De Spaansche etiquette
Langs Dwaalwegen
Meer licht
Allerlei
Aan het keizerlijk Hof te Weenen.
In het volgende artikel beschrijft Lud-
wig Bock, oud-directeur van de Stede
lijke Bibliotheek in Weenen het leven
aan het voormalige hof te Weenen.
De 'absolute monarchie hield in, dat de vorst
verheven was boven zijn volk, dat slechts met
schuwe eerbied naar hem mocht opzien. Hij was
omgeven door een bijna bovennatuurlijken glans,
die echter ook afstraalde op zijn omgeving. Hoe
aanzienlijker men was, hoe dichter men zich bij
het stralende middelpunt mocht begeven en om al
deze verschillen van rang en stand vast te leggen,
maakte men gebruik van ceremoniën, die zoowel
het leven aan het hof als de verhouding tusschen
het hof en de buitenstaanders aan. strenge regels
bond. Aan het Weensche keizerlijke hof was dit
ceremonieel bijzonder streng men volgde er n.l.
he ceremonieel, dat was ontworpen door den som
beren Spaanschen koning Filips II, zij het ook niet
in alle strengheid. Toch was het nog meer dan
streng genoeg, zooals wij zullen zien.
De „eerste retraite'" van den keizer.
De keizer zelf werd door de etiquette het meest
aan banden gelegd; hij was letterlijk geen oogenblik
vrij. 's Morgens vroeg klopte de opperste kamerheer
aan de deur van zijn slaapkamer; als er niet dade
lijk een levensteeken kwam, herhaalde hij dat tel
kens om het kwartier. Wanneer hij werd binnen
geroepen, reikte hij den keizer een nieuw hemd,
dat deze in bad aantrok. Daarna trok de keizer een
kamerjapon aan, bad voor „het in de kamer staande
altaar en begaf zich naar de z.g. eerste retraite,
waar elf personen klaarstonden om hem aan te
kleeden. Hij zei, wat hij dien dag wilde dragen en
zette zich neer in een leunstoel. Nu mocht hij verder
niets meer aan zijn eigen toilet doen. De opperste
kamerheer nam hem zijn slaapmuts af en deed
hem een witten mantel om; nu werd hij geschoren
en gefriseerd. Vervolgens werden de kleedingstuk-
ken een voor een op een zilveren presenteerblad
aangereikt en den keizer aangetrokken. Tijdens
het aankleeden sprak hij met zijn lijfarts of liet
hij zich door den hofnar aangenaam bezighouden,
zoodat de ministers en hoogwaardigheidsbekleeders
in de „tweede retraite" dikwijls lang op hem moes
ten wachten.
Galakleeding voor een aderlating.
Men maakte aan het hof verschil tusschen gewone
en galakleeding. De gewone kleeding was zwart,
doch de keizer werd zelfs bij de „gewone" kleeding
geplaagd door een mantel en een degen, die hij niet
af mocht leggen. Hij droeg de orde van het Gulden
Vlies aan een zwart lint. Er waren echter heel wat
dagen, waarop galakleeding was voorgeschreven:
godsdienstige en andere feestdagen, verjaardagen en
naamdagen van alle leden der keizerlijke familie
en alle dagen waarop de keizer of de keizerin wer
den adergelaten of medicijnen innamen! Natuurlijk
verscheen niet alleen de keizer, doch het geheele
hof op die dagen in galakleeding.
Men had ook nog verschillende soorten van gala
kleeding, nl. de zwarte, de gouden en de rouwgala.
De zwarte gala leek zeer veel op de gewone klee
ding, doch dan droeg de keizer gekleurde mouwen
en kousen en breede kanten manchetten en hals
kraag. De gouden gala bestond geheel uit goudlaken
(drop-d'or)de keizer droeg dan het Gulden Vlies
in diamanten, zoodat het goed zichtbaar was. Bij
de eigenaardige rouwgala droeg de keizer een schort
dat tot den grond reikte, een geheel langen mantel
en een rouwsluier op den hoed, die tot het middel
reikte.
