WAT KINDEROOREN KAN BEKOREN
11 OnsCourantenverhaal
Allerlei
I N D I
Een der eerste dingen, waarnaar zij eigenlijk
moesten vragen, is de kleur van de poeder. Want
poeder kan even onnatuurlijk en daardoor leelijk op
de huid staan als een verkeerde soort rouge. En
poeder moet meer doen dan alleen het glimmen van
het gezicht voorkomen; het moet flatteeren.
Geheel witte poeder is misschien voor een lichte
blondine goed en misschien zelfs dan niet. De fel-
witte kleur heeft een hard effect en accentueert
bovendien alel rimpels. Geheel witte poeder wordt
echter weinig meer gebruikt, dus wij behoeven hier
niet veel over te zeggen. Doch hoe moeten wij nu
kiezen tuschen al die soorten en kleuren, van zeer
licht tot donker rachel?
Gewoonlijk is de huid lichter en donkerder al
naar de kleur van het haar; dit geeft echter niet
meer dan een zeer algemeene aanduiding van de
kleur, die men noodig heeft. Voor de rest moet
men eerst de poèder op de huid probeeren, alvo
rens een klein doosje te koopen; later kan men zich
altijd een groote doos aanschaffen, als de poeder
goed blijkt te zijn.'
Men koope dus geen poeder, omdat de geur zoo
aangenaam of het doosje zoo aardig is, en evenmin
omdat die of die er zooveel goeds van vertelt. Dat
zou alleen iets beteekenen, als de aanbeveling van
uw tweelingzuster kwam. Men koope ook geen poeder
omdat de klein: „zoo gezien" is of zelfs zonder naar
de kleur te zien. Het strookje buitenop geeft niet
altijd de kleur geheel juist weer.
En men begint met een klein doosje, om van die
bepaalde soort poeaer het effect te Hunnen bestu-
deeren onder allerlei omstandigheden. Het is voor
sommige dames nooaig in het heldere daglicht een
ander poeder te gebruiken dan bij kunstbent. Men
neme de proef ook aitijd bij het helderste dag- of
kunstlicht, waarover men beschikt.
Velen kunnen zelf niet beoordeelen, hoe iets hen
staat, laten zij het daarom vragen aan een goede
vriendin of aan een deskundig persoon in een
schoonheidsinstituut. In menig geval kan het men
gen van eenige kleuren (doch alle van dezelfde poe
der) goede resultaten geven. Wanneer men zoo zorg
vuldig de gewenschte kleur bepaald heeft, kan men
zich poederen, zonder er „opgemaakt" uit te zien
en dat is juist het doel!
O
ALS DE OUDE PEN SLAAPT
Als klokken konden spreken
Door ARNOLD GRIT
In een kleine winkel in een klein stad woonde
heel alleen een oude klokkemaker. De menschen
noemden hem „Oude Pen". Dat was een roepnaam
geworden, die vroeger eigenlijk als scheldnaam
bedoeld was. Maar de oude menschen waren dat
allang vergeten. De naam beteekende eigenlijk oude
Pendule. Oude Pen had de gewoonte om als hij
sprak met zijn hoofd heen en weer te bewegen,
net als de slinger van een pendule, en zoo had eens
iemand tegen hem gezegd: Je bent net een oucle
Pendule. Daarna zeiden de menschen al gauw Oude
Pendule, en nog later werd dit afgekort tot Oude
Pen. Hoe hij eigenlijk werkelijk heette, wist niemand,
want hijzelf noemde zich ook Oude Pen. Welnu deze
oude Pen had een klokkenwinkel, heel klein, maar
van boven tot onder vol met allerlei soorten klok
ken. 's Avonds als hij zijn winkel sloot, nam hij
een groote bos klokkensleutels en ging al zijn klok
ken opwinden. Dat was een lawaai: het getik van
al die klokken door elkaar. De eene zei langzaam
en statig: Tik-tak, een kleintje sloeg heel vlug en
vinnig, tik-tik-tik, en zoo had ieder klok zijn eigen
geluid. Als Oude Pen al zijn klokken, die hij als
zijn kinderen beschouwde, had opgewonden, hing
hij de sleutelbos weer aan een haak en klom hij
twee trappen op om in zijn slaapkamer te komen.
