo be zweet en hijgend weer terugkomt, juist voordat de trein vertrekt?" „Tja, ziet U," zegt zijn ega, „Wij zijn naar den dokter in de stad geweest en die heeft gezegd, da. mijn man een hartkwaal heeft en dat hij ieder oogenblik kan doodblijven.... en nu neemt hij steeds een spoorwegkaartje van de eene halte naai de andere!" Tableau! De dichteres, mevrouw Zwaaropdehand, zit in de tram Naast haar zit een vrouw, waarmede zij een ge sprek begint. „Ach!" zegt de dichteres," nu is het winter. Hoe verschrikkelijk guur is toch deze tijd! Geen bloempje, dat meer bloeit, geen roosje dat meer geurt, geen straaltje zon om ons harte te verwarmenIk zou steeds willen weenen, als het winter is. En dan stijgt een brandend verlangen in mijn ziel omhoog, een verlangen naar warmte, koes terende warmte, naar zon en vreugde, naar den zomer! Gaat het U ook niet zoo?" Maar de vrouw, die met open mond had geluis terd, schudde het hoofd en antwoordde: Nei hoor! Me man is ommers kolenhandelaar!" Waarom ga je ook niet eens naar Italië? Daar heb ik vijf redenen voor! En die vijf zijn?Eeri vrouw en vier kinderen! „Meneer Leeman, Uw vrouw bevalt mij heeiemaal niet!" zei de dokter met een zorgelijk gezicht, nadat hij de patiënte onderzocht had. „Mij ook al lang niet!" zegt Leeman, „maar wat wilt Uhet is een goede huisvrouw, ze verzorgt de kinderen en het huishouden' opperbesten daarom wil ik maar niet klagen!" Jiddisch! Heeft Cohen nog al moeite gedaan om je die goederen te verkoopen? En of! Moos heeft z'n armen bijna afgepraat! De oorzaak. Snugger was zich niet bewust bij zijn eigenge maakt radiotoestel een fout te hebben gemaakt. En toch was de ontvangst nihil! Daarom noodigt Snug ger zijn vriend uit om eens te komen kijken. Han sen weet nogal wat van radio. Hij kijkt en morrelt wat aan het toestel, krabt zijn kale schedel en zegt DE PANTER SATAN. GEVANGEN EN WEER ONTSNAPT. EEN LEVENSGEVAARLIJKE DRESSUUR. Door EEN DIERENTEMMER. Het was een zwarte panter en ik gaf hem den naam van Satan omdat hij in werkelijkheid een satan was. En zoo sluw, geraffineerd en daarbij zoo demonisch Roofdier had ik nog nimmer ont moet. Ik ving hem in de buurt van Klaten, een klein dorpje tusschen Djokjakarta en Soerakarta op Java. Vandaar nam ik hem mee naar Europa en dres seerde hem. Voor hij echter in mijn bezit kwam was hij de schrik van vele dorpen en had reeds den dood van vele inboorlingen op zijn geweten. Ondanks de tal rijke vallen en de ijverigste nasporingen, gelukte het niet dezen onwelkomen gees'el van de streek onschadelijk te maken. Toen men hem op zekeren keer werkelijk had omsingeld richtte hij een ver schrikkelijk bloedbad onder zijn vervolgers aan, verwondde zes mannen doodelijk en zette zich den koningskroon op den kop door met een schreeuwen den Javaan in den bek met een sprong over de jagers heen te springen en in het dichte bosch te verdwijnen. Te herkennen was hij gemakkelijk genoeg want hij miste bijna zijn geheele rechteroor. Ik was in het geheel niet van plan om op de roofdieren jacht te gaan daar ik toendertijd als east bij een bevrienden Chinees logeerde die daar uitgestrekte plantages rijk was. Op een inspectiereis klaagden hem de inboorlingen luid hun nood en hij wendde zich tot mij met het verzoek of ik er kans toe zag den duivel een kopje kleiner te maken. dan peinzend: „Je hebt zeker de laatste lichtre- kenlng niet betaald, is niet?" Hoe staat het met den patient, zuster? Hij fantaseert, dokter! Fantaseeren? Is het erg? Jawel, dokter, coen u gisteren wegging, zei hij: „Is die idioot verdwenen?" En dat was zijn laatste verstandige woord! Je ziet er in den laatsten tijd zoo vermoeid uit! Ja wij moeten op kantoor har werken! Zoo? Wat is er dan aan de hand? Onze chef heeft gummizolen gekocht en nu zitten wij steeds in angst! DE AUTEUR. Door JAN VAN DAM. Er was eens een arme drommel, die net genoeg bezat om niet van honger om te