Het witte doek Onschuldig verbannen. Het vrije woord MENSCHEN IN 'T HOTEL. Een avondje naar de Cinema „Americain", te Alkmaar kan een groot genot beteekenen voor hen die door de dagelij ksche beslommeringen en werk zaamheden ten volle in beslag geiiomen, niet altijd van een filmvoorstelling kunnen genieten. Dat moet zoo eens uitkomen, wij bedoelen, dat men ook altijd niet de lust daartoe heeft. Maar, wanneer men weer eens zoo'n avond heeft meegemaakt, dan komt men weer voldaan thuis, door het genot, dat men heeft gesmaakt. Laten wij nu eerst mededeelen, dat wij in langen tijd geen filmvoorstelling hadden bijgewoond. En nu zou het de schijn kunnen hebben, dat wij daarom met genoegen den avond hebben doorgebracht in Cinema „Americain", doch dat is niet het geval. In de eerste plaats was het de gezellige en rustige sfeer die ons in een behaaglijke stemming bracht. De entree is Iruim, de verlichting getemperd, waar warmte van uitgaat, die een gezellige sfeer schept. De plaatsen zijn ruim, de gewelfde zoldering in zachte kleuren, in artistiek decor uitgevoerd, wekt intieme gezelligheid. Gramophoonmuziek, waarnaar men met genoe gen luistert. Een schitterend voorprogramma, zeer afwisselend, uitnemend verzorgd, voor ieders smaak gekozen. Als de lichten verduisteren mist men de zachte tinten, maar het oog wordt getroffen door de meest afwisselende films: Paarden- en voetbal sport, bruggenbouw, een staaltje van technische architectuur, stedelijke jubilea, een leuke schets die „hooikoorts" heet. What I beheld made my blood run cold. Maar door de toepassing van alle moge lijke lichamelijke massage, sprongen, knijpkuren enz. werden de slachtoffers genezen. En daarna: „Menschen in 't hotel." Men heeft het ons gemakkelijk gemaakt. In ons vorig nummer is reeds een belangrijke beschrijving van dezen film gepubliceerd, in herhaling behoe ven wij niet te treden. Verder werd verteld, dat verschillende groote bladen dezen film zeer gun stig hebben gerecenseerd, en nu wij het spel der filmsterren hebben gezien, ja nu begrijpen wij, dat alle bladen, zonder uitzondering vol lof zijn over de uitbeelding van dezen in scene gezette Duitschen romen. Men noemt deze schitterende vertooning een kunstig gespeelde karakter-film, die de realiteit van het groote leven in een wereldstad huiveringwek kend weergeeft. „Menschen in 't Hotel": Heel het hotel gaat voor ons leven, de entourage, de mise en scène spelen mee en soms krijgen foto-aspecten als dat kijkje diep naar beneden in de hal, die een roulette sug gereert, een bijna symbolisch leven. Laten wij nu even vertellen op welke wijze die film tot stand kwam. Wij nemen den telegramstijl over en verplaatsen ons in Hollywood. De decors voor „Menschen in 't Hotel"in een van de grootste Metro Goldwyn Mayer studio's buiten een vervelende motregenbinnen be nauwde warmtereuk van parfumpoeder.. sigarettenhel branden de lampendit is de „gele" kamer van het hotelhet hotel van Vicki Baumontstaan in den geest van de schrijfster en den architect Cedric Gibbonsgoud, zwart, zilver en rood geven den toon aanwelk een ge mengde menigtewaarachtig menschelijke ty peneen internationale wereldtypes van de Berlijnsche boulevardsgedistingeerde zwervers artistenkoppenzijn dit werkelijk slechts figuranten? Daar ziet men den regisseur Edmund Goulding in een pullover en een oude broektamelijk ver moeid ziet hij er uithet is te begrijpeneen film, waaarin vele sterren optredenGreta Gar- bode twee Barrymore'sWallace Beery Joan. CrawfordLewis Stoneen nog meer andere bekendenop een rond platform het or kesteen eigenaardige