11 li '32
Beperking der Werkloosheid door
verkorting van den Arbeidsduur
West-Friesche gedachten
in het West-Friesch dialect
Oog in Oog met deflieren
der Wildernis
Brief uit het Buitenland
Door J. MEIJER Azn.
Directeur van het Centraal Bureau vootr Verificatie
en financieele Adviezen der 'Vereeniging van
Nederlandsche Gemeenten.
In het voorgaande artikel werd grootendeels aan
de hand van statistische cijfers aangetoond, welken
omvang de werkloosheid heeft verkregen. Daar de
statistieken in de verschillende landen nog on
voldoende zijn, ligt het voor de hand, dat de toe
stand nog ernstiger is, dan uit de cijfers is af te
leiden.
Men kan er zich nauwelijk een voorstelling van
maken, welke millioenenmassa's mannen, vrouwen
en jongeren uit de meest verschillende bedrijven
en beroepen werkloos zijn. Wat dit beteekent aan
verlies aan volkskracht en moreele waarde, isniet
te schetsen. Het grootste gevaar loopt de z.g. rij
pere jeugd (van 1611 jaar). De waarde der per
soonlijkheid wordt door de werkloosheid aange
tast. De krachten verzwakken en gaan op den duur
verloren, Zij, die nog het-voorrecht hebben te ar
beiden, zijn zedelijk verplicht mede te werken om
het maatschappelijk euvel te bestrijden en de
slachtoffers daarvan op te beuren. Al wat er toe
kan bijdragen de werkgelegenheid uit te breiden,
het werk te verruimen, de werkloozen zedelijken en
stoffelijken steun te verleenen, mag niet worden
verwaarloosd. Op het Congres van den Wereldbond
voor Ontwikkeling van Volwassenen, het vorige jaar
te Weenen gehouden, is hierop nog eens duidelijk
de aandaevht gevestigd. Een voornaam ding is, dat
alles in het werk wordt gesteld nm den werklooze
zijn arbeidsgeschiktheid te doen behouden. Hij mag
niet de overtuiging verliezen, dat hij al$, staats
burger in de maatschappij een taak te vervullen
heeft, ook al is hij werkloos. Hij dient deel te blij
ven uitmaken van de organisatie waarvan hij lid is,
zoodat hij het gevoel heeft nog tot de werkende
gemeenschap te behooren. Ook is het gewenscht,
dat hij door middel van zijn organen op de hoogte
blijft van den stand en de ontwikkeling van zijn
vak en arbeidsmogelijkheden.
Het kost hoe langer hoe meer moeit om de werk-
oozen door cursussen en ontspanningsmiddelen bezig
te houden en te ontwikkelen, om ze daardoor te
vens voor inzinking te behoeden. De werkloosheid
is geen acuut verschijnsel meer, zij heeft allengs een
permanent karakter verkregen en is een van de
grootste kwalen geworden waaraan ooit de maat
schappij heeft geleden. De voorwaarden voor het
slagen van den ontwikkelingsarbeid zijn daarom,
uit een psychologisch oogpunt bezien, minder gun
stig dan voorheen. Niets mag evenwel verzuimd
worden om te trachten de werkloosheid te bestrij
den en haar nadeelige gevolgen te verzachten. De
geestelijke belangen, die hierbij in het geding zijn,
zijn van te groote beteekenis.
Het voornaamste vraagstuk zal echter blijven:
het overwinnen van de economische crisis, het op
heffen der werkloosheid.
Er wordt in uitgebreide kringen getwijfeld aan
het menschelijk vermogen de economische crisis
te overwinnen. Het is niet gemakkelijk zich omtrent
dit vraagstuk een oordeel te vormen. Dit heeft
echter de ervaring van de laatste Jaren wel geleerd,
dat het economische leven niet in aparte hokjes
is in te deelen, doch dat alle volkeren slechts één
belang hebben, n.l. het bevorderen van de welvaart
door gemeenschappelijk overleg in vredelievende ge
zindheid. Protectionisme, contingenteering en welke
maatregelen er ook ten aanzien van het econo
misch verkeer door de volkeren worden genomen,
zij baten op den duur niet, zij kunnen hoogstens
een of andere groep tijdelijk helpen.