In de blinden voor de ramen was echter een kleine
kier en daar speelde heel dikwijls een manestraaltje
door naar binnen. En wat deze daar zag, was heel
wonderlijk. Zoodra de klokken twaalf slagen had
den doen hooren, bromde de oude Grootvaderklok:"
Ach, ach, wat ben Ik moe van het opwinden. Ik
vind dat ik nu toch eindelijk wel eens met rust ge
laten mag worden, want het is al meer dan twee
honderd jaar geleden, dat men mij voor het eerst
opwond. Toen stond ik In den gang van een heel
groot huis, waar jonge menschen woonden. De
kinderen speelden om mij heen en als zij verstop
pertje speelden klommen zij zelfs wel eens in mijn
kast. „De oude grootmoederklok knikte bevestigend
en zei: „Ja, dat weet ik nog heel goed. Ik ben ook
bijna zoo oud als jij. Maar ik heb mijn jeugd door
gebracht in een kasteel waar dames in mooie zijden
japonnen en een zwart stipje op haar wangen
dansten met heeren met witte pruiken op. O ik
kan nog de muziek hooren, die er dan gespeeld
werd."
De beide oude klokken haalden nu herinneringen
op uit vroegere dagen. „Ik heb altijd heel accuraat
geloopen", zei de oude Grootvaderklok, op zijn
hoogst een paar minuten per jaar liep ik achter".
De andere klokken hadden dat zwijgend aange
hoord. Zoo deden zij eiken avond. Maar op zekeren
dag was er een nieuwe klok in den winkel geko
men, en het vreemdste was, dat oude Pen hem
s avonds niet had opgewonden, maar de klok ging
toch. Deze lachte nu eens minachtend en zei: „Ach
jullie praten maar over den ouden tijd alsof het
nu niet veel beter is. Ik behoef heelemaal niet op
gewonden te worden. Er zitten een paar electrische
draadjes in mij en ik loop zoo accuraat, dat ik nog
niet een halve minuut in een heel jaar achter
loop." Daar klonk het van een der bovenste plan
ken in den winkel: „Zeg nieuweling, wil jij je brutale
mond wel eens houden. Jij hebt nog niets in de
wereld gezien, nog niet een honderdste van wat de
kleinste van ons meegemaakt heeft en jij hebt de
meeste praatjes. Ik heb vroeger in een groot huis
midden in de stad gestaan en hoorde de postillon
op zijn hoorn blazen en de paarden voorbij trap
pelen. Maar tegenwoordig hoor je niets meer als
het ronken van den motor en ruik je alleen maar
die vieze benzinelucht".
Toen de klok boven op den plank zweeg, waren
allen even onder den indruk. Lang duurde dit echter
niet en een kleine koekoeklok zong nu: „Zoo, dat
ben ik volkomen met je eens. Vroeger was het veel
prettiger dan tegenwoordig. Ik hing in de kamer
bij een ziek kindje en riep elk half uur: „Koekoek"
tegen haar, dat vond het kind zoo prettig, dat
wij de beste vriendjes samen waren". Weer was
het stil. Toen zuchtte een koperen zonneklok. Al de
klokken keken haar eens aan en een klein kleintje
vroeg aarzelend: „Ach lieve Zonneklok, U komt uit
zoo'n ver land, U zult wel veel kunnen vertellen."
Alle klokken riepen nu in koor om een verhaal.
De oude koperen zonneklok schraapte zijn keei
eens en begon: „Ik ben een Indiaansche klok.