barrond en hoog de stoelen zijn wel vijf meter van den grond Het gezicht van Lewis Stone is angstaanjagend hij speelt den verminkten dokter, die steeds bericht verwachtStone zegt, dat het schminken voor deze rol minstens een uur in beslag neemtaf- schminken duurt nog langer Joan Crawford laat FEUILLETON De beloofde heerlijkheden maakten indruk op Felice. „Als milady lord Montheron huwt," antwoordde zij, „en ik weet dat hij het doen zal dan wil ik je vrouw worden." Renard betuigde zijne vreugde. „Maar om op het vermogen terug te komen," hernam Felice, bij wie plotseling twijfel ontstond; „ik heb nooit gehoord, dat je moeder een rijken broer had. Je ouders waren behoeftig „Maar de oom van mijn moeder was een koop man. Ik heb geld in de bank. Wil je mijn bank- boekje zien? Wil ik je bewijzen dat ik rijk ben?" „Ja, laat mij je bankboekje eens zien," zeide Felice. „Ik twijfel niet aan je woorden, maar ik vind het toch zonderling dat je in dienst bleeft van milord als je zoo rijk bent." „Ik ben milord evenzeer toegedaan als jij milady," bemerkte Renard. „Maar als milord huwt dan neem ik mijn ontslag." Een hevige windvlaag belette miss Strange het antwoord te hooren. Beiden wandelden daarop verder. Zij waren reeds lang heengegaan toen Alexa nog onbeweeglijk in hare schuilplaats stond. „Heb ik eindelijk een spoor van den moordenaar mijns ooms gevonden?" vroeg zij zich eindelijk af. „Er was iets valsch in Renards stem toen hij van den oom zijner moeder sprak. De kostbare ju wee'en van mijn oom werden vermist en niet teruggevon den. De ware moordenaar heeft ze gestolen. Renard haatte den markies. Hij draagt heden nog het tee- ken van de bekomen wonde toen de vermoorde hem van de trappen. Zou hij de moordenaar zijn? En is Renards vermogen de vrucht van den verkoop der vermise juweelen? Ik moet dit spoor verder nagaan en zal het geheim ontsluieren al moet ik alles er voor wagen al zal denn aam mijns vade-.s van d.- smet bevrijden en de Hemel zal mij helpen de schuldigen te ontmaskeren." ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Den volgenden morgen verscheen lady Wolga, ge heel tegen hare gewoonte, in de ontbijtkamer, juist toen de post aankwam. Zij nam de tasch en haalde er de brieven uit. Zij waren bijna allen voor de gasten en eenige voor haar zelve, dien zij teruglegde, i ind el ijnen van haar handn lezen door een der figurantenhet schijnt goed nieuws te zijn zij lachtdaar komt John Barrymore als baron von Gaigernelegant enn onchalant als steeds. Alles is gereed voor de opnamenmeer lampen lichten opstilte roept de assistent-regisseur men zou een speld kunnen hooren vallenEd mund Goulding houdt een laatst gefluisterd gesprek met Joan Crawford, John en Lionel Baryymore en Wallace BeeryLionel in de rol van Kringlein.. gekleed in een slecht zittende gekleede jas.gouden lorgnet., slobkousen., alles is gereedstilte als in een kerk.opname roept Gouldinghet is de scène, waarin Kringelein, aangemoedigd door verschillende cocktails, den directeur Preysing over zijn uitslag spreektzelfs de figuranten zien ge boeid toe „Nee meneer de DirecteurU kunt me niet ontslaan., niemand kan datik ben een dood ziek man, meneer de Directeurik zal spoedig stervenU kunt meniet ontslaantegen dien tijd zal ik dood zijndood., dood, meneer de Directeur Barrymore eindigt zijn dramatische scène met «en uitbarsting van zenuwachtig snikken.. „Geweldig" zegt Gouldingde meeste lampen dooven uitde spanning is voorbijLionel bet voorzichtig het zweet van zijn voorhoofd hij lacht een weinig verlegenzijn broer John kijkt trotsch rond. „Geen moeilijkheden