Daarom, zoolang niet bij alle leidende personen
het bewustzijn levendig wordt, dat de bijzondere
belangen moeten wijken voor het ééne groote alge-
meene belang, n.l. dat der wereldwelvaart en dat de
behartiging daarvan slechts kan worden bevorderd
door het prijsgeven van die specifieke belangen
zoowel van individuen, groepen als volkeren, zoo
lang blijft het economische leven een chaos. Moge
éénmaal de tijd aanbreken, dat bedoeld inzicht ver
worven is, dan zal ook de werkloosheid tot het ver
leden gaan behooren!
Te nemen maatregelen.
Intusschen is onze meest voor de hand liggende
plicht om na te gaan, of onder de bestaande om
standigheden dwe werkloosheid ware te beperken
door het treffen van maatregelen, die meer binnen
het bereik liggen van de eigen natie. En dan*moet
vooral de aandacht geschonken worden aan de
denkbeelden voor het scheppen van arbeidsmoge
lijkheden, b.v. door werkverruiming en verkorting
van den arbeidsduur. Het laatste denkbeeld vooral
komt in den laatsten tijd meer op den voorgrond.
De economische omstandigheden hebben tal van
ondernemers er reeds toe genoopt den arbeidstijd
van hun arbeiders in te korten, door b.v. halve
dagen of slechts eenige dagen van de week of ge
durende een bepaalde periode geen arbeid te laten
verrichten. We hebben hier dus te doen met maat
regelen, welke geheel en al uit het vrije initiatief
van den ondernemer zijn ontstaan, rekening hou
dende met het bijzondere belang van de bijzondere
onderneming.
Maar nu rijst de vraag of de inperking van den
arbeidsduur niet algemeener ware te regelen en wel
zóó, dat daardoor aan werkloozen een deel van de
taak van de thans nog arbeidenden ware over te
dragen. Deze vraag is, zooals gezegd, in den laatsten
tijd aan de orde gekomen en het is juist dit denk
beeld dat ernstige overweging verdient.
In het begin van het vorige jaar is in het Inter
nationaal Verbond van Verkvereenigingen het plan
van de vijf dagen (of veertig uren) werkweek ge
sproken. De gemeenschappelijke Commissie uit ge
noemd verbond en de Socialistische Arbeiders-Inter
nationale tot onderzoek der problemen der econo
mische crisis en der werkloosheid heeft het resul
taat van haar onderzoek neergelegd in eenige con
clusies. De voornaamste conclusies komen hierop
neer, dat het productie-apparaat der wereldecono
mie na den oorlog geweldig vergroot is, dat voor
de producten geen afzetgebied kan worden gevon
den. Er is een wanverhouding ontstaan tusschen
productievermogen en verbruik en deze is de voor
naamste factor in de crisis. De verlaging der loonen
kan, volgens de opvatting dier commissie, den wan
toestand niet verbeteren, doch alleen verergeren.
De rationalisatie heeft het productievermogen van
den arbeid in enkele jaren reusachtig doen toene
men, doch de door de technische ontwikkeling en
door de intensieve aanwending der arbeidskracht
vrijgekomen arbeiders zijn niet naar andere pro-
ductietakken overgebracht. Genoemde Commissie
wenscht den arbeidstijd aan te passen aan de zoo
belangrijk gestegen productieviteit van den arbeid
en acht het daarom noodzakelijk internationaal
den strijd aan te binden voor de vijfdagenweek
(veertiguren week).
Ook heeft zij er met nadruk op gewezen, dat niet
een vermindering der staatsuitgaven in een tijd van
economische crisis, doch de aanwending hiervan op
zoo groot mogelijke schaal voor productieve open
bare werken de wanverhouding tusschen productie
mogelijkheid en verbruik vermag te verminderen.
