SPORT EN WEDSTRIJDEN OnsCourantenverhaal onze Lezeressen ZWALUWEN I—BROEK I 1—1. Een schitterend, geestig gespeelde wedstrijd. Inte ressant spel der Zwaluwen. Omstreeks 7 uur fluit scheidsrechter De Koning Jz. de elftallen voor een vriendschappelijke wedstrijd in het veld. Zwaluwen komt met de volgende spelers B. Groen Jnz. P. Leien H. Westra J. Groen Jnz. Reuter P. Tromp Jb. Mantel, M. Visser, K. Keizer, K. Vader Cz„ D. Leien De Broeker aanvoerder wint de tos en Zwaluw trapt af. Dadelijk ontwikkelt zich een zeer vlug spel, met wederzijdsche gevaarlijke aanvallen. Waarbij Zwaluw het meest in het offensief is. Pracht kansen ziet Zwaluw ontgaan. Eén door een slap schot op ongeveer anderhalve meter voor het doel door den middenvoor, welke de bal naast de doelpaal schiet. Vlak daarna schiet de linksbuiten een pracht schot over het doel. Dan heeft Zwaluw keeper het hard te verduren. Doch treedt reddend op Een hard schot verwerkt hij precies over het doel Deze werd genomen door den middenvoor van Broek. Dan ontstaat er eenworsteling tusschen den keeper van Zwaluw en den midvoor van Broek, maar geen goal. Daar Zwaluw steeds de meerdere is, hetgeen door een doelpunt wordt uitgedrukt, als de rechtbinnen uit een goed geplaatste bal, een pracht schot, en onhoudbaar in 't doel scoort. 0—1 in het voordeel van Zwaluw. Vele corners en aanvallen leveren niets op. Spoe dig daarna fluit de scheidsrechter rust. Stand 0—1 vooor Zwaluw. Na rust ontwikkelt zich dadelijk een vlug spel, soms nog vlugger dan voor rust, en beurtelings zijn de doelen in gevaar. Maar steeds is Zwaluw sterker, de meerdere. Waardoor plotseling de rechtsbinnen een schot in het net deponeert. Doch deze wordt niet toegekend. (Rechtvaardig) Wat ontzettend jammer was, maar niets aan doen kon, n.l. de linksbinnne lag geheil afzijd. Nu ziet wederom Zwaluw door haar meer en meer opzetten pracht kansen onbenut. De spil is niet gelukkig in zijn schieten. Een pracht schot op 20 M. van 't doel vliegt precies langs de paal. Mid denvoor is onfortuinlijk in het plaatsen vlak voor het doel der Broekers. Broek stelt nog alle pogingen in het werk om gelijk te maken of te innen, maar erg gelukkig voor eerst zijn zij niet, nu weer eens naast, dan redt Reuter enorm, even later Jo Groen Jnz. Vlak na dit alles schopt of slaat de keeper Groen de bal af. Maar tot doelpunten komen ze niet. Ongeveer 10 minuten voor het einde zet de links buiten van Broek de bal zoo voor dat de linksbin nen van Broek recht op 't doel der Zwaluwen af gaat, backs passeert, en de gelijkmaker verkrijgt. Thans gelijk spel 1—1. Van betrouwbare deskundige werd ons medege deeld, dat dit punt te wijten was aan den schuld van den keeper, daar deze vaak twijfelachtig en onzeker optreedt. Denkende wat moet ik doen. Ver trouw niet op de backs, al zijn die nog zoo best. Daar deze ditmaal eens miste doordat de bal te hoog en achter hen om ging. Ge moest uitgeloopen heb ben van inplaats staan blijven. Verdere aanvallen leverden niets meer op. Alizoo was gelijkspel, on danks de meerderheid der Zwaluwen het einde. De scheidsnechter leidde serieus. Broek voetbalde gewoontjes. Presteerde niet veel. De linksbuiten was best. De middenvoor moet voor taan niet meer zoo mopperen. Spil geen trucs, n.l. haken en uithalen. Zwaluwen speelde best. Jongens ge kunt nog meer. Bedenk steeds, doorzetten en voorzetten, sa menspel. De Spil was in topvorm, dit heer geniet een paar gezonde, sterke longen, is