I harmonie! Concert L iieid en „EXCELSIOR" Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier 41 e Jaargang i Weekagenda De Twee Kleinzoons. No 93 TEI.EFOON PTTEBCOMMPHttAL BO. 68. DINSDAG 16 AUGUSTUS 1932 NIEUWE LiifiEDlJKIIt COURANT DEZE COURANT VERSCHIJNT DINSDAG DONDERDAG en ZATERDAG. AbonnmentsprU s per 3 maanden 1.15. ililgne: Firma 1.1. KEIZER. Redacteur I. H. KEIZER. IBureel Noordscharwoude. SÉ ADVERTENTIEN Van 1—5 regels 75 cent; elke regel meer 15 cent GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE. 18 Augustus: 's Avonds half negen (N. T.) Concert te geven door de Harmonie „Excelsior" te Noordscharwoude, in den muziektuin. ■V* I' 18 Augustus: Nam. 2 uur (n.t.), vergadering van de Visschersvereen. afd. Geestmer-Ambacht in het Café van K. de Hart, Oudkarspel. 21 Augustus: Groote Nationale Atletiekwedstrijden op het D. T. S.-terrein te Oudkarspel. Aan vang 2 uur (N.T.) 22 Augustus: 'savonds 8 uur (N.T.) tooneeluitvoe- ring door de Toneelvereen. „Jong Leven" met „Hoera, 't is een Jongen". (Spel in 3 bedr.). ui. De financieele ontwrichting, als oorlogs- gevolg dienen we goed te zien, zoowel in het buitenland als ten on?,ent. Nemen we als voorbeeld Duitschland, bij welk land wij zoo groot belang hebben als ons, ik mag wel haast zeggen, voormalig afzetgebied. Verslagen kwam het uit den wereldkrijg, het land was totaal uitgeput, zijn financiën geheel in wan orde. Het ontbrak er aan voedsel, aan grondstoffen, ja waar niet aan. De opgelegde lasten door de over winnaars waren ondragelijk, al deze dingen staan ons thans nog helder voor den geest. Om te kunnen leven, moesten milliarden-credieten worden opgenomen, die Amerika, Engeland, Zwit serland en op bescheiden wijze nu door ons land werden verleend. Over de wijze, waarop deze gelden zijn besteed, is veel te doen geweest, harde en niet altijd ongemotiveerde critiek is daarop uitgebracht. Naast rente en aflossing dezer credieten, moest het land zijn opgelegde herstelbetalingen en leveringen in natura verrichten. Om dat te kunnen doen, moest de industrie op volle kracht produceeren, ten einde te kunnen uitvoeren en de noodige grondstoffen aan te koo- pen. Toen voltrok, of beter, begon het groote econo mische drama te ontwikkelen. Duitschland moest, om te kunnen betalen, uitvoeren als nooit te voren. En het buitenland weigerde de Duitsche goederen te ontvangen, belemmerde den invoer er van door hooge tarieven. Het Duitsche voSc heeft jarenlang geworsteld, om het hoofd boven water te houden, totdat eindelijk zijn huishouding jammerlijk vast liep. Om zijn munt op peil te houden, moest de invoer tot het aller uiterste worden beperkt. De gevolgen hiervan waren weer een verdere ineénschrompeling van het afzetgebied voor Duitschland zelf. Het verloor een groot deel van zijn afzet in Scandinavië en Neder land. Dat zulks ook in Duitschland zelf wordt inge zien, bewijzen de thans nog loopende onderhande lingen met Nederland en Denemarken tot regeling van de boterinvoer. De werkeloosheid in Duitschland in de industrie is de laatste jaren ontstellend groot. Aan de Staats kas, altijd zwevend tusschen de beide polen op en te kort, worden door de werkloosheid geweldige eischen gesteld. De massa leeft in kommer en ellende en heeft geen koopkracht. Tegenover de Duitsche werkloozen leven de Nederlandsche gedu peerden nog in een gunstige positie, hoe moeilijk de laatste het overigens al hebben. De monetaire positie heeft Duitschland, eigenlijk industrie-staat, gedwongen de eigen bestansbron- nen tot een