i Kinderrubriek West-Friesche gedachten in hetWest-Friesch dialect Waar vrouwen graag van leien. Rob die Avonturier 0e Club van Oom Jan. Heb ik jullie daar vorige week even Ieelijk in den steek gelaten? Moet je hooren, ik had den brief in mijn jaszak gestoken, en bracht hem naar het postkantoor. Ja, dat w o u ik doen, maar daar kwam buurman Jansen aan, en die zei: „Wel, buurman, gaat U soms naar het postkantoor?" Ja wel, ant woordde ik. „Ik ook, dan gaan wij samen," zei buurman weer. Zoo gezegd, zoo gedaan. Buurman moest postzegels koopen, en ik had ook nog een boodschap binnen. Druk pratende verlieten wij het gebouw weer.en.twee dagen later vond ik mijn brief nog in mijn jaszak. Heb ik het erg bij jullie verpeuterd? Enfin, het is voor mij een goede leer, en voor jullie een waarschuwing. Als je voor vader of moeder een brief bezorgen moet, houdt hem dan in je hand, en n i e t in je zak. En nu wat anders. Van twee kinderen zijn er .briefjes gekomen de een vroeg, of ik eens wat raadsels wou opgeven, en de ander, of ik eens iets te maken wist, waar mede ze een spelletje konden doen. Raadsels, nu, dat kunnen jullie krijgen, maar eerst deze weèk eerst maar aa,n het verzoek van den anderen vrager of neen, het was een vraagster, voldoen. Hebben jullie wel eens van Jan Klaassen gehoord? Dan heeft meneer op school, bij de Vaderlandsche ge schiedenis ook wel verteld, dat die Jan Klaassen, of liever Jan Claeszoon werkelijk bestaan heeft, en trompetter van zijn ambacht was. Maar dat is ai jaren en jaren geleden, nog vóór Grootvader leefde. Een vroolijke baas was het! En wat er thans van hem in den poppekast vertoond wordt, is voor een groot deel ongeveer gebeurd, want vriend Jan, nam er iedereen tussdhen, die er maar tusschen te ne men is. Ik vind het alleen jammer, dat de taal, die er in de kermispoppenkasten gesproken wordt zoo ruw en Ieelijk is. Weet je wat? Wij gaan samen een poppenkast maken, en poppen ook, en dan zal ik een fijn verhaal bedenken. Dat verhaal kan je dan met broertjes en zusjes, of vriendjes samen opzeg gen, net als samenspraken dus. We beginnen met popenkoppen; en eerst met Jan Klaassen. Wees maar niet bang. Ik wil geen houtsnijders van jullie maken, maar aardappelsnijders. Poppenkoppen maken we van aardappelen. Groote aardappelen. En hoe we dat doen dat vertel ik volgende week. Vraag aan moeder maar alvast een aardappelmesje! Voor de kleineren, want die zijn toch ook lid van onze club, zullen we nog een verhaaltje vertellen. En dus tot de volgende week! OOM JAN. DE OUDE SCHOEN. Hoe de muisjes een heerlijk warm nestje Vonden. De schoen was tenslotte op een stuk land terecht gekomen, waar de reiniging het vuil naar toe liet brengen. Nu, dat was ook geen glorierijk einde voor dezen eens zoo prachtigen en trotsch glimmenden schoen. Eerst had hij den voet gewerd van een baron, ja van een heuschen baron. Toen had zijn kamerdienaar hem cadeau gekregen. Dat was na tuurlijk pen gevoelige knak in de trots van onzen schoen, maar hij had er zich maar bij neer te leggen. Er was niets aan te doen. ,Hij was er één van een tweeling er was dus een schoen, die bij hem hoorde en alles precies aan den anderen kant had zitten als hij. Maar zij waren goede broeders geweest .hadden samen veel lief en leed meege maakt. Ook zijn tweelingbroeder had het vreeselijk gevonden om den kamerdienaar als eigenaar te krijgen en om hem te plagen had hij hem zoo hard in zijn eksteroog geknepen, dat de kamerdienaar het uitgilde en de schoenen van zijn voeten schopte. Nu, achteraf had hij er spijt 'van, dat hij zich door zijn broer had laten overhalen