komen. De ironie van het lot wilde, dat de stakker, die behalve arm, ook nog leelijk was, den naam droeg van Deodaat Knap. Deze Deodaat Knap bezat een onverzadig bare leeswoede, die hem den eenen roman na den anderen deed verslinden. Op zekeren dag viel onzen vriend een erfenis ten deel. En die erfenis bestond uit een.... papegaai. Hij dacht er niet aan het beest te verkoopen, doch plaatste den vogel in zijn kooi voor het eenigste raam van zijn zolderkamertje. Daarna bracht hij De papegaai in zijn schitterenden groen, geel en rooden vederdos, boog rustig zijn kop en gaf ver trouwelijke, kleine knipoogjes, maar zei geen woord. Zijn meester kreeg weldra genoeg van deze vruchtelooze pogingen en verdiepte zich in zijn lionderd-acht-en-tachtigsten roman, waarin juist de heldin, een aanminnige, slanke blondine, haren geliefde terugvindt. Dit soort lectuur nam den goeden man zoodanig in beslag, dat hij hardop las met een van emotie bevende stem. Beurtelings gaf hij de hartstochte- leke verklaringen van den held weer, de tranen van de gravin, de verdenkingen van den graaf, de be schrijving van 'n reis door Italië, de aankomst van den Commissaris, enz. Als hij aan de laatste bladzijde gekomen was, nam hij een ander exemplaar en las met evenveel emotie en gevoelsuitbarsting van den held, de vrees van de markiezin, de achterdocht van den markies, de schilderingen van Monte-Carlo, de arrestatie door den detective, enz. Sedert de papegaai bij hem verbleef had hij op deze manier reeds talrijke boekwerken doorgewor steld. Op een dag, dat hij juist een buitengewoon span nend verhaal uit had en met ontroerde blikken naar zijn armelijke omgeving zat tte saren, zonder hier echter iets van te zien, klonken plotseling de vol gende woorden, met een grafstem geuit: „Een heer lijke parfum hing in het vertrek Deodaat was niet eens verwonderd; dit brokstuk paste zoo wonderwel aan zijn gedachtenging. De stem vervolgde: „Op het meer, waar de zon onderging, vond hij in den rose-rooden gloed de rozen weer van de wangen zijner geliefde Nu stond Deodaat toch op; verbaasd keek hij rond vanwaar deze poëtische uitingen kwamen. Verwonderd trad hij terug, toen hij zijn papegaai op plechtigen toon de volgende woorden hoorde uitspreken: „Slang die ik aan mijn boezem gekoes terd heb De woorden door den bedrogen echtgenoot uit gesproken. Treurig en waardig sprak de papegaai de droevige woorden. Deodaat kreeg er de tranen van in de oogen. Ondertusschen ging de vogel voort met Zijn inlanders liepen stuk voor stuk van hem weg en nieuwe waren er niet te krijgen, daar de menschen te bang waren voor den zwarten panter. De voorbereidingen. Daar ik wel reeds gevlekte, doch no.g nimmer een zwarten panter had gevangen, lokte mij het idee wel aan en ik bood gaarne mijn diensten aan onder voorwaarde dat ik een aantal jagers tot mijn be schikking kon krijgen die voor geen geruchtjever vaard waren. In Djokjakarta schafte ik mij de be- noodigde voorwerpen voor de jacht aan en nu was het wachten op den panter die zich echter drie weken lang nergens vertoonde. Uit ervaring wist ik evenwel dat het beest binnen afzienbaren tijd weer te voorschijn zou komen en op zekeren dag kregen wij dan ook de tijding dat in de buurt van Klaten een zwarte panter op klaar lichten dag een kalf uit het dorp had gehaald. Onmiddellijk begaf ik mij met mijn 44 mannen naar het dorp. In het dorp gekomen stuurde ik verspieders uit die het beest op het spoor moesten zien te komen. Deze keerden den volgenden dag al doodelijk ver schrikt bij mij terug om te vertellen hoe de panter dien nacht tot heel dicht bij het vuur was gekomen en zij het gelukkig nog bijtijds hadden bemerkt om hem op de vlucht te jagen. Nu gaf ik bevel dat er in de buurt van alle dor pen en veekralen vallen moesten worden opgesteld. Bovendien werden er vangkuilen gegrave. In de hierop volgende vijf nachten bleef het lok aas