Het ceremonieel was wel het meest gekunsteld op
de z.g. plechtige audiënties, waartoe slechts vorsten
kardinalen ,en gezanten werden toegelaten. Zoo
hadden de keurvorsten en andere vorsten van het
rijk het recht, tijdens de audiëntie te zitten, doch
alleen de keurvorsten kregen een stoel, die met
vier pooten op het tapijt stond. De anderen hadden
stoelen, die aan den rand van het tapijt op de
planken vlöer stonden, maar zij wisten zoo te ma-
nóeuvreeren, dat althans de voorpooten van hun
stoel op de breede franje van het tapijt kwamen te
staan! De keizer was natuurlijk bij zoo'n gelegen
heid voor de minste beweging aan regels gebonden;
zoo moest hij eiken keurvorst drie schreden tege-
mmoet komen. Een van de keizers is het eens over-
koomen dat hij in een ogenblik van afwezigheid
slechts twee schreden deed. Toen bleef de keurvorst
ook staan, totdat men den keizer had ingefluisterd
dat hij nog een stap moest doen.
FEUILLETON
Dialect op den troon.
Zuiver Duitsch hoorde men aan het hof te Weenen
niet veel. Keizer Leopold I werd gaarne aangespro
ken in het Latijn, hoewel hij ook vloeiend Spaansch
en Italiaansch sprak. Hij kende wel Duitsch, doch
dan bediende hij zich bij voorkeur van het Ween
sche dialect, waarbij hij dikwijls grappige en ruwe
uitdrukkingen gebruikte. In intiemen kring was hij
gemoedelijk en vroolijk. Op zekeren dag kegelde hij
buitenshuis met Vorst Portia, zijn leermeester en
gunsteling, toen het begon te regenen. „Kijk, kijk,"
riep hij uit," daar regent het zoowaar in mijn
mond." Hij had n.l. een sterk vooruitstekende onder
kaak.
Zijn zoon Josef I sprak het liefste Fransch. Na
een regeering van slechts zes jaar werd hij opge
volgd door zijn broer Karei VI, de vader van Maria
Theresia. Karei VI sprak zoo onduidelijk, dat men
hem in geen enkele taal eigenlijk kon verstaan.
Maria sprak weer bij voorkeur het Weensche dialect,
wanneer zij zich in intiemen kring bevond.
Een Keizerin kookt.
Keizerin Eleonora, de gemalin van Leopold I,
kookte dikwijls zelf, vooral voor den maaltijd, die
s middags om 12 uur in de vertrekken van den keizer
gebruikt werd en waar behalve het keizerlijk gezin
slechts hun bloedverwanten mochten aanzitten.
Doordat er nooit vreemde gasten bij waren, ging
het er tamelijk ongedwongen toe; toch zat de keizer
nog onder een troonhemel op een esttrade met de
keizerin aan zijn linkerzijde. De opperhofmeester
reikte den keizer nu het eten zijn servet aon; de
zelfde dienst bewees een der oudste hofdames aan
den keizerin. De aartshertoginnen reikten vervol
gens den keizer zijn hoed aan en de keizerin haar
waaier en handschoenen.
Bij een galadiner ging het natuurlijk heel anders
toe. Dan at de Keizer in het publiek onder de
muziek van de hofkapel, terwijl op het voorplein het
binnenbrengen der gangen werd aangekondigd door
trompetten en pauken. De schotels werden door
schildknapen binnengebracht en door speciale die
naars overgenomen. De keizer werd knielend bediend
Hij hield tijdens den geheelen maaltijd den hoed op
het hoofd en nam dien slechts af bij het gebed en
wanneer de keizerin hem toedronk. Hijzelf ledigde
altijd zijn eerste glas op zijn gemalin; daarna kwa
men de uitgenoodigde vorsten aan de beurt, die
daarbij moesten opstaan en |en diepe buiding
maakten. De gezanten moesten den maaltijd staande
bijwonen tot na den eersten dronk.
