11 li '32 Beperking der Werkloosheid door verkorting van den Arbeidsduur West-Friesche gedachten in het West-Friesch dialect Oog in Oog met deflieren der Wildernis Brief uit het Buitenland Door J. MEIJER Azn. Directeur van het Centraal Bureau vootr Verificatie en financieele Adviezen der 'Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten. In het voorgaande artikel werd grootendeels aan de hand van statistische cijfers aangetoond, welken omvang de werkloosheid heeft verkregen. Daar de statistieken in de verschillende landen nog on voldoende zijn, ligt het voor de hand, dat de toe stand nog ernstiger is, dan uit de cijfers is af te leiden. Men kan er zich nauwelijk een voorstelling van maken, welke millioenenmassa's mannen, vrouwen en jongeren uit de meest verschillende bedrijven en beroepen werkloos zijn. Wat dit beteekent aan verlies aan volkskracht en moreele waarde, isniet te schetsen. Het grootste gevaar loopt de z.g. rij pere jeugd (van 1611 jaar). De waarde der per soonlijkheid wordt door de werkloosheid aange tast. De krachten verzwakken en gaan op den duur verloren, Zij, die nog het-voorrecht hebben te ar beiden, zijn zedelijk verplicht mede te werken om het maatschappelijk euvel te bestrijden en de slachtoffers daarvan op te beuren. Al wat er toe kan bijdragen de werkgelegenheid uit te breiden, het werk te verruimen, de werkloozen zedelijken en stoffelijken steun te verleenen, mag niet worden verwaarloosd. Op het Congres van den Wereldbond voor Ontwikkeling van Volwassenen, het vorige jaar te Weenen gehouden, is hierop nog eens duidelijk de aandaevht gevestigd. Een voornaam ding is, dat alles in het werk wordt gesteld nm den werklooze zijn arbeidsgeschiktheid te doen behouden. Hij mag niet de overtuiging verliezen, dat hij al$, staats burger in de maatschappij een taak te vervullen heeft, ook al is hij werkloos. Hij dient deel te blij ven uitmaken van de organisatie waarvan hij lid is, zoodat hij het gevoel heeft nog tot de werkende gemeenschap te behooren. Ook is het gewenscht, dat hij door middel van zijn organen op de hoogte blijft van den stand en de ontwikkeling van zijn vak en arbeidsmogelijkheden. Het kost hoe langer hoe meer moeit om de werk- oozen door cursussen en ontspanningsmiddelen bezig te houden en te ontwikkelen, om ze daardoor te vens voor inzinking te behoeden. De werkloosheid is geen acuut verschijnsel meer, zij heeft allengs een permanent karakter verkregen en is een van de grootste kwalen geworden waaraan ooit de maat schappij heeft geleden. De voorwaarden voor het slagen van den ontwikkelingsarbeid zijn daarom, uit een psychologisch oogpunt bezien, minder gun stig dan voorheen. Niets mag evenwel verzuimd worden om te trachten de werkloosheid te bestrij den en haar nadeelige gevolgen te verzachten. De geestelijke belangen, die hierbij in het geding zijn, zijn van te groote beteekenis. Het voornaamste vraagstuk zal echter blijven: het overwinnen van de economische crisis, het op heffen der werkloosheid. Er wordt in uitgebreide kringen getwijfeld aan het menschelijk vermogen de economische crisis te overwinnen. Het is niet gemakkelijk zich omtrent dit vraagstuk een oordeel te vormen. Dit heeft echter de ervaring van de laatste Jaren wel geleerd, dat het economische leven niet in aparte hokjes is in te deelen, doch dat alle volkeren slechts één belang hebben, n.l. het bevorderen van de welvaart door gemeenschappelijk overleg in vredelievende ge zindheid. Protectionisme, contingenteering en welke maatregelen