in de vanggroeven en korven onaangetast, waarmee de panter bewees dat hij niet de eerste de beste was. Wij wachtten nog drie dagen dochc het dier kwam niet in onze nabijheid. Ik trachtte hem met ketellawaai schrik in te boezemen, resultaat, nihil. De panter scheen als van den aardbodem wegge vaagd. Door een wolkbreuk, die alles weg scheen te spoelen waren wij gedwongen nog vier dagen op deze plaats te verblijven en er was reeds een maand verloopen toen ik plotseling het bericht kreeg dat in den omtrek uit een Bungalow een tweejarig kind was gestolen. Spoedig vertrokken wij naar dit oord, dat negen kilometer verder lag. In den tweeden nacht na aankomst hoorde ik brokstukken te citeeren uit de romans, die hij zoo vaak had hooren voorlezen. Hij gooide alles door elkaar, nam het begin van den eenen roman, een middengedeelte uit een vol genden en het slot weer uit een anderen. Zoo ging het verscheidene dagen. De vogel vertel de in de bontste volgorde steeds hetzelfde verhaal van gebroken trouw en schuldige liefde. Deodaat kreeg een uitstekend idee; hij begon alles op te schrijven wat de vogel kakelde. Binnen een maand had hij tweehonderd bladzijden. Toen gin gen juist de beideg elieven dood. Hij zette er toen maar een streep onder. Hij voorzag het manuscript van een passende titel en zond het naar een uit gever. Vier dagen later ontving hij bericht, luidende: Roman buitengewoon. De romans van Deodaat Knap zijn tegenwoor dig allang in het vergeetboek geraakt; niemand leest ze meer. Ze zijn verdrongen door andere romans, die hetzelfde genre weer op andere wijze behandelen. Toch waren de boeken van Deodaat Knap een merkwaardige gebeurtenis, wanneer men in aanmerking neemt, hoe onverdeeld gunstig hun ontvangst was bij critiek en pers. Wel waren er eenige afgunstige zielen, die spraken van 'n „on samenhangend geheel" en slordigheid van stijl, maar deze onvriendelijkheden konden niet verhin- deien, dat verscheidene boeken een tweeden; ja zelfs een vierden druk beleefden. In minder dan geen tijd was onze Deodaat zooal niet beroemd, doch zeer bekend enzeer gezocht. Hij had een flink inkomen en verhuisde van zijn zolderkamer tje naar een keurig villatje. Tot zijn eer dient ge zegd. dat hij den stichter van zijn fortuin alle eer bewees, die dezen toekwam. De vogel werd in een schitterend vergulden kooi gezet en had een le ventje als een prins. Nog steeds ging de vogel door met zijn aanha lingen uit boeken. lederen morgen sloot Deodaat zich in zijn werkkamer op met den papegaai. Wat daar voorviel wist niemand, maar de romans ble ven verschijnen met de regelmaat van een uurwerk. Het laatste boek werd echter door het publiek zeer koel ontvangen. De critiek had gelijk. Het publiek heeft trouwens altijd gelijk. Het oordeelt scehrp en meedoogenloos. Het was de eerste en de laatste roman, dien Deo daat uit zijn eigen fantasie geput had; de vogel was dood. J.tnge naantjes. Het hanenvraagstuk is een moeilijk probleem in de pluimveeteelt, behalve dan voor eendenhou- fders. Omdat velen dezer laatsten 'het echter nog maar steeds niet blijken te weten, herhalen we het nog eens, dat het aan tweedaagsche eend kuikens gemakkelijk te zien is, of men met vrou welijke eendjes, dan wel met (mannelijke) woerd Jes te doen heeft. Dat vast te stellen, gaat op dezelfde manier als met konijnen. Men legt de jonge eendkuikens met den rug op de vlakke hand, het buikje naar boven den kop naax eigen lichaam gekeerd. Met den vinger drukt men nu eenigszins het achterlijfje in, schuins naar den kop van het beestje toe. Bi] eendjes zal dan de anale opening niets bijzonders laten zien, maar bij woerdjes komt daaruit een nietig lichaampje, naar buiten, ter grootte van niet meer dan een speldekop. Men begrijpe dus wel, dat er voor een juiste onderscheiding wel eenige oefening van 1100de is, welke men echter door onderlinge vergelijking van de verschillende