Tal van oorzaken worden nog door de Commissie
genoemd, welke er toe hebben bijgedragen, de crisis
te verscherpen! Zij acht het tenslotte wenschelijk,
dat in elk land een nationaal £ureaü wordt opge
richt, dat op grond van een voor langoren tijd
vooruit klaargemaakt program, door kapitaalbeleg
ging, het voor de doorvoering van dit program noo-
dige werk en de noodige bestellingen op tijden van
groote werkloosheid moet concentreeren. Zij wenscht
de politieke onrust te doen verdwijnen door inter
nationale ontwapening en erkent, dat, evenals elke
afzonderlijke staat, ook de gezamenlijke Europee-
sche staten een mechanisme noodig hebben, dat de
vreedzame herziening hunner onderlinge verhou
dingen mogelijk maakt.
(Nadruk verboden)
Wat urreme ze toch in de krante over die Orang
Pendek, ei? Hewwe jollie 't niet lezen? Ik mien
AVONTUREN VAN EEN JAGER OP WILDE
DIEREN.
SPANNENDE JACHT OP HYENA'S.
Door een zandstorm overvallen.
Door een Dierentemmer.
De „Kluizenaar" was een zonderling persoon. Van
afkomst een Duitscher, leefde hij reeds meer dan
30 jaar in Afrika. Waarvan hij eigenlijk leefde wist
niemand. De opbrengst van de enkele jakhalzen,
die hij hier en daar ving, was geenszins voldoende
voor zijn levensonderhoud en andere arbeid zag men
hem nimmer verrichten.
Met de gevangen jakhalzen sprong hij eigenaar
dig om. Hij richtte ze voor den strijd tegen honden
af en verkocht ze daarna. Jakhalzen worden name
lijk zelden door honden gebeten. Hun huid schijnt
een reuk af te scheiden die de handen angst inboe
zemt. Enkele handen, o.a. de kostbare dwergbullies
krijgen daarom een halsband met jakhalzenhaar
om den nek, niet voor sierraad maar ter bescher
ming. Welke eigenschappen dit haar heeft en
waarom de hond er schuw voor is, weet ik niet.
De eens beroemde (thans gestorven( berentem-
ster, Martha Belwerte, die ik in Afrika ontmoette,
sloot hooge weddenschappen op haar jakhals tegen
iederen hond af en maar hoogst zelden heeft zij
een weddenschap verloren.
De man die haar den beroemden Jakhals leverde
was de kluizenaar.
In Tebessa.
Op mijn tocht met enkele ingenieurs, door wie
ik als gids en tolk was geëngegeerd naar het gebied
bij Sousoe, Sfase en Gaffa, alle plaatsen in Tunis,
waar boringen verricht moesten worden, heb ik den
kluizenaar ontmoet.
j dat 't in de Oost is, weer ze nou iniensen uitvonden
hewwe, datte deer nag mense weune, die meskien
gien mense benne, maar ape. Deer hewwe ze aars
I niet voor nei de Oost te gaan, want die ken ek je
hier- ok wel bai -bossies anwaize. Maar goed, en nou
doene ze die aapmense of mensape opjage. en ze
skiete ze dood, as ze ze niet levend vange kenne.
Dat is nou aigeluk ok weer gien nuwtje, want dat
hewwe we in de geskiedenis al meer beleefd. Eerst
een preek, dén de jenever, dén de soldate en dén de
belasting nag. En den ben ze net as wai, beskaafde
mense. Maar deuze keer skaint et toch voor de
wetenschap te gaan. Gij zult niet dooden. Maar ik
liet me maar vange, as ik zoo'n Orang Pendek was,
want de Houge Heere vange je ommers toch altaid?