taai. Beschikt over geweldig uithoudingsvermogen. Jo Groen Jnz. was best, Jb. Mantel stoer, geweldig, M. Visser schitterend, gevaarlijk voor de tegen partij, W. Keizer Wz. was niet in topvorm. Jammer, waardoor de voorhoede nu te licht, te zwak was. Anders hadden er gewis meer doelpunten ont staan. Keeper Groen viel niet af, zelfs vele malen mee. Doch het ideaal n.l. in Ploegersvorm met van der Meulen's capaciteiten is nog niet bereikt. HET LOKAAS EN DE VISCH. Door H. WITTINGTON OWEN. In den winter leefde vader Thomas van een handeltje in borstels en matten en meer dergelijke dingen. Dat handeltje had zijn schoonzoon hem verschaft, die een goede positie bekleedde in een stad, ver weg van het plaatsje aan de rivier, waar Thomas woonde. Als het lente werd, ging hij aan 't werk in zijn tuintje, verzorgde zijn groenten en bloemen, maar in den zomer zat hij meestal op het water. Want de omstreken waren mooi en er kwamen des zomers veel gasten in de pensions en hotels. Die hielden van spelevaren op de rivier. Daaraan verdiende vader Thomas een goed stuk brood, want er vielen heel wat fooien af, buiten den gewonen, 't zij ge zegd, geringe prijs voor 't roeien. Dat ging zoo jarenlang en men zei, dat de oude vader Thomas wel aardig zou potten. Hij echter trok bij zulke toespelingen aan zijn grijs baardje en begon over zijn hartewensch: Zijn schoonzoon af te betalen, zoodat het winkeltje zijn eigendom werd. „Want zei je", placht hij te zeggen, „eiges is maar eiges en as 'k wat ouwer word, is het met roeien niks gedaan en as nou 't zakie van mijn is, heb ik er ook meer plezieer in. Niet dat m'n schoon zoon het wilvan hemmes geen kwaad hoor maar 'k staan d'r op, 'em af te betale, want eiges is eiges. Elleke maand stuur ik 't geld en as 't afbe taald is en 't is van mijn alleen, dan hoop 'k er nog 'n jaartje of tien van te leven en dan verkoop ik het zakie en gaan bij me dochter in de buurt wonen om zoo te zegge te renteniere". Dus betaalde hij trouw af en het zaakje floreerde, want vader Thomas was populair in het plaatsje en 's zomers roeide hij verliefde paartjes en sen- timenteele oude vrijsters en tegen de eersten zei hij: ,,'k Zien slecht, erg bijziende, weet Umaar roeie as de beste, hoor. Maar zien? Neee, 'k zien U twee nog niet eens zitte, wil je dat geloove?" En tegen de tweeden zei hij: „Wat die menschen toch vinde an dat gevrij is me een raadsel, 'k Ben zelf getrouwd geweze, maar vrije, nee, zeg nou zelf!" Op een stralenden zomerdag kwamen twee keurige heeren langs de rivier wandelen. Vader Thomas stond bij zijn boot, tikte tegen zijn pet en infor meerde: „Roeitochie make, heere?" De eene heer onderbrak een bijna levendig ge sprek, keek naar 't bootje en vroeg zijn metgezel: „Wat denk je ervan?" De ander toonde niet veel lust, maar hij liet zich bepraten en men roeide weg. De heeren spraken eerst met elkaar, toen begon de één een praatje met vader Thomas, of 't goed ging met de zaken en of hij niet de bekende „vader Thomas" was. Vader Thomas glom van plezier en zei: „Ja me neer, as vader Thomas kent ieder kind me hier, 'k ben soms zellevers verget hoe 'k eigelijk hiet". „Was 't niet Morton, of zooiets?" vroeg een van de heeren, „Een sigaar aansteken?" .Morton? Nee meneer, da's abuis, m'n naam is Thomas Allesson'n nette naam meneer, niet zoo gewoon". „Nu keek de zwijgzame heer eensklaps op. „Al- leson? Hémet twee I's?" „Jawel meneer", zei vader Thomas en hij spelde zijn naam! „Dat