Het witte doek
Onschuldig verbannen.
Het vrije woord
MENSCHEN IN 'T HOTEL.
Een avondje naar de Cinema „Americain", te
Alkmaar kan een groot genot beteekenen voor hen
die door de dagelij ksche beslommeringen en werk
zaamheden ten volle in beslag geiiomen, niet altijd
van een filmvoorstelling kunnen genieten. Dat moet
zoo eens uitkomen, wij bedoelen, dat men ook altijd
niet de lust daartoe heeft. Maar, wanneer men weer
eens zoo'n avond heeft meegemaakt, dan komt men
weer voldaan thuis, door het genot, dat men heeft
gesmaakt.
Laten wij nu eerst mededeelen, dat wij in langen
tijd geen filmvoorstelling hadden bijgewoond. En nu
zou het de schijn kunnen hebben, dat wij daarom
met genoegen den avond hebben doorgebracht in
Cinema „Americain", doch dat is niet het geval. In
de eerste plaats was het de gezellige en rustige sfeer
die ons in een behaaglijke stemming bracht. De
entree is Iruim, de verlichting getemperd, waar
warmte van uitgaat, die een gezellige sfeer schept.
De plaatsen zijn ruim, de gewelfde zoldering in
zachte kleuren, in artistiek decor uitgevoerd, wekt
intieme gezelligheid.
Gramophoonmuziek, waarnaar men met genoe
gen luistert. Een schitterend voorprogramma, zeer
afwisselend, uitnemend verzorgd, voor ieders smaak
gekozen. Als de lichten verduisteren mist men de
zachte tinten, maar het oog wordt getroffen door
de meest afwisselende films: Paarden- en voetbal
sport, bruggenbouw, een staaltje van technische
architectuur, stedelijke jubilea, een leuke schets die
„hooikoorts" heet. What I beheld made my blood
run cold. Maar door de toepassing van alle moge
lijke lichamelijke massage, sprongen, knijpkuren
enz. werden de slachtoffers genezen.
En daarna: „Menschen in 't hotel."
Men heeft het ons gemakkelijk gemaakt. In ons
vorig nummer is reeds een belangrijke beschrijving
van dezen film gepubliceerd, in herhaling behoe
ven wij niet te treden. Verder werd verteld, dat
verschillende groote bladen dezen film zeer gun
stig hebben gerecenseerd, en nu wij het spel der
filmsterren hebben gezien, ja nu begrijpen wij, dat
alle bladen, zonder uitzondering vol lof zijn over
de uitbeelding van dezen in scene gezette Duitschen
romen. Men noemt deze schitterende vertooning een
kunstig gespeelde karakter-film, die de realiteit van
het groote leven in een wereldstad huiveringwek
kend weergeeft.
„Menschen in 't Hotel": Heel het hotel gaat voor
ons leven, de entourage, de mise en scène spelen
mee en soms krijgen foto-aspecten als dat kijkje
diep naar beneden in de hal, die een roulette sug
gereert, een bijna symbolisch leven.
Laten wij nu even vertellen op welke wijze die
film tot stand kwam. Wij nemen den telegramstijl
over en verplaatsen ons in Hollywood.
De decors voor „Menschen in 't Hotel"in een
van de grootste Metro Goldwyn Mayer studio's
buiten een vervelende motregenbinnen be
nauwde warmtereuk van parfumpoeder..
sigarettenhel branden de lampendit is de
„gele" kamer van het hotelhet hotel van Vicki
Baumontstaan in den geest van de schrijfster
en den architect Cedric Gibbonsgoud, zwart,
zilver en rood geven den toon aanwelk een ge
mengde menigtewaarachtig menschelijke ty
peneen internationale wereldtypes van de
Berlijnsche boulevardsgedistingeerde zwervers
artistenkoppenzijn dit werkelijk slechts
figuranten?
Daar ziet men den regisseur Edmund Goulding
in een pullover en een oude broektamelijk ver
moeid ziet hij er uithet is te begrijpeneen
film, waaarin vele sterren optredenGreta Gar-
bode twee Barrymore'sWallace Beery
Joan. CrawfordLewis Stoneen nog meer
andere bekendenop een rond platform het or
kesteen eigenaardige barrond en hoog
de stoelen zijn wel vijf meter van den grond
Het gezicht van Lewis Stone is angstaanjagend
hij speelt den verminkten dokter, die steeds bericht
verwachtStone zegt, dat het schminken voor
deze rol minstens een uur in beslag neemtaf-
schminken duurt nog langer Joan Crawford laat
FEUILLETON
De beloofde heerlijkheden maakten indruk op
Felice.