er ook ten aanzien van het econo misch verkeer door de volkeren worden genomen, zij baten op den duur niet, zij kunnen hoogstens een of andere groep tijdelijk helpen. Daarom, zoolang niet bij alle leidende personen het bewustzijn levendig wordt, dat de bijzondere belangen moeten wijken voor het ééne groote alge- meene belang, n.l. dat der wereldwelvaart en dat de behartiging daarvan slechts kan worden bevorderd door het prijsgeven van die specifieke belangen zoowel van individuen, groepen als volkeren, zoo lang blijft het economische leven een chaos. Moge éénmaal de tijd aanbreken, dat bedoeld inzicht ver worven is, dan zal ook de werkloosheid tot het ver leden gaan behooren! Te nemen maatregelen. Intusschen is onze meest voor de hand liggende plicht om na te gaan, of onder de bestaande om standigheden dwe werkloosheid ware te beperken door het treffen van maatregelen, die meer binnen het bereik liggen van de eigen natie. En dan*moet vooral de aandacht geschonken worden aan de denkbeelden voor het scheppen van arbeidsmoge lijkheden, b.v. door werkverruiming en verkorting van den arbeidsduur. Het laatste denkbeeld vooral komt in den laatsten tijd meer op den voorgrond. De economische omstandigheden hebben tal van ondernemers er reeds toe genoopt den arbeidstijd van hun arbeiders in te korten, door b.v. halve dagen of slechts eenige dagen van de week of ge durende een bepaalde periode geen arbeid te laten verrichten. We hebben hier dus te doen met maat regelen, welke geheel en al uit het vrije initiatief van den ondernemer zijn ontstaan, rekening hou dende met het bijzondere belang van de bijzondere onderneming. Maar nu rijst de vraag of de inperking van den arbeidsduur niet algemeener ware te regelen en wel zóó, dat daardoor aan werkloozen een deel van de taak van de thans nog arbeidenden ware over te dragen. Deze vraag is, zooals gezegd, in den laatsten tijd aan de orde gekomen en het is juist dit denk beeld dat ernstige overweging verdient. In het begin van het vorige jaar is in het Inter nationaal Verbond van Verkvereenigingen het plan van de vijf dagen (of veertig uren) werkweek ge sproken. De gemeenschappelijke Commissie uit ge noemd verbond en de Socialistische Arbeiders-Inter nationale tot onderzoek der problemen der econo mische crisis en der werkloosheid heeft het resul taat van haar onderzoek neergelegd in eenige con clusies. De voornaamste conclusies komen hierop neer, dat het productie-apparaat der wereldecono mie na den oorlog geweldig vergroot is, dat voor de producten geen afzetgebied kan worden gevon den. Er is een wanverhouding ontstaan tusschen productievermogen en verbruik en deze is de voor naamste factor in de crisis. De verlaging der loonen kan, volgens de opvatting dier commissie, den wan toestand niet verbeteren, doch alleen verergeren. De rationalisatie heeft het productievermogen van den arbeid in enkele jaren reusachtig doen toene men, doch de door de technische ontwikkeling en door de intensieve aanwending der arbeidskracht vrijgekomen arbeiders zijn niet naar andere pro- ductietakken overgebracht. Genoemde Commissie wenscht den arbeidstijd aan te passen aan de zoo belangrijk gestegen productieviteit van den arbeid en acht het daarom noodzakelijk internationaal den strijd aan te binden voor de vijfdagenweek (veertiguren week). Ook heeft zij er met nadruk op gewezen, dat niet een vermindering der staatsuitgaven in een tijd van economische crisis, doch de aanwending hiervan op zoo groot mogelijke schaal voor