Eeuwen geleden werd ik door een Indiaan gemaakt
die langen tijd aan een stuk koper werkte, waaruit
hij mij eindelijk te voorschijn tooverde. Eerst was
ik jaren lang niets anders dan een gong, die in een
tempel hing. De priester sloeg tegen mij als er
dienst ging beginnen en dan zong ik mijn schoon
ste lied en riep zoo de menschen naar den tempel
Toen kwamen er eens vijanden, zij stalen verschil
lende voorwerpen, waaronder ook mij en staken
aen tempel in orand Ik beieeide toen veie avonturen
die ik niet auemaal kan vertellen. Ik deed nu verre
reizen over zee zoowel als over land en kwam
eindelijk hier in het land, waar zij een opening
midden in mij maakten, er een uurwerk in zetten
en van den rand een zon maakten. Zoo werd ik de
zonneklok. Ik kwam nu in het paleis en bleef daar
eenige eeuwen. Toen begon mijn zwervend leven
opnieuw, tot eindelijk eenigen tijd geleden Oude
Pen mij kocht en mij een rustig plaatsje gaf hier
in zijn winkel, waar ik mag blijven hangen, tot ik
mijn werk niet meer kan doen. Wat er dan van
me wordt, weet ik niet, maar dat zal ook nog wel
lang duren."
De zonneklok zweeg. De andere klokken waren
van het verhaal zoo onder den indruk, dat zij op
eens allemaal diep zuchtten en toen tegelijk „Dank"
zeiden. De menschen, die voorbij gingen hoorden de
klokken dit zeggen en dachWfi; dat er weer een
uur om was. Zij zeiden dan ook tegen elkaar:„Wat
is het al laat, de klokken slaan 1 uur". ^De klokken
lachten eens en sliepen in.
DE GEBROKEN RUIT.
Juffrouw Jansen was d'r gewoon-weg zenuwach
tig van. Herhaaldelijk had ze die kwajongen nu al
verboden om zoo dicht bij haar huis te voetballen,
maar die apen
Bons! daar vloog de bal weer tegen de deur op.
't Was om je dood te schrikken. Wacht, ze zou zé
nog r'6 even.... Pang-rin-ke-de-king! In scherven
vloog nu een ruit van de voorkamer.
Haar hart bonsde in haar keel, maar juffrouw
Jansen vlóóg nu op de voordeur af. „Apen! die jul
lie bent! Wie heeft dat gedaan? Wie-heeft-dat-ge-
daan?
Daar stonden ze nu, de rakkersd. Aan het eind
van de straat schoolden de meesten der belhamels
samen, degenen n.L, die groot van mond waren,
maar klein van hart. Die waren aanstonds wegge-
loopen. Twee kleine schooertjes echter stonden nog
als genageld op dezelfde plaats, als toen het nood
lot hun bal door de ruit dreef, 'b Was geen opzet
geweest, heelemaal niet, en zelf waren ze nog harder
geschrokken dan juffrouw Jansen. Ze hadden reuze
spijt van die ruit, maar meer nog van den bal, die
d'r zat zoo'n toffe veerkracht in, dat ding kon
zoo reuze-fijn keile
Wimpie zag met angst en verbazing de hevig ges-
ticuleerende juffrouw Jansen op hem afstuiven en
juist wilde hij eindelijk als laatste het voorbeeld
der anderen volgen zijn kameraadje had intus-
schen óók de beenen genomen toen de geagi
teerde juffrouw hem in den schouder greep en onder
velerlei uitroepen van nou-zal-ik-je-van-dit-en-van
dat naar binnen meenemen.
Het duurde lang, eer de deur weer open ging en
Wimpie de vrijheid herkreeg.
En as je nou doet zei juffrouw Jansen
wat ze gezegd hebt, dan krijg jij je bal terug, hoor,
vent!
Wimpie knikte nadrukkelijk en holde weg.
Juffrouw Jansen hóópte, zonder al te veel ver
trouwen, maar werkelijk, daar kwam hij aan met
den glazenmaker. Dat viel mee.
Zoo, komt u de ruit inzetten? vroeg ze den
man. Gaaat uwes uw gng maar. En kom jij maar
met me mee, jongen.