„Als milady lord Montheron huwt," antwoordde
zij, „en ik weet dat hij het doen zal dan wil ik
je vrouw worden."
Renard betuigde zijne vreugde.
„Maar om op het vermogen terug te komen,"
hernam Felice, bij wie plotseling twijfel ontstond;
„ik heb nooit gehoord, dat je moeder een rijken
broer had. Je ouders waren behoeftig
„Maar de oom van mijn moeder was een koop
man. Ik heb geld in de bank. Wil je mijn bank-
boekje zien? Wil ik je bewijzen dat ik rijk ben?"
„Ja, laat mij je bankboekje eens zien," zeide
Felice. „Ik twijfel niet aan je woorden, maar ik
vind het toch zonderling dat je in dienst bleeft
van milord als je zoo rijk bent."
„Ik ben milord evenzeer toegedaan als jij milady,"
bemerkte Renard. „Maar als milord huwt dan neem
ik mijn ontslag."
Een hevige windvlaag belette miss Strange het
antwoord te hooren. Beiden wandelden daarop
verder.
Zij waren reeds lang heengegaan toen Alexa nog
onbeweeglijk in hare schuilplaats stond.
„Heb ik eindelijk een spoor van den moordenaar
mijns ooms gevonden?" vroeg zij zich eindelijk af.
„Er was iets valsch in Renards stem toen hij van
den oom zijner moeder sprak. De kostbare ju wee'en
van mijn oom werden vermist en niet teruggevon
den. De ware moordenaar heeft ze gestolen. Renard
haatte den markies. Hij draagt heden nog het tee-
ken van de bekomen wonde toen de vermoorde hem
van de trappen. Zou hij de moordenaar zijn? En is
Renards vermogen de vrucht van den verkoop der
vermise juweelen? Ik moet dit spoor verder nagaan
en zal het geheim ontsluieren al moet ik alles er
voor wagen al zal denn aam mijns vade-.s van d.-
smet bevrijden en de Hemel zal mij helpen de
schuldigen te ontmaskeren."
ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Den volgenden morgen verscheen lady Wolga, ge
heel tegen hare gewoonte, in de ontbijtkamer, juist
toen de post aankwam. Zij nam de tasch en haalde
er de brieven uit. Zij waren bijna allen voor de
gasten en eenige voor haar zelve, dien zij teruglegde,
i ind el ijnen van haar handn lezen door een der
figurantenhet schijnt goed nieuws te zijn
zij lachtdaar komt John Barrymore als baron
von Gaigernelegant enn onchalant als steeds.
Alles is gereed voor de opnamenmeer lampen
lichten opstilte roept de assistent-regisseur
men zou een speld kunnen hooren vallenEd
mund Goulding houdt een laatst gefluisterd gesprek
met Joan Crawford, John en Lionel Baryymore en
Wallace BeeryLionel in de rol van Kringlein..
gekleed in een slecht zittende gekleede jas.gouden
lorgnet., slobkousen., alles is gereedstilte als
in een kerk.opname roept Gouldinghet is
de scène, waarin Kringelein, aangemoedigd door
verschillende cocktails, den directeur Preysing over
zijn uitslag spreektzelfs de figuranten zien ge
boeid toe
„Nee meneer de DirecteurU kunt me niet
ontslaan., niemand kan datik ben een dood
ziek man, meneer de Directeurik zal spoedig
stervenU kunt meniet ontslaantegen dien
tijd zal ik dood zijndood., dood, meneer de
Directeur Barrymore eindigt zijn dramatische scène
met «en uitbarsting van zenuwachtig snikken..
„Geweldig" zegt Gouldingde meeste lampen
dooven uitde spanning is voorbijLionel
bet voorzichtig het zweet van zijn voorhoofd
hij lacht een weinig verlegenzijn broer John
kijkt trotsch rond.
„Geen moeilijkheden met zooveel sterren?"
„Niet in het minst" verzekert de regisseurhet
is een ideal® combinatie van persoonlijkheden en
een schitterend samenspel."