't Is vechten teugen de bierkaai. En den had ek
tenminste nag kans datte ze main in een open
andouwer van 't spoor ofhaalde, net as die Baker
Jozephine in Amsterdam. Je wete wel, die baker is
in der goeie dage nag negerin weest en doet ze oo
heden danse, zei ek maar zegge. Alle krante skraive
der over, want 't is weer een mooi nuwtje voor de
klante, en zoo houwe ze der stik met keis nag. Is
aardig, as je leze wat zoo'n beroemdhaid zaid, of
wat ze aigeluk zait, eft watte die krantekirrels er
van make. Groote vette letters, wat ze an had, en
wat of ze eet, en dat ze niet zoo bruin is as koffie,
maar as keneel en zuiker, en al zok meer. Afain,
't laikt verlegen mooi te wezen, allegaar blanke
maidjes ben der ok bai, maar zai is toch 't houfd
van de bende, om zoo te zeggen. En ze hewwe
1 'gaar verlegen mooie pakies an, allegaar heel gnan
pies, c eer zurrege ze in Amsterdam wel voor, en gien
twee duim te kort. k Had er nag heen wullen,
want ik kon mooi met Dirk meeraie, want die most
net nei Amsterdam met de oto. Maar Meraitjt
had er gien zin an. Nou ja, :;ou had ek evengoed
wel gaan keunen, en as ek wuld had, had ze et
meskien gieniansen an de weet kommen, maar ek
heb er over praat, want ek vónd et aigeluk heel ge-
wocr As er in Skagen tentoonstelling is, en der
benre mooie varreken s, den gaan ek ok kaike van
zelf en of je nou nei de iene zwaineboel gane of nei
de are, das toch krekevenliens zou ek zegge t Is
lood om oud aizer. Maar ek wou der gien ruzie om
hewwe, en toen is 't maar niet berud. Er» 't as
maar goed ok, want die aigenste middag wiere we
nag zegend met een paar hengelaars. En deer most
ek as de kippe bai weze, want men eerepele stane
temet an d esloot toe, en die weerlichse kirrels
trappe altaid die kante zoo plat. Afain, deuze gonge
nag al, en ek heb hullie men skuitje nag maar
verhuurd. Deer hew ek tien stuivers voor vongen.
'Kaplaken voor Jasper vanzelf. Ik zei ze goed be
ware tot ankomde Zaterdag, den ken ek Meraitje
nag ers trakteere. Ja, deer zelle jollie wel van op-
hoore, maar de are week is er bai Piet Kramer in
Zuidskrewou een eivend voor 't Crisiscomité. Net as
ze iemesdage bai Ottink had hewwe, bai ons in 't
Zuidend. En der komme zestien muzekante, en wai
komme ok. Ja, en nag hillegaar op de planke, m'n
lieve mens. Dat komt aigeluk zoo. Vleden week
kwam er zoomaar zoo'n deftig meneertje bai men
en die zaide, Jasper zaid-ie, ik heb die stukjes
wel ders lezen in de krant, maar de mense denke
dat je niet bestane en dat de ien of aar dat maar
uit z'n duim zuigt. Nou ek zaide, je ziene meneer,
ik bestaan, en Meraitje bestaat ok, maar die laR
nag te bed, want die heb de kou te pakken. Dat was
ok zoo, want ze is nou nag amper beter. Ja, zaid
ie, dat komt, ik kwam ers vrage of je nag voordreige
kenne. Nou, zaid ek, ja, aigeluk al, want ek heb
op de brulleft van Peet Bet wel ders wat dein, een
samenspraak met Meraitje, en die hewwe we zellef
maakt. En we kenne nag wel een liedje zinge ok.
Ons geluide ben wel niet groot, maar liefelijk om
zoo te zeggen. En voordreige, nou je leere maar wat
uit je hoofd en je zegge 't maar op. En je wac'nte
maar of de mense 't mooi vinde. Afain wai nag wat
prate en oplesten kwam men neef de kantoorskrai-
ver der nag bai en deid ok nag een duit in 't zakje.
En we hewwe den maar zaid, datte we ok komme
zouwe. We hewwe ders hier en deer zocht, en toen
vonde we in een hoekje van de gortlaad nag een
versie en deer stond den in van:
„En dan met vaste hand stoot hij den vlijmen dolk
„In 't hart des jongelings, die terneder zijgt
„En staamlend zegt: „Roswitha."
Nou ek vond et nag al treurig, maar Meraijte
is toch maar an 't leeren gaan. Maar je begraipe
de heele dag leere, 's-nachts er van droume. en
aenke dat Jasper die jongling was. Ze had gelukkig
allien maar der hande, weer ze me een stoot mee
gaf en gien mes, aars had ek 't niet overleefd Dat
versie zelle we ok maar niet doen. Maar we hewwe
wel 't ien en aar te vertellen. En alles in 't gnappe,
gien onvertogen woord. Want deer houwe wai niet
van. We kenne nag wat op de pejano.nei dat zeg
ek ok niet, dat zelle jollie wel zien. Kom je ok?