om den kamerdienaar zoo'n pijn te doen, want deze wilde de schoenen nu niet meer dragen en gaf ze weg aan een neef van hem, die ,ze wèl kon dragen. En nu brak een vermoeiende tijd voor de twee schoenen aan, want de neef was arm en moest iederen dag een langen afstand afleggen om op het kantoor te komen, waar hij werkte. Na langen tijd deed de neef de schoenen weg en zij kwamen nu terecht bij den loopjongen, die erg blij was met de schoenen, ze eerst korten tijd alleen 's Zondags droeg, maar al heel gauw eiken dag en, wat het ergste was, hij voel balde met hen, geen blikje op straat was er voor hem veilig, maar dadelijk trapte hij het ding een eind vooruit. Zoo waren de schoenen steeds meer afgedaald en tenslotte kon zelfs de jongen ze niet meer dra gen, maar het leven was tenminste nog dragelijk geweest, want hij was nooit gescheiden geworden van ,zijn tweelingbroeder. Maar zelfs dat leed zou hem niet bespaard worden. De moeder van den loopjongen vond op zekeren dag de oude, kapotte schoenen ergens in een hoek op den zolder liggen en gooide ze in den vuilnisbak. Maar de hond van de buren ging altijd alle vuilnisbakken inspectee- ren en haalde er dan alles, wat eetbaar was, uit. Nu had de moeder juist soep gekookt en de beenen lagen in den aschbak. De hond rook dat dadelijk en jawel bij het omgooien van den aschbak, raakten de schoenen elkaar kwijt en kwamen allebei in een verschillende aschwagen terecht. Na veel gegooi en gerij belandde onze rechterschoen ten slotte op het veld waar al het vuil altijd werd neer gegooid. Hij was ontroostbaar, dat hij zijn broer altijd kwijt was en riep en schreeuwde, maar hij kreeg geen antwoord zijn broer was en bleef weg! i Terwijl hij juist zoo ontroostbaar op het veld staat, kriebelt er iets bij hem /ïaar boven en met barsche stem vraagt hij, wat dat is en wie daar is Een kléine, grauwe veldmuis piept als antwoord en zegt: „Ach meneer schoen, ik zoek voor mij en mijn man een nieuwe woning en ik dacht zoo, misschien zou ik in U kunnen wonen!" De schoen dacht even na en zei toen: „Nou, ga je gang dan maar". De muizen klommen in den schoen en maakten een heerlijk warm nestje in den neus, waar al heel gauw een heeleboel kléine muis jes lagen. De schoen stond doodstil en hield wacht over al dat lieve goedje en zoo eindigde zijn leven toch nog nuttig, al was het dan maar als mui zenwoning. ers ofspreke. Ab, en den skai ek er met jou uit. Op de Broekerdaik beure dinge, die voor fesoendelijke mense, zooas ik en Jai, niet door de beugel kenne. Niet ien keer, maar wel tien keer. En dat weet jai net zoo goed as ik. As je zegge van niet, dan lacht alleman je uit. En as dat zoo ders bekend maakt wordt, den moste de GOEIE Broekers, in de eerste plaats blaid weze, dat, dat weggie ders ansneden worre, en DEN vrage, wie of et dein had, en niet derekt komme, met „Wai benne zus en wai benne zoo." Want zou de Broekers dat nou zoo mooi vinde, datte ze deer voor in are gemeentens BERUCHT om benne? En is et den niet beter, om dat nou es een keer, niet met de mantel der liefde, (een gevaarlijk woord, as je rekenen dat et zwarte weggie vlak bai et daikie is, maar afain) te bedekken? De Langedaiker krant is gien sesatieblad, en deer wordt nooit ien in uittiteleseerd, of ze moete et GOED wete. Nou WISTE ze et goed, en ze hewwe et main zaid. Maar der blaift ALTAID kans, dat j. onderrecht worre ei? (Nadruk Verboden). Ik ben aigeluk efkes latig, want ik heb de heele dag in de hoek staan vanzelf, om me te skamen, dat ik van de Broeker joensies kwaad zet heb. Ik zaide al teugen men neef, ik zaide, ja men joen, as