NIEUWE «I Nieuwsblad v. Holl. Noorderkwartier No 80 TELEFOON INTERCOMMUNAAL NC. 52 ZATERDAG 8 JULI 1038 42e Jaargang Uitgave: Firma 1. H. KEIZER .Redacteur I. H. KEIZER. Bureel Noordscharwoude. Derde bied [en Siameesche tweeling trauwt.... Hoe dat Kees Layen te vraien Van hef oude Babylon Buffer en Buffer 'I DEZE COURANT VERSCHIJNT. DINSDAG DONDERDAG en ZATERDAG. Abonnmentspr ij s per S maanden LIS. ADVERTENTIES Van 16 regels 75 cent, elke regel meer 15 cent GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE EN LIEFDESVERKLARING PER. TELEFOON. OOK ANDERE VOORBEELDEN. r. een der gezusters Hilton, de beroemde ameesche tweeling, trouwt met Jack Lewis, een ngen kapelmeester uit Chicago en de wereld een interessante gebeurtenis rijker. Want naast den dood is wel de liefde de aller rsoonlijkste aangelegenheid, die men zich denken an. Er zijn millioenen minnende paartjes op aarde, ie, na elkander voldoende te hebben leeren ken- (zoo meenen zij althans„van vrijen tot trou- ien" komen. En geen derde gaat die, overigens be- mgrijke, zaak in het minst aan. Maar hoe, zoo einst men, staat het met die aangelegenheid bij iameesche tweelingen? Want miss Daisy Hilton is igevolge van een lichamelijke afwijking nu een aal voor geheel haar levensduur aan haar zuster onscheidbaar verbonden. Het was, zoo meent de gelukkige bruidegom, om 10 te zeggen een liefde op het eerste gezicht. Hij tg de zusters in een elegant restaurant, waar zij an zulk een handigheid blijk gaven, dat men van aar lichaamsgebrek niets bemerkte. Hij zag Daisy a werd half over kop op haar verliefd. Zij had mooiste blauwe oogen, blonde haren, een prachtig ebit en een betooverenden glimlach. Daarbij komt og, dat de tweelingzusters zoowel uiterlijk als in- erlijk zeer verschillend zijn. Violet is donker en limig in wezen. Zij drinkt cocktails en rookt harts- ochtelijk. Daisy schept daar geen behagen in. Een gelukkig toeval bracht de beide, of liever de We jonge menschen spoedig nogmaals te zamen. )e gezusters Hilton zijn, als zangeressen, bekende terren in de internationale variétéwereld, en nu fïiel het, dat kapelmeester Jack Lewis in Chicaga iet instudeeren en de begeleiding harer zangnum- lers te verzorgen had. Men leerde elkaar meer van abij kennen, men musiceerde, en maakte uitstapjes alles met z'n drietjes. En. nadat Daisy en Jack middels hun neigingen voor elkander al sterker a sterker gevoelde, hoe kwam het toen ten laste it de groote vraag? Daisy Hilton verklaart, dat zij niemand ter wereld w dankbaar is, dan den uitvinder van debele- ion. Zij liet zich een eigen kleine telefooncel „op vervaardigen, die volmaakt „soundproof" was a waarmee het haar mogelijk was telefoongesprek- te voeren, terwijl haar zuster Violet „buiten" 'achtte. Langs dezen min of meer ongewonen weg ond dan ook de liefdesverklaring plaats, die tot de erloving en het huwelijk leidde. Grootere moeilijkheden dan met Daisy, vreesde ack met Violet. Tenslotte kan men met zijn 'hoonzuster, die bovendien nog met zijn eigen touw zoo nauw verbonden is, niet in vijandschap evin. Hij moest het dus zoo weten aan te leggen, Violet gunstig voor hem gestemd werd, maar weer niet zóó gunstig, dat Daisy reden tot aloezie meende te hebben! En dat gelukte boven idden en denken. Jack noemt Violet „a fine girl" Violet haar zwager „a nice boy", die haar be inde zuster ongetwijfeld zeer gelukkig zal maken, lij verheugt er zich bovenmate op, dat zij op deze banier uiterst goedkoop aan een mooien huwelijks- sis deelneemt. In ieder geval een zeldzaam voorkomend geval, it huwelijk, zal menigeen in het midden brengen, daar misschien toch ook weer niet zoo zeldzaam, 'is men bedenkt, dat de oervorm van alle Siamee- tweelingen. Chang en Eng, die inderdaad uit aam kwamen en de wereld in 1829 op z'n end zette, töden getrouwd en vaders van gezonde kinderen 'aren. Zij leefden, nadat hunne wereldreizen als Wisten hun voldoende opgebracht hadden, als land voren, in goede harmonie. Ook een der zusters losa en Josefa Blazek, Siameesche tweelingen, Touwde. Zij leefde zeer gelukkig met haar zuster, "an en zoontjes, totdat de wereldoorlog haar van 'aar echtgenoot beroofde. In ieder geval be- 'ijzen, dat zulke huwelijken geen absolute absur- "teiten behoeven te zijn. Jack Lewis, de jonge bruidegom, gaat