De groete, ok -van Meraitje,
Het gebeurde in Tebessa aan de Algerijnsche grens
j dat hij zich bij ons gezelschap aansloot met het
verzoek of hij tegelijk met ons naar het Zuiden
mocht trekken. Daar was geen enkel bezwaar tegen
en tijdens dien tocht vertelde hij mij dat hij weer
i enkele jakhalzen en thans eveneens hyena's noodig
had.
Wij reisden zoo ver als mogelijk was per spoor
en vervolgden daarna den tocht op het schip der
woestijn.
I Voor den. kluizenaar stonden vier kameelen klaar.
Daar de ingenieurs eerst het terrein aan een onder
zoek moesten onderwerpen, had ik eenige dagen de
j tijd voor mijzelf en besloot den „kluizenaar" op de
jakhalzen- en hyenavangst te vergezellen.
De „Hellegang".
Heel vroeg in den morgen braken wij op. Het
rotsbekken met diep verscholen holen, waar wij de
hyena's zouden kunnen aantreffen, was tamelijk
ver verwijderd. Wij namen twee kamelen mee, die
ieder aan weerszijden van den bult twee kiscen
meedroegen. Ons vanggereedschap voor hyena's be
stond uit een stevigen leeren zak en enkele lange
strikken. De kluizenaar werkte volgens de Arabische
vangmethode die op het volgende berust.
Wanneer men een hyenahol ontdekt heeft de
vreeselijke lucht die die dieren verspreiden is een
goede wegwijzer kleedt men zich geheel uit om
de kleeren niet door den stank te laten bederven,
neemt een leeren zak die aan een lange strik be
vestigd is, waarvan het eene einde door den helper
buiten wordt vastgehouden en men kruipt in het
hol.
Wanneer men twee of drie schreden gedaan heeft,
wacht men totdat de oogen zich wat aan de duis
ternis gewend hebben. Daarna kruipt men op han
den en voeten (deze houding boezemt de meeste
dieren vrees in) het hol binnen. Is de gang in het
hol recht en zonder buiging, dan kan men al heel
spoedig twee fonkelende punten op den achtergrond
bemerken. Dit zijn hyenaoogen. Heel langzaam gaat
men voorwaarts. Steeds meer wijkt de hyena terug,
tot hij niet meer verder kan.
Een gevaarlijke aanval.
Thans komt het gevaarlijkste onderdeel van de
vangst. De hyena's hebben zeer sterk ontwikkelde
Suntebankeris.
kinnebakspieren en een ontstellend krachtig gebit.
Ik heb een keer gezien hoe een hyena met een hap
het dijbeen van een verongelukt muildier volkomen
doorbeet. Dus moet men geducht op zijn tellen
passen dac men niet te dicht in de buurt van de
tanden komt, terwijl toch de kunst van het vangen
juist hierin bestaat dat men de handen naar het
dier uitstrekt om hem den zak voor te houden.
Wanneer dan het dier nieuwsgierig wil onderzoeken
wat daar eigenlijk naderbij komc gekropen, moet
men onmiddellijk den zak over den kop van het dier
werpen en dichttrekken. Dan een fluitsignaal, het
touw gaat strak staan en de buitenwachtende begint
te trekken tot het spartelende dier goed en wel in
de kist zit. Aldus zou ik te werk gaan, want daar de
„kleuzenaar" nog hooit hyena's had gevangen, bood
ik aan voor hem het hol in te kruipen. Ik gaf den
kluizenaar de laatste instructies Een fluitsignaal
trekken! Twee signalen sneller! Toen ging ik het
hol binnen. Het was niet de eerste maal dat ik zoo'n
dier op deze wijze ving, doch ik was een beetje
ongerust over den „kluizenaar" dié een nieuweling-
op dit gebied was.
Vodrdat ik de lichtende oogen van de hyena be
speurde, hoorde ik reeds haar geblaas als van een
wilde kat.