De medespelenden in „Menschen in 't Hotel", door
Edmund Goulding.
„Waarom spelen zoovele stars mede in deze eene
film?" werd er dikwijls gevraagd gedurende der-
tijd, dat de Metro Goldwyn Mayer-film „Menschen
in 't Hotel" werd opgenomen. Het antwoord was:
„Omdat er vijf gelijkwaardige rollen in deze film
zijn, die elk gespeeld moeten worden door een eerste
De vijf bedoelde hoofdpersonen zijn: de danseres
(Greta Garbo), Baron van Gaigern (John Barry
more), Flammchen, de steno-typiste (Joan Craw
ford),de directeur Preysing (Wallace Beery), Kringe
lein (Lionel Barrymore).
Het stuk is gebaseerd op het karakteriseeren van
verschillende gasteninhetGrandcmfwypvbgkqj vbgk
verschillende gasten in het Grand Hotel, het is een
film, die men dient te gaan zien.
Geachte Redactie,
Beleefd verzoek ik U nog eenige plaatsruimte
naar aanleiding van hetgeen de heer P. Koste
lijk Pzn. meende te moeten aanvoeren op mij"
vorig artikel.
Nadat de heer Kostelijk verklaard had, dat hij
zich ten aanzien van afzonderlijke plattelands-
candidaten, geheel aan mijn zijde schaarde, meende
hij dieper in te moeten gaan op hetgeen ik had
geschreven over de credietverleening en de eischen
die de S. D. A. P. ten aanzien van het platteland
heeft gesteld. Maar de omschrijving die de heer
K. over het een en ander gaf, heeft mij slechts
versterkt in mijn overtuiging dat er van Staatswege
zal moeten worden ingegrepen om de land en tuin
bouw voor algeheele ondergang te behoeden.
In de eerste plaats moet ik bezwaar maken tegen
de uitdrukking van den heer Kostelijk, als ware de
pogingen van Mr. Duys in de Tweede Kamer, waar
aan dan het door hem persoonlijk ingestelde onder
zoek „ter plaatse" vooraf ging, niet anders dan een
kiezersvangersrace.
Dat de heer Kostelijk, mitsgaders zijn geheele
Vrijz. Dem. Partij, zich in die, voor de tuinders zoo
moeilijke dagen op den achtergrond hielden, geeft
de heer Kostelijk nog niet het recht, Mr. Duys van
kiezersvangerij te betichten. Met veel meer recht
mag men den heer Kostelijk de vraag stellen, „waar
was U toch in die dagen, toen de meeste tuinders
om steun riepen inplaats van crediet?
Uw opmerking dat men in die dagen nog niet
kon inzien, dat een crediet op een mislukking moest
uitdraaien, bewijst nog niet dat Duys uit visschen
ging, maar veel eer, dat de S. D. A. P. een beetje
verder zag dan de heer Kostelijk en zijn fractie in
de Tweede Kamer. Nu maakt de heer K. nog een
vergelijking die al bizonder ongelukkig is gekozen,
om ze .ater in te zien. De laatste brief dien zij in
de hand nam was voor Alexa; hij droeg den post
stempel: Athene.
Lady Wolga bekeek even het handschrift van het
adres en gaf den brief aan Alexa, die hem on
geopend in den zak stak.
Lady Markham had haar scherp aangekeken; zij
trad op haar toe en zeide met gehuichelde vrien
delijkheid:
„Is de brief van je vader, miss Strange?"
Alexa antwoordde bevestigend.
„Dat is zeker de eerste sedert je hem hebt ver
laten? Het verwondert mij dat je niet ongeduldig
bent hem te lezen. Allen lezen hunne brieven, jij
moogt het ook doen."
„Ik doe dat liever als ik alleen ben op mijna
kamer," antwoordde Alexa waardig.
Lady Markham lachte.
„Zij wil hem niet in tegenwoordigheid van ande
ren lezen," dacht zij. „Er is zeker iets niet in orde
met het meisje en haar vader. Ik begin aan hare
geschiedenis te twijfelen, ofschoon ze er zoo on
schuldig uitziet."
Na het ontbijt ging Alexa naar hare kamer en
opende den brief. Haar vader schreef dat hij bij een
wijngaardenier woonde, en met een Grieksch koop
man onderhandelde over den verkoop van zijn goed.