waarnemingen zeer wel kan opdoen. Het opmerkelijke is, dat de aangeduide onderscheiding der kuikens na en kele dagen reeds niet meer kan worden gemaakt, omdat het kleine orgaan der woerdjes dan, niet meer naar buiten treedt. Wie het vroegste mo- Ishna, een Javaansche jachthond, die zich zeer aan mij gehecht had, woedend blaffen. Ik rees van mijn rustbed op en greep mijn gereed liggend geweer. Tegelijkertijd knipte ik mijn zaklantaarn aan en ik bemerkate tot mijn groote verbazing dat de hond met ingetrokken staart de tent uit vloog, achter hem aan een zwarte schaduw. De kans om te schieten was reeds voorbij. Ik sprong mijn tent uit en ik kwam nog juist op tijd om de zwarte schaduw langs het kampvuur te zien sluipen. Zoo snel ik kon bracht ik het geweer aan mijn wang, een schot deed de takken kraken, daarna stilte. Mijn schot had alleen allen uit hun slaap gewekt doch helaas geen doel getroffen. De dapperheid van dit dier was ongelooflijk, en het had maar heel weinig gescheeld of ik was daar zelf het slachtof fer van geworden. Thans kan mij nog een huive ring van schrik overvallen, wanneer ik eraan terug denk in welk groot gevaar ik heb verkeerd. Uit de val ontsnapt. Men kan zich uit het volgende voorbeeld een goed denkbeeld van de gevaarlijkheid en de bijna men- j schelijke hardnekkigheid van het dier vormen. i Den volgenden nacht was hij ondanks het schot j van den vorigen avond wederom in mijn nabijheid geweest en thans had het avontuur al een heel j eigenaardig verloop gehad. Toen wij n.l. den derden dag de vangkuilen in specteerden, bemerkten wij tot onze groote verba- i zing dat van een de bedekking van rijshout was 1 verbroken dochde kuil was leeg. Aan de sporen der klauwen in de wanden en een bosje zwart haar dat wij aan een der takkenbosschen vonden, be- 1 merkten wij dat onze vriend een bezoek aan den kuil had gebracht doch het daar waarschijnlijk .minder prettig had gevonden en kans had gezien om uit de 3 M. diepe groeve te ontsnappen. Dit is een geweldige prestatie, die naar mijn weten, nog nimmer is overtroffen. Wij lieten ons echter niet ontmoedigen en beslo ten vol te houden. Drijfjacht bij dag en nacht. Thans werd een drijfjacht ingesteld, die onafge broken dag en nacht voortduurde: overdag door kruisten wij onvermoeid de geheele streek, bronzen bekkens dreunden door het woud, trommels en ment van waarneming laat passeeren, kan eerst als de eendkuikens circa vier maanden oud zijn, aan andere kenmerken de geslachten onderschei den. Jonge woerdjes of haantjes kunnen nimmer met voordeel worden grootgebracht, tenzij men ze voor* fokdoeleinden noodig heeft. Men begrijpt dus wel wat het lot der jonge eendwoerdjes is. Ze gaan voor een cent of vijf aan de liefhebbers weg, of wat handige opkoopers trachten het goedje op de markten der groote steden te slijten aan de aspirant eendeneiereneters, maar de mees ten sterven een zeer vroegtijdigen, over het al gemeen pijnloozen dood. Met jonge kiphaantjes staat het geval heel anders'. Er bestaat inderdaad een mogelijkheid om direct na de geboorte de hennetjes van de haan tjes te onderscheiden en wel door de kleur van het dons. Daartoe is het dan noodig om bepaalde rassen met elkaar te kruisen, maar de rassen, welke daartoe worden vereischt, behooren geens zins tot de nutrassen, d.w.z., die, welke1 verdie nen om haar eierproductie en vleeschwaarde al leen te worden aangehouden. De kruisproduc- ten kunnen noch als nut-, noch als sporthoem eenige waarde laten gelden. Aan scheikuikenteelt dat is de officieele benaming hebben we dus practisch niets. Van jonge kipkuikens hebben we eenvoudig de ontwikkeling af te wachten om te kunnen vast stellen wat haantjes zijn en wat hennen. Ten over vloede vermelden wë nog even, dat al dat hocus pocus van menschen, die met een boven) de eie ren zwevenden gouden ring of door andere kunst middelen meenen te kunnen vaststellen of er