W'nipie ging mee naar binnen en even later
rende hij weg, met zijn bal onder zijn arm en een
zcet.igheidje in zijn mond. Zijn wangen waren hoog
rood van opwinding.
Juffrouw Jansen kwam eens kijken, of het werk
al vorderde. Ja, de man was al haast klaar.
Die jongens moeten natuurlijk wat te doen
hebben meende ze maar vindt u het niet crim-
meneel, dat ze altijd en eeuwig vlak voor de hui
zen moeten voetballen, terwijl ze even verder toch
ruimte hebben?
Ja, mensch, die jongens tegenwoordig
Zukke wilde kinderen is niet alles voor 'n
ouwer. Ze jagen d'r vader maar op kosten.
Da's zeker, da's zeker. Maar enfin, as vader
't dan nog maar betalen kan, filosofeerde de
schilder.
Ziezoo, het ruitje zat er weer in. De schilder
plakte zijn stopverf weer bij elkaar en vergaarde
de scherven.
Scherreve brengen geluk, moet u maar denken
as troost. Heeft uw man misschien nog wat aan die
stukken glas? Anders pak ik ze wel mee.
Me man? Me man? Juffrouw Jansen kleur
de. Ik ben weduwe, moet u weten!
Weduwe? En u zegt, dat zukke jongens d'r
vader maar op kosten jagen!
Nou, doet u het dan voor uw pleizier ruitjes
inzetten?
Neen, natuurlijk niet, maar as uw jongen
Mijn jongen?
Hoe heb ik het nou, 't was toch zeker uw
jongen, die
Maar, man, ben jij dan zijn vader niet?
Ik?Zijn vader? Ben je nou
Maar, lieve hemel nog-an-toe! Die aap ver
telde me, dat zijn vader glazenmaker was en dat-ie
d'e wel zou gaan halen, als hij zijn bal terugkreeg.
Wel neen, die jongen komt bij mij en vertelt,
aat zijn moeder direct een ruitje ingezet wil heb
ben! 't Is één vijf en zeventig, juffrouw, en as je
nou smoesjes gaat verkóópen
Juffrouw Jansen gaf een gil en viel prompt van
d'r eigen.
„ALS JE LACHT, DAN BEN JE RIJK
En gelukkig tegelijk!
(Louis Davids)
Moeder ging met haar dochtertje en haar buur
vrouw wandelen. Tusschen de beide vrouwen ont
wikkelde zich een gesprek over allerlei modevraag
stukken Het dochtertje, dat met aandacht het ge
sprek had gevolgd, vroeg plotseling: „Mama, kan
een doode vos eten?
Neen kind, hoe kom je daar bij
Wel, U zegt toch zélf, dat U uw vos opnieuw wilt
voeren?
Een levensverzekering had een polis over 10.000
gulden uitgeschreven, op den naam Guustaaf
Bruismeyer. De premie kwam ieder jaar nauwgezet
binnen, maar bleef daarna plotseling weg. Op eenige
maningen der verzekering ontving men tenslotte
het volgende schrijven: Geachte Heeren! Excuseert
U alstublieft dat Guustaaf zijn premie niet meer
kan betalen, hij is namelijk in het voorjaar gestor
ven!"
o
Waar is de parapluie, die ik je verleden week
leende, gebleven?
Ik heb haar aan een kennis geleend.
Dat is vervelend, want de heer, waarvan ik hem
geleend heb, heeft mij verteld, dat de éigenaar hem
terug wilde hebben
Meneer en mevrouw Sampe bezoeken den dieren
tuin. Voor den krokodillenvijver zegt meneer Sampe
tot zijn eega: Je zou het niet gelooven, Anna, maar
het is ook ongeloofelijk wat zoo'n krokodil allemaal
in zijn buik heeftpoederdoosjes, lippenstiften.
nagelvijltjes, kammetjes, spiegeltjes
Wat dat is toch niet waar, Christiaan?
Jawel natuurlijk bedoellk wanneer hij dood
is en er een tasch van gemaakt is.
o
Klant: Verleden week heb ik dat kinderjurkje hier
gekocht. Het is echter in de wasch zoo gekrompen,
dat mijn dochtertje het niet meer kan dragen. Wat
moet ik er nu mee beginnen?