productieve open bare werken de wanverhouding tusschen productie mogelijkheid en verbruik vermag te verminderen. Tal van oorzaken worden nog door de Commissie genoemd, welke er toe hebben bijgedragen, de crisis te verscherpen! Zij acht het tenslotte wenschelijk, dat in elk land een nationaal £ureaü wordt opge richt, dat op grond van een voor langoren tijd vooruit klaargemaakt program, door kapitaalbeleg ging, het voor de doorvoering van dit program noo- dige werk en de noodige bestellingen op tijden van groote werkloosheid moet concentreeren. Zij wenscht de politieke onrust te doen verdwijnen door inter nationale ontwapening en erkent, dat, evenals elke afzonderlijke staat, ook de gezamenlijke Europee- sche staten een mechanisme noodig hebben, dat de vreedzame herziening hunner onderlinge verhou dingen mogelijk maakt. (Nadruk verboden) Wat urreme ze toch in de krante over die Orang Pendek, ei? Hewwe jollie 't niet lezen? Ik mien AVONTUREN VAN EEN JAGER OP WILDE DIEREN. SPANNENDE JACHT OP HYENA'S. Door een zandstorm overvallen. Door een Dierentemmer. De „Kluizenaar" was een zonderling persoon. Van afkomst een Duitscher, leefde hij reeds meer dan 30 jaar in Afrika. Waarvan hij eigenlijk leefde wist niemand. De opbrengst van de enkele jakhalzen, die hij hier en daar ving, was geenszins voldoende voor zijn levensonderhoud en andere arbeid zag men hem nimmer verrichten. Met de gevangen jakhalzen sprong hij eigenaar dig om. Hij richtte ze voor den strijd tegen honden af en verkocht ze daarna. Jakhalzen worden name lijk zelden door honden gebeten. Hun huid schijnt een reuk af te scheiden die de handen angst inboe zemt. Enkele handen, o.a. de kostbare dwergbullies krijgen daarom een halsband met jakhalzenhaar om den nek, niet voor sierraad maar ter bescher ming. Welke eigenschappen dit haar heeft en waarom de hond er schuw voor is, weet ik niet. De eens beroemde (thans gestorven( berentem- ster, Martha Belwerte, die ik in Afrika ontmoette, sloot hooge weddenschappen op haar jakhals tegen iederen hond af en maar hoogst zelden heeft zij een weddenschap verloren. De man die haar den beroemden Jakhals leverde was de kluizenaar. In Tebessa. Op mijn tocht met enkele ingenieurs, door wie ik als gids en tolk was geëngegeerd naar het gebied bij Sousoe, Sfase en Gaffa, alle plaatsen in Tunis, waar boringen verricht moesten worden, heb ik den kluizenaar ontmoet. j dat 't in de Oost is, weer ze nou iniensen uitvonden hewwe, datte deer nag mense weune, die meskien gien mense benne, maar ape. Deer hewwe ze aars I niet voor nei de Oost te gaan, want die ken ek je hier- ok wel bai -bossies anwaize. Maar goed, en nou doene ze die aapmense of mensape opjage. en ze skiete ze dood, as ze ze niet levend vange kenne. Dat is nou aigeluk ok weer gien nuwtje, want dat hewwe we in de geskiedenis al meer beleefd. Eerst een preek, dén de jenever, dén de soldate en dén de belasting nag. En den ben ze net as wai, beskaafde mense. Maar deuze keer skaint et toch voor de wetenschap te gaan. Gij zult niet dooden. Maar ik liet me maar vange, as ik zoo'n Orang Pendek was, want de Houge Heere vange je ommers toch altaid? 