is een merkwaardig toeval", zei de heer. „Weet je wel, dat je gezocht wordt per advertentie?" „Gezocht, ikke? An mijn lijf geen pellenaise, op vader Thomas is nooit dat te zegge geweest en.." De heer onderbrak hem. „Niet door de politie! Voor 'n erfenis. Drieduizend pond. Meneer en ik zijn toevallig aan een advertentiebureau, mijn nijm is Jink en die van meneer Cerstonje moet er dadelijk werk van maken „DrieduizendU bent abuis, meneerkan nietvan wie zou „Kom vanavond in hotel Centraal en breng je papieren mee, dan zullen we het zaakje uitzoeken". Vader Thomas kwam en Jink zoowel als Cerston constateerden, dat alles in orde was. „Een geluksdag, vader Thomas", zei Jink en be stelde een flesch wijn, om op de drieduizend pond te drinken. „Er komen eenige gerinige onkosten op het reali- seeren van de som geld", zei Cerston plechtig, niets vaan beteekenisen dn pleegt ons bureau tien procent te berekenen in zulke gevallen. Geef mij nou driehonderd vijftig pond mee, das is in elk geval genoeg en dan breng ik je de drieduizend pond". En hij schonk nog eens in. Vader Thomas' gezicht stond angstig. „Drie hon derd vijftig?Dat heb ik niet, heerenmet geen mogelijkheid „Verkoop dan je zaakje", raadde Cerston. Wan kan je dat ding schelen? Je hebt nou drieduizend pond." Vader Thomas trok aan zijn baardje. Toen begon hij uit te leggen. „Het zakie zou van mijn zijn, as ik de laatste vijftig pond had afbetaald an me schoonzoon. Eer der mag ik het niet verkoopeas U me die nou wou leenenén het reisgeld naar me schoon zoonik mot het 'em toch vertelle, anders is ie kwaad". Hij keek angstig van Jink naar Cerston. De hee ren raadpleegden elkaar met de blikken, dan zei Cerston: „Nu goed dan., ik zou het niet over m'n hart kunnen verkrijgen een stakkerd als jij dat geld te laten misloopen. Je betaalt ons dat geld ook terug, zoodra je zaakje verkocht is." Hij stelde het alles op papier en vader Thomas spelde moeizaam woord voor woord en zette toen zijn handteekening. Daarop namen ze hartelijk af scheid en vader Thomas vertrok, maar niet dan na nog gezegd te hebben: „Wil u die advertentie voor me meebrenge, as een herinnering, za'k maar Een week later was hij terug en de twee heeren verschenen dadel k. „Zoo, en?" vroeg Jink. Vader Thomas straalde. „Alles in orde't Zakie is afbetaald, 't Is van mijn en eiges is maar eiges." En wanneer ga je het verkoopen?" Vader Thomas trok aan z'n baardje. „Nog in geen tien jaar, eiges is eiges en „Wat!" viel Cerston uit, „je hebt geteekend, je moet je aan de afspraak houden!" Hij hield vader Thomas het papier onder den neus. „Zal ik ook", zei vader Thomas, „maar die adver- tensje Jink haalde een knipsel te voorschijn en vader Thomas las langzaam: Wordt gezocht Thomas Alleson, om een erfdeel van drieduizend pond in ontvangst te nemen. Schrij ven aan letter B van de krant". ,,'t Is casuweel", zei vader Thomas en stak het papiertje bij zich. „En?Wanneer krijgen we ons geld?" „Als ik me zakie verkoop", zei vader Thomas, „maaar eerder niet!" En hij trok aan z'n baardje, „krek as het er staat, heeren, heeren, as ik het verkoop". De heeren waren sprakeloos. Vader Thomas straalde. „Leve en late leve, heere," zei hij, „dat moppie met die errefenis en die advertensje, die je d'r later heb late inzette, neem ik jullie niet kwalijk, 'k Vond het veuls te fijn, dat ik me zakie kon afbetale en me dochter weer 'es zien en alles zonder dat het me iets kostte". Cerston opende zijn mond, maar