De Twee Kleinzoons.
Bloembollencultuur
i
ida.t der ëgeering van den tuinbouw af wilde. Wij
hebben geconstateerd dat hoe eerder de tuinbouw
wegrot hoe liever het de regeering is.
Maar wij kunnen ook constateeren dat de re
geering goed js geslaagd met de trekhondenwet,
maar niet berekend is voor haar taak den tuin
bouw op een menschelijke manier te doen ver
dwijnen. i
De regeering deugt niet voor een deel van de
bevolking (Applaus.)
De aflossing van de credieten zijn de nieuw
ste vinding van moderne slavernij.
Dit is het hoe wij worden afgeslacht.
Maar is het noodig dat wij wordem afgeslacht?
Ik leg u op om over deze dingen na te denken.
Waarom is er ellende? waarom] is er noodj??
??waarom is er honger? De1 natuur biedt ons
overvloed om ons te voeden.
Zullen wij ons laten afslachten met de weten
schap dat de regeering niet is een regeering voor
het Neder laiidsehe volk, maar voor volksgroepen
Het is een regeering van tarwe-, boter- en bie-
tenboeren.
Bezitters van eigen hoeven en luxe auto's gin
gen hun steun per auto halen, maar de tuin
bouw moet uitgezogen en uitgebloed zijn voor
de regeering aandacht aan ons schenkt. Het is
een regeering die wind zaait en storm zal oog
sten (Applaus.)
Djan wordt door den spreker nog gewezen op
den onmenschelijk langen arbeid, omdat men de
arbeidskrachten niet kan betalen.
Is er dan geen verantwoordelijkheidsgevoel
voor den naaste?
We hebben geen geld, we hebben geen goed,
Wij hebben alleen maar elkander.
En daar komt het op aan.
Dat vraagt van u solidariteit, die groot en
machtig is en een roep zal doen uitgaan tot ver
over de grenzen.
Als de regeering niet bereid is oin onze ei-
schen in te willigen, dan komt de daad. D:an zul
len wij het parool moeten uitgeven ^staking
van alle belastnigbetaling." (Applaus.)
Dan moeten wij staken het betalen van elec-
triciteit en waterleiding. Niet omdat wij het zoo
/graag willen maar omdat het- ons door den nood
wordt opgelegd.
Arbeiders en tuinders, tuinders en arbeiders,
r; ik elkander de hand. Wij hebben niets dan el
kander. I
Voor dit geslacht is eep groote taak wegge
legd om te zorgen dat het niet onder gaat.
Wij moeten zorgen dat het komende geslacht
niet die ellende tegemoet gaat, als wij thans er
varen. (Applaus.)
Als vierjde spreker treedt op de heer A. Hoogland
van Sint Pancras met het onderwerp; ,,Kaii een
crisisbelasting ons de middelen verschaffen.''
jSipr. vangt aan met te herinneren aan de woor
den van den heer Valstar, gesproken op de ver
gadering van de Provinciale Commissie: ,,Wie de
straat op wil, hij ga, ik ga niet" en bijl spr. toen
de gedachte opkwam of het( ook wel goed was
de straat op te gaan.
Hem kwamen in de gedachte de dichtregelen:
De tuinders komen wel met wenschen
Maar 't heeft geen haast, 't zijn menschen.
In de mobilisatie is door de regeering gezegd
dat de tuinbouwers het ordelijkste gedeelte van
de samenleving waren, en wanneer die de straat
opga,an, dan is het bitter noodzakelijk.
Op een vraag van de regeering aan de orga
nisaties waar het geld vandaan moet komen,,
werd geantwoord door middel van een suiker
accijns een aardappelbelasting.
Maar er is een groote ongelijkheid in de maat
schappij. Er heerscht een weelde die tot tal
van uitspattingen leidt en moreel niet in orde is.
Aan de andere zijde heerscht bittere armoede.
De bezitters zullen er van moeten afstaan.