uiterste staat van ontwikkeling te bren gen. Zelf heb ik de Duitsche ontwikkeling van voor den oorlog van nabij gezien. De tuinbouw was er van weinig beteekenis. De fabriek vroeg al meer ar beiders, op het platteland in Rijnland, Westphalen en in het Roergebied had men altijd weer te kam pen met een tekort aan arbeiders. Dit is een van de oorzaken geweest, dat vóór den oorlog in Duitsch land de tuinbouw niet tot ontwikkeling kon komen. Thans zien we precies het tegenovergesteld. Dui zenden bij duizenden fabrieksarbeiders hebben geen werk, de trek van het platteland naar de stad heeft opgehouden, nu gaat het weer van de stad naar het platteland. De Duitsche Overheid begunstigt dit gebeuren, zooveel maar mogelijk is. We zien als gevolg van de ontwikkeling der na- oorlogsche toestanden in Duitschland een tweetal factoren optreden, die voor ons van overwegend belang zijn. Ten eerste een verarmd land, welks be volking niet meer bij machte is eenzelfde hoeveel- j heid goederen en verbruiksartikelen te koopen als I voorheen. Of wij al massa's groenten ter beschikking hebben, baat het Duitsche volk niet. Het volk kan niet meer gebruiken en verteren als het kan be- talen. j Daarnaast wordt de vraag naar onze artikelen, I reeds zoo verminderd door het wegvallen van zoo breede groepen, die onze artikelen niet meer kun- i nen betalen, verder nadeelig beinvloed door de ver- hoogde eigen productie. I Een sterk bewijs van verminderde koopkracht en verhooging van de eigen teelt is wel de prijs in Duitschland van het artikel Witte kool. De vorige w^ek nog is witte kool in Duitschland verhandeld voor een prijs van 40 tot 48 gld. per 10 ton. i De minimum-prijzen aan de veilingen ten onzent bedragen nog f 60 per zelfde hoeveelheid. Nu zal zich menigeen bezorgd afvragen, als de toestanden nu eenmaal zoo zijn, dan is er voor onze grove tuinbouw in Noord-Holland zeker geen toe komst meer. Duitschland zal zich zelf zij het op bekrompen wijze en mondjesmaat, kunnen behel pen, en dan is onze cultuur ten doode opge schreven. Oppervlakkig beschouwd hebben dezulken gelijk. En> zeker is, dat we nog lang niet door de moeilijk heden heen zijn. Ik hoop, hieroyer in het verdere vaii mijn betoog nog meer te zeggen. In dit verband echter wil ik wijzen op een andere, niet opvallende zijde van het Duitsche probleem. Ret streven van Duitschland, dat men met een vreemd woord autarchie noemt, 't best te vertalen doijr „streven naar zelfgenoegzaamheid," moet op een fiasco uitloopen. Én overtuigends wijze heeft Dr. Colijn dit aan getoond. Wil Duitschland doorgaan op dezen weg, laat ons echter erkennen, dat het er op gedrongen is, net zoo goed als ons land tegnwoordig, dan heeft het 20 millioen menschen te veel. De eigen bodem kan de bevolking van 68 millioen zielen niet voeden, het moet en is aangewezen op ruilhandel, precies als ons land. Het moet zijn industrie-producten ruilen tegen grondstoffen en voedingsmiddelen, alleen op die wijze kan het Duitsche volk een dragelijk bestaaan voeren. Georgrafisch en natuurkundig is ons land het best j in staat in een deel van de Duitsche behoeften te I voorzien, goedkooper, dan het zelf daartoe in staat I Op den duur kan men de natuurlijke gang van zaken op het terrein der economie niet tegenhou den. Eenmaal keert te bezinning terug en dan heeft J ons tuinbouwbedrijf weer zijn kans. Het is geen overbodig, te ontberen, doch noodzakelijk bedrijf. In de groote lijn gezien, is er m.i. dus nog toe komst ^voor Noord-Holland. Doch dan moet er heel wat