Jink greep hem bij den arm. „Kom maar mee", zei hij. Hij was er diep van overtuigd, dat ze hun meester hadden gevonden!" GEEF HET MOOIE HANDJE. Faedagogiseh praatje. Is het eigenlijk iemand wel. recht duidelijk, waarom men tegen die kleine kleuters bij het goeden dag zeggen, altijd maar weer zegt „geef het mooie handje' 'of wel ,,nu, welk handje moet je geven?" Denken wij hier eens een oogenblikje over na, dan zullen wij ons toch moeten afvragen, waarom de rechterhand toch de mooie" of de goede" hand is. Hebt ge wel eens gezien hoe heerlijk de klei ne wereldburge rop beide duimen kluift. Hoe tri- omfai4telijk strekt, hij niet beide armpjes in de hoogte als hij moeder aan zijn wiegje ziet staan. Zoodra de kleine peuter echter eenig begrip begint te krijgen, dan begint onze opvoeding, en zullen wij hem systematisch trachten bij te bren gen, welk handje hij weL en welk hij niet ge bruiken mag en hem voortdurend op het mooie handje wijzen. Toch geeft de praktijk ons tal van voorbeel den, waarbij wij zien hoe eenzijdig het loeren gebruiken van de rechterhand kan zijn en hoe buitengewoon moeilijk het is, indien een volwas sen mensch door een ongeval zijn rechterhand moet missen, het gebruik der linkerhand aan te leeren. Zij, die links zijn, hebben dezelfde handig heid in de linkerhand als het geval is bij hen, die in den regel de rechterhand gebruiken, waaruit blijkt dat het er dus maar op aan komt, welke der handen het meest geoefend is. Zelden komt het échter voor, dat wij volwassenen aantreffen, die in alles links zijn,; in eten, in werken, im de beoeefning van sport, enz., daaar verreweg het grootste percentage der menschen gebrand is in het gebruik der rechterhand. Men zal nu misschien aanvoeren, dat men zich van geslacht op geslacht aangewend heeft de vingers van de rechterhand te gebruiken en dat die er daarom geheel en al op ingesteld is, maar hiermede zijn wij het niet eens, daar jmen o. i. zijn handen zal kunnen gebruiken, zooals dat van jongsaf geleerd is. Begint men nu bij de kleintjes van bv. een jaar er altijd op nieuw, weer op te -wijzen, dat zij alleen maar het mooie handje mogen geven en gebruiken, dan mag men* er zich toch zeker niet over verwonderen, wanneer de achtergestelde linkerhand minder geoeefnd wordt en] zoodoen de onhandig is. Laat men kinderen in dit opzicht vrij, dan leert de praktijk ons zeer vaak, dat die kinderen zoo wel de linker als de rechterhand gebruiken, naar- mte het hen het beste uitkomt. [Wij kunnen dus gerust aannemen, dat zij bij intuitie gevoelen, wat het gemakkelijkste en ze kerste is. Waarom moeten wij, volwassenen, dan die voorkeur voor de rechterhand bij de opvoe ding onze rkinderen altijd zoo in hooge mate naar voren brengen? 1 In Parijs hebben vooraanstaande geleerden er op gewezen hoe wenschelijk het is, .de kinderen hel. gebruik van beide handen te leeren. Zij willen het zelfs op de scholen doorvoeren, opdat de kinderen met beide handen leeren schrijven, tee kenen, handwerken enz. Aan al het nieuwe, wat de kleintjes de eerste jaren leeren, moeten zij zich aanpassen en gewennen, zoodat het niet zooveel bezwaren kan geven, indien zij ook daar beide handen leeren gebruiken. Het gebruik hiervan heeft ooki nog dit voor deel, dat het bij eeiy eventueel verlies van een hand of van een vinger voor een volwassen mesnch niet die moeilijkheden geeft ,om zich iets van den b.eginne af te moeten aanleerer(. Laten wij tenslotte dus nog eens bij ons