pond KEG's KOFFIE
■ra pakje KEG's Maizena
GRATIS.
Goud en twijfel
Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier
»trie ook
ZATERDAG 2 JULI 1932
41e Jaargang
üitoaveFirma I. H. KEIZER. Redacteur H. KEIZER. Bureel Noordscharwoude.
Op ieder
f
ter kennismaking,
West-Friesche gedachten
in het West-Friesch dialect
Watisde Gouden Standaard
NO 74 TELEFOON INTERCOMMUNAAL NO. 58.
NIEUWE
LANGEDIJREK COURANT
DEZE COURANT VERSCHIJNT
DINSDAG DONDERDAG
en ZATERDAG. -
Abonumentsprils:
per 3 maanden 1.15.
ADVERTENTIEN
Van 15 regels 75 cent;
elke regel meer 15 cent.
GROOTE LETTERS
NAAR PLAATSRUIMTE.
Indien alle betoonde ijver van madame Sylvia en
haar helpers, om vermeende schatten uit den Zaan-
damschen bodem op te delven, echt zou zijn, dan
hebben we een zeker respect voor het geloof en ver
trouwen dezer lieden, en voor hun ondernemings
geest. Want ja, al heeft madame Sylvia nu eens
van verborgen Zaansche schatten gedroomd en al
maakt een ingenieus Jjedachte polarlsatof nu wat
vreemde capriolen hoven een oud Zaansch kerk
hof, om op zulke vage aanduidingen een vast ge
loof te bouwen op het bestaan van een verborgen
goudschat, het komt ons haast roekeloos voor,
Ons dunkt, dat die schatgravers toch wel veel last
moeten hebben van opkomenden twijfel, en dat
zulks hun ondernemingsgeest moet verslappen. -
Toch schijnt dat niet het geval te wezen, want de
schatgraverstroep werkt onvervaard door, ondanks
spot en hoon van hen, die niet gelooven.
De mogelijkheid van eens goud te bezitten, een
kleine kans om rijkdommen te verwerven, prikkelt
de menschen tot harden arbeid en het aanvaarden
van vele en dure risico's. Dezer dagen zijn ook de
eerste goudstaven uit het reeds lang verzonken
stoomschip „Egypt" naar boven gebracht. Dat was
dus een succesje, maar er is ook meer dan twee jaar
voor gewerkt moeten worden en vele duizenden gul
dens zijn uitgegeven, voor het zoover was. Boven
dien is al dien tijd de mogelijkheid groot er geweest
dat de ondernemers niet zouden slagen, dan wel.
De meeste vroegere pogingen om goudladingen uit
verzonken schepen te bergen, zijn mislukt.
En toch wagen de menschen het telkens weer op
nieuw om reeds verkregen bezit en arbeidsver
mogen te offeren in een onderneming, welke slechts
een kansje opent op het verkrijgen van goud, veel
goud. Opkomende twijfels worden weggeredeneerd,
voor spot is men onverschillig, voor hoon gevoelig.
We gelooven zoo gemakkelijk en ons vertrouwen
is zoo sterk, als het om goud gaat.
Ons verstand heel de natuur en de menschelijke
instincten, als we het zoo eens een beetje oneer
biedig, maar duidelijk mogen noemen voeren ons
tot de erkenning van een Godsbestaan en van een
menschelijke ziel met oneindige bestemming. Om
dan van den Bijbel en andere geloofsbronnen nog
maar te zwijgen, bronnen, welke in ieder geval tcch
heel wat reëeler zijn dan bv. de gouddroomen van
madame Sylvia.
Juist doordat de menschelijke geest tenslotte on
volkomen is, is ook ons geloof in God en eigen
ziele leven niet altijd volkomen. Menschelijke twij
fels komen open voeren velen tot ongeloof,
Dat ongeloof is ook al weer niet volstrekt, want
geen mensch ter wereld kan beweren, dat hij weet,
uit geredeneerde overtuiging, dat er geen Opper
wezen bestaat, noch een eeuwig voortleven van de
ziel.
Er zijn tal van zuiver redelijke gronden voor het
christengeloof, dat we op aarde leven voor ons
eeuwig voortbestaan. Gaat het echter om ons ge
loof en ons toekomstig voortbestaan, dan zoeken
velen twijfels, dan pogen ze hun geloof weg te rede
neeren.
Terwijl het noch geld noch goed van ons vergt,
noch gestagen arbeid om te deelen in eeuwige schat
ten, welke aardsch goed waardeloos maken trouwens.
Alleen, we moeten dan als mensch zoo goed mogelijk
weten te leven.
Het zijn laffe twijfels, welke velen zoeken, omdat ze
den moed missen om goed te zijn of omdat ze geen
spot en hoon om hun overtuiging weten te dra
gen.