veranderen, niet alleen internationaal, doch ook op eigen erf. Dit wil ik dan in een volgend artikel behandelen. (Wordt vervolgd). NOORDSCHARWOUDE (Dir. P. Pranger) FEUILLETON 65). „Heb je in de residentie nog wat opgedaan, Roderich?" vroeg de Gravin. „Wat opgedaan, zeker, tante, wellicht zooveel, dat wij in staat zullen zijn den indringer van hier te kunnen doen verwijderen." „En verder?" „Mijn eerste gang was naar het groote ziekenhuis, waar ik vernam, dat een ziekenoppasser Heinrich Schwarz daar nimmer een zoodanige betrekking had gehad, wel echter heette de vroegere eerste assis tent Dokter Heinrich Schwarz. Ik zeide mij ook te kunnen vergissen en het misschien mogelijk was, dat hij, omtrent wien ik inlichtingen inwon, Dokter in de geneeskunde was. Ik liet mij eene beschrijving van zijn persoon geven en deze kwam volkomen overeen met den persoon van Albert's secretaris. Nu informeerde ik naar zijn ouders en verwanten en vernam, dat zijn vader dit voorjaar was gestorven en dat deze bij een tuinier Koch had gewoond, die waarschijnlijk een familielid van hem was. Ik haastte mij dien tuinier op te zoeken, dien ik echter niet aantrof, maar wel zijn vrouw. Ik speelde den diplomaat en wist zoo het vertrou wen te winnen van de wel wat spraakzame vrouw. Ik zeide haar een groet te moeten brengen van Dokter Heinrich Schwarz, met wien ik bevriend was! Ik prees hem in elk opzicht en vertelde haar, dat ik zijn volle vertrouwen genoot. „Zal hij spoedig terugkomen?" vroeg zij. „Ik geloofde van zeer spoedig," zoo antwoordde ik. „Ongetwijfeld zijt gij, juffrouw Koch, in zijn ge-' heimen ingewijd en weet nauwkeurig, wat hij in Breitenbach wilde zoeken?" zoo vroeg ik verder. „Ach neen," zeide zij, „ik weet niets daaromtrent." „Ik meen toch van hem zelf gehoord te hebben, dat hij 't u heeft gezegd. U kan openlijk met mij praten, want ik ben zijn vriend en zal hem in zijn plannen helpen." Ik had mij als zijn vertegenwoor diger Grünert genoemd. „Neen mijnheer Grünert," antwoordde zij, „hij zeide mij alleen bij het afscheid: „De onwaarheid wil ik u niet en de waarheid kan ik u niet zeggen. Uit de nagelaten papieren van mijn vader blijkt, dat in diens verleden nog een onoplosbaar punt is, dat ik moet onderzoeken." Hij deelde mij ook niet mede, waarheen hij ging, eerst, toen ik eenige zaken naar hem heenzond, vernam ik dan, dat hij in Breitenbach woonde." „Zoo is het u wellicht ook niet bekend, dat zijn vader waarschijnlijk van zeer hooge familie af stamde?' „Neen," antwoordde de vrouw zeer verwonderd, „maar gemerkt heb ik wel, dat er een sluier over i zijn afkomst lag. Ook had de oude dokter iets voor- i naams in zijn wezen, doen en laten, niettegenstaande zijn schuchterheid en onbeholpenheid." I De vrouw had vertrouwen tegen mij opgevat en wat zij werkelijk wist, heeft zij ook verteld. Het I is het volgende: Heinrich Schwarz' vader was dokter in de philologie en voorzag in zijn onderhoud door 1 het vertalen van Fransche romans in het Duitsch. j Zijn vrouw, van adellijke afkomst, maar arm als hij, was hem ontvallen, toen de zoon twee jaren oud was. Hij heeft' een zeer treurige jeugd gehad en is als jonge man naar Amerika vertrokken, waar hij van oord tot oord trok, om zijn verdwenen familie- leden op te sporen, die hij echter niet heeft gevon- I den. Ik liet mij den vader eveneens beschrijven, I evenals ik deed wat betreft zijn zoon bij mijn be- j zoek aan het ziekenhuis. Ook wat betreft zijn inner- lijk wezen trachtte ik iets te weten te komen en nu is het wel