Langzaam schoof ik naderbij. De hyena ging
steeds verder achteruit. Plotseling hoorde ik aan het
heen en weer schuiven tegen de rotwanden dat het
dier niet verder kon.
Ik overtuigde mij ervan dat mijn metgezel het
touw nog in handen had en trachtte nu de hyena
in een hoek te drijven zoodat zij niet meer heen of
weer zou kunnen. Eenmaal was zij bijna over mij
heen gesprongen. Eindelijk zag ik de lichtjes drei
gend nabij. Ik klemde de kaken op elkaar en strekte
langzaam beide handen met den zak uit. Opeens
streek de heete adem van het dier langs mijn han
den, een ruk en de leeren zak zat over den kop. Dat
was gelukt.
Een schrille fluittoon: trekken!
Twee fluittoonen: het ging sneller!
De hyena verzette zich uit alle macht. Hij wierp
zich plat op den bodem, kronkelde het lichaam in
allerlei bochten doch het hielp haar niet.
Wanneer zij al te wearspannig werd, porde ik haar
wat aan. Langzaam maar zeker ging het voor
waarts en het daglicht schemerde reeds in de verte.
ONBELANGRIJKE GEWICHTIGHEDEN
UIT DE „LICHTSTAD."
Hoe de „upper ten" zich in Parijs „bezcjrgd maakt"
door onze correspondent Anton E. Ziegfield.
Niet alleen in Ameika heeft men, na het
harde ontwaken uit de roes van „ons-kan-
niets-gebeuren" te kampen met „zorgen",
maar thans ken ook Parijs, de Fransehe
metropool, deze drukkende last. Desondanks
tracht de „upper ten" den tijd met on
zinnige onbenulligheden te dooden, waarbij
de personen in kwestie en dat is juist
het meest droevige nog meenen een bui
tengewoon waardevolle arbeid te verrich
ten op het gebied van cultuur en bescha
ving. De opmerkzame waarnemer zal toch
een zekeren afkeer over deze lieden, die
niets beters te doen hebben dan hun tijd
„letterlijk" te verbeuzelen, terwijl om hen
heen de wereld op haar grondvesten schokt,
niet kunnen onderdrukken
Plato met een gramofon em whisky
Dezer dagen was ik in gezelschap terecht geko
men van circa 200 der elegantste Parijsche dames
en minstens een dozijn heeren uit de „society.'
Op zeker oogenblik klonk door de zaal„de
crisis heeft haar hoogtepunt bereiktZij zal
ons de oogen openen, ons onthullen, dat goud niets
is
De stem komt van een zilver geschilderd balcon,
vanuit een groote fauteuil, die voor een scherm
staat, dat geheel beschilderd is met fel-gekleurde
visschen, bergen, bloemen, schildpadden en olifan
ten. Het scherm en de geheele zaal is overgoten met
een oranjeachtig licht. En uit den mond van een
man, die het uiterlijk van een uoden Indiaan heeft,
gekleed in de dracht van Ghandi en met de san
dalen van een Kapucijner monnik aan de voeten
komen deze woordenHet is Raymond Dun
can. Applaus! Eindeolos applaus volgt op deze
bescheiden „Socratische rede"die twee uur
in beslag nam en aangekondigd werd als „Come
chez Plato."
Omringd door dames bereikt de meester zijn
auto. Socrates Winnetuin een automobiel
Vanuit zijn Hotchkiss noodigt hij mij uit voor een
intervieuNoemt u mij toch Raymond' zegt
hij neerbuigend uit het portier, terwijl zijn motor
reeds aanslaat.
Deze Socratische redevoeringen hebben iederen Vrij
dag plaats in de Rue de Grenelle in de Salie d'Hor-
ticultureDe woning van de apostel ligt in de
Rue de Seine. Een twintigtal jongelieden uit den
rijken stand staan geregeld hongerig voor zijn deur
te wachten. Voor hen is Raymond de bron van alle
wijsheid. Lang bleven wij niet in deze woning
maar al spoedig zaten wij in een eerste klas lunch
room, waar Raymond whisky dronk en sandwiches
at, een gramofoon liet draaien en de radio liet kra-
ke,n waar de apostel gebak bestelde en met vollen
mond van de „terugkeer naar de Natuur" sprak.