„Sedert jij niet meer hier zijt," schreef hij, „kan
ik het in ons vroeger huis niet langer uithouden.
Ik mis je overal en betreur het, dat ik je naar
Engeland liet gaan. Ik kan de vrees maar niet op
zijde stellen, dat je plan ons ongelukkig zal maken.
En als ik aan je denk, dan komt het mij voor, dat
ik krankzinnig geweest ben toen ik mijn toestem
ming gaf tot je vertrek. Wanneer je bij de ontvangst
van dezen brief nog geen vorderingen heb gemaakt,
wanneer je nog geen enkel lichtpunt in deze duis
tere zaak bespeurt, bid en beveel ik je, onmiddellijk
terug te keeren. Wanneer je echter je doel nadert,
blijft dan en voet je heilige zending uit onder den
zegen en het voortdurend gebed van je vader. Jou
vertrouw ik nog maar alleen. Wanneer ik mijn huis
verkocht heb, zal ik een ander toevluchtsoord in de
bergen opzoeken. Sedert je verblijf in Engeland heb
ik nog niets van je gehoord. Eiken dag dat de
postboot aankomt, gaat mijn bode naar Athene.
Adresseer je brieven voor mij, zooals je dat tot
heden hebt gedaan en waar ik ook ben, zij zullen in
mijne handen komen. Wees op je hoede, mijn kind,
en bedenk hoeveel er van je voorzichtigheid en je
stilzwijgen afhangt. Je zult je herinneren, dat, toen
ik op de kaai van den Pireus stond, twee Engelschen
mij aanspraken, die ik voor touristen hield. Gisteren
ontmoette ik een hunner bij de ruïnen onzer villa.
Hij hoorde de oude Aminka uit, die onder de puinen
naar gesmolten zilver zocht. Toen hij mij zag, sprak
hij mij aan en vroeg naar Spiridion, die, tusschen
haakjesgezegd, uit de gevangenis ontvluchtte en
opnieuw de schrik van het land is geworden, maar
t. w. de actie van Mr. Duys, crediet of steun, en
belasting betalen of niet. Maar dè-hegr K. gelieve
te bedenken, dat de regeering was medegedeeld,
althans in rechtsche kringen deed de mare opgeld,
dat een tuinder nimmer steun zou aanvaarden maar
de voorkeur gaf aan crediet. Maar wat bleek nu?
Dat dank zij de onvoldoende organisatie-vorm, de
meening der meerderheid Van de tuinders niet was
gehoord, maar slechts enkele leidende personen
deze meening hadden verkondigd. Met recht betwij
felde derhalve Duys de juistheid van deze bewering
en daarom ging hij persoonlijk een onderzoek in
stellen.
De heer K. gaat zoo ver door zelfs het verant
woordelijkheidsgevoel van den heer Duys in twijfel
te trekken. Maar wanneer er jaarlijks 75 millioen
aan bewapening wordt besteed, wanneer er jaar
lijks met millioenen guldens wordt gesteund, mag
men dan niet eischen dat ook de tuinders een
behoorlijke steun genieten? Ook zou Ged. Michels
een aangename tegenstelling zijn, maar de heer K.
is het toch bekend dat de Provincie geen bevoegd
heid heeft om steun te verleenen?
Aangenamer was het mij van den heer K. te ver
nemen, dat hier te lande een Centraal Bureau voor
de land- en tuinbouw aanwezig is en gelet op het
omzetcijfer 1932 is dit een groote organisatie. Dit
was mij niet bekend, maar ik ben blij dat een der
gelijk bureau aanwezig is. Maar hoe komt het, dat
onze tuinbouw-organisaties daar niet bij zijn aan
gesloten? Dit is toch een groote stap naar centra
lisatie? Ik heb bij een paar tuinders geïnformeerd
maar zij hadden er ook nooit eerder van gehoord.
Volgens de heer K. is het aan de tuinders of even-
tneele vereenigingen zelf te wijten dat zij er niet
bij zijn aangesloten. Maar zou de heer K. dan niet
eens zijn invloed kunnen aanwenden, dat de t-uin-
bouwvereenigingen zich daarbij aansluiten? Men
mag toch verwachten dat de heer K. als candidaat
voor de Tweede Kamer ook zal 'willen toonen, een
stuwende kracht voor de tuinders te zijn. Ik zal den
heer K. heusch niet van kiezersvangers-race betich
ten De door die Centrale Organisatie beschik
baar gestelde film,, ,De Groote Gedachte" behoort
werkelijk eens aan den Langendijk te worden ver
toond, maar dan niet op mijn initiatief, maar op
dat van de tuinbouwvereenigingen zelf. Nogmaals
het verbaast mij, dat de organisaties hier, nog niet
zijn aangesloten.
