KERSTMIS IN DE MUZIEK DE DOOLENDE KLUIZENAAR Eaz^t..D( .Isde tndfinkin eadriito Wij houD 14 Kerstnummer Nieuw Noordhollandscfi Dagblad DINSDAG 24 ^DECEMBER 1946 j^cpAG Naar een oude Limburgsche sage 1# inr J d IjFf rf-1 yV a -4-J 0 0 ZALIG K (Vervolg van pag. 13) onhoorbare neerzijgen van een klammen motregen. Men trok haastig naar de vroegmis, die nu bezwaarlijk een nachtmis kon hee_ ten. 'n Enkele kaarslantaarn, een paar vetpotten en een kaars op het altaar trachtten vruchteloos de donkerte uit de gewelven te ver jagen. Met aan duisternis gewen de oogen zochten zij hun plaatsen. De oorlog en verschrikking spra ken uit deze trieste doornatte menschen. Een oude afgeleefde organist ontlokte aan het door een anderen man getrapte orgel hor tende en steunende melodieën, en probeerde uit het hoofd een. pas sende begeleiding te vormen. In de oude onverwarmde kerk klonk onderdrukt snikken. Schuwe, ach. ter het hoogaltaar verborgen man nen, leefden van hun kant de Kerstliturgie mee. Een meisje trommelde haar intens koude voe ten warm op de houten planken. Moedertje was in haar huisje achter den dijk alleen. Zij kon den tocht naar het kerkgebouw, waar nu haar zoon het H. Offer opdroeg, niet meemaken. Voor den zooveel, sten keer niet. Het was haar moei lijk te zeggen, wat leed haar zwaarder trof, dit, of de zorg om haar man, die al te lang zijn radio had laten staan, omdat achter den dijk toch immers niemand kwam, en op een herfstigen namiddag in een schamele plunje met gebogen hoofd de soldaten gevolgd was, die het hadden gevonden. Ergens moest hij zijn, zoo hij nog leefde, maar niemand wist hoe of waar, ook haar zoon den priester niet. Hoe schoon had deze gesproken op den dag van zijn eerste H. Mis in het dorpskerkje, die zij nog had mogen meemaken. Zou hij, vader, weten dat het vandaag Kerstmis was? en dat hun zoon in hun kerkje de H. Mis las; en dat hij, die eens aan zijn hand naar de Nachtmis ging, nu hier deze ver heven plechtigheid zelf verrichtte? Neen, hij wist het vast niet, hij kon 't niet weten. Hoog in de lucht zoemden de oorlogsvogels, en verscheurden de laatste resten van den „Stille Hei lige Nacht". \i/IE gedurende den Kersttijd in den laten avond van Heythuizen naar Baexem liep, zag, vele jaren geleden, aan den rand van het bosch, vlak bij het riviertje de Neer, een oude man dwalen. Hij mompelde vaak onverstaanbare woorden en als men hem groette, keek hij eenige oogen- blikken wezenloos voor zich uit, om daarna zijn tocht langs den boschrand weer onvermoeid te vervolgen. Heel oude dorpelingen, die van kindsbeen af hier in de streek hebben gewoond, wisten het volgende over dezen grijs aard te vertellen: IXERSTMIS. Twee vergrijsde oude menschjes helpen elkan der in dezen kerstmorgen in het huisje achter den dijk. Och, zoo >oud zijn ze ook weer niet, maar 't leed sloopt dubbel. Vader is beve rig en stuntelig sinds hij, nog als door een wonder, als een gebro. ken en vernietigd man uit de el lende verlost werd. Nog levendig herinneren zij zich, hoe hij door zijn zoon den missio naris naar hun huisje gebracht werd. Zijn zoon, de missionaris. Wat was hij groot en fier in zijn witte kleeding van de paters van Lavigerie, met de volle zwarte baard en zijn vriendelijke oogen. Met trotsch, maar ook met wee. moed, dachten zij nu aan hem, die nu in het verre Afrika, de zwarte kinderen Gods zou verhalen van het Kerstwonder en de Barmhar tigheid van het Kerstkind. Hun Jongen, die met hen naar de nachtmis ging. Voorzichtig gingen zij naar de voorkamer en stemden een oude radio, een geschenk van goede vriendeni zoover hun oude oogen dit toelieten, af op de vertrouwde kerstklanken. Jongensstemmen zongen in hun huisje: „Stille nacht". Dit „Stille Nacht" hoorden zij gelijk met hun zoon, die gezengd door de Afrikaansche zon en ge plaagd door de muskieten, met 'n glimlach zijn oudjes zegeode. Vol aandoening vonden twee oude bevende handen elkaar in 'n gelukkig begrijpen. Een vijftig, misschien wel zestig jaren geleden, woondq er te Haelen, een dorp dicht in de buurt, een zeer deftig man. Hij bewoonde een prach tig groot huis dat midden in een schitterend park was ge bouwd en hield er een heele staf personeel op na. Niemand behalve de notaris, met wien hij zich zelden en dan nog al leen maar voor zaken bemoei de, wist ook maar bij benade ring hoe rijk hij wel was. Er werd op het kasteel dan ook op groote voet geleefd. Hoe-„ wel de