De hofdames waren niet te benijden.
Zij hadden vermoeiend werk. Hun leven was uit
den aard der zaak ongeregeld, zij moesten lang
staan, waren den geheelen dag vastgesnoerd in stijf
geregen kleederen, kregen koud eten en gingen laat
naar bed. Het was bekend, dat ook het mooiste
meisje na eenigen tijd vervallen begon uit te zien.
Zij kregen ook geen salaris, slechts een kamer in
het paleis daar leefden zij in alle teruggetrok
kenheid. want zij mochten niet uitgaan, anders
dan om een collega geluk te wenschen met haar
huwelijk. Het merkwaardigste was de verplichting
aan de hofdames, en ook na het verlaten van haar
dienst de keizerin jaarlijks op haar geboortedag een
cadeau te geven. Tegenover dat alles stond slechts
één voordeel: zij deden gemakkelijk een goed huwe
lijk. De heeren, die met een gewezen hofdame wa
ren getrouwd, konden n.l. rekenen op de protectie
der keizerin, die trouwens tegenover haar hofdames
de plaats van een moeder innam en het geheele hu
welijksfeest aanrichtte; een hofdame droeg boven
dien op haar trouwdag de geheele collectie juweelen
der keizerin.
Vlooien vallen.
Er werd dus zeer veel waarde gehecht aan uiter
lijke pracht; met dat al liet de zindelijkheid veel te
wenschen ver. Zelfs in 1739 kende men in de ka
mers der hofdames nog geen wasehtafels, men goot
zich slechts wat water over de handen en bevoch
tigde daarmee het gezicht. Het is ook verdacht,
dat in de receptenboeken der dames, ook bij die van
den hoogsten adel, zooveel middeltjes stonden tegen
wandluizen, vlooien en luizen. Wanneer de dames in
gezelschap verschenen, droegen zij om den hals en
onder de japon verborgen vlooienvallen, uit ivoor
gedraaide buisjes met gaten, die aan elkaar waren
geregen met een in bloed gedrenkt koord, waardoor
de vlooien werden aangetrokken.
De heeren aan het hof.
De leden van den hoogen adel streefden allen
naar een positie aan het hof om de daaraan ver
bonden voorrechten en omdat zij dan in hun eigen
kring meer in aanzien stonden. Toch was de sala-
rieering zelfs voor de hoogste ambten zeer schraal
en dikwijls moesten zij voor hun benoeming hooge
bedragen storten. De keizerlijke hofhouding werd
trouwens voor een vrij belangrijk deel bekostigd uit
deze gelden en uit die, welke geëischt werden bij
het verleenen van adellijke titels. Dat de tdeloop
ondanks dat alles zoo groot was, kwam doordat deze
financieele nadeelen voor een groot deel weer wer
den goedgemaakt door de soms zeer kostbare ge
schenken van den keizer, terwijl bij den dood van
„Ga in de residentie wonen, baron," zeide War
berg.
„Dat gaat niet", antwoordde hij. „U zal 't wellicht
niet begrijpen, wanneer ik u zeg, dat het leven mij
hier te duur is, en toch is het zoo. Ik zou mij trou-
wehs ook moeilijk van mijn stillen heidegrond
kunnen scheiden. Menigeen zou het leven daar te
eenzaam zijn, het is daar ook eenzaam, maar ik
heb mij er aan gewend. Zooals de bergbewoner zijn
berg liefheeft, zoo houd ik van mijn heide. Die trekt
ook hare bewoners aan, niet zoozeer door haar
schoonheid, maar door den noesten arbeid, den
zwaren strijd k>m het bestaan. Doch daarvan heeft
u geen denkbeeld, met welke moeite elk voetbreed
stukje grond der heide moet worden ontwoekerd.