't Is vechten teugen de bierkaai. En den had ek tenminste nag kans datte ze main in een open andouwer van 't spoor ofhaalde, net as die Baker Jozephine in Amsterdam. Je wete wel, die baker is in der goeie dage nag negerin weest en doet ze oo heden danse, zei ek maar zegge. Alle krante skraive der over, want 't is weer een mooi nuwtje voor de klante, en zoo houwe ze der stik met keis nag. Is aardig, as je leze wat zoo'n beroemdhaid zaid, of wat ze aigeluk zait, eft watte die krantekirrels er van make. Groote vette letters, wat ze an had, en wat of ze eet, en dat ze niet zoo bruin is as koffie, maar as keneel en zuiker, en al zok meer. Afain, 't laikt verlegen mooi te wezen, allegaar blanke maidjes ben der ok bai, maar zai is toch 't houfd van de bende, om zoo te zeggen. En ze hewwe 1 'gaar verlegen mooie pakies an, allegaar heel gnan pies, c eer zurrege ze in Amsterdam wel voor, en gien twee duim te kort. k Had er nag heen wullen, want ik kon mooi met Dirk meeraie, want die most net nei Amsterdam met de oto. Maar Meraitjt had er gien zin an. Nou ja, :;ou had ek evengoed wel gaan keunen, en as ek wuld had, had ze et meskien gieniansen an de weet kommen, maar ek heb er over praat, want ek vónd et aigeluk heel ge- wocr As er in Skagen tentoonstelling is, en der benre mooie varreken s, den gaan ek ok kaike van zelf en of je nou nei de iene zwaineboel gane of nei de are, das toch krekevenliens zou ek zegge t Is lood om oud aizer. Maar ek wou der gien ruzie om hewwe, en toen is 't maar niet berud. Er» 't as maar goed ok, want die aigenste middag wiere we nag zegend met een paar hengelaars. En deer most ek as de kippe bai weze, want men eerepele stane temet an d esloot toe, en die weerlichse kirrels trappe altaid die kante zoo plat. Afain, deuze gonge nag al, en ek heb hullie men skuitje nag maar verhuurd. Deer hew ek tien stuivers voor vongen. 'Kaplaken voor Jasper vanzelf. Ik zei ze goed be ware tot ankomde Zaterdag, den ken ek Meraitje nag ers trakteere. Ja, deer zelle jollie wel van op- hoore, maar de are week is er bai Piet Kramer in Zuidskrewou een eivend voor 't Crisiscomité. Net as ze iemesdage bai Ottink had hewwe, bai ons in 't Zuidend. En der komme zestien muzekante, en wai komme ok. Ja, en nag hillegaar op de planke, m'n lieve mens. Dat komt aigeluk zoo. Vleden week kwam er zoomaar zoo'n deftig meneertje bai men en die zaide, Jasper zaid-ie, ik heb die stukjes wel ders lezen in de krant, maar de mense denke dat je niet bestane en dat de ien of aar dat maar uit z'n duim zuigt. Nou ek zaide, je ziene meneer, ik bestaan, en Meraitje bestaat ok, maar die laR nag te bed, want die heb de kou te pakken. Dat was ok zoo, want ze is nou nag amper beter. Ja, zaid ie, dat komt, ik kwam ers vrage of je nag voordreige kenne. Nou, zaid ek, ja, aigeluk al, want ek heb op de brulleft van Peet Bet wel ders wat dein, een samenspraak met Meraitje, en die hewwe we zellef maakt. En we kenne nag wel een liedje zinge ok. Ons geluide ben wel niet groot, maar liefelijk om zoo te zeggen. En voordreige, nou je leere maar wat uit je hoofd en je zegge 't maar op. En je wac'nte maar of de mense 't mooi vinde. Afain wai nag wat prate en oplesten kwam men neef de kantoorskrai- ver der nag bai en deid ok nag een duit in 't zakje. En we hewwe den maar zaid, datte we ok komme zouwe. We hewwe ders hier en deer zocht, en toen vonde we in een hoekje van de gortlaad nag een versie en deer stond den in van: „En dan met vaste hand stoot hij den vlijmen dolk „In 't hart des jongelings, die terneder zijgt „En staamlend zegt: „Roswitha." Nou ek vond et nag al treurig, maar Meraijte is toch maar an 't leeren gaan. Maar je begraipe de heele dag leere, 's-nachts er van droume. en aenke dat Jasper die jongling was. Ze had gelukkig allien maar der hande, weer ze me een stoot mee gaf en gien mes, aars had ek 't niet overleefd Dat versie zelle we ok