je skraive en je vraive, en je ben ders an et porren, den gane ze morre. Ien ding hew ek nooit weten, datte er mense wazze, die main leuk vonde. Want as je nag wel ders de waarheid zegge durve, nou den vinde ze je zoo leuk niet. En deerbai hew ek nooit „leuk" weze wullen ok, dat komt er ok nag bai. Afain, ze ben kwaad, op main, en as ze et niet dein hewwe, hewwe ze voor DUT keer gelaik. Maar, Ab van de Sluis, jai eerst maar ders, want jai benne et lullekst teugen men, en ik hew wat Don derdag, nagal zoo'n reclame voor je zaak maakt en men neef koupt altaid van die beste benzienie van tien en een halleve cent van je, dus weer hew ek et an verdiend, men jo'en, hew jai lezen watte de jo'ens zelf skreven hewwe? In dat pittige raimpie, want dat was goed op zen pas? Datte ze et DEUZE keer niet dein hewwe, maar datte ze OK wel ders kwaad deene. Lelte we nou ien ding En nou wul ek GRAAG gelouve, datte die joen sies, en jai zelf ok, gelaik hewwe, want aars zou we jollie niet ienparig de eer van je durp verdedige. En deerom, wul ek ok niet de name noeme, die ze main zaid hewwe, want jolle begraipe zeker wel, dat ek zok niet uit men duim zuig, ei? We zelle dus ofspreke, ze hewwe os verkeerd onderrecht, en de Broeker joens hewwe DEUZE keer gien skuld. Over vroeger prate we niet meer, Uit je skraiven, datte de jo'ens main kenne, zou ek temet opmake, datte ze nou WEL van plan benne, Dirkshorn nel te apen, omdat ek niks geven zou, as ek res perbeerde, of ze main anhouwe woue. Maar de jo'ens, weer et om gaat, skreve, datte ze der van leerd hadde, en deerom hew ek goeie houp, dat ek skot, dat op jou an te gaan, hillegaar mis was, nag wel efkes raak weest is! Ien ding spait men. Der is een maid je bai men weest (jo'ens wat stane jolle deer in Broek bai de maidjes in de pas!) en die zaide, datte ze dochte, dat ek teugen een bepaalde richting had. Maar den ben ze toch eer luk naast. As je je de moeite neme, om ALTAID te lezen, wat ek skraif, zei je wel dut zien, dat ek NOOIT teugen ien of aar skraif, omdat ie rechts of links of onder of boven is. Dat maakt main niks uit. En wat de pelisie angaat, men jö'en, je hale der dinge bai, die der niks mee te maken hewwe? IK zou niet graag zegge, dat de pelisie in Broek tweide hans is. Zoo, et is dein, en nou kenne ze veerder teugen men skraiVe watte ze wulle hierover, maar main leste woord is er over sproken. Dixi punctum, zaid de Engelsman, en hier ben de segare. Kom je nag ers j an te lollepotten? Kwan, aarsom mit de wleie. Crescendo heb maar weer moöi zongen. En die man die der was, main mense, jwat kon die onzoet piano speule. Ik docht zen hande .kenne der wel ofvliege, maar nei, et kwam goed of. Dat kemediestikje was ok kluchtig. Et is aars net as men neef zaid, zokke rare mense ben der hier niet, deer benne ik en een aar te fe- soendeluk voor. Je vrouw betoetele met een dienst- maidje. Wel foei. Maar dat maid je had ze mooi an de linger. Murgeneivend meneer Zaal weer an de beurt, met Rolanda. Volop meziek erbai. Ek weet niet of ek nag meemag, ek houp van al, zok is al taid mooi, en in deuze taid ben ek an et geluk, dat men neef zoo'n baantje an de krant kregen heb, en fiat te op main selskip nagal steld is. En wat denke jolle van Duisland? Schitter heb dat fain voormekaar. Die kommenlst kon gien beter taid uitzocht hewwe. Vanzelf, nou .heb ie metten de kans, om al zen teugenstanders uit de renbaan te douwen. Maar erg blaift et. Wel foei. Afain, azze we eerluk weze wulle. Stommers ben die bolsewieke I niet. Guster zaide der ien teugen main, de ienige konsekwente mense dat benne gelouvige en