baron, zooals hij alge meen werd genoemd, altijd strikt rechtvaardig was, was hij toch niet vrijgevig en de menschen die bij hem in_^iienst waren en dikwijls maar een schamel loon verdienden ont vingen nooit eens iets extra's wat voor gelegenheid zich ook voor mocht doen. Armen kwamen er nooit aan zijn deur, daar zij wel wisten, dat zij met leege handen heen zouden moeten gaan. De bede laars liepen het prachtige bui ten voorbij en ook kerk- en armbestuur mochten den eige naar niet, onder hunne wel doeners rekenen. En nooit of te nimmer week de baron van zijn standpunt af. En zoo gebeurde het dan dat op een koude winteravond, daags voor Kerstmis, twee houthakkers, die met den bijl over den schouder van hun arbeid huiswaarts keerden, bij den ingang van het bosch een arme vrouw tegenkwamen die een kindje van een jaar of twee, drie op den arm droeg, dat zij met een versleten wol len doek zooveel mogelijk te gen den kouden noordoosten wind, die over de kale toppen der boomen streek en door het lage hakhout langs den weg blies, trachtte te beschutten. „Vrouwtje", zoo sprak de ^oudste der houthakkers, „wat "komt ge in dit park zoeken?" „Och beste man", antwoord de de arme vrouw op klagen- den toon, ,„ik wilde den heer van dit landgoed een kleine gave gaan vragen voor mij en mijn kindje. Dat zal hij een arme weduwvrouw niet wei geren, vooral niet op Kerst avond." „Ik vrees dat uw tocht ver- geefsch is. Zie ons maar aan, wij werken voor een klein weekloon dag in dag uit voor hem in het bosch, doch nog geen zalig Kerstmis laat hij ons wenschen. Kom liever met ons mee naar het dorp, we zijn zelf wel arm, maar daar zijn wel menschen die U gaarne wat zullen geven." De vrouw zeide echter, dat zij het toch maar eens wilde probeeren want de moed en de kracht ontbraken haar om nog veel verder te loopen. Zij wikkelde het kind nog eens goed in de doek en sloeg den weg naar het kasteel in. Bij de stoep van de vooringang- ontmoette zij den heer des huizes, die juist van een rij toer terugkeerde en vroeg hem een kleine aalmoes om Gods wil. Doch de baron weigerde ook dit keer en zei barsch tot haar: „Ga liever werken voor den kost inplaats van hier te loopen bedelen." En hoe de vrouw ook vroeg en daarbij vertelde dat ze te zwak was om zwaar werk te verrichten, het was al voor doovemans ooren. De baron trad haastig naar binnen en bekommerde zich om de arme vrouw niet meer die hij bui ten liet staan. Voorbijgangers vonden haar later op den avond verkleumd van kou langs den weg liggen. Men bracht haar naar het dorp waar zij bij eenvoudige, doch liefderijke menschen een goed onderdak vond. Toen dg klokken begonnen te luiden voor den Nachtmis en velen zich op weg naar de kerk begaven, toen vertoonde zich in de verte een rooden gloed boven de bosschen en dikke rookwolken werden door den wind in de richting van het dorp gedreven. Al spoedig wist men te vertellen dat 't kasteel van den baron in brand stond. Dichterbij gekomen kon men het vuur hoog tusschen de boomen op zien laaien en het geheele huis met alles wat er in was viel aan de vlam men ten prooi. Het klagelijk geloei van het vee in de stal len klonk den dorpelingen nog lang in de ooren. Met moeite werd het schamele bezit der dienstboden, die zelf ternau wernood aan den dood konden ontsnappen, gered. Sommigen hebben op het terrein van den brand den baron nog zien loopen, daarna was hij spoor loos verdwenen. Jaren en jaren zijn er voorbijgegaan, waarin men nooit meer iets van hem ver nam. Men beweerde in dien tijd wel, dat de baron naar Rome was gegaan, anderen vertelden dat hij een pelgrims tocht naar het Heilig Land had gemaakt. Doch niemand wist het met zekerheid te zeggen. De baron zelf, die na langen tijd weer in het dorp terug keerde heeft er zich nooit over uitgelaten, waar hij al dien tijd heeft rondgezworven. Hij is toen ook eigenlijk maar één keer in het dorp geweest. Dat was toen hij een bezoek bij den notaris bracht. Hij heeft op dien dag al het geld, dat hij nog bezat, aan den arme vermaakt en is daar na eenzaam in het bosch gaan wonen in een eenvoudig hutje van plaggen en palen. Hij be moeide zich ook toen haast met niemand meer en leefde er als een kluizenaar. Alleen in de gezinnen der allerarm sten kon men hem aantreffen, daar hielp hij als er dringend hulp noodig was. Vaak, vooral in den wintertijd trok hij rond door de streek waar ten langen leste ieder hem kende als