Ik zou haast het voorbeeld der ouders willen stellen
die het meest die kinderen liefhebben, die hen de
meest zorgen geven."
Horst was stil. De gedachte zich met zijn vader
verzoend te hebben, had hem innig aangegrepen,
en voor zich zelf wilde hij gelooven, dat de diepere
gevoelens zijns vaders hem hadden verteederd.
Warberg zag den baron niet zonder groote ver
wondering aan. Hij begreep niet. hoe zijn vriend
met dezen zoo diep gevoelenden en levenslustigen
man in conflict kon zijn gekomen. Hij kreeg een
geheel anderen indruk van den baron als hij ont
vangen had, zoo dikwijls Horst het karakter zijns
vaders had blootgelegd. Zoo de strenge levensop
vatting van Horst daaraan misschien schuld heb
ben?
Toen Horst en Warberg den baron 's avonds laat
naar het hotel hadden begeleid, schreden zij zwij
gend naastelkander voort.
„Horst, ik had niet kunnen gelooven, dat pe vader
zich van zijn gunstige zijde had doen kennen", zeide
Warberg eindelijk.
„Ik heb hem zelf zooals hij zich heden avond
heeft gedragen, nog nimmer gezien," gaf Horst ten
antwoord. „Ik ben hoogst voldaan, dat het nu weer
vrede tusschen ons is."
„Nu, mijn beste vriend, vermeid nu voortaan alles,
wat de verhouding eventueel zou kunnen schaden."
merkte Warberg vriendelijk op.
„Heb ik mijn vader dan eenige aanleiding gege
ven. dat hij reden zou hebben mij het huis te ont
zeggen?" vroeg Horst.
„Ja waart heden avond zoo stil."
„Begrijp je dan niet waarom? Ik had het gevoel
alsof ik jaren lang een vreemde voor hem was ge
weest en nu plotseling weder in het ouderlijk huis
was teruggekeerd. Anderen geven wellicht uiting
aan hun vreugde ik kan dat niet, doch nu kan
ik opgewekt en gelukkig mijn reis ondernemen,
omdat ik weet, dat ik het hart van mijn vader weer
heb gevonden."
De beide vrienden scheiden van elkander met een
hartelijken handdruk.
De baron, die twee dagen later wederom naar
huis terugkeerde, werd door kapitein Plösnitz, terwijl
deze voor het oude gebouw onrustig op en neer
liep, met eenige verwondering ontvangen. Buschbeck
had afgesproken, dat hij op dezen dag zou terug-
keeren, het rijtuig was naar het naastbijzijnde sta
tion gezonden en elk oogenblik kon de baron aan
komen.
Plösznitz had den baron aangeraden zich met zijn
zoon te verzoenen en diens financieele hulp in te
roepen. Het was hem niet licht gevallen Buschbeck
daartoe over te halen; toen hem dit dan eindelijk
was gelukt, had zijn vriend nauwkeurig uiteen
gezet, hoe hij verder handelen moest, alleen was
hij nu eenigszins ongerust, omdat de twijfel in hem
had post gevat, of de baron zijn raad had opgevolgd.
Hoe licht toch had een enkel minder gelukkig
gekozen woord van Horst de ergernis van Buschbeck
weder kunnen doen vlam vatten. Zou daardoor de
klove tusschen vader en zoon nog niet grooter ge-
een keizer de hoogstgeplaatste leden der hofhouding
automatisch alles erfden, waarvoor zij de verant
woordelijkheid hadden gedragen. Zoo kreeg de op
perhofmeester het servies, w.o. vele gouden en zil
veren stukken, en de meubels, de opperste kamerhee*
de kleederen, de opperstalmeester de paarden en
rijtuigen, enz. Gewoonlijk kregen zij inplaats daar
van een som geld.