FEUILLETON
Het beste middel daartoe is een erisisbelasting
die voorzichtig gesteld moet worden.
(Een grens van 2000 gulden was gerust vast
te stellen. Er kan dan begonnen worden met
een heffing vain 1 procent, sterk progressief op
te voeren. Dan is er geld en veel geld.
Op de vraag van den spr. aan de aanwezigen
welke van de drie genoemde belastingen men
wenscht, wordt als antwoord geroepen: de laat
ste. i 1
Spr. dankt de aanwezigen voor dit antwoord
en zegt dat dit hem' steun geeft.
I Dank wil hij nog brengen voor den ernst
waarmede deze demonstratie is gehouden. Hij
gievoelt dit als een bittere noodzaak. En ook
juist in den ernst ligt onze kracht. Laten wij
ook vooral ernstig blijven.
Spr. einfdigt met een opwekking om lid te
worden van den bond. Maakt,' den bond krach
tig. Kracht maakt macht.
Als laatste spreker van dezen! middag treeldt
op de heer Ham van, Wijdenes met het onder
werp: ,,Het verband tusschen tuinbouwers en
hunne arbeiders."
Spreker wijst op de armoede die in de arbei
dersgezinnen rondwaart, als gevolg- van ontslag,
omdat de tuinbouwers het niet meer kunnen
betalen.
Voor de arbeiders is gezorgd door de sociale
■netten, maar de betaling moetf geschieden mee
door ons. Maar voor ons werk heeft .men geen
sociale voorzieningen getroffen. Wij worden, aan
ons lot overgelaten.
Wi] eischen vrijstelling dier lasten.
Hoe staat nu de regeering tegenover de ar-
70)
Diepe smart maakte zich van den jongen Graaf
meester, bij de gedachte, dat Heinrich, tegen elke
belofte in, des nachts het Slot had verlaten, zonder
van hem afscheid te nemen, zonder een groet aan
hem achter te laten.
„En ik had hem zooveel te zeggen," zeide hij
treurig in zich zelf! ,.Zou hij van den kamerdienaar
zooveel gewichtigs hebben ervaren, dat hij het voor
een plicht tegenover de dooden acht, ons langs
wettigen weg rekenschap te vragen? En nu konden
zijn vriendschap en zijn nobele gevoelens hem er
niet toe te brengen mij, behoorende tot zijn vijan
den, vóór dien strijd nog eenmaal te zien.
„Maar is hij werkelijk wel heengegaan?" zoo ging
Albert in droevige gedachten verzonken, verder,
„kan hij niet een groote wandeling maken, om zich
na den zwaar doorwaakten nacht eens op te fris-
schen? Zou hij niet naar het dorp gewandeld kun
nen zijn, om William te bezoeken?"
Deze mogelijkheid kwam hem plotseling zoo waar
schijnlijk voor, dat hij heftig schelde en den toe
snellenden nieuwen bediende de opdracht gaf, tot
den heer Tanner te gaan, om zich op de hoogte te
stellen, of de heer Schwarz misschien daar was.
Maar ook hier was hij niet geweest, zooals de
spoedig terugkeerende bediende mededeelde. i
„Nu dan," zoo sprak Albert, berustend, dan wil
ik wachten, tot hij wellicht toch nog komt of mij
schrijft. En schrijven moet hij, want al zijn zaken i
zijn nog hier, en die zullen toch ergens heenge
zonden moeten worden."
Eenige uren later zat Rosamunde in haar toilet
kamer en Dorette kapte haar het haar! Gravin
Louise had door haar kamer juffrouw haar
kleinkind laten verzoeken om half elf bij haar te
komen, daar zij een zeer gewichtige mededeeling
voor haar had. Wanneer zulk een bevel gegeven
werd, dan wist ieder, dat dit ernstig moest worden
opgevat en men niet in gewoon toilet zou mogen
verschijnen. Ook Rosamunde had het niet gewaagd
in haar dagelijksche kleeding tot haar grootmoeder
Laat ook jouw stem medeklinken
Door het land.