Maar wanneer er een organisatie als de genoemde
met een omzet van bijna 37 millioen gulden per
jaar bestaanbaar is, waarom zou dan een soortge
lijke verkooporganisatie niet mogelijk zijn? Maar
wanneer men begint met te beweren, dat het prac-
tisch toch niet uitvoerbaar is, dan blijven wij bij
het oude en dat is juist in dezen tijd zoo funest.
Wij mogen niet blijven stilstaan, maar ons aanpas
sen bij den tijd, waar wij thans in leven. Dat is de
tijd van centralisatie van bedrijven. Er zijn tal van
soorten bedrijven, niet alleen nationaal, maar zelfs
internationaal uitstekend functioneeren. Dat soort
bedrijven zijn gereed gemaakt voor socialisatie. De
productie internationaal regelen naar de behoeften.
Met den tuinbouw is dit niet zoo eenvoudig, omdat
er te veel hoofden in een zak moeten. Maar welk
bezwaar zou er tegen zijn, dat de regeering hier het
initiatief neemt, om de chaos in de land- en tuin
bouw zoodanig te regelen, dat het bestaansrecht der
land- en tuinbouwer meer wordt verzekerd?
Toont de heer Kostelijk hier niet duidelijk, dat
hij het maar liever wil laten bij het oude en hui
verig is, om krachtig aan te pakken, om de arbeids
voorwaarden op het land te verbeteren en het be
staansrecht te verzekeren?
De wereld draait en wij met haar en de vooruit
gang gaat snel. En wanneer wij ons daar niet bij
weten aan te passen, dan zal dat tot onze eigen
schade zijn. Een nieuwe tijd is ingeluid. Wij staan
aan den vooravond van de socialisatie.
U geachte redactie beleefd dankzeggend voor de
aan mij verleende plaatsruimte,
Noordscharwoude, 31 Maart 1933.
INGEZONDEN
(Buiten verantwoording der Redactie.)
WAT JASPER VERGEET, OF NIET WEET.
M'n huishoudster las in de krant, dat je nou al
weg was, ze zoi: „Deer hei je 't nou al, aldeur hew
vooral van de reizigers. Ik antwoordde den vreem
deling, maar bood hem geen huisvesting aan, en hij
ging weer heen. De oude Aminka zeide mij, dat hij
zeer belangstellend naar mij gevraagd had. Het kan
misschien verbeelding zijn, maar ik zie in dien
vreemdeling een spion en minstens een man, dien
ik uit den weg moet blijven; ik behoor thans meer
dan ooit op mijne hoede te wezen."
Er volgden nog eenige geruststellende woorden,
maar Alexa zag toch hoezeer haar vader haar miste
en hoe ondragelijk voor hem hare afwezigheid was.
Zij las den brief nog eens, stak eene kaars aan en
verbrandde hem.
Zij hield de kaars nog in de hand toen er vluch
tig geklopt werd en zonder een woord af te wachten
lady Markhambinnentrad. Hare koude, wantrou
wende oogen bemerkten de ontroering van het
meisje en zij vermoedde terstond wat er met den
brief geschied was.
„Vergeef mij, miss Strange," zeide zij, "dat ik je
kom storen; maar ik was bezorgd voor je en wilde
je tevens vragen of je goed nieuws van je vader
hebt ontvangen. Hoe, heb je den brief verbrand!"
Alexa kleurde. Zij zette de kaars op de tafel
waarop nog de asch van het verbrande papier lag.
„Ge zitten, lady Markham," zeide zij koel.
„Ik dank je. Heb je goed nieuws ontvangen?"
en zij zag Alexa uitvorschend aan.
„Mijn vader maakte het goed toen hij den brièf
schreef."