Als het maar om verborgen goud gaat, dan ge
looven we wel! En dan durven we de meening van
anderen te trotseeren.
Een mensch wordt al waizer. As je niet al te slei-
perig benne, den zien je aigeluk elke dag, dinge
om je heen die gien rekening veule kenne. En as
je je den gauw opwarreme leite, zooas men neef de
kentoorschraiver bevobbeld, dan wul je der maar
daluk op in hakke. Main kraige ze zoo gauw niet
uit men hoekje, maar men neef is krekaarsom.
Afain. Om kort te gaan, zou peet Bet zegge, bai
men neef kwam den van de week zoo'n man. Dat
was nou zoo'n akontant zei ik maar zegge. Jolle wete
wel, bai de belasteng ben ze ok. As je nou koupman
benne ei, den moet je ok alle jare an de belasting
opgeve, wat je verdiend hewwe, of wat je verspeuld
hewwe. En dat dien je ok. Bar eerluk vanzelf en
gien drie stuivers verlies verge te. Maar aan die
belasting benne 't allegaar van die ongelouvige tho-
masse, en den sture ze je zoon akontant op je dak
om je boeke nei te strunen. Een aar zen boeke ben
duister te lezen, maar zokke lui kaike tussen de
regels deur, en deer staat et meiste, al ziene ik en
een aar 't niet. Maar nou benne der ok akontante,
die ben weer teugen de belasting, en die skraive
den brieve voor de mense en zoo. Nou, en zoo'n
akontant was er van de week bai men neef kom
men, en die zaide, datte de boerelienbanke aigeluk
den boel niet goed voor mekaar hewwe. Wel op de
baikentore, maar wat er nou met de cente op dat
groote kentoor in Utrecht beurt, deer ken je nou
dalek maar gien hougte van kraige. Niet dat het
geld niet goed is dat zaide die man niet, maar 't
most toch efkes aars. Afain, ik heb er alles niet
yan snapt, maar men neef den wel. Meer weet ik
er ok niet van, maar ik zei je man en peerd noeme,
Elf ring hiet die akontant en hai weunt op Bergen.
Hai moet er ok maar de verantwoording van dreige,
ik vertel et zoomaar over. Maar toen zeide men
neef, nou man, deer moet je over in de krant skraive,
want dat magge de mense toch wel wete. Maar toe
zaide die man, nei dat doen ik niet, want den maak
ik brokke. En toen is ie nei Wiebe van Slooten gaan
in de Waard, want das ien van de houfde, en die
zou ie den wel vetelle hoe 't den wel most. Hoe
't ofkommen is, weet ik niet, maar ik ben benuwd.
't Komt meskien wel net zoo of as met die broer
van de koolteer en wagensmeerfabrikant van de
sluis. Die heb eerst groote stukke skreven teugen
de busse van Kok en Tuinman, want die wazze veul
te duur. En der moste maar are komme en al zok
meer. Skelde en angaan, veul en niet genog. En
hai zou voor zen aigen beginne. Ik heb toen al
skreven, datte deer de ouwe van dage van proeve-
teere konne, en Jan Boskampf had groot gelaik dat
ie zaide, dat ze niet an ien man vrage moste nei de
prais. Maar nou heb ik in de krant lezen, dat die
zelfde man, die heb nou zelf een huurtje kregen bai
Kok en Tuinman. Maar de busse ben nag net even
duur. Afain as hai er den nag een gnap daggeld
uitslaat, heb dat skraiven nag wat verstrek had.