met zooveel sterren?" „Niet in het minst" verzekert de regisseurhet is een ideal® combinatie van persoonlijkheden en een schitterend samenspel." De medespelenden in „Menschen in 't Hotel", door Edmund Goulding. „Waarom spelen zoovele stars mede in deze eene film?" werd er dikwijls gevraagd gedurende der- tijd, dat de Metro Goldwyn Mayer-film „Menschen in 't Hotel" werd opgenomen. Het antwoord was: „Omdat er vijf gelijkwaardige rollen in deze film zijn, die elk gespeeld moeten worden door een eerste De vijf bedoelde hoofdpersonen zijn: de danseres (Greta Garbo), Baron van Gaigern (John Barry more), Flammchen, de steno-typiste (Joan Craw ford),de directeur Preysing (Wallace Beery), Kringe lein (Lionel Barrymore). Het stuk is gebaseerd op het karakteriseeren van verschillende gasteninhetGrandcmfwypvbgkqj vbgk verschillende gasten in het Grand Hotel, het is een film, die men dient te gaan zien. Geachte Redactie, Beleefd verzoek ik U nog eenige plaatsruimte naar aanleiding van hetgeen de heer P. Koste lijk Pzn. meende te moeten aanvoeren op mij" vorig artikel. Nadat de heer Kostelijk verklaard had, dat hij zich ten aanzien van afzonderlijke plattelands- candidaten, geheel aan mijn zijde schaarde, meende hij dieper in te moeten gaan op hetgeen ik had geschreven over de credietverleening en de eischen die de S. D. A. P. ten aanzien van het platteland heeft gesteld. Maar de omschrijving die de heer K. over het een en ander gaf, heeft mij slechts versterkt in mijn overtuiging dat er van Staatswege zal moeten worden ingegrepen om de land en tuin bouw voor algeheele ondergang te behoeden. In de eerste plaats moet ik bezwaar maken tegen de uitdrukking van den heer Kostelijk, als ware de pogingen van Mr. Duys in de Tweede Kamer, waar aan dan het door hem persoonlijk ingestelde onder zoek „ter plaatse" vooraf ging, niet anders dan een kiezersvangersrace. Dat de heer Kostelijk, mitsgaders zijn geheele Vrijz. Dem. Partij, zich in die, voor de tuinders zoo moeilijke dagen op den achtergrond hielden, geeft de heer Kostelijk nog niet het recht, Mr. Duys van kiezersvangerij te betichten. Met veel meer recht mag men den heer Kostelijk de vraag stellen, „waar was U toch in die dagen, toen de meeste tuinders om steun riepen inplaats van crediet? Uw opmerking dat men in die dagen nog niet kon inzien, dat een crediet op een mislukking moest uitdraaien, bewijst nog niet dat Duys uit visschen ging, maar veel eer, dat de S. D. A. P. een beetje verder zag dan de heer Kostelijk en zijn fractie in de Tweede Kamer. Nu maakt de heer K. nog een vergelijking die al bizonder ongelukkig is gekozen, om ze .ater in te zien. De laatste brief dien zij in de hand nam was voor Alexa; hij droeg den post stempel: Athene. Lady Wolga bekeek even het handschrift van het adres en gaf den brief aan Alexa, die hem on geopend in den zak stak. Lady Markham had haar scherp aangekeken; zij trad op haar toe en zeide met gehuichelde vrien delijkheid: „Is de brief van je vader, miss Strange?" Alexa antwoordde bevestigend. „Dat is zeker de eerste sedert je hem hebt ver laten? Het verwondert mij dat je niet ongeduldig bent hem te lezen. Allen lezen hunne brieven, jij moogt het ook doen." „Ik doe dat liever als ik alleen ben op mijna kamer," antwoordde Alexa waardig. Lady Markham lachte. „Zij wil hem niet in tegenwoordigheid van ande ren lezen," dacht zij. „Er is zeker iets niet in orde met het meisje en haar vader. Ik begin aan hare geschiedenis te twijfelen, ofschoon ze er zoo on schuldig uitziet." Na het ontbijt ging Alexa naar hare kamer en opende den brief. Haar