Van het Wonder der Wereldsohepping sprak hij
en van de waardeloosheid van het geld, het Slijk
der AardeEn ondertusschen stond buiten de
Hotchkiss chauffeur in livreiglimmend en
glanzendals een protest tegen zijn woorden.
De Litiaanblonde hond.
Dat Antoine de meest beroemde friseur ter we
reld is, weet men reeds lang. Doch dat hij op het
dak van zijn woning, een villa in de Champs Elysèes
een verdieping zonder vensters liet bouwen, een wo
ning, die geheel uit glas s vervaardigd, dat weet
men minder goed. Geheel nieuw is, dat Antoine
nu een reuzenorgel in zijn woning heeft laten in
bouwen om neen het is geen grap en 1 April
is al voorbij het zijn zijn eigen woorden: in
spiratie op te doen voor zijn „scheppingen" om zijn
kappersmuze op orgeltonen naar de Champs Ely-
sées te voereneHt bed van den friseur is ook
van glashet heeft den vorm van, een sar-
cophaagwel bekome het hem
En de „scheppingen?"
Wel korten tijd geleden had ik het genoegen,
op een da me te mogen wachten, die ook thans nog
kalm vijftig of tachtig gulden neertelt, om door
den „meester" gefriseerd' te wordenMaestro
Antoine
Het is niet altijd even pleizierig bij een friseur
op een dame te moeten wachten. Daar weet menige
man van mee te praten. Maar soms is het buitenge
woon interessant. Zoo ook ditmaalHonden
geblafkwispelstaartend trippelt een asth-
De omtrek van het lichaam kon ik reeds vrij goed
onderscheiden. Bij een kromming zette zij zich te
gen den rotswand schrap en ik stak juist mijn been
uit om haar aan te porren toen mij plotseling de
adem in den keel stokte.
Een verwoede strijd.
Op enkele centimeters van mijn voet verwijderd,
klapten de glinsterende tanden van het dier met
een korten klik op elkaar. Den leeren kopzak had
hij weten af te rukken. Zonder mij een oogenblik te
bedenken wierp ik mij op het dier, omstrengelde
het met armen en beenen in een ijzeren greep en
draaide mij zoo dat de hyena boven op mij kwam
te liggen. Toen zette ik mijn hielen schrap en op
mijn rug gelegen kroop ik naar den uitgang. Hel-
sche pijnen moest ik daarbij uitstaan, want de rot
sige bodem scheurde het vel van mijn rug, die ge
heel naakt was. Ik floot en riep onophoudelijk.
Eindelijk kwam er antwoord, doch dit beteekende
geenszins dat ik gered was. De kluizenaar durfde
den gang niet in te kruipen alhoewel ik hem hon
derd maal toeschreeuwde dat er niet het gering
ste gevaar dreigde en dat hij mij alleen den zak
moest brengen. Eindelijk antwoordde hij mij dat
hij mijn wensch zou bevredigen, zoodra hij een
nieuwe snoer door den zak had getrokken daar de
oude was doorgebeten.
Ook dat nog! Ik was doodop, want ik moest met
inspanning van al mijn krachten het kronkelen
de dier vasthouden en het scheen een eeuwigheid
te duren, voordat de kluizenaar met de nieuwe
strik naderbij was gekropen. Opnieuw werd de zak
om den kop van de hyena geworpen en een gevaar
lijk avontuur was ten einde.
Dit geschiedde om 3 uur 's middags.
De jacht op ®en luipaard.
Daar het te laat was om nog dienzelfden dag
naar onee kampplaats terug te keeren, besloten wij
hier te overnachten.
Ik was juist van een kleine bron teruggekeerd
waar ik zoo goed en zoo kwaad als het ging mijn
wonden had gereinigd, toen ik plotseling in de
vlakte beneden ons een gele vlek voort zag krui
pen.
Met mijn veldkijker herkende ik een jachtlui
paard. Alle pijnen en gevaren werden nu plotseling