De bronnen van inkomsten waren echter te wis
selvallig en het meeste voordeel kregen zij dan ook
door de geschenken van hen, die zich tot het kei
zerlijk hof wendden met het eene of andere verzoek
Dan moesten niet alleen de hooggeplaatste personen
rijkelijk worden bedacht, doch tevens alle lagere
beambten, door wier handen de zaak ging. Soms
verwachtten zelfs de vrouwen van de hovelingen
geschenken. De geheele hofhouding van hoog tot
laag rekende dan ook op deze „douceurs"; metter
tijd was er zelfs een vast tarief voor ontstaan. Velen
vonden het een schande voor het keizerlijk hof en
meenden terecht of ten onrechte dat de keizer
aan dit alles best een einde kon maken door zijn
hofhouding hoogere salarissen te betalen.
Moeilijke dienst.
De hovelingen hadden dus een tamelijk winst
gevend en vooral aanzienlijk ambt, maar gemak
kelijk was het niet. Zelfs in dien tijd hoorde men
de klacht, dat er een lange oefening toe noodig was,
voordat men in staat was, de eigen neigingen geheel
te onderdrukken en zich bij elke stap te schikken
in de dwingende eischen der etisuette. Er is eens
iemand van hoogen adel in ongenade gevallen, om
dat hij uit het raam ke^£ en daarbij een vroolijk
liedje zong, zoodat hij niet bemerkte dat de keizer
de kamer binnenkwam. Bijna terzelfdertijd werden
twee jeugdige hovelingen voor zeven jaar verban
nen naar de Turksche grens. De eene had op een
jachtpartij een knipoogje gegeven aan een boeren
meisje en de ander had een woedend hert gedood,
dat den keizer aanviel. Maar daarbij was hij dich
ter bij den keizer gekomen dan de voor zijn Irang
voorgeschreven afstand van drie passen en de
hofkliek rustte niet, voordat dat vergrijp tegen de
étiquette gestraft was.
Naar het Russisch van Michail Sostsjenko.
Tegenwoordig, broertjes, is electriciteit bij ons
het wachtwoord! Het is natuurlijk ik spreek het
niet tegen een bewonderenswaardige vooruitgang,
geheel Sovjetrusland in electrisch licht te laten ba
den, maar het heeft ook zijn schaduwzijden!
Ik woonde, kameraden, in een groot huis; bracht
mijn avonden door bij het zachte schijnsel van een
petroleummlamp: Iedereen,, had zijn eigen Verlich
ting; de een had een walmende olielamp, de ander
een kaars, de derde de maneschijn.
Toen komt er op eens electrisch licht in huis!
Eerst laat de eigenaar het huis aansluiten. Hij is een
stille, ernstige man. Hij bekijkt den aanleg stilzwij
gend, krabt zich achter het oor en gaat, in gedach
ten verzonken, zijns weegs. Dan komt mijn waarde
hospita, Jelisaweta Ignatjewna Prochorowa met het
voorstel onze woning electrisch te verlichten. Ieder
een woont thans electrisch, zegt zij.
„Nu. waarom ook niet?"
Wij lieten ons dus electrisch verlichtenGroote
genade! Wat zag de wereld er nu anders uit! Overal
om ons heen vuil en ongedierte!
Vroeger ging men 's morgens naar zijn werk, kwam
des avonds laat thuis, dronk zijn thee marsch,
naar bed! En men leefde héél goed zoo: bij kous
en pit was niets dergelijks te zien. Maar nu?
knipt het licht maar aan, en zie, hier ligt een uit-
geloopen pantoffel, daar hangt het behang aan flar
den van den wand, ginds heeft iemand zijn bemod-
derde laarzen in een hoek gesmeten en een kudde
wandjes vliedt, verschrikt, uit den lichtsfeer naar
een gat in het plafond. Het hart doet je zeer als je
dat allemaal moet aanzien.