vader schreef dat hij bij een wijngaardenier woonde, en met een Grieksch koop man onderhandelde over den verkoop van zijn goed. „Sedert jij niet meer hier zijt," schreef hij, „kan ik het in ons vroeger huis niet langer uithouden. Ik mis je overal en betreur het, dat ik je naar Engeland liet gaan. Ik kan de vrees maar niet op zijde stellen, dat je plan ons ongelukkig zal maken. En als ik aan je denk, dan komt het mij voor, dat ik krankzinnig geweest ben toen ik mijn toestem ming gaf tot je vertrek. Wanneer je bij de ontvangst van dezen brief nog geen vorderingen heb gemaakt, wanneer je nog geen enkel lichtpunt in deze duis tere zaak bespeurt, bid en beveel ik je, onmiddellijk terug te keeren. Wanneer je echter je doel nadert, blijft dan en voet je heilige zending uit onder den zegen en het voortdurend gebed van je vader. Jou vertrouw ik nog maar alleen. Wanneer ik mijn huis verkocht heb, zal ik een ander toevluchtsoord in de bergen opzoeken. Sedert je verblijf in Engeland heb ik nog niets van je gehoord. Eiken dag dat de postboot aankomt, gaat mijn bode naar Athene. Adresseer je brieven voor mij, zooals je dat tot heden hebt gedaan en waar ik ook ben, zij zullen in mijne handen komen. Wees op je hoede, mijn kind, en bedenk hoeveel er van je voorzichtigheid en je stilzwijgen afhangt. Je zult je herinneren, dat, toen ik op de kaai van den Pireus stond, twee Engelschen mij aanspraken, die ik voor touristen hield. Gisteren ontmoette ik een hunner bij de ruïnen onzer villa. Hij hoorde de oude Aminka uit, die onder de puinen naar gesmolten zilver zocht. Toen hij mij zag, sprak hij mij aan en vroeg naar Spiridion, die, tusschen haakjesgezegd, uit de gevangenis ontvluchtte en opnieuw de schrik van het land is geworden, maar t. w. de actie van Mr. Duys, crediet of steun, en belasting betalen of niet. Maar dè-hegr K. gelieve te bedenken, dat de regeering was medegedeeld, althans in rechtsche kringen deed de mare opgeld, dat een tuinder nimmer steun zou aanvaarden maar de voorkeur gaf aan crediet. Maar wat bleek nu? Dat dank zij de onvoldoende organisatie-vorm, de meening der meerderheid Van de tuinders niet was gehoord, maar slechts enkele leidende personen deze meening hadden verkondigd. Met recht betwij felde derhalve Duys de juistheid van deze bewering en daarom ging hij persoonlijk een onderzoek in stellen. De heer K. gaat zoo ver door zelfs het verant woordelijkheidsgevoel van den heer Duys in twijfel te trekken. Maar wanneer er jaarlijks 75 millioen aan bewapening wordt besteed, wanneer er jaar lijks met millioenen guldens wordt gesteund, mag men dan niet eischen dat ook de tuinders een behoorlijke steun genieten? Ook zou Ged. Michels een aangename tegenstelling zijn, maar de heer K. is het toch bekend dat de Provincie geen bevoegd heid heeft om steun te verleenen? Aangenamer was het mij van den heer K. te ver nemen, dat hier te lande een Centraal Bureau voor de land- en tuinbouw aanwezig is en gelet op het omzetcijfer 1932 is dit een groote organisatie. Dit was mij niet bekend, maar ik ben blij dat een der gelijk bureau aanwezig is. Maar hoe komt het, dat onze tuinbouw-organisaties daar niet bij zijn aan gesloten? Dit is toch een groote stap naar centra lisatie? Ik heb bij een paar tuinders geïnformeerd maar zij hadden er ook nooit eerder van gehoord. Volgens de heer K. is het aan de tuinders of even- tneele vereenigingen zelf te wijten dat zij er niet bij zijn aangesloten. Maar zou de heer K. dan niet eens zijn invloed kunnen aanwenden, dat de t-uin- bouwvereenigingen zich daarbij aansluiten? Men mag toch verwachten