haantjes dan wel hennetjes zullen worden gebo ren, niets anders dan armelijk geleuter is. De jonge haantjes zijn stroppen in de kippen houderij. Van de lichte rassen kunnen we het ge slacht met 3—4 weken vaststellen aan de ont wikkeling der. kopversierselen. Van de zwaar dere rassen laten de kuikens ons nog; een paar weken langer in twijfel en van haar) zegt het veerenkleed ons dan het meest. Op dien leeftijd hebben de jruikens ons natuur lijk al heel wat aan voeder gekost. Waar het hier jaarlijks tien millioen haantjes in pns land geldt mag men aannemen, dat deze jonge dieren ons een schadepost van enkele millioenen guldens be rokkenen. We zouden deze hebben bespaard, als het mogelijk ware om haantjes pp eenzelfde wij ze te onderkennen als jonge woerdjes. Omdat we veel aan de jonge haantjes hebben uitgegeven, voor we ze als .zoodanig konden on derscheiden, vinden we het zonde om ze tot el- ken of geen prijs op te ruimen en gaan we door met ze te voederen, tot ze het' slachten of ver koopen waard lijken. Het is over het algemeen goed geld naar kwaad geld smijten. Met de hui dige prijzen van het slachtge vogel te levert het zeker geen voordeel op om jonge haantjes aan te hóuden. Speciaal de haantjes van lichte rassen kunnen ons nimmer opbrengen, wat ze aan on derhoud hebben gekost. Wet jijaden daarom: slacht ze en eet ze op, zoo gauw ze te kennen zijn. Heeft' men er veel van verkoop ze dan al is het voor een dubbeltje per stuk. Het is bovendien slecht om jonge hennen' Pij jonge hanen te laten loopen. De hennen worden daardoor vroegtijdig geslachtsrijp, waardoor ze nimmer volkomen uitgroeien, nooit de ontwik keling en sterkte krijgen, welke voor goede eier producenten onontbeerlijk zijn. Wil men, om wel ke reden dan ook, de jonge haantjes/ niet aan stonds opruimen, dan moet men ze toch zoo spoedig mogelijk scheiden van de hennen. tamtams roffelden, klappers ratelden, fluiten en schreeuwen doorgilden dal en bosch. 's nachts werkten wij met fakkels en brandende houtsblokken. De geheele week was er opwinding, die zich zoowel aan de menschen als aan de dieren mededeelde. Ik zelf was ten prooi aan een heftige gemoedsbeweging. Ik had nog maar een verlangen en dat was de panter dood of levend in handen te krijgen. Nadat hij ons nog een keer ternauwernood was ontsnapa volgden wij ihem in een streek waar de natuur ons de behulpzame hand toestak. Aan de eene zijde van ons kamp stroomde de Bengawan die ook wel solo genoemd wordt, aan den anderen kant verhief zich een gladde hooge rots wand, die ongeveer 600 M. van ons verwijderd, in een rechten hoek naar de rivier liep. Onbedriegelijke voorteekenen, als de massavlucht van wilde zwijnen, apen en andere'dieren, zeiden mij dat hier een roofdier moest huizen en wanneer dit de panter was, dan kon ik voorwaar van geluk spreken. Op zekeren dag zocht ik reeds twee uur lang de streek systematisch met mijn verrekijker af, voor welk doel ik in een bijzonder hooge palmboom was geklommen. Plotseling bemerkte ik hoe de apen in de nabij heid bliksemsnel van den grond naar de hoogste toppen der boomen klommen en daar luid begonnen te krijschen en snateren, hetgeen een teeken van onrust is. Omsingeld. Ik liet mij zoo snel naar beneden glijden dat ik het vel van mijn handen scheurde. Ik liet onmid dellijk den uitgang van den vierhoek tusschen de rivier en de rotsen versperren door netten en wat overbleef aan netten en touwen, werd langs de rivier gespannen. Toen wij geen materiaal tot onze beschikking hadden, vervingen wij het door lianen en jonge stammen en maakten zooên nauwe omras tering tot thans ontsnappen niet meer mogelijk was. De avond viel met al haartropischebekoorlijk heden. Boven onze hoofden lichten de sterren en door de struiken en boomen scheen een geheim zinnig ruischen te dwalen, de stem van het oer woud.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1932 | | pagina 5