zelf nagaan of het na de bovenstaande uiteenzetting inderdaad wel nut heeft voor het kind om voort durend te moeten hooren, dat gezegd wordt „geef de goede hand" of ,,doe dat met het mooie handje' enz., en of het niet beter is, het kind maar zijn gang te laten gaan. Lijkt hem de rechterhand het meest ,dan zal hij deze wel blijven gebruiken; maar heeft hij voorkeur yoor de linkerhand, och, laten we dit dan niet tegengaan, omdat wij, ons nu eenmaal aangewend hebben, deze hand een weinig achter te stellen. iEen kinderhandje is altijd mooi, hoe heerlijk voelt het niet aan, wanneer wij het in onze eigen groote- hand nemen, zoo teer en zacht. Laten wij bij de begroeting van zoo'n kleintje dan niet sto rend werken, wanneer de kleine de linkerhand uitsteekt en dadelijk het berispende ,,geef het mooie handje, niet dit" laten hooren. Menschen, die wij bij ons thuiff of op de Wandeling onft- moeten en die de kleintjes begrijpen en van hen houden, zullen er hen heusch niet minder om aanzien, of zij het linker- of het rechterhandje geven en er onze paedagogische kracht niet min der hoog om aanslaan. Laten wij moeders dus op het standpunt staan, dat d« kinderen zich met. beide handen door de wereld moeten slaan en de eene hand niet minder mooi is dan 'de andere. Die kunst van vertellen^ Een moeder, die de kunst verstaat om hare kilederen te vertellen, beschikt over een opvoe dingsmiddel van onschatbare waarde. Hoe vaak gelukt het haar dan niet, de aan- Idacht der kinderen van iets onaangenaams of verdrietigs af te leiden, door hen een of ander verhaal te vertellen. Goed vertellen is inderdaad een gave. Hart en zinnen worden in beroering gebracht, zonder dat het verstand er schade door ondervindt. Men behoeft er zich heusch niet angstig om te maken, wanneer het kind verhaaltjes te hoo ren krijgt, die de fantasie opwekken en hem in een droomenlandje voeren. Het nuchtere verstan delijke leven leert men later de koude werke lijkheid genoeg. De moeder, die vertelt, moet zich in den ge- dachtengang van het kind kunnen verplaatsen en de stof aan het kinderlijke verstand trachten aan te passen, zonder dat zij in kinderachtig gepraat vervalt. Zij zal ook trachten zooveel mogelijk voorbeelden uit het leven aan te halen. Niet alle moeders kunnen natuurlijk goed, d.w.z. boeiend vertellen. Maar toegerust-'met een dosis goeden wil en een voortdurend oefenen, be reikt men veel. [Wie heeft er dat niet voor over S,telt u zich een regenachtigen dag voor, en de kinderen we ten niet wat te doen. Wanneer dan het toover- woord weerklinkt moeder vertelt" dan zitten ze gauw in een kringetje om u heen en hangen aan uw lipepn, omdat het verhaal hen zoo "Loeit,. Nogmaals, gemakkelijk is het niet, ons geheel in de sfeer van het kind te verplaatsen, vooral als eigen zorgen onze gedachten in andere ba nen leiden. Maar zeker is het, dat de kinderen lia/ter met liefde zullen terugdenken aan de uurtjes aan moeders schoot. Brengt gij de zon in het kinderleven, Zij zal op u haar weerschijn geven. HET HUWELIJK IN CHINA. Korten tijd geleden is een nieuwe wet in werking getreden, waarbij bepaald wordt, dat de jonge meisjes in het vervolg den man harer keuze mogen huwen en niet meer genoodzaakt zijn, zooals tot dusverre het geval was, in de keuze hunner ouders ten aanzien eener echtverbintenis te berusten. Een bruid hoorde van deze nieuwe wet en wei gerde op het laatste oogenblik nog den man te trou wen, die hare familie goed