In de krant zei je em er wel niet over hoore, skat
ek. Kaik deer komt Meraitje ook weer anskotteren
is is efkes nei de hailsoldate weze luisteren. Efkes
wachte, hoore wat ze te vertellen heb. Ze laikt wel
brikkig te kaikenNou, gien wonder, is dat ok
nag werk! Allegaar klaine joens er bai te kwaad
doen, en van dat zeuvenuursgoed te skreeuwen. Die
mensch» kenne der aigen niet verstaan. De police
was zeker op een are plaas te snuffelen, of hai zat
bai moeder an een koppie. Nou, as we hier ons nou
een durrep noeme dat eerbied hiet te hewwen voor
Gods Woord, den moste ze deer ders oplette. Vier
pale wat koetouwe en een pelisie den hewwe die
mense de mooiste kerk die ze wensche. Deer moste
we ze nou ers mee verrasse, azze ze over veertien
dage weer terugkomme. Wat ken je aars een rare
dinge beleve ei. Moet je hoore. Lodewaik, das men
skonzeun uit de Haag had vroegen om wat zaai-
boone. Nou ik had een zootje stuurd, want hai heb
zoon volkstuintje. Een halleve sneis zoowat, een
boet van vaif meter in et vierkant kippe, twei regels
piepers, vaif bloemkoole en drei regels boone. Afain
't is meer zoon averaitje voor em. Maar nou had
iei er te veul an, en toen had ie et lessie an zien
buurman geven. En nou komt die buurman nagal
der bai ons want die is raiziger. As ie den op Sun- I
tebankeris weze moet, den komt ie altaid om een j
koppie. Nou, en guster kwam ie weer anzette. Aaf
en ik vroeg an em hoe et met zen boone was. Nu,
zaid die, aigeluk niet best. Wat den zaid ek. Ja,
zaid ie, dat zei ek je vertelle. Ik had ze der bei
ongeluk verkeerd om in douwd want er kwamme
twei worteltjes boven de grond, net twee vraag-
teekentjes. En toen hew ek ze weer aarsom zet zaid
is en de vraagteekens in de grond douwd. Maar
nóu dede ze niks meer, en hai begreep er niks van,
want et was goed soort had ek skreven. Nei, dat
is gien mop. Jollie denke meskien dat ek dat van
de bruileft heb van Jakobbuur. Welzeker, die ben
van de week 45 jaar trouwd weest en ik en Me
raitje ben ok nag efkes te fieleseteeren gaan. Echt
gezellig, een koppie met een koekie. Tante Elsie deid
nag hillegaar een moie wensch. Fain. En Roosie
kn de keers niet uitbleize, dat vordrachie kenne
jollie zeker wel. Nou hai was em krek. We hewwe
der verlegen om lacht. Ik en Meraitje hewwe maar
niks dein, want ja, wei moete onze krachte weer
spare voor Noorskrewou. Ja, Zaterdageivond in Con
cordia, weer voor et crisiscomité. De roodbuisies
komme ok weer te speulen. Wai hewwe nag een
cerrassing. Ja, een liedje op Noorskrewou hewwe
maakt, Ja, ze hewwe wel meer liedjes skreven over
dat skone durrep, Dirk de Witte, hiette die man,
die da maakt heb, van den ruik ik mest dan ruik
ik jou in 't land van Noorskrewou. Nou maar wai
O, Noordscharwou, je bent al vaak bezongen.
Maar tot dien dichter is 't niet doorgedrongen
Dat Noordscharwou met elk kan concurreeren,
En dat het is de parel van den Langedijk.
O, Noordscharwou, ze kunnen van je zeggen,
Je bent een land van mest en hooi,
Maar och we weten 't allemaal toch immers beter,
Ons Noordscharwou, dat is zoo mooi.
Nou de rest vaneivend!
De grondslag van het muntstelsel.
Wat is gouden standaard en hoe is het mogelijk,
dat de opheffing daarvan in een bepaald land zoo
veel beroering over de geheele wereld kan brengen?
Ziedaar eenige vragen, die ons in deze felbewogen
dagen eenige malen werden gesteld door menschen
die van financieele zaken weinig begrip hebben,
maar die toch voor de groote gebeurtenissen in de
wereld warme belangstelling hebben, zoodat zij
graag wilden weten, welke beteekenis eigenlijk aan
die twee woorden moet worden toegekend. Het is
voor deze vreemdelingen in het financieele Jeruza
lem, dat wij hier een korte toelichting geven op het
begrip en de beteekenis van den gouden stand-
daard en de gevolgen, die een opheffing daarvan
noodzakelijk met zich brengt.
Onder standaard verstaat mengrondslag van het
muntstelsel. Bij den gouden standaard is dus het
goud de grondslag van het muntstelsel. Men onder
scheidt verder de zilveren standaard, waarbij de
waarde van de munt op zilver is gebaseerd en ten
slotte den dubbelen standaard, waarbij zoowel goud
als zilver als maatstaf voor het muntstelsel dienen
en er een vaste waardeverhouding tusschen beide
metalen bestaat.
Ieder land heeft een standpenning, die in de
meeste gevallen tevens de rekeneenheid is. On
der standpenning verstaat men de munt, die als
wettig betaalmiddel geldt en dit tot elk ongelimi
teerd bedrag in betaling moet worden aangenomen.
Oorspronkelijk hield het karakter van standpenning
tevens in, dat ieder particulier deze munt kon laten
slaan, doch in de landen, die van denzilveren tot
den gouden standaard zijn overgegaan, werd de
vrije aanmunting vaan zilver stopgezet, hoewel niet
temin de zilveren penningen wettig betaalmiddel
bleven. Het recht van aanmunting ging echter op
de gouden munten over. De zilveren munten wer
den teeken geld, hetgeen beduidt, dat het teeken,
dat er op staat, de waarde bepaalt.