maar niet doen. Maar we hewwe wel 't ien en aar te vertellen. En alles in 't gnappe, gien onvertogen woord. Want deer houwe wai niet van. We kenne nag wat op de pejano.nei dat zeg ek ok niet, dat zelle jollie wel zien. Kom je ok? De groete, ok -van Meraitje, Het gebeurde in Tebessa aan de Algerijnsche grens j dat hij zich bij ons gezelschap aansloot met het verzoek of hij tegelijk met ons naar het Zuiden mocht trekken. Daar was geen enkel bezwaar tegen en tijdens dien tocht vertelde hij mij dat hij weer i enkele jakhalzen en thans eveneens hyena's noodig had. Wij reisden zoo ver als mogelijk was per spoor en vervolgden daarna den tocht op het schip der woestijn. I Voor den. kluizenaar stonden vier kameelen klaar. Daar de ingenieurs eerst het terrein aan een onder zoek moesten onderwerpen, had ik eenige dagen de j tijd voor mijzelf en besloot den „kluizenaar" op de jakhalzen- en hyenavangst te vergezellen. De „Hellegang". Heel vroeg in den morgen braken wij op. Het rotsbekken met diep verscholen holen, waar wij de hyena's zouden kunnen aantreffen, was tamelijk ver verwijderd. Wij namen twee kamelen mee, die ieder aan weerszijden van den bult twee kiscen meedroegen. Ons vanggereedschap voor hyena's be stond uit een stevigen leeren zak en enkele lange strikken. De kluizenaar werkte volgens de Arabische vangmethode die op het volgende berust. Wanneer men een hyenahol ontdekt heeft de vreeselijke lucht die die dieren verspreiden is een goede wegwijzer kleedt men zich geheel uit om de kleeren niet door den stank te laten bederven, neemt een leeren zak die aan een lange strik be vestigd is, waarvan het eene einde door den helper buiten wordt vastgehouden en men kruipt in het hol. Wanneer men twee of drie schreden gedaan heeft, wacht men totdat de oogen zich wat aan de duis ternis gewend hebben. Daarna kruipt men op han den en voeten (deze houding boezemt de meeste dieren vrees in) het hol binnen. Is de gang in het hol recht en zonder buiging, dan kan men al heel spoedig twee fonkelende punten op den achtergrond bemerken. Dit zijn hyenaoogen. Heel langzaam gaat men voorwaarts. Steeds meer wijkt de hyena terug, tot hij niet meer verder kan. Een gevaarlijke aanval. Thans komt het gevaarlijkste onderdeel van de vangst. De hyena's hebben zeer sterk ontwikkelde Suntebankeris. kinnebakspieren en een ontstellend krachtig gebit. Ik heb een keer gezien hoe een hyena met een hap het dijbeen van een verongelukt muildier volkomen doorbeet. Dus moet men geducht op zijn tellen passen dac men niet te dicht in de buurt van de tanden komt, terwijl toch de kunst van het vangen juist hierin bestaat dat men de handen naar het dier uitstrekt om hem den zak voor te houden. Wanneer dan het dier nieuwsgierig wil onderzoeken wat daar eigenlijk naderbij komc gekropen, moet men onmiddellijk den zak over den kop van het dier werpen en dichttrekken. Dan een fluitsignaal, het touw gaat strak staan en de buitenwachtende begint te trekken tot het spartelende dier goed en wel in de kist zit. Aldus zou ik te werk gaan, want daar de „kleuzenaar" nog hooit hyena's had gevangen, bood ik aan voor hem het hol in te kruipen. Ik gaf den kluizenaar de laatste instructies Een fluitsignaal trekken! Twee signalen sneller! Toen ging ik het hol binnen. Het was niet de eerste maal dat ik zoo'n dier op deze wijze ving, doch ik was een beetje ongerust over den „kluizenaar" dié een nieuweling- op dit gebied was. Vodrdat ik de lichtende oogen van de hyena be speurde, hoorde ik reeds haar geblaas als