„Wat zijn de menschen toch verschillend van
aard. Toen ik nog op het pensionaat was bewaarde
ik de brieven van mijn vader zorgvuldig. Ik verzeker
je, dat ik ze alle met een rood lintje bijeen heb ge
bonden. Ik zou liever alles ontberen dan deze sou
venirs te moeten missen. Misschien ben ik wat sen
timenteel, miss Strange. Jonge meisjes van onzen
tijd vernietigen de brieven van hunne vaders, zoo
dra zij ze vluchtig gelezen hebben. Het heeft allen
schijn alsof je bang bent dat een ander kennis zal
nemen van den inhoud."
De hatelijke uitdrukking van haar gelaat, toen
zij deze laatste woorden sprak, deed Alexa beven.
Had zij tot dusverre nog getwijfeld, nu leerde zij
voorgoed in lady Markham eene verbitterde vijandin
kennen. Zij begreep hare jalousie en hield het niet
voor onmogelijk dat het haar zou gelukken lady
Wolga tegen haar op te zetten en haar uit het huis
te verjagen.
Zij achtte het een geluk, dat haar op Montheron
een schuilplaats was aangebden. Een langer verblijf
in het kasteel harer voorouders zou hare zending
begunstigen, maar de gedachte van hare moeder te
moeten scheiden vervulde haar maar smart. Zij was
naar Clyffebourne gekomen met een gevoel van
toorn tegen hare moeder, en de weinige dagen, die
zij met haar omgegaan had, waren voldoende ge
weest, om dit gevoel in de teederste kinderlijke
liefde te doen veranderen. Het deed haar daarom
ik al teugen je zoit, gaan nou eers nei Jasper toe
en nou is ie weg, deer hei'j jij met je aigenwaizug-
heit."
Bom, de bokkepruik op, dat komt enkel van dur
nuwsgierigheid natuurluk, altait as ik hier of deer
weest ben den maar vragen, hoe was dut en hoe
wat dat en wat zoide ze. Nou Jasper ut spait me,
dat je baai ons vandaan gaan ben we vonden je
wel een goeie kirrel, al hadden den wel enkele durs
een hekel an dat je ut zoo rondweg weldurs skreef,
maar den rekende we maar, op Suntebankerus duurt
een praatje maar drie dagen en den is alles weer
vergeten.
Dus nou weun je in Outkarspul en den denk ik
altait an een versie van:.
iSfc»
Alkmaar, Alkmaar ouwe vest,
Suntebankerus een kroienest,
Broek, Broek ut pattje Broek,
Zuiskerwout een gouwen snoek,
Noorskerwout een peerdestal,
Maar Outkarspel bovenal.
Alkmaar was een vest die op een 8 oktoberdag
heel lang leden iens ontzet is en deer denken ze
deer alle jaren om.
Suntebankerus had vroeger nag al veul bos, deer
speulde de skooljo'ens overdag roovertje, en seivens
den kwamen de ouwere jongelui bai me maar, voor
een herdersnuwtje.
In Broek was de weg vroeger zoo smal, dat de
aare menschen ut een pattje noemde, later is ie
breier maakt.
Zuiskerwout had een herreberg die gouwen snoek
hiete.
Noorskerwout had een peerdestal en die heb ie
nag.
En Outkarspel was boven al, die had de mooiste
kerk en de meiste diknekken.
Ziezo Jasper dat weet je ok alweer, maar nou
ben je Langedaiker en den zegge ze bai ons:
In Langedaik deer benne ze raik,
deer ete ze raist met krente.
In Langedaik deer benne ze raik,
deer leve ze van dur rente.
't Is nou aars ook gien vetpot meer, maar ik hoop
dat we ut weer gou zinge kenne en dat ut den
waar is ok, en dat mien ik.
Met Paasmaandag den hoop ik dat je bai ons
kom den is Vrone 121/a jaar en den gaan ik heen,
want den is ur feist.
Eerst voetballe en den feiste, un Zundag hewwe ze
ut wonnen teugen uitgeist, de jo'ens waren zoo
blait, dat ientje uit ut velt stuurt worre most, zoo
blait as ie was.
Voorloopig skai ik uit, doen Meraitje vooral de
groete en ik most jullie de groete doen van m'n
huishoudster.
Suntebankerus, 3 April 1933.
SINT PANCRAS, 31 Maart 1933.