dat de heer K. als candidaat voor de Tweede Kamer ook zal 'willen toonen, een stuwende kracht voor de tuinders te zijn. Ik zal den heer K. heusch niet van kiezersvangers-race betich ten De door die Centrale Organisatie beschik baar gestelde film,, ,De Groote Gedachte" behoort werkelijk eens aan den Langendijk te worden ver toond, maar dan niet op mijn initiatief, maar op dat van de tuinbouwvereenigingen zelf. Nogmaals het verbaast mij, dat de organisaties hier, nog niet zijn aangesloten. Maar wanneer er een organisatie als de genoemde met een omzet van bijna 37 millioen gulden per jaar bestaanbaar is, waarom zou dan een soortge lijke verkooporganisatie niet mogelijk zijn? Maar wanneer men begint met te beweren, dat het prac- tisch toch niet uitvoerbaar is, dan blijven wij bij het oude en dat is juist in dezen tijd zoo funest. Wij mogen niet blijven stilstaan, maar ons aanpas sen bij den tijd, waar wij thans in leven. Dat is de tijd van centralisatie van bedrijven. Er zijn tal van soorten bedrijven, niet alleen nationaal, maar zelfs internationaal uitstekend functioneeren. Dat soort bedrijven zijn gereed gemaakt voor socialisatie. De productie internationaal regelen naar de behoeften. Met den tuinbouw is dit niet zoo eenvoudig, omdat er te veel hoofden in een zak moeten. Maar welk bezwaar zou er tegen zijn, dat de regeering hier het initiatief neemt, om de chaos in de land- en tuin bouw zoodanig te regelen, dat het bestaansrecht der land- en tuinbouwer meer wordt verzekerd? Toont de heer Kostelijk hier niet duidelijk, dat hij het maar liever wil laten bij het oude en hui verig is, om krachtig aan te pakken, om de arbeids voorwaarden op het land te verbeteren en het be staansrecht te verzekeren? De wereld draait en wij met haar en de vooruit gang gaat snel. En wanneer wij ons daar niet bij weten aan te passen, dan zal dat tot onze eigen schade zijn. Een nieuwe tijd is ingeluid. Wij staan aan den vooravond van de socialisatie. U geachte redactie beleefd dankzeggend voor de aan mij verleende plaatsruimte, Noordscharwoude, 31 Maart 1933. INGEZONDEN (Buiten verantwoording der Redactie.) WAT JASPER VERGEET, OF NIET WEET. M'n huishoudster las in de krant, dat je nou al weg was, ze zoi: „Deer hei je 't nou al, aldeur hew vooral van de reizigers. Ik antwoordde den vreem deling, maar bood hem geen huisvesting aan, en hij ging weer heen. De oude Aminka zeide mij, dat hij zeer belangstellend naar mij gevraagd had. Het kan misschien verbeelding zijn, maar ik zie in dien vreemdeling een spion en minstens een man, dien ik uit den weg moet blijven; ik behoor thans meer dan ooit op mijne hoede te wezen." Er volgden nog eenige geruststellende woorden, maar Alexa zag toch hoezeer haar vader haar miste en hoe ondragelijk voor hem hare afwezigheid was. Zij las den brief nog eens, stak eene kaars aan en verbrandde hem. Zij hield de kaars nog in de hand toen er vluch tig geklopt werd en zonder een woord af te wachten lady Markhambinnentrad. Hare koude, wantrou wende oogen bemerkten de ontroering van het meisje en zij vermoedde terstond wat er met den brief geschied was. „Vergeef mij, miss Strange," zeide zij, "dat ik je kom storen; maar ik was bezorgd voor je en wilde je tevens vragen of je goed nieuws van je vader hebt ontvangen. Hoe, heb je den brief verbrand!" Alexa kleurde. Zij zette de kaars op de tafel waarop nog de asch van het verbrande papier lag. „Ge zitten, lady Markham," zeide zij koel. „Ik dank je. Heb je goed nieuws ontvangen?" en zij zag Alexa uitvorschend aan. „Mijn vader maakte het goed toen hij den brièf schreef." „Wat