van een wilde kat. Langzaam schoof ik naderbij. De hyena ging steeds verder achteruit. Plotseling hoorde ik aan het heen en weer schuiven tegen de rotwanden dat het dier niet verder kon. Ik overtuigde mij ervan dat mijn metgezel het touw nog in handen had en trachtte nu de hyena in een hoek te drijven zoodat zij niet meer heen of weer zou kunnen. Eenmaal was zij bijna over mij heen gesprongen. Eindelijk zag ik de lichtjes drei gend nabij. Ik klemde de kaken op elkaar en strekte langzaam beide handen met den zak uit. Opeens streek de heete adem van het dier langs mijn han den, een ruk en de leeren zak zat over den kop. Dat was gelukt. Een schrille fluittoon: trekken! Twee fluittoonen: het ging sneller! De hyena verzette zich uit alle macht. Hij wierp zich plat op den bodem, kronkelde het lichaam in allerlei bochten doch het hielp haar niet. Wanneer zij al te wearspannig werd, porde ik haar wat aan. Langzaam maar zeker ging het voor waarts en het daglicht schemerde reeds in de verte. ONBELANGRIJKE GEWICHTIGHEDEN UIT DE „LICHTSTAD." Hoe de „upper ten" zich in Parijs „bezcjrgd maakt" door onze correspondent Anton E. Ziegfield. Niet alleen in Ameika heeft men, na het harde ontwaken uit de roes van „ons-kan- niets-gebeuren" te kampen met „zorgen", maar thans ken ook Parijs, de Fransehe metropool, deze drukkende last. Desondanks tracht de „upper ten" den tijd met on zinnige onbenulligheden te dooden, waarbij de personen in kwestie en dat is juist het meest droevige nog meenen een bui tengewoon waardevolle arbeid te verrich ten op het gebied van cultuur en bescha ving. De opmerkzame waarnemer zal toch een zekeren afkeer over deze lieden, die niets beters te doen hebben dan hun tijd „letterlijk" te verbeuzelen, terwijl om hen heen de wereld op haar grondvesten schokt, niet kunnen onderdrukken Plato met een gramofon em whisky Dezer dagen was ik in gezelschap terecht geko men van circa 200 der elegantste Parijsche dames en minstens een dozijn heeren uit de „society.' Op zeker oogenblik klonk door de zaal„de crisis heeft haar hoogtepunt bereiktZij zal ons de oogen openen, ons onthullen, dat goud niets is De stem komt van een zilver geschilderd balcon, vanuit een groote fauteuil, die voor een scherm staat, dat geheel beschilderd is met fel-gekleurde visschen, bergen, bloemen, schildpadden en olifan ten. Het scherm en de geheele zaal is overgoten met een oranjeachtig licht. En uit den mond van een man, die het uiterlijk van een uoden Indiaan heeft, gekleed in de dracht van Ghandi en met de san dalen van een Kapucijner monnik aan de voeten komen deze woordenHet is Raymond Dun can. Applaus! Eindeolos applaus volgt op deze bescheiden „Socratische rede"die twee uur in beslag nam en aangekondigd werd als „Come chez Plato." Omringd door dames bereikt de meester zijn auto. Socrates Winnetuin een automobiel Vanuit zijn Hotchkiss noodigt hij mij uit voor een intervieuNoemt u mij toch Raymond' zegt hij neerbuigend uit het portier, terwijl zijn motor reeds aanslaat. Deze Socratische redevoeringen hebben iederen Vrij dag plaats in de Rue de Grenelle in de Salie d'Hor- ticultureDe woning van de apostel ligt in de Rue de Seine. Een twintigtal jongelieden uit den rijken stand staan geregeld hongerig voor zijn deur te wachten. Voor hen is Raymond de bron van alle wijsheid. Lang bleven wij niet in deze woning maar al spoedig zaten wij in een eerste klas lunch room, waar Raymond whisky dronk en sandwiches at, een gramofoon liet draaien en de radio liet kra- ke,n waar de