Zeg niet smalend, 't is alleen maar
i)RjOoie" praat.
- Gaat nu allen, van wat' kleur ook,
MakkersGaat!
St. P. 24—8—'32. J,
Bij de credietenregeling werd het loon gesteld
op 12 gulden per week en dat door menschen
die zelf 500 gulden per week in het laad je strij
ken. Het lijkt wel of men onder regeeringskrin-
gen denkt dat de maatschappij kan worden ge
red door het neerdrukken van het levenspeil.
Maar het is een gek die dat durft te beweren.:
Men is gespeend van alle economisch inzicht,
wanneer men verondersteld dat versobering de
inzinking kan opheffen.
Aan hen die verdienen kunnen wij verdienen,
en daarom moeten wij optrekken met de arbei
ders. i
Trek op met de arbeiders tegen het gfoot
kapitaal, dat mede oorzaak is van deze ellende.
iwij moeten verder naar de planmatige pro
ductie. Vecht tegen de protectie., D!e vrijhandel
is de manier waarop wij, groot kunnen worden.
Trek op met de arbeiders. Weest éen.
Trek op voor planmatige productie. Voor de
productie naar de behoefte der menschen.
Hiermede is het einde gekomen van deze groot
sche demonstratie en meeting, die beide op zoo
ernstige en waardige wijze werden gehouden.
Na woorden van dank, gesproken door de hee-
ren Hart en Schermer wordt de meeting geslo
ten en wordt het meetingterrein afdeelingsgewij-
ze verlaten.
Gaat.
(Een opwekking ter demonstratie voor de lauwen)
Zie je nog niet, het is noodig,
D'at je gaat?
Zeg je nog, 'k leg niet m'n armoe
Op de straat
Lijdt je nog steeds aan dat kwaaltje
Van fatsoen"
Denk je nog, een ander zal 't wel
Voor me doen?
Hoop je nog, het komt misschien
iWel weer terecht?
Vindt je 't nog niet noodig
Dat je vecht?
Sita niet langeir toch te suffen
Aan iden kant.
te gaan, weshalve zij haar japon spoedig met een
licht zomertoilet verwisselde en het haar liet fri
seeren.
„Hoe heb ik het nu, Dorette?" zeide Rosamunde,
„daar vang je aan mijn haar te kappen alsof het
avond was."
„Ach ik vraag u wel mij te willen verontschul
digen."
„Jij bent in den laatsten tijd zeer verstrooid ge
weest hoe komt dat toch?"
Dorette zweeg.
„Waar was je gisteravond na het souper, toen
ik je noodig had? Ik weet niet, hoe dikwijls ik heb
gescheld, en toen je eindelijk om tien uur met ver
wilderd haar en rood gelaat bij mij kwam, heb ik
opzettelijk niets gevraagd, omdat juffrouw Berg
hof er ook aanwezig was maar heden moet ik je
verzoeken mij te antwoorden op deze vraag."
Dorette was in het begin zeer verlegen en heel
rood geworden, wat haar jonge meesteres gelukkig
niet bemerkte, daar zij achter deze stond, druk
■met kam en borstel bezig. Een echt kamermeisje
weet een dergelijke emotie spoedig te overwinnen
en zij antwoordde dan ook zoo ongekunsteld mo
gelijk:
„Ik heb het schellen niet gehoord, comtesse ik
geloofde, dat u nog wat langer in de familiezaal zou
willen blijven, en daar ik vreeselijke hoofdpijn had,
heb ik den tijd benut wat frissche "lucht te schep
pen en bette mijn voorhoofd later' met koud water."
Rosamunde scheen bevredigd en ging niet verder
op deze verklaring in. Later, toen het haar in
orde was, liet ze haar kamenier heengaan, om zelf
de laatste hand aan haar toilet te leggen, zooals
zij dat meermalen deed.
Toen zij daarmede gereed was gekomen, ging zij
naar haar kamer, zette zich in den hoek van den
erker neer, terwijl zij een diepje zucht slaakte.