Verkoopster: Probeert U toch eerst eens het kind
te wasschen, misschien past het dan weer
o
Wat zie jij er ontdaan uit. Is er iets aan de hand?
Huiselijke zorgen.
Wat? Je hebt toch altijd gezegd, dat je vrouw een
parel was.
Het gaat niet om de parel, maar om het parel
moer!
o
Uit Mexico:
Onlangs hoorde ik, dat een denkwonder getallen
van tien cijfers uit het hoofd kon vermenigvuldigen!
Dat is nog niets, ik ken Iemand, die alle presiden
ten sedert 1920 uit het hoofd kan opnoemen
HET WITTE DOEK.
DE NOORDHOLLANDSCHE CINEMA.
RANGO.
Diep in de woeste, ontoegankelijke oer
wouden van Sumatra's Westkust, op een
dagreis afstand van de naaste dessa leeft
de oude Ali, de tijger jager, met zijn zoon
I Bin. Tevreden met hun eenvoudige le-_
I venswij ze en hun luttele eigendommen
I een op palen opgetrokken hun van palm
1 bladeren, wat kippen en een karbouw,
brengen zij hun dagen in de eenzaamheid
van het ondoordringbare wood door.
dag en nacht slechts een doel voor oo-
gen, de tijgers te dooden, die de dorpen
van hun stamgenooten onveilig maken.
Hun buren zijn de dieren van het
woud: tijgers en slangen, panters, en
waschbeeren, apen en vogels. In de hoo-
I ge boomen rond hun hut leeft Tua, de
oude Orang-Oetang, met zijn zoon Ran-
go. Rango is een echte kwajongen, die al
tijd vol kattekwaad zit, vroolijk door de
boomen buitelt en vol belangstelling toe
ziet hoe Ali zijn tijgervallen opstelt.
Wanneer de beide jagers het bosch zijn
ingetrokken om hun vallen te inspectee-
ren, kan de oude Tua de verleiding niet
weerstaan, een bezoek aan hun te bren
gen. Hij weet de deur open te maken,
en doet zich tegoed aan de bananen
en eieren, die Ali voor zijn middagmaal
klaar gelegd heeft.
Niet zoodra heeft Tua zijn hielen gelicht of een
troep kleine aapjes volgt zijn voorbeeld en binnen
weinige minuten is Ali's hut een toonbeeld van wan
orde. Dt is den ouden jager toch te erg. Hij ver
denkt Tua en bouwt een val om den ouden Orang-
Oetang te vangen. Net Tua, doch zijn zoon wordt
het slachtoffer van de hinderlaag, en Bin neemt
de tegenspartelende Rango mee in de hut, waar hij
aan een ketting vastgelegd wordt.
Ali gaat een verren tocht in de wildernis onderne-
men terwijl Bin met Rango thuis zal blijven. Het is
avond en alles wat leeft n de jungle bereidt zich
tot den nacht voor. Ook Ali zoekt een veilig plaatsje
onder een omgevallen boom uit, en wanneer de kor
te schemering geweken is voor den nacht, valt hij
in een gerusten slaap terwijl een helder vlammend
vuur de wacht over hem houdt. Panters en beeren
sluipen rond zijn schuilplaats doch het vuur houdt
allen op een afstand.
IBn heeft zijn waterbuffel naar de omheinde
kraal gebracht en is met Rango onder een deken
gekropen. Spoedig ligt hij in een diepen slaap,
ongestoord door de vele geluiden van de jungle,
l waar groote en kleine roofdieren op hun prooi loeren
Een groote tijger, dol van honger, heeft Bin's
I aanwezigheid geroken, en sluipt om de hut, begeerig
grommend. Rango ontwaakt, en wekt zijn mensche-
lijke vriend. Bin sluipt bgehoedzaam naar het ven
ster. De tijger is juist bezig zijn eersten honger te
stillen met hun kostbare kppen. In alle stilte laadt
Bin zijn vaders groote ouderwetsche musket, bij
gebrek aan kogels wordt de ketting van Rango's
hals losgemaakt en in den loop gestampt. Een ze
nuw achtig mikken een donderende ontploffing en
i de doodelijk verschrikte tijger is met geweldige
sprongen in het woud gevlucht.