zelfs zoover met te zeggen, dat het niet anders kan, of juist deze vrouwen zijn de allerbeste op aarde. Waarom? Heel eenvoudig: vanaf 'haar kindsheid moeten zij van elk alleenzijn in een stil en rustig hoekje af stand doen. Ieder „zich laten gaan", elke ontspan ning, elk ongecontroleerd „er eens uit te zijn" is daarmee uitgeschakeld. Zij zijn gewoon, zich voort durend onderworpen aan elkander aan te passen, elkaar te begrijpen en zich daarmee in overeen stemming „gezamenlijk" te gedragen en niette genstaande die groote moeilijkheden het leven nog van den besten kant te bezien. Het zware lichaams gebrek, dat millioenen vrouwen alle levensvreugde zou ontrooven, leidt bij deze jonge meisjes, een goede karakteraanleg vooropgesteld, tot een bui tengewoon groote goedheid en grootheid van ziel en gelijkmatigheid van humeur. In het geval der zusters Hilton is zelfs een verkwikkende vroolijkheid, opgeruimdheid aanwezig, een onbedriegelijk teeken van een vriendelijk en welwillend karakter en goede zelfdiscipline. En als het nu eenmaal eens tot geschillen en twist mocht komen? Ook in de gelukkigste huwe lijken zijn die niet te vermijden. En als Daisy haar Jack eens eenige waarheden, onder vier oogen te zeggen zou hebben? Dan zal zij hem vermoedelijk een paar nikkels in de hand drukken en op een toon, die aan geen misvattingen onderhevig is, zeg gen: „Jack, be a nice boy en bel me eens even op!" Om dan, na een bedsermoen in de telefooncel, met een nog grootere vreugd van hun huwelijksgeluk te genieten. Traintje, Kees en de Bakker. BAKKER: Zoo zoo, aldus te zamenik zeg maar zoo, wat poezoe in eere kanniemanddeerenmen moet het ijzer smeden met de riemen die men heeft en roeien als het heet is nietwaar? (Als Kees verwonderd kijkt. Ja men jonge vriend jij weet dank ik wel waar Abram de klepel haalt, maar wie mosterd na de maaltijd neemt lacht het best nietwaar Dat kon wel TRAINTJE: (Zacht) Je moet maar net doenhai heb eerst voor meister leerd, maar hai is later bakker wor- ren(Luid) Twei wegge, vaif broodjes een skootje en veerder op et oud of, Gais. BAKKER: (Geeft het' brood) Asjeblieft TRAINTJE: MooiDag oor BAKKER: Goendag KEES: Nou dat is em krek.. Moet dat ons bakker ok worre. Wat ben zen boltjes klain.. Kaik.. ien hap.en et heele bel is op.(Steekt een kadetje ongeveer heelemaal in zijn mond). TRAINTJE: Jai laike de hollebollegais wel menknecht. .Nou. ehvoor dat er nou meskien weer vftllek komt) Den., moet., ik., toch., eerst men., broodje op hewweHè. hè; Ko je bai men zitte? Zoo zaid TRAINTJE: Goed nou moet je ders hoore.(fluistert even met hem). Zalle we dat doen? (Wil haar een zoen geven als Geertje, verkleed als oude boerenvrouw binnenkomt). Ze doet of ze Maartje een buurvrouw is. gendag.. zoo.. Traintje MAARTJE: Al wat leeft dat komt. is dat je vraier? TRAINTJE: Zoo, zoo wat ja. MAARTJE: Weer benne vader en moeder? TRAINTJE: Te stadten. MAARTJE: En den jai zoo maar alliendig.das hillegaar niet zooas et hoordEn hai heb nog zok raar heer ok TRAINTJE: Hoor es Maartje, je moete niet men vraier of hale as ie der bai is. As ie der niet bai is, moet je et zelf weten maar MAARTJE: Nou jaik heb nooit gien jo'en'huwwe wullen. TRAINTJE: Of niet kraige kunnen MAARTJE: Ik niet? Main lieve menschde Stroet stond op zen kop as ik te dansen kwamen an de Lui- zeknip hewwe ze de tafeltjes wel om main stik slegenMaar das al lang leden.. TRAINTJE: Zoo lang dat je et zelf temet niet meer wete denk. Jai komme ok van Grootebroek oor MAARTJE: Maar nou men boskip.je zelle wel benuwd weze. Kaik, ik heb hier een jakje kocht op et boeles bai Piet van Gracht en wou ik nou zoo'n tussen- dinkie tusken hewweHe jai niet een endje goed? Onze eerste kennis van het oude Babylon is afkomstig uit den Bijbel, waarin het verhaal van het zeldzame gebeuren vani den bouw des torens van Babel ons sinds onze jeugd heeft geboeid. Wat van de oude berichten over dit geheimvolle land is nu waar, wat verdichting en symboliek? Oorspron kelijk heette het land Sumer. Thans komt men door Syrië in het land Mesopotamië. Uit de vlakte rijzen hier en daar hooge ruinenheuvels op, die de aandacht wekken. Meestal zijn deze ruines door het zand van duizenden jaren overdekt, zeiden vindt men er een open ruine, die ons doet beseffen, dat hier eens groote bouwwerken