Er stond een oude canapé in de kamer. Ik had
altijd gedacht, dat het een behoorlijke canapé was
en zat er 's avonds heel gemoedelijk op. Nu echter
knip ik het licht aan! Wat 'n canapé! Alles hangt
er in vodden aan! En wat ziet dat alles er uit! Nee,
op zoo'n canapé kan ik niet zitten! Daar protesteer
geheel mijn gemoed tegen!
En ik merk, dat ook mijn hospita, Jelisaweta treu
rig rondloopt. Zij zit den ganschen avond in de
keuken te kniesooren, voor zoover zij tenminste haar
gemoed niet hoorbaar probeert te koelen aan potten
en pannen, schalen en borden.
„Wat scheelt er aan", vraag ik. „Wat mankeert
je, waarde hospita?" Geen antwoord. Zuchtend
wimpelt ze mij af. „Ach," zegt ze tenslotte, „ach,
m'n goeie mensch, ik wist niet, dat ik zoo armelijk
woonde!"
Ik wierp een blik op de oude santaboetiek: niets
dan vuil, modder en lokaas voor muizen en ratten,
en dat*alles feestelijk electrisch belicht!
Op den volgenden eersten kocht ik verf en plak
sel en toog opgewekt aan den arbeid. Trok het los
gelaten behangselpapier van den wand.klopte de
wandjes er uit, veegde de spinnen weg, knapte de
canapé wat op, kramde en lijmmde, verfde en plakte
en mijn hart klopte weer vroolijk in mijn lijf.
Maar, broertjes, wat heeft het mij alles gebaat?
Niets! Heelemaal voor niets heb ik dat dure geld
vermorst de hospita liet de aansluiting afsnijden.
Zij woonde te armelijk, zei ze, bij deze verlichting!
Zal ik stapel zijn, zei ze, en tot spot der wandjes
die oude half vergane rommel electrisch laten ver
lichten?
Ik bad en smeekte haar tevergeefs.
„Ik heb geen geld voor reparaties", zei ze. „Waar
om dan licht? Als jij licht noodig heb, dan moet je
maar verhuizen!"
worden kunnen zijn? Was dit geschied, dan wist hij,
dat Buschbeck hem alleen daarvan de schuld zou
geven, en hij vermeed, angstvalliger dan ooit, den
baron op eenigerlei wijze te prikkelen. De verhou
ding tusschen hen had zich in den laatsten tijd niet
verbeterd, eiken dag bijna hadden kleine geschillen
tusschen hen plaats, het scheen wel, dat zijn invloed
op den baron aan het tanen was, zooals meermalen
bleek uit de heftigheid waarmede de baron hem
aanviel.
Plösznitz zelf had niet meer de onbevangen op
vatting als vroeger. Zijn toekomst kwam hem min
der zorgeloos voor. Hoe ouder hij werd, des te meer
overviel hem het onbehaaglijk gevoel, dat zijn
leven eigenlijk nies meer was dan een gebrekkig
vaartuig, dat zich zonder roer en kompas op de
stormachtige levenszee voortbewoog. Hij had door
de opnieuw verkregen vriendschap van baron Busch
beck weder eenig houvast gekregen, derhalve moest
hij alle moeite doen die met alle kracht vast te hou
den.
Eindelijk zag hij het rijtuig om den hoek aanko
men, ja, de baron zat er in, die hem reeds uit de
verte met de hand toewenkte. Een gevoel van vreug
de welde op in zijn gemoed, want hij had nii de
zekerheid, dat de toeleg, waartoe hij zijn vriend
had geraden, was gelukt.
Vlug liep hij den baron tegemoet en toen de
wagen stilhield, sprong de baron met jeugdige veer
kracht er uit.
„Goeden dag, Plösznitz!" riep hij, den vriend zijn
hand toestekende.