zijn de menschen toch verschillend van aard. Toen ik nog op het pensionaat was bewaarde ik de brieven van mijn vader zorgvuldig. Ik verzeker je, dat ik ze alle met een rood lintje bijeen heb ge bonden. Ik zou liever alles ontberen dan deze sou venirs te moeten missen. Misschien ben ik wat sen timenteel, miss Strange. Jonge meisjes van onzen tijd vernietigen de brieven van hunne vaders, zoo dra zij ze vluchtig gelezen hebben. Het heeft allen schijn alsof je bang bent dat een ander kennis zal nemen van den inhoud." De hatelijke uitdrukking van haar gelaat, toen zij deze laatste woorden sprak, deed Alexa beven. Had zij tot dusverre nog getwijfeld, nu leerde zij voorgoed in lady Markham eene verbitterde vijandin kennen. Zij begreep hare jalousie en hield het niet voor onmogelijk dat het haar zou gelukken lady Wolga tegen haar op te zetten en haar uit het huis te verjagen. Zij achtte het een geluk, dat haar op Montheron een schuilplaats was aangebden. Een langer verblijf in het kasteel harer voorouders zou hare zending begunstigen, maar de gedachte van hare moeder te moeten scheiden vervulde haar maar smart. Zij was naar Clyffebourne gekomen met een gevoel van toorn tegen hare moeder, en de weinige dagen, die zij met haar omgegaan had, waren voldoende ge weest, om dit gevoel in de teederste kinderlijke liefde te doen veranderen. Het deed haar daarom ik al teugen je zoit, gaan nou eers nei Jasper toe en nou is ie weg, deer hei'j jij met je aigenwaizug- heit." Bom, de bokkepruik op, dat komt enkel van dur nuwsgierigheid natuurluk, altait as ik hier of deer weest ben den maar vragen, hoe was dut en hoe wat dat en wat zoide ze. Nou Jasper ut spait me, dat je baai ons vandaan gaan ben we vonden je wel een goeie kirrel, al hadden den wel enkele durs een hekel an dat je ut zoo rondweg weldurs skreef, maar den rekende we maar, op Suntebankerus duurt een praatje maar drie dagen en den is alles weer vergeten. Dus nou weun je in Outkarspul en den denk ik altait an een versie van:. iSfc» Alkmaar, Alkmaar ouwe vest, Suntebankerus een kroienest, Broek, Broek ut pattje Broek, Zuiskerwout een gouwen snoek, Noorskerwout een peerdestal, Maar Outkarspel bovenal. Alkmaar was een vest die op een 8 oktoberdag heel lang leden iens ontzet is en deer denken ze deer alle jaren om. Suntebankerus had vroeger nag al veul bos, deer speulde de skooljo'ens overdag roovertje, en seivens den kwamen de ouwere jongelui bai me maar, voor een herdersnuwtje. In Broek was de weg vroeger zoo smal, dat de aare menschen ut een pattje noemde, later is ie breier maakt. Zuiskerwout had een herreberg die gouwen snoek hiete. Noorskerwout had een peerdestal en die heb ie nag. En Outkarspel was boven al, die had de mooiste kerk en de meiste diknekken. Ziezo Jasper dat weet je ok alweer, maar nou ben je Langedaiker en den zegge ze bai ons: In Langedaik deer benne ze raik, deer ete ze raist met krente. In Langedaik deer benne ze raik, deer leve ze van dur rente. 't Is nou aars ook gien vetpot meer, maar ik hoop dat we ut weer gou zinge kenne en dat ut den waar is ok, en dat mien ik. Met Paasmaandag den hoop ik dat je bai ons kom den is Vrone 121/a jaar en den gaan ik heen, want den is ur feist. Eerst voetballe en den feiste, un Zundag hewwe ze ut wonnen teugen uitgeist, de jo'ens waren zoo blait, dat ientje uit ut velt stuurt worre most, zoo blait as ie was. Voorloopig skai ik uit, doen Meraitje vooral de groete en ik most jullie de groete doen van m'n huishoudster. Suntebankerus, 3 April 1933. SINT PANCRAS, 31 Maart 1933. Mijnheer de Redacteur, Verzoeke beleefd