Zij staarde een oogenblik in gedachten verzonken
voor haar uit en sprak toen luid:
„De kamerdienaar is gestorven, h ij heeft den ge-
heelen nacht bij hem gewaakt, men gelooft, dat hij
vroeg in den morgen het Slot heeft verlaten o,
kwam hij toch maar nimmer meer!"
Wederom liet zij haar gedachten den vrijen loop,
waarbij twee tranen uit haar oogen welden die
langzaam over haar wangen biggelden.
„Mijn kracht is ten einde," zoo sprak zij weder
luid, „ik kan die vreeselijke kwelling, die mijn hart
verteert, niet langer verdragen! Wanneer ik nog
langer die dagelijksche onrust, die inwendige strijd
moest doorstaan, dan zou ik er aan ondergaan.
Buitengewonq ledenvergadering der afdeeling
Langendijk en Omstreken van Bloembollencultuur
op Vrijdag 26 Augustus 1932, 's avonds 8 uur, in het
lokaal van Vijzelaar.
Voorzitter, de heer K. Wagenaar, opent de ver
gadering met een welkom aan leden en pers en
memoreert dat men op een ongewone tijd bij elkaar
komt hetwelk zijn oorzaak vindt in het voorstel
der afdeeling Sassenheim hetwelk beoogt saneering
van het bloembollenvak door bestrijding van de
overproductei en het tegengaan van dit kwaad in
de toekomst, met daaraan verbonden een regeling
tot steun in de onmiddellijke behoeften vann ood-
lijdende kweekers.
Deze zaak was eerst in de doofpot geraakt, maar
dit is later veranderd. Door den druk der moeilijk
heden zijn verschillendenieu we plannen tot uiting
gekomen, die tenslotte samengevloeid zijn in het
plan Sassenheim.
De secretaris leest hierna een ingekomen toe
lichting voor der afdeeling Sassenheim, waarin er op
gewezen wordt dat er teveel bollen worden ge
kweekt. De bedoeling is nu dat een deel van de
tulpen, narcissen en hyacinthen tegen een zoodani-
gen prijs worden opgeruimd, dat ook de zwakken
worden gesteund. Hiertegenover wordt gesteld, dat
de benoodigde gelden door het vak worden terug
gehaald.
De ontwrichting van handel en bedrijf, de verar
ming, die thans wordt waargenomen komt door
het te veel.
Opgewekt wordt iederen kweeker om aan het
groote doel mede te helpen.
De heer G. -Glas zegt, dat nu we gelezen en ge
hoord hebben de voorstanders van het plan, maar
is er nu niemand die het tegen eens naar voren
kan brengen.
Voorzitter leest hierna een stuk voor van den
heer van Waveren uit het Weekblad voor Bloem
bollencultuur van 23 Augustus 1932 waarin dui
delijk het tegendeel naar voren komt.
De heer W. J. Balder zegt, naar aanleiding daar
van dat de schrijver van dat stuk gedeeltelijk tegen
het plan is, wat betreft de inlevering en terugbe
taling van het geleende geld is hij er wel voor, maar
wat betreft de teeltregeling, dez e wil schrijver er
uit lichten. Wat betreft het plan Sassenheim is
spr. van meening dat daarvan niets terecht kan
komen.
Want wat is de bedoeling van het inleveren,
van het kleinste eind, of. dan is er geen bezwaar
tegen, maar is de bedoeling om normale partijen
in te leveren dan zal dat groote bezwaren onder
vinden.
Voorzitter is van meening dat de bedoeling is
van normale partijen, alhoewel het niet in het
plan staat.
In de toelichting staat van niet, door woorden
maar door daden te toonen wat men wil.
Als voorbeeld geeft spr. daarvoor weer dat hij
zelf en meerderen met hem het kleine goed van
r7 cM. weggooien, dat zijn daden. Spr. is persoon
lijk tegen een teeltregeling; men moet de kwee
kers vrij laten, dan krijgt men vanzelf de grootste
opruiming.