„Welkom, Buschbeck!" antwoordde de kapitein
met vreugde. „Ik had je reeds een uur vroeger ver
wacht, want de tijd heeft mij lang geduurd zonder
jou."
„Haha! En mij zijn die dagen als een droom voor
bij gegaan," zeide Buschbeck.
„Je hebt je dus nogal goed geamuseerd?" vróeg
Plösznitz, de hand van zijn vriend drukkende.
„Prachtig! Uitstekend! Was jij hier niet geweest,
ik zou ongetwijfeld nog dagen lang daar gebleven
zijn."
„Maar, mijn beste vriend, het zou mij werkelijk
spijten, wanneer je door mij nu vroeger thuis bent
2.000 ROZEN VOOR EEN DRUPPEL ROZENOLIE.
Het bereiden van rozenolie in Bulgarije is reeds
ongeveer 300 jaar oud en werd door de Turken uit
Azi ingevoerd. Vroeger beheerschte rozenolie uit
Perzië en Klein-Azië de Europeesche en Amerikaan-
sche markten, thans wordt de olie in eenige stre
ken van Anatolië (ongeveer 200 Kg.) en ook, doch
slechts in zeer kleine hoeveelheid, in Griekenland
gewonnen. In Bulgarije worden gemiddeld ongeveer
2.000 Kg. rozenolie gefabriceerd, welke om haar
bijzondere kwaliteit ten zeerste wordt gewaardeerd
in Frankrijk, Amerika en Engeland.
In de laatste tien jaar heeft de fabricatie van olie
in Bulgarije zich zeer snel gemoderniseerd. De
eeuwenoude, zeer primitieve manier der destillatie
door den rozenkweeker zelf. die in loodsen op zijn
erf in eenige ketels langzaam en moeizaam de kost
bare olie te voorschijn bracht, is 'thans door mo
derne fabrieken vervangen, waarvan de grootste wel
die van Gutsche Bagaroffs in Sopot is. De fabriek
bezit 22 groote destillatieketels, die in den tijd van
de rozenoogst 500 Kg. rozenolie en meer kunnen
fabriceeren. Iedere ketel verwerkt in ongeveer 2
uur tijd 450 kg rozenknoppen, dus in 20 uur onge-
veer4500 Kg., welke ongeveer 1 kg olie opbrengen.
Daar gewoonlijk 400 rozen gemiddeld 1 Kg. wegen
zoo moeten voor het verkrijgen van 1 Kg. rozenolie
1.800.000 rozenbloesems worden bewerkt, d.w.z. dat
voor een enkele gram rozenolie het destillatiepro
duct van ongeveer 1800 rozen is. Voor het vervaar
digen dus van jaarlijks gemiddeld 2.000 Kg. rozen
olie in Bulgarije zijn 9 millioen rozenbloesems noo
dig.
De rozenoliebereiding op moderne wijze is een
eenvoudige, maar uiterst subtiele destillatiemethode
In groote, luchtdicht gesloten koperen ketels, welke
400 tot 600 Kg. rozen kunnen bevatten, worden de
rozen gekookt. De damp wordt door oppijpen iïl een
met koud water gevulden cylindervormigen ketel
gevoerd, waarin het zgn. rozenwater neerslaat. Dat
water wordt weer opgevangen in twee kleine koperen
vaten, waarop zich aan de oppervlyakte de olie ofzet
en weer op haar beurt in glazen fleschjes wordt ge
schept, terwijl het water in een grooter vat afvloeit,
waarop zich, nadat het langentijd heeft gestaan,
weer olie afzet. Nadat het afkoken der rozen is ge
ëindigd, worden de ketels heel spoedig geleegd, wa,nt
van de rozen is lsechts een onaanzielijke sterkrie
kende massa overgebleven.