merkwaardig, tante, het was precies het zelfde beeld, dat mij werd geschetst, als dat u mij heeft geschilderd van mijn oud-oom, Graaf Anselm, dezelfde man zonder wilskracht en energie, even eens klein, mager, met een gedrukte gestalte, een bleek gelaat, zonder uitdrukking, dezelfde spitse neus en ook dezelfde blauwe oogen. Ik kan wel zeg gen, dat er bij mij geen twijfel meer bestaat, dat wij op den rechten weg zijn en dat wij hier met den zoon van Graaf Hermann te doen hebben. Daarbij komt nog, dat hij inlichtingen heeft ingewonnen ergens in Amerika, van welken aard is mij natuur lijk onbekend. Ik trof toevallig een bekende, asses sor v. Frieseck, die eveneens toevallig bij mij naar Dr. Schwarz informeerde, wat hij eigenlijk op Brei tenbach uitvoerde enz. Hij vertelde mij, dat hij hem had verzocht den naam van den Duitschen consul dn de stad Conception, republiek Chili, te willen melden." „Concepcion?' vroeg de Gravin, „daar is, volgens mijn weten, mijn gemaal nimmer geweest. Wat heeft de dokter daar te zoeken?' „Hij kan wellicht op een dwaalspoor gebracht zijn, wellicht door die waanzinnige vrouw Bergfeld. In elk geval kan men er uit afleiden, dat hij hier als speurhond fungeert en dat deze handelingal de overige incidenten insluit." Gravin Louise verhief zich van haar zetel en zeide: „Ik wil de moeilijke stap doen, hoewel het mij niet licht zal vallen, want nog nooit heb ik mij voor mijn onderhoorigen verdeemoedigd, maar hier staat te veel op het spel! Ik wil met mijn lammen been mij naar den kamerdienaar heensiepen en trachten mij met hem te verzoenen!" Maar geen vrede, tante, zonder de documenten! Mijn overredingskracht heeft niets kunnen baten, het is mogelijk, dat u een gunstiger resultaat zult hebben!" „Blijf zoo lang hier, tot ik terugkom!" De Gravin hinkte, steunende op haar stok, de deur uit en trad zonder aan te kloppen Lühneburg's kamer binnen. De kamerdienaar lag, gesteund door kussens en matrassen, op zijn sopha in zijn woonkamer, zooals hij 's middags veelal pleegde te doen. Hij was door het aanhoudende liggen en zijn weinige eetlust nog magerder geworden. Het waren slechts vel en been deren, zooals men hem daar zag liggen met zijn smal en ingevallen gelaat. Wanneer hij zijn oogen sloot, zag hij er uit, alsof de ziel reeds het lichaam had verlaten, doch wanneer deze geopend waren, dan schitterden zij nog met een levendigheid, dat men onmiddellijk bemerkte, dat zijn geest nog hel der, zijn denkvermogen nog ongebroken was. Lühneburg was sinds de voorgevallen scene met de Gravin, waartegen zijn krachten niet meer waren opgewassen, niet alleen lichamelijk verzwakt, maar hij was ook innerlijk anders geworden. Zijn onver schilligheid omtrent religieuze begrippen, was ge weken. In het aangezcht des doods en hij was overtuigd, dat hij van deze instorting niet meer zou herstellen hadden ernstige gedachten zijn ziel vervuld en hadden diepere overpeinzingen en over denkingen over het leven hiernamaals, over schuld en boete, over God en levensdoel en menschenplicht in zijn gemoed postgevat. Hij las thans weder voor de eerste maal na zijn bevestiging tot lidmaat van de kerk, den Bijbel en boeken van godsdienstige strekking. Met innig berouw blikte hij-op zijn ver vlogen leven terug, overdacht hij met diep leed wezen zijn misdaad, gepleegd uit hebzucht, uit wraak en haat. Wat hij daardoor had vernietigd moest hij trachten door een daad van liefde weder zooveel mogelijk uittewisschen. Zijn toegenegenheid tot Heinrich, het evenbeeld van zijjgf eerste en