De morgen is aangebroken en het heele spek
takenlende leven in de jungle Is weer ontwaakt. De
oude Tua die nu al dagen om de hut zwerft, ziet de
kans schoon, om zijn zoon te bevrijden, samen ren
nen zij terug naar het bosch, zoo vlug als Rango's
kleine beentjes hem dragen kunnen. Hij heeft
echter buiten Bin gerekend, die zijn ontsnapping
al vlug opmerkt, en zijn vriendje naholt. Verder en
verder gaat de achtervolging dieper en dieper
leidt Rango den jongen het bosch in.
Plotseling staat het tweetal tegenover een geweldi
gen Koningstijger, die zich grommend tot den doo-
dijlken sprong gereed maakt.
In minder dan een seconde heeft Bin zich omge
draaid en vlucht zoo snel hij kan in de richting
van de door Ali opgestelde val. De tijger zit hem
vlak op de hielen, maar het lukt. Bin om als eerste
de val te passeeren. De zwarte tijger doet de gespan-
HIER!
In'ons eigen
ERNEST SCHOEDSACK
SsiÉÉSsigË
nen koorden losschieten, en wordt verpletterd onder
he neervallend dk met de lange vlijmscherpe mes
nes.
Het wijfje van den gedooden tijger is op het gebrul
van den stervenden roover toegesneld, en zet de ver
volging voort. Bin en Rango vluchten met hun
laatste krachten. Met een geweldigen sprong zal de
tijger zich op iBn werpen dan plaatst Rango zich
op zijn weg, in doodsangst neerzittend op het smalle
junglepad. Een slag met een machtigen klauw en
brullend is de tijger tot stilstand gekomen.
Bin rent naar zijn hut terug, terwijl de tijger de
achtervolging voortzet. Hij weet de karbouw los te
maken de eenige vriend van den mensch het
eenige dier dat niet bang is voor den tijger. Er ont
staat een woedend gevecht, waarin tenslotte de tijger
het onderspit moet delven. Op de geweldige horens
genomen, wordt hij verpletterd neergesmeten.
Ali en Bin zijn weer thuisgekomen. Nog ontdaan
van de doorgestane gevaren verheugen zij zich elkaar
ongedeerd te hebben weergevonden. Alleen de arme
Tua zit eenzaam en verlaten in zijn hoogen boom.
Ali zou begrepen hebben dat zijn zoon zijn opof
fering met den dood had moeten bekoopen,
maar Tua zit treurig in zijn boomtop, hopend en
wachtend op zijn zoon, die nooit meer terug zal
keeren.
Dit is de inhoud van het tweede hoofdnummer dat
Zondag en Maandag avond in de Roode Leeuw te
Zuidscharwoude, door de NoordhoUandsche Cinema
wordt gegeven.
Het is dus weder een goed verzorgd en genotvol
programma.
Men kan in dit hoofdnummer van de meest schit
terende natuurtafereelen genieten en men krijgt een
indruk van de vele en groote gevaren verbonden
aan het jagen op grof wild.
Men wordt verplaatst naar de wondervolle gehei
menissen van de jungle, en men zal vervuld worden
met spanning wanneer het boosaardig gebrul van
den tijger wordt vernomen die uit is op roof.
Zondagmiddag wordt door de Cinema een kinder
en familievoorstelling gegeven, waarbij ook deze
echte Indië-Film zal worden gegeven.
Wij kunnen wederom niet nalaten allen op te
wekken een bezoek te brengen san de NoordhoUand
sche Cinema om deze prachtige hoofdnummers te
gaan zien en hooren.
Een uitmuntend verzorgt bijprogramma vervol
maakt het geheel.