Het Bulgaarsche roozendal van Kasanlik tt Rach-
manlare. tusschen den Balkan en het Srenda-Gora-
gebergte, een oppervlakte van 70' km, gelegen, is een
paradijsachtig hoekje en maakt in den tijd, dat de
rozenstruiken vol rozekleurige bloemen staan, den
indruk van een bovenaardsch sprookje. De lucht is
zacht en met rozengeur gevuld. Vroeg in den och
tend, om vijf uur, wanneer de zon net is opgegaan,
zijn de tuinen vol leven en vertier. Honderden boe
renmeisjes, met witte hoofddoeken en rozen in het
haar, plukken snel de bloemen in de manden. La
chen en gezang klinken de opgaande zon tegemoet.
Snel worden de manden in zakken geleegd en dade
lijk worden de zakken met paard en wagen naar de
nabijgelegen fabrieken vervoerd. Daar worden ze af
gewogen, de bons voor de aflevering afgegeven en
het kostbare goed komt in de ketels om later als
rozenolie de geheele wereld te verblijden.
Gedurende de „campagne" heerscht een ontzet
tende drukte in het dal. Het is een zenuwachtige
tijd, gedurende de zes weken van de bereiding. Met
de laatste geplukte rozenknop wordt het weer stil in
het dal der rozen tot het volgende jaar. In het ge
heel houden ongeveer 10.000 boeren zich met de
teelt van rozen bezig. Van alle landen koopt Frank
rijk het meest en wel 1570 Kg.; Amerika koopt naar
verhouding, weinig n.l. 228 Kg. De parfumerie-
industtrie van Duitschland bewerkt ongeveer 200
Kg., dan volgt Engeland met 175, Zwitserland met
150 Kg.
gekomen!" zoo veinsde de kapitein.
Met een handbeweging weerde de baron deze
bekentenis af. „Op onzen leeftijd houdt men het
groote stadsleven in de residentie toch niet lang
meer uit. Evenwel, Horst is toch een pracht van
een jongen!"
„Je hebt je met hem verzoend?"
„Volkomen!"
„Dat verheugt mij in hooge mate. Ik ken je zoon
en je ziet, dat ik hem juist beoordeeld heb."
„Plösznitz. riep de baron, „ik geloof, dat je mij
menigmaal in mijn leven een slechten raad hebt
gegeven, maar ik wil alles vergeten, omdat je mij
hebt bewogen een stap te doen, namelijk mij met
mijn zoon te verzoenen, waardoor het mij lichter
om het hart is geworden. Ik heb hem vreeselijk
miskend, en openlijk moet ik verklaren, dat ik niet
voor hem zou gedaan hebben, wat hij, zonder een
enkel teeken van weigering, ja, zelfs met vreugde
voor mij heeft gedaan."
„Buschbeck, je woorden treffen mij meer dan ik
je zeggen kan!" sprak de kapitein, en hij keek daar
bij zoo deemoedig den baron aan, alsof hij werkelijk
de waarheid sprak. „Ik mag mij meermalen vergist
hebben, de mensch is en blijft nu eenmaal een
mensch, maar jij mag er niet aan twijfelen, dat ik
jou steeds heb geraden, wat ik werkelijk en waar
achtig voor jou als het beste hield. Houdt jij er mij
werkelijk voor in staat onoprecht tegenover je te
zijn?"
„Neen neen!" riep Buschbeck gemoedelijk. „Je
moogt mijn woorden niet zoo streng opnemen, want
het was mijn plan niet je onaagenaam te zijn. Wij
beiden kennen elkander reeds jaren en ik denk, dat
wij nog menig jaartje tezamen zullen leven."
„Ik hoop het," antwoordde de kapitein, de hand
van zijn vriend vattende. „Mag komen wat wil,
jou blijf ik tot mijn laatsten ademtocht getrouw!"
De baron beantwoordde den handdruk van den
kapitein. Hij beval den bediende toen zij in huis
waren aangekomen, wijn in de tuinkamer te bren
gen en in opgwekte stemming begon hij te drinken.
(Wordt vervolgd).