eenige geliefde, was de band, die hem nog aan het leven deed hechten, en zijn bestaan dragelijk maakte. Diens ochtend- en avondbezoeken waren even zoo vele lichtpunten iri zijn somber bestaan, welke hij telkenmale met verlangen en vreugde verbeidde. Reeds lang was de twijfel omtrent Heinrich's af komst geweken, want wat Roderch de laatste dagen had ervaren omtrent diens afkomst en bedoelingen, wist hij reeds lang. Hij had in de residentie ver bindingen genoeg; daar woonden lieden, die in meer of mindere mate van de Breitenbach's afhankelijk waren, die zich beijverden eiken wensch of elk bevel van den invloedrijken kamerdienaar te vervullen. Hij had zich tot de bewoners van het huis ge wend, waar Graaf Stephan veelal voor zijn zaken vertoefde, dezelfde woning, waarin Heinrich zich op DONDERDAG 18 AUGUSTUS 's avonds half negen (N.T.) in den muziektuin. Entree f 0.25 (incL belasting) had aangemeld toen hij solliciteerde naar de be- trekkng van „een welopgevoed" bediende. Deze had den de gewenschte inlichtingen ingewonnen en de strengste discretie, die was bevolen, toegezegd. En de welwillende bewoners van genoemd huis hadden ongeveer denzelfden weg voor hun informaties be wandeld als Graaf Roderich. Die goede tante Koch had ook hun niets verzwegen. Waren de gegevens, welke Lühneburg had ver kregen, eene bevestiging van zijn vermoeden, hij was hierin reeds verstrekt door het feit, dat een dokter in de medicijnen, als assistent werkzaam in het groote ziekenhuis, deze waardige betrekking had opgegeven om als gewoon bediende op Breitenbach werkzaam te zijn. Maar de kamerdienaar verzweeg wat hij wist. De oude, egoïstische natuur, openbaarde zich weder in hem, doch nu op een geheel andere wijze. Het was nu zijn eigenliefde, aam zijn gevoel uiting te kun nen geven, dat voortsproot uit de groote toegene genheid, die hij voor Heinrich gevoelde, Want dat hij dezen zou helpen zijn rechten te doen gelden, was nu voor hem een uitgemaakte zaak. Maar, zoo overwoog hij, wanneer hij de documenten in zijn bezit heeft, zal ik hem tevens verloren hebben. Het was hoogst onwaarschijnlijk, dat de familie, aan de hand van deze documenten, dr. Schwarz zou willen erkennen als de wettige erfgenaam.. Dan zou hij ge dwongen zijn het Slot te verlaten, en met zijn heen gaan had de laatste zon voor hem opgehouden te schijnen. En omdat hij Heinrich's aanwezigheid niet meer kon ontberen, omdat hij zijn eenigen vriend niet wüde missen, daarom talmde hij met het uit voeren van zijn plan. Lühneburg schrok merkbaar als hij plotseling de Gravin voor zich zag. Zijn adem stokte. Hij had niet gedacht haar vóór zijn einde nog eenmaal te zien. Hij kende zijn meesteres maar al te goed, hij wist uit jarenlange ervaring, dat een ondergeschikte, dien zij eenmaal uit haar dienst had ontslagen, haar nimmermeer onder de oogen mocht komen. En he den had zij haar trotsch en hoogmoed weten te overwinnen, zóó zelfs, dat zij den ontslagene zelf naderde? Daarvoor moesten wel gewichtige redenen bestaan. Hoe zou zij anders tot dit besluit zijn ge komen? Welke de oorzaak was, daarvoor bestond voor hem geen twijfel. Wat zij niet door haar af gezant, Graaf Roderich, had bereikt, dat wilde zij persoonlijk beproeven, naanenlijk, hem de documen ten te onttroggelen. Hij wilde zich oprichten om niet den schijn te geven oneerbiedig te zijn, maar de Gravin wenkte met de hand om te blijven liggen en zeide: Blijf liggen, Lühneburg, ik kan ook zóó met u (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1932 | | pagina 1