apostel gebak bestelde en met vollen mond van de „terugkeer naar de Natuur" sprak. Van het Wonder der Wereldsohepping sprak hij en van de waardeloosheid van het geld, het Slijk der AardeEn ondertusschen stond buiten de Hotchkiss chauffeur in livreiglimmend en glanzendals een protest tegen zijn woorden. De Litiaanblonde hond. Dat Antoine de meest beroemde friseur ter we reld is, weet men reeds lang. Doch dat hij op het dak van zijn woning, een villa in de Champs Elysèes een verdieping zonder vensters liet bouwen, een wo ning, die geheel uit glas s vervaardigd, dat weet men minder goed. Geheel nieuw is, dat Antoine nu een reuzenorgel in zijn woning heeft laten in bouwen om neen het is geen grap en 1 April is al voorbij het zijn zijn eigen woorden: in spiratie op te doen voor zijn „scheppingen" om zijn kappersmuze op orgeltonen naar de Champs Ely- sées te voereneHt bed van den friseur is ook van glashet heeft den vorm van, een sar- cophaagwel bekome het hem En de „scheppingen?" Wel korten tijd geleden had ik het genoegen, op een da me te mogen wachten, die ook thans nog kalm vijftig of tachtig gulden neertelt, om door den „meester" gefriseerd' te wordenMaestro Antoine Het is niet altijd even pleizierig bij een friseur op een dame te moeten wachten. Daar weet menige man van mee te praten. Maar soms is het buitenge woon interessant. Zoo ook ditmaalHonden geblafkwispelstaartend trippelt een asth- De omtrek van het lichaam kon ik reeds vrij goed onderscheiden. Bij een kromming zette zij zich te gen den rotswand schrap en ik stak juist mijn been uit om haar aan te porren toen mij plotseling de adem in den keel stokte. Een verwoede strijd. Op enkele centimeters van mijn voet verwijderd, klapten de glinsterende tanden van het dier met een korten klik op elkaar. Den leeren kopzak had hij weten af te rukken. Zonder mij een oogenblik te bedenken wierp ik mij op het dier, omstrengelde het met armen en beenen in een ijzeren greep en draaide mij zoo dat de hyena boven op mij kwam te liggen. Toen zette ik mijn hielen schrap en op mijn rug gelegen kroop ik naar den uitgang. Hel- sche pijnen moest ik daarbij uitstaan, want de rot sige bodem scheurde het vel van mijn rug, die ge heel naakt was. Ik floot en riep onophoudelijk. Eindelijk kwam er antwoord, doch dit beteekende geenszins dat ik gered was. De kluizenaar durfde den gang niet in te kruipen alhoewel ik hem hon derd maal toeschreeuwde dat er niet het gering ste gevaar dreigde en dat hij mij alleen den zak moest brengen. Eindelijk antwoordde hij mij dat hij mijn wensch zou bevredigen, zoodra hij een nieuwe snoer door den zak had getrokken daar de oude was doorgebeten. Ook dat nog! Ik was doodop, want ik moest met inspanning van al mijn krachten het kronkelen de dier vasthouden en het scheen een eeuwigheid te duren, voordat de kluizenaar met de nieuwe strik naderbij was gekropen. Opnieuw werd de zak om den kop van de hyena geworpen en een gevaar lijk avontuur was ten einde. Dit geschiedde om 3 uur 's middags. De jacht op ®en luipaard. Daar het te laat was om nog dienzelfden dag naar onee kampplaats terug te keeren, besloten wij hier te overnachten. Ik was juist van een kleine bron teruggekeerd waar ik zoo goed en zoo kwaad als het ging mijn wonden had gereinigd, toen ik plotseling in de vlakte beneden ons een gele vlek voort zag krui pen. Met mijn veldkijker herkende ik een jachtlui paard. Alle pijnen en gevaren werden nu plotseling

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1932 | | pagina 3