onderstaande in Uw blad op te nemen, bij voorbaat mijn dank, en wel naar aan leiding van het verslag, opgenomen in uw blad van j.l. Dinsdag inzake de feestvergadering van de Ge- heelonthoudersvereenigingen, welke gehouden is 25 Maart j.l. bij den heer P. Kramer. Uwe verslaggever schrijft dat de spreker de heer Warnsbeek zou gezegd hebben, dat nu nog jaarlijks een millioen gulden naar de kroeg wordt gebracht. Was dat maar waar. De spreker heeft gezegd per dag. Volgens de statistiek met inbegrip der gesmok kelde dranken is dit juist. Onderstaande cijfers bewijzen een juist beeld van bet enorme gebruik. Het hoofdelijk gebruik (dus ieder inwoner van Nederland) van gedistilleerd, dus Genever, Brandewijn enz. wijn nog behalve, is per hoofd 2V» liter, en dan nog 25 liter Bier, dit zijn officieele cijfers voor 1932. Aan belasting is daar voor betaald zegge 32 millioen 849 duizend gulden. De begrooting van den minister is voor 1933 33 millioen 600 duizend gulden. Hoeveel geld wordt er nu per dag naar de kroeg gebracht, gezien de belasting die er al reeds voor betaald wordt? pijn te moeten denken, dat hare moeder haar de deur zou wijzen. Lady Markham zou er veel voor gegeven hebben indien zij Alexa's gedachten had kunnen raden. Haar gelaat werd somber toen deze hare belee- digende woorden onbeantwoord liet. „Lady Wolga is in haar boudoir," zeide zij. „Ik zag haar uit de bibliotheek komen en geloof dat zij reeds lang op je wacht, miss Strange. Bij het lezen van je brief heb je zeker je plicht als gezelschap juffer vergeten." „Die heb ik niet vergeten," antwoordde Alexa, hare gedachten beheerschende, „want lady Wolga heeft mij een half uur vrij gegeven en deze tijd is nog niet voorbij." „Dan zal ik je alleen laten, miss Strange," zeide lady Markham. „Je moet mij ook eens bezoeken als je tijd hebt." Zij verwijderde zich en ijlde met deze nieuwe stof van wantrouwen tegen Alexa naar lady Wolga. Zij vond deze alleen met brieven en papieren voor zich. „Stoor ik u?" vroeg zij. „Neen," luidde het vriendelijke antwoord; „ga zitten, lady Markham." Lady Markham voldeed aan deze uitnoodiging. „Ik heb zoo even een bezoek gebracht aan miss Strange," zeide zij schijnbaar zonder erg. „Ik vreesde dat het arme kind droevige berichten van huis mocht ontvangen hebben. En wat zij ik?" Zij had den brief verbrand! Heeft u ooit zoo iets zonder lings en geheimzinnigs gehoord?" „Zeker, het is zonderling," zeide lady Wolga. „Nooit in mijn leven heb ik zoo iets gehoord!" sprak lady Markham. „Zelfs al mocht de brief haar vader niet malsch geweest zijn, het staat toch alles behalve mooi dezen te verbranden. Het is in elk geval zonderling. Om u de waarheid te zeggen en ik acht het niet meer dan billijk dat u ver neemt wat ik denk ik vertrouw miss Strange niet." „Lady Markham „Vergeef mij", lady Wolga, „ik ben eene oude vrouw, oud genoeg om uwe moeder te zijn; ik was de vriendin uwer moeder, hetgeen u vriendelijk genoeg steeds heeft onthouden, en ter liefde van haar moet ik u waarschuwen voor het meisje dat u zulk eene groote plaats in uw hart heeft ingeruimd. Ik stem toe, zij is schoon, maar zij zal de liefde harer weldoenster slecht beloonen." „Ik wil zulke woorden van u over miss Strange niet meer hooren, lady Markham," antwoordde lady Wolga met waardigheid. „Miss Strange is even rein en goed als zij schoon is." „Waarom verbrandt zij dan de brieven van haar vader, terstond nadat zij ze ontvangen heeft? Ik ge loof dat zij het deed uit vrees dat u zou vragen hem te mogen lezen." (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1933 | | pagina 4