Op de vraag of men voor een teeltregeling is,
blijkt algemeen hiervoor geen animo te bestaan.
Voorzitter zegt verder, dat de heer van Waveren
wel voor inlevering is en opruiming tegen betaling.
Het is een mooie gedachte dat het vak het zelf
weer terug betaalt.
De heer Vlug zegt, dat de zaak niet zoo een
voudig is. Wanneer het over de regeering gaan moet,
dan is er een leger van ambtenaren noodig, dat
schrikt zoo af, dat spr. er direct tegen is. Behalve
dat, vertrouwde spr. de heeren om de Zuid niet,
zek unnen met het ingeleverde goed wel eens naar
Duitschland of elders gaan. Spr. is het eens met
den heer Wagenaar betreffende het opruimen van
plantgoed en wanneer de geheele streek zulks doet
dan wordt er een massa opgeruimd.
De heeren om de Zuid hebben ons in de kleeren
gestoken met verschillende soorten en nu zouden
Ik weet, wanneer ik niet spoedig uit deze ellen
dige tweestrijd verlost werd, dat ik waanzinnig zou
worden! En wat heb ik moedig gestreden, maar
alles, alles was tevergeefs! Ik had hem reeds lief
van het oogenblik af, dat ik hem voor de eerste
maal in de oogen zag, toen hij mij redde. Slechts
op den dag, dat ik het ideaal mijner liefde en droo-
men als een gewoon bediende terugzag, overviel mij
een gevoel van afschuw voor hem. Daar koos Al
bert hem tot zijn vriend, waar het bleek, dat deze
door de natuur zoo rijk begaafde man ook rijk van
geest en hart was. Ik voelde mijn trotsch en mijn
geboorte te sterker in mij ontwaken, ik probeerde
deze ongelukkige liefde met geweld uit mijn hart te
verbannen, maar de zenuwachtige onrust, waarin
ik dagelijks verkeerde, zou mij ten grave slepen. Ik
moet het eenige redmiddel, dat mijn grootmama
mij heden zal aanbieden, aangrijpen, want er valt
niet aan te twijfelen, zooveel heeft zij mij wel te
verstaan gegeven, toen ik haar gisteravond goeden
•nacht wenschte, dat mijn lot door dit bezoek zal
worden beslist. En dit zal dan ook het eenige middel
zijn, om mijn rust terug te vinden. Terugkeeren
dan niet meer mogelijk!"
Tien minuten later trad Rosamunde de kamer
van Gravin Louise binnen.
De laatste was alleen, en nadat zij haar klein
kind had verzocht naast haar' plaats te nemen,
zeide zij:
„Ik wilde je over een zaak spreken, mijn kind,
welke men mij verzocht heeft eindelijk eens tot een
goed einde te brengen. Het is je bekend, dat Rode-
rich je lief heeft. Ik heb hem je hand, behoudens
jou toestemming natuurlijk, toegezegd jou papa
heeft er niets op tegen de geheele wereld ziet
reeds in jou de toekomstige gemalin van je neef
jhij heeft mij gisteren opnieuw In alle vormen
om j^e hand gevraagd en mij om mijn voorspraak
verzocht je kunt hem na dit officiéele aanzoek
niet opnieuw op ongemotiveerde motieven afwijzen
of je antwoord uitstellen. Wat heb je daarop te
antwoorden?"
Rosamunde talmde een oogenblik met haar ant
woord en legde haar hand op haar kloppend hart.