In ons land is het gouden tientje standpenning,
het bevat &.048 gram fijn goud. De gulden is dus
niet zijn waarade in zilver waard, doch het tiende
deel van een gouden tientje. Goud is dus de grond
slag voor het geheele muntstelsel, niet alleen in ons
land, maar in de meeste andere Europeesche lan
den. Het vormt de waardemeter, waarmede de prij
zen der goederen worden uitgedrukt. Een hoeveel
heid goederen, die f 100 kosten, worden dus gewaar
deerd voor 6.048 gram goud.
Nu is de gouden munt tegenwoordig niet, of bijna
niet meer in omloop. Dat is echter voor de hand
having van een soliede muntstelsel absoluut niet
noodzakelijk. Het goud kan even goed bij de cor-
culatiebank liggen, die daarvoor bankbiljetten uit
geeft. Daarbij is bepaald, dat steeds minstens 40 pet
van de in omloop zijnde bankbiljetten in goud aan
wezig moet zijn. Het goud dient dan als dekking
van de biljettencirculatie, maar tevens kan, voor
zoover de goederenbeweging daartoe aanleiding geeft
goud worden gebruikt om schulden tusschen twee
staten te vereffenen. Het goud heeft als reserve
bij de circulatiebank slechts voor een deel den vorm
van gouden tientjes. Het overgroote deel bestaat uit
staven goud.
Nu heeft ieder particulier theoretisch het recht
om naar de bank te gaan en goud voor zijn bil
jetten te vragen. In de practijk gebeurt dat echter
niet of nagenoeg niet. De Nederlandsche Bank heeft
de afgifte van gouden tientjes zoo goed als geheel
gestaakt, omdat gebleken is dat de munten spoor
loos uit het verkeer verdwenen en vermoedelijk hun
weg naar het buitenland of naar de spaarpot vin
den. Toch zal niemand op het denkbeeld komen om
op grond daarvan aan de soliditeit van ons munt
stelsel te twijfelen. Trouwens ook voor den oorlog
kwam het gouden tientje slechts betrekkelijk weinig
in het verkeer voor. Iets anders is, indien de Neder
landsche Bank zou weigeren om op aanvrage goud
af te geven, dat moet dienen om schulden met
andere landen te verrekenen.
Wij komen hier op het terrein van de wisselkoer
sen en de z.g. goudpunten. De verrekening van
schulden tusschen de verschillende landen geschiedt
als regel door wissels. Een wissel door iemand in
Nederland (den trekker) getrokken op iemand in
Londen (den betrokkene), bevat een uitnoodiging
aan deze laatste om het op den wissel genoemde
bedrag aan den houder (den nemer) te betalen.
Een wissel is verhandelbaar door endossement (over
schrijving). Wissels zijn dus een gewoon handels
object geworden, die als ieder ander artikel een prijs
hebben. Zij worden ook gebruikt om tijdelijk geld in
te beleggen. Voor den tijd, die verloopt tusschen
het uitschrijven van den wissel en het tijdstip
waarop de betaling moet plaats hebben wordt na
tuurlijk rente berekend (disconto). De hoogte van
dit disconto regelt zich naar het land waar de va
luta (geldswaarde) der wissel inheemsch is.
De prijs, die voor den buitenlandschen wissel in
eigen munt moet worden betaalt, noemt men wis
selkoers. De wisselkoers regelt zich naar vraag en
aanbod. Worden er veel wissels in Fransche francs
gevraagd, omdat men in Frankrijk een hooge rente
maakt (het disconto er hoog is) dan stijgt de wis
selkoers op Parijs. Nu kan het voorkomen dat de
wisselkoers om de een of andere reden (b.v. door
het afvloeien van kapitaal van het eene land naar
het andere) zeer sterk stijgt, zoo sterk, dat het
voordeeliger wordt om goud te zenden. Immers met
goud kan men even goed bedragen naar het bui
tenland overmaken. Als Fransche francs, waarvan
de muntpariteit (goudwaarde uitgedrukt in een
vreemde valuta) in Nederlandsch geld uitgedrukt
bedraagt, boven dat punt stijgen, dan zou men dus
voordeeliger goud kunnen zenden. Maar dat is niet
heelemaal juist, Want het zenden van goud «rost
vracht, verzekering en fenteverlies, zoodat dus het
punt waarop de uitvoer van goud (gouduitvoerpunt)
voordeeliger wordt dan het koopen van een wissel,
iets boven de muntpafiteit zal liggen. Omgekeerd
zal het punt waarop de invoer van goud voordeelig
wordt (goudinvoerpunt) iets beneden de pariteit lig
gen Tusschen de beide goudpunten ligt dus een
marge en nu zal men waarnemen, dat de wissel
koersen van de landen, die den gouden standaard
hebben steeds tusschen deze beide punten schom
melen.
(Handelsblad).
tORST Pz.