hebben gestaan. Deze ruines zijn de overblijfselen van de Babylonische torens, deze eigenaardige voortbrengselen van een oude cultuur. De bedoeling van deze gebouwen begrijpt men dadelijk, als men zich den godsdienst der oude Sumerieten herinnert. Dit oude volk trok ongeveer 5000 vóór, Chr., in een soort volksverhuizing uit het noordelijke bergland in de vlakte tusschen Eupraat en Tigris en vestigde zich daar. Het was een eigen aardig, niet-semitisch volk, dat zich met veeteelt en landbouw bezig hield. Oude reliefs toonen aan, dat het klein van gestalte wassen blauwe oogen had. Na hun verhuizing in de vlakte namen zij hun oude goden mee en bouwden hun woningen, d.w.z. kunst matige bergen. Aanvankelijk uit leem opgetrokken en ongeveer 20 tot 30 M. hoog en meermalen 100 M. in doorsnee. Later gingen zij over tot den bouw uit gebakken steenen. Deze kunstmatig aangelegde hoogten noemen wij babylonische torens en bet spreekt vanzelf, dat er riiet één, maar vele van die torens waren. Op zulk een berg of toren, op den Ecur. zooals hij in Babyion zelf werd genoemd, woonde slechts de God. In de vierde eeuw voor Chr. ging over deze sume- ritische cultuur de eerste Semitische golf. Hier, in Babylonië vesttigden zich de nomadische semieten en met een bewonderingswaardig aanpassingsver mogen namen zij de oude beschaving in zich op en wisten dat, wat ze bij hun vestiging vonden, verder te ontwikkelen. Zoo kunnen en moeten we thans onder de Babylonische cultuur een vereeniging van de Sumeritische en Semitische verstaan. De oudste centrale van het land was Nippur. Geleidelijk kwam de stad Baby Ion op den voor grond en ontwikkele zie hop ongekende wijze De grootste bloei van deze stad was onder de heer schappij van den niet-semitischen vorst Hamurabbi en onder heerschappij van den Chaldaeschen vorst Nebucadnezar II. De stad had oorspronkelijk een omtrek van 6 K.M., maar ontwikkelde zich spoedig tot een omtrek van 18 K.M. Wanneer men weet, dat de gansche stad met vestingmuren was omgeven dan hoort men wellicht met verbazing, dat ze de grootste tot nu gebouwde vestingstad is geweest. Ze was omgeven door een 27 M. dikken muur, waar op twee, met vier paarden bespannen wagens elkaar konden passeeren. In 't midden van de stad, welke was verdeeld in een heilig gedeelte en een deel geweldige fundamenten, de aan den oppersten god Marduc gewijden toren, op een hoogte van ruim 100 M. De handelsstad was gelegen tegenover de breed aangelegde heilige stad en de burcht, waar de koning zijn zetel had. De Jiandelsstad had smalle hoekige straten. De huizen hadden geen vensters. Overdag leefde men eigenlijk buitenshuis, terwijl de ingang van het huis was gelegen naar het N., om de koele winden toegang te verschaffen. Marduc heette de hoogste god, de heer van Lente en van de zon. Hem gold de hooge godsdienstige plechtigheid van het jaar, het feest van de opstan ding van het voorjaar, waarbij de. uit zijn woning door vijandelijke, wintersche machten verdrongen god weer met groote pracht en praal en onder de daarop betrekking hebbende gebruiken naar zijn heerscherstroon werd teruggebracht. De bekende Westfriesche schrijver Dr. D. P. Mer- krid, zond ons het volgende versje, bedoeld voor die menschen. die „gewoon" geboren, zich later voor hun „boeretaaltje" schamen. Daar de school van meester Weetetwel wegens vacantie deze week ge sloten was, krijgt U daarvoor in de plaats: HUFFER EN HUFTER. Zegwat let me, As ik zet me En jou skraif in het Westfries; In jou taaltje, Bai „verhaaltje", Veul Westfriezen „veuls te vies"? Zei ik 't zegge, Uit gaan legge, Wat 'n „groóske huffer" is? Nou de kranten, Aars: „van wanten". Slaan de planken.heel'gaar mis! Nouhoe komt het Of verstompt het? Dat je gien Westfriesch meer kent? Als kloindreumis, Als koudkleumis, Was je toe d'r mee bekend. Toe je skoöl gong, Toe je sloot sprong, Toe je nag op hullefies was; En nei huis joêg, Om 'n „stik" vroeg, En den of tig „hufterig" was! Bai 't verdorre, As je worre Tot een oud en „groósk" menheer, Gaan' je zoeke! Woordeboeke Roepe ouwe makkers weer! Wenn du kuckest, Or good lookest, Oftig een verheugnis! Bloid as blik den, As je vind' den, That a huffer: „snoever" is! Dr. P. D. MERKRID. rolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1933 | | pagina 7