Dan antwoordde zij snel en luid:
„Zeg hem, dat ik als een gehoorzame dochter mij
zal voegen naar den wensch mijner familie; maar
hem bedriegen wil ik niet zeg hem tegelijk, dat
ik hem, niettegenstaande ik hem acht, niet mijn
volle liefde kan schenken wenscht hij na deze
openhartige bekentenis zijn verzoek te handhaven,
dan ben ik bereid hem het „jawoord" te geven."
ze wilien dat we de dure soorten maar weer eetiS
bprtfflnen. Spr. is er daarom alleen al heslist tegen
(Instemming)
Voorzitter is het grootendeels metd en heer Vlug
eens, maar gelooft toch niet dat we de zaak zoo
moeten belichten. Zoo we het gehad hebben, moeten
we zelf verstandig zijn en goed uit onze oogen te
zien en zich niet mee laten sleepen door den
schrijver. Het plan brengt gevaren en bezwaren
mee. Maar we moeten niet vergeten dat men daar
erg in den knel zit. Alles is daar snel gegroeid. De
bedrijven ook. Alles is gerezen en dat is verklaar
baar dat er nu gewerkt wordt om naar middelen
te zoeken die leiden tot verbetering. We moeten
daarom voorzichtig zijn en niet zeggen dat het
plan is voortgekomen uit 1 of 3 egoïsten, dan zien
we de zaak niet objectief.
Het gevaar is wel groot dat we dan over die gren
zen uitbreidingk rijgen, maar we moeten het uit
een algemeen oogpunt bezien. De heer Vlug wijst
op regeeringsmaatregelen, maar dat is dit niet.
Wanneer er 99 pet. van het vak voor het plan is,
dan bestaat nog de mogelijkheid bij de regeering
van afwijzing. Wat het vak doet is dan te probee-
ren bij den minister hulp te krijgen op de een of
andere manier.
De heer W. J. Balder zegt, dat de heer Vlug
tegen inlevering is, maar tegen wat we weggooien
niet. Maar wat we weggooien is niet van invloed
voor het komende jaar, wel op het aantal roeden.
Spr. is niet tegen inlevering maar wanneer het nor
male partijen betreft wel.
De heer Vlug zegt: gesteld dat het door ging en
we verplicht waren ons beste plantgoed in te leve
ren; wie zou dat doen? Het werkt de knoeierij in
de hand, al die bemoeingen van derden en vooral
van regeeringssteun is van nul en geener waarde.
We verkoopen onze zelfstandigheid geheel en al.
Wanneer we ons daarin begeven dan gaan we ge
heel verloren. Spr. weet er 3 maal van dat ze
den kelder ingegaan zijn maar door eigen middelen
zijn ze er steeds weer bovenop gekomen, niette
genstaande de crisis nu erg is. Spr. vindt het een
schande van de afdeeling Sassenheim dat men
daar het le slechte jaar al in de rats zit, ze heb
ben te ruim geleefd.
De heer G. Glas vraagt hoe onze houding wezen
zal wanneer de afdeeling er tegen is en het wordt
in de algemeene vergadering aangenomen.
Voorzitter denkt niet dat het aangenomen zal
worden gezien de gehouden vergadering van voor
zitters, wanneer er 20 pet. tegen is, dan zal de
regeering geen wat maken, daar zulks de volle in
stemming der regeering moet hebben.
De heer C. Timmerman is van gedachte dat re
kening gehouden moet worden met een meerder
heid, daar dit het geval was op de vergadering
van het Hollandsch Bloembollenkweekers Genoot
schap.
Voorzitter zegt. dat zulks wel het geval was, maar
het gaat er hier om hoe groot de oppervlakte
is der voor en tegenstanders. Die er niet zijn worden
niet gerekend. Wanneer spr. elles overziet en hoort,
dan is hij van meening dat het er niet door komt,
men moet er unaniem voor zijn, anders wordt het
niet aangenomen.
Na nog eenige discussie over het behouden der
persoonlijke vrijheid en het allicht niet kunnen
betalen na 5 jaar, zooals het plan aangeeft werd
algemeen besloten niet op het plan Sassenheim
in te gaan, terwijl door den voorzitter nog opge
merkt werd dat het bollenbedrijf in deze abnor
male jaren een plaatselijk belang is en dat het
geen we hebben, houden moeten, daar het voor
een hoop menschen nog een bron van bestaan is.