gevonden had, voor haar te kiezen. De bruidegom nam geen genoegen met dit blauwtje en klaagde de bruid bij den rechter aan, wiens uitspraak echter luidde, dat noch een man noch een vrouw gedwongen mogen worden, tegen hun eigen wensch in te huwen. WATERDICHTE KOUSEN. Een Londensche kousenfabrikant heeft zich toe gelegd op het maken van waterdichte kousen, om zoodoende tegemoet te komen aan een dringende behoefte bij de dames in het regen jaargetijde. Wat toch is onaangenamer,dan dat wij in een plasregen loopen en onze beenen tot op de huid toe doornat worden, waardoor vaak een leelijke koudheid wordt opgeloopen. Deze waterdichte kousen moeten de eigenschap hebben, dat het water er afloopt, zonder op de kousen of op de beenen ook maar een speur van vocht achter te laten. z ONZE PARAPLUIE EN HARE VOORGESCHIEDENIS In haar tegenwoordigen vorm is de parapluie on geveer twee honderd jaar oud en werd voor het eerst in Parijs gedragen. Hoewel de vorm zich na dien tlechts weinig gewijzigd heeft, is dit des te meer het geval wat de grootte, kleur, stof en knop om haak betreft. Vooral de beide laatste zijn bijzonder aan mode onderhevig en worden van alle mogelijke materiaal gemaakt, zoowel van hout als van ivoor, zilver, porselein, schildpad enz. enz. De tegenwoordige mode der parapluies schrijft nog steeds voor, dat zij van verschillende, zij het dan ook gedempte kleuren gefabriceerd worden. Hoogstens twintig jaar geleden zou men aan geen andere mogelijkheid dan aan het gebruiken van een zwarte parapluie gedacht hebben; terwijl nog vroe ger onze voorvaderen onder reusachtige blauwe of oode „daken" voortschreden bij regen! De tegenwoordige parapluie, de z.g. tompouce is klein en eenigszins gedrongen, terwijl zij voorheen lang en dun (naald parapluies! waren en men bij het op reis gaan genoodzaakt was ze in speciale foudraals met zich mede te voeren! Maar hoe beschermde men zich dan wel tegen den regen vóór de uitvinding der parapluies, hoor ik u, lezeressen, al vragen. Wel, destijds hulde men zich in groote, wijde en dikke regenjassen en mantels, die het geheele li chaam omsloten en waarvan de kap over het hoofd getrokken werd, waarbij men meer lette op het prachtische wan wel op het flatteuse!" Tegen het einde der 16e eeuw kwam voor deze kap een „regenhoed" de plaats innemen, een waar monster, dat een ronden vorm had en met leer was overtrokken. De omvang was zóó groot, dat deze hoed de breedte der schouders overtrof en in de toenmaals nauwe straten een ware verkeershinder- nis dreigde te worden. Buitengewoon onhandig was de eerste „uitvin ding" van de parapluie omstreeks 1630, die zeker niet minder dan 10 pond woog en bestond uit een ijzeren geraamte, dat overtrokken was met een dichte wollen stof en bevestigd was aan een langen stok. Langzamerhand werden meer en meer verbeterin gen aangebracht en is men tot onze tegenwoordige parapluie gekomen. Of deze alleen-heerscheres zal blijven valt vaak nog te betwijfelen, daar velen er de voorkeur aan geven, om het, vooral bij stormachtig weer, zonder haar te stellen en zich te kleeden met waterdichten mantel en regenhoed, terwijl het sportieve geslacht van heden beter tegen een flink buitje kan, dan de vrouw van vroeger, die minder getraind was, door dat zij hare bezigheden meer binnenshuis had en niet genoodzaakt was door hare beroepsbezigheden om er uit te moeten met slecht weer.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1932 | | pagina 6