Mijnheer de Redacteur,
Verzoeke beleefd onderstaande in Uw blad op te
nemen, bij voorbaat mijn dank, en wel naar aan
leiding van het verslag, opgenomen in uw blad van
j.l. Dinsdag inzake de feestvergadering van de Ge-
heelonthoudersvereenigingen, welke gehouden is 25
Maart j.l. bij den heer P. Kramer.
Uwe verslaggever schrijft dat de spreker de heer
Warnsbeek zou gezegd hebben, dat nu nog jaarlijks
een millioen gulden naar de kroeg wordt gebracht.
Was dat maar waar. De spreker heeft gezegd per
dag. Volgens de statistiek met inbegrip der gesmok
kelde dranken is dit juist.
Onderstaande cijfers bewijzen een juist beeld van
bet enorme gebruik. Het hoofdelijk gebruik (dus
ieder inwoner van Nederland) van gedistilleerd, dus
Genever, Brandewijn enz. wijn nog behalve, is per
hoofd 2V» liter, en dan nog 25 liter Bier, dit zijn
officieele cijfers voor 1932. Aan belasting is daar
voor betaald zegge 32 millioen 849 duizend gulden.
De begrooting van den minister is voor 1933 33
millioen 600 duizend gulden.
Hoeveel geld wordt er nu per dag naar de kroeg
gebracht, gezien de belasting die er al reeds voor
betaald wordt?
pijn te moeten denken, dat hare moeder haar de
deur zou wijzen.
Lady Markham zou er veel voor gegeven hebben
indien zij Alexa's gedachten had kunnen raden.
Haar gelaat werd somber toen deze hare belee-
digende woorden onbeantwoord liet.
„Lady Wolga is in haar boudoir," zeide zij. „Ik
zag haar uit de bibliotheek komen en geloof dat zij
reeds lang op je wacht, miss Strange. Bij het lezen
van je brief heb je zeker je plicht als gezelschap
juffer vergeten."
„Die heb ik niet vergeten," antwoordde Alexa,
hare gedachten beheerschende, „want lady Wolga
heeft mij een half uur vrij gegeven en deze tijd is
nog niet voorbij."
„Dan zal ik je alleen laten, miss Strange," zeide
lady Markham. „Je moet mij ook eens bezoeken als
je tijd hebt."
Zij verwijderde zich en ijlde met deze nieuwe stof
van wantrouwen tegen Alexa naar lady Wolga. Zij
vond deze alleen met brieven en papieren voor zich.
„Stoor ik u?" vroeg zij.
„Neen," luidde het vriendelijke antwoord; „ga
zitten, lady Markham."
Lady Markham voldeed aan deze uitnoodiging.
„Ik heb zoo even een bezoek gebracht aan miss
Strange," zeide zij schijnbaar zonder erg. „Ik vreesde
dat het arme kind droevige berichten van huis
mocht ontvangen hebben. En wat zij ik?" Zij had
den brief verbrand! Heeft u ooit zoo iets zonder
lings en geheimzinnigs gehoord?"
„Zeker, het is zonderling," zeide lady Wolga.
„Nooit in mijn leven heb ik zoo iets gehoord!"
sprak lady Markham. „Zelfs al mocht de brief
haar vader niet malsch geweest zijn, het staat toch
alles behalve mooi dezen te verbranden. Het is in
elk geval zonderling. Om u de waarheid te zeggen
en ik acht het niet meer dan billijk dat u ver
neemt wat ik denk ik vertrouw miss Strange
niet."
„Lady Markham
„Vergeef mij", lady Wolga, „ik ben eene oude
vrouw, oud genoeg om uwe moeder te zijn; ik was
de vriendin uwer moeder, hetgeen u vriendelijk
genoeg steeds heeft onthouden, en ter liefde van
haar moet ik u waarschuwen voor het meisje dat u
zulk eene groote plaats in uw hart heeft ingeruimd.
Ik stem toe, zij is schoon, maar zij zal de liefde
harer weldoenster slecht beloonen."
„Ik wil zulke woorden van u over miss Strange
niet meer hooren, lady Markham," antwoordde lady
Wolga met waardigheid. „Miss Strange is even rein
en goed als zij schoon is."
„Waarom verbrandt zij dan de brieven van haar
vader, terstond nadat zij ze ontvangen heeft? Ik ge
loof dat zij het deed uit vrees dat u zou vragen
hem te mogen lezen."
(Wordt vervolgd).