Alhoewel er ook wel anderen zullen zijn.
Als afgevaardigden naar de algemeene vergade
ring werden benoemd de heeren C. Timmerman
(bestuur) en W. J. Balder (lid), plaatsvervanger de
heer Jb. Kostelijk Jzn.
Bij de rondvraag wenschte de heer Slijker uit
betaling van presentiegeld voor het bijwonen eener
vergadering. Geantwoord werd dat daarvoor geen
middelen aanwezig zijn.
Verder wenschte spreker voortaan des avonds'
te vergaderen.
Voorzitter antwoordde dat zulks niet mogelijk
is daar de afdeeling nog al uitgebreid is.
Verder wenschtte spr. eerdere inzending of apgaaf
der te veilen bollen, opdat vroegtijdig de catalogus
naar de exporteurs gezonden kan worden.
Geantwoord werd dat zulks moeilijk uit te voe
ren is daar de veiling hier ter plaatse los van alles
staat. Dar er hier geen leden zijn.
De heer G. Glas is van meening dat de bollen
onder de kap niet zoo goed staan, vanwege de
warmte, dan in het gebouw.
Zal alle aandacht aan besteed worden.
Niets meer aan de orde zijnde sluit voorzitter de
vergadering.
„O, natuurlijk zal hij dit doen. Achting verandert
spoedig genoeg in liefde, het is maar een korte weg,
die, naar wij willen hopen, spoedig door je bewan
deld zal worden. Ik dank je, lief kind, dat je zoo
volgzaam bent en ik houd mij overtuigd, dat jullie
beiden met elkander gelukkig zult worden, Roderich
had in de residentie nog eenige zaken te doen, om
zeven uur zal hij terug zijn wij willen nog heden
je verloving bekend maken en met het oog op
deze feestelijke gebeurtenis wil ik heden avond
weder in de familiekamer komen. Wanneer Albert
niet ziek was, dan zouden wij deze plechtigheid in
de statiezalen vieren, maar wij moeten ons thans
vergenoegen het feest in de parterre te doen plaats
hebben. Ik verlang er naar eindelijk ook eens weer
den armen zieke te kunnen zien."
„Ik heb thans nog één verzoek aan u te doen,
grootmama, en ik hoop, dat u mij dit niet zal
weigeren. Het is reeds lang mijn wensch geweest,
mij in de muziek en in den zang nog eenigszins te
kunnen oefenen; De Warrenberg's hebben mij reeds
dezen winter aangeboden, hen voor dit doel eenigen
tijd te bezoeken na mijn huwelijk wordt mij de
gelegenheid niet zoo gemakkelijk meer geboden
daarom zou ik u en papa "willen vragen om mij
dit verzoek te willen toestaan en er in toe te stem
men, dat ik tot mijn trouwdag in de residentie zal
mogen blijven en zoo spoedig mogelijk daar heen te
kunnen vertrekken."
Dit verzoek zullen wij je stellig niet weigeren,
daar jou wensch zoo geheel met den mijne over
eenstemt Het was reeds lang mijn plan, de War
renberg's te verzoeken, jou voor eenigen tijd in
hun huis op te nemen, opdat je door hen bij het
Hof kan worden ingeleid en de hoogere kringen der
residentie nader zal leeren kennen. Ook Roderich
zal daar niets tegen hebben."
Rosamunde verhief zich van haar zetel, kuste
haar grootmoeder de hand en zeide: „Ik wilde u
nog verzoeken, Albert van mijne verloving niet
eerder iets te zeggen, dan wanneer het reeds een
voldongen feit is geworden."
„Het moet voor allen een verrassing zijn," ant
woordde de Gravin en nam vol waardigheid van
haar afscheid. Rosamunde verwijderde zich, buiten
op den korridor gaf zij echter aan haar hart lucht
en sprak luid de woorden uit:
„Nu is het voorbij, nu kan ik niet meer terug
God! Geef mij de kracht om het te dragen!"
(Wordt vervolgd).