bolse- wieke, en de rest, de kleurlooze midden stof, das maar wip-wap. Dat zelle we nou maar deer leite, maar nag ers, je ken die klante best allien om een boskip te sture. En deerom wul et er bai main niet in, dat de partai van de kommeniste dat dein heb. i Ik ben niks groot met ze, en ik zei ok niet zegge, datte ze der niet toe in staat benne, otemenei, maar nou, op deuze taid'ben je waizer. Ze zouwe wel mal weze. Wie et aars weet, die zait et anaar. Nou de groete, ok van Meraitje. Suntebankeris. JASPER. Leste nuws. Ze hadde zaid, dat ik zou verhuize, nei Noorsker woud, en ik had al een huiske huurd, van de weduw Keppel, rnien ek wel. En die man, weer wal een kluiske van hure, had al zeuven huurders had. Nou, ik had et eerst Jan omroepe leite wullen, maar nou ken ek et metlen wel skraive. Dat er hillegaar niks vanan is. As et zoover is, zei ek jolle wel waar- skouwe oor JAPON VOOR GEZETTE FIGUREN. Bijzonder goed leent de*e japon zich door gezette figuren gedragen te worden door de zeer af- kleedende schuine lijn der halsuitsnij ding aan de voor zijde. In plaats van een kraag is hier een platte bies ge stikt; een licht crêpe georgette vest wordt1 in de halsopening gedragen. De rok kleedt slank af, daar het heupgedeelte glad is en van de kniehoogte af de klokken beginnen. Het model is even eens geschikt voor a.s. moeders; de rok wordt dan evenwel niet dicht gestikt, zooals dit gebruike lijk is, maar de rech ter voorzijde komt in dat geval met druk- knoopen over de breede onderslag. Patronen verkrijg baar tot en met maat 52. fD 80*. het jurkje, dat onze afbeelding te zien geeft. Het rond doorloopende pasje, puntig aan de voor zijde met schouder sluiting heeft als versiering eenige eenvoudige motieven in den steelsteek, die met kleine Fransche ?D 806). worden aangevuld. De jurk wordt met leenige groepen plooien aan de pas gezet, terwijl de lijn van het armsgat laag valt. Patronen geschikt voor meisjes van 26 jaar. Een lief jurkje, dat het maken alleszins loont! Speldendoosjes zijn meestul zoek, als men ze noo- dig heeft en als men ze niet noodig heeft gooit Jantje of Pietje ze om, en bezeert zich aan de scherpe punten. Weet U wat schrijfster dezes doet? Zij heeft een fluweelen, niet te stijf gestopt spelden kussentje bevestigd aan een elastieken armband. Als het naai- en verstelmiddag is schuift zij het aan den linkerarm en is het dus altijd „bij de hand". Probeert het eens! U kunt er niet meer buiten! 8. Het volgende oogenblik kantelde het vliegtuig en richtte zich zeewaarts. De kop bleef in het natte zand steken en voor Rob het kon verhinderen, was hij uit de stuurstoel in het water geslingerd. Toen hij weer boven kwam, zag hij de machine geheel gekanteld in het nat liggen. 9. Hij klauterde op een der vleugels en was juist op het punt te duiken om ouwe Daan te helpen, toen hij diens hoofd uit het water zag oprijzen „Ik ben heelemaal in orde," riep de flinke oude baas uit. „Maak je maar niet bezorgd over mij. Maar we zitten er, geloof ik, ieelijk voor." 10. Ik ben blij, dat je in veiligheid bent" zuchtte Rob verlicht. „Ik was bang, dat je onder het vlieg tuig zat." „Dat was ik ook. maar ik wist me vrij te maken," hijgde ouwe Daan. „Wat was er aan de hand?" 11. Rob overwoog, dat Daan reeds een erge schok gekregen had en wilde hem niet nog meer bezorgd maken. Daarom besloot hij. hem niet te vertellen, dat het linkerwiel weg was en ze terecht gekomen waren op een eenzaam eiland. Hij hielp z'r. kame raad uit het water en liep voorzichtig met hem over het strand.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1933 | | pagina 8