den kluizenaar uit het bosch. Maar in den Kersttijd" kon men hem altijd in de buurt van zijn hutje vinden waar hij dan in zichzelf pratende ronddoolde. Dit alles is al heel lang ge leden en nog maar een enkele dorpeling zal U, niet dan met huivering, de plaatsen aanwij zen waar het kasteel en de kluis hebben gestaan. En als de sneeuw op een k-ouden winteravond langzaam uit de grijze wolken op de velden dwarrelt, en een koude wind door het lage eikenhout langs den weg blaast, dan is het alsof men, bijna onhoor baar, nog het zuchten en mom pelen hoort van den doolen den kluizenaar, dien eertijds zoo trotsch en onbarmhartig levenden man, die zoo boet vaardig is gestorven. L. S. ONTELBAAR vele muziekwer. ken, waarbij toonscheppingen die den hoogsten top van klank en vormschoonheid bereikten, zijn ontstaan in dezen zeer bijzonderen tijd rondom Kerstmis, een tijd, die met geen andere te vergelijken is. Dit simpele woord, dat deze ver heven gebeurtenis zoo treffend weergeeft, heeft bij welhaast alle beoefenaars en meesters der toon kunst uit alle tijden en alle volken dien cnnweerstaanbaren drang op geroepen zich te uiten in klanken, om deze al of niet op papier vast te leggen. Want al is de Kerstnju- zieklitteratuur, die ons bekend is en uitgegeven, zeer Uitgebreid, wij zouden verwonderd staan over de geweldige hoeveelheid muziekwer ken en werkjes uit vroeger eeu wen en uit onzen tijd, die nooit het licht der openbaarheid aan schouwd hebben en niet verder zijn gekomen dan huis of studeer kamer, waar zij in vergetelheid zijn blijven liggen. Er zouden bi bliotheken mee gevuld kunnen worden. Wij zullen in het midden laten of deze onuitgegevene en in verborgenheid geblevene voort brengselen der muzikale schep pingskunst een gemis voor de be schaving beteekenen, er zullen zich ongetwijfeld vele prullaria onder bevinden, die men echter ook kan vinden bij wel uitgegeven muziek, doch even ongetwijfeld zouden wij wel eens werkjes kun nen ontdekken, die zeer wel den toets der critiek zouden kunnen doorstaan. Dit alles geldt in nog grootere mate voor-de muziek in het algemeen. Hoe het ook zij, allen die zich in dezen geheiligden Kersttijd en onder den indruk van dit geweldige gebéuren heb ben gezet tot het schrijven van een muzikaal werk hebben dit gedaan met dienzelfden innerlijken drang en zijn daar min of meer naar ge. lang hun bekwaamheid en inspira tie in geslaagd. Reeds vroeg begonnen de Chris tenen deze schoone en verheven gebeurtenis te bezingen en te be- dichten. Een van de oudste Kerst liederen ons bekend, dateert uit de 6e eeuw, en is afkomstig van een zekeren Romanos bijgen. Me- lodos. De tekst is in het Grieksch geschreven, terwijl de muziek ge heel het karakter draagt van een volkslied, zooals zooveel geestelijke en kerkliederen uit dien tijd en later. Vooral de Middeleeuwen echter hebben ons een grooten en belangrijken schat aan Kerstliede ren nagelaten. Deze liederen be vatten bij uitstek alle elementen van het echte Kerstlied en treffen ons telkens weer door hun be koorlijke en innige soberheid. Wie kent niet het teedere „Nu zijt wel lekome" een lied reeds voor het jaar 1000 gezongen en later in eenigszins veranderde vorm tot ons gekomen. Het heeft nog niets van zijn aantrekkelijkheid verlo ren. Een van de prachtigste Kerst liederen, hoewel misschien minder gezongen, is wel het 14e eeuwsche „In dulci jubilo'. Het is een zgn. menglied, waarin de landstaal af gewisseld werd met Latijnsche re gels en is van een kinderlijke blijmoedigheid. Het komt oor spronkelijk uit Duitschland en is zooals uit de tekst blijkt geestig -in Middel-Nederlandsch overgezet. In dulci jubilo, singhet ende weset vro, al onze herten- wonne leit in presepio, dat lichtet als die Sonne, 'in matri gremio, Ergó merito, des sullen alle herten sweven in gaudio. Wij noemen verder nog het zeer schoone oud Nederlandsche Kerst- lieo uit de 15e eeuw: „Het was een maghet uytver- koren, Daer Jesus af wou zijn gebhoren, dies ben ick vro, Benedicamus Domino. Zoo bestaan er nog tientallen Kerstliederen, die wij onmogelijk alle in dit bestek kunnen noemen. In het Middel-Nederlandsch „ley- sen" genoemd, daar de meeste ein digden met den uitroep Kyrie elei. son, spreken de Engelschen van Carols, en de Franschen in hun muzikale taal van Chansons de Noel, kortweg Noel. Het terrein der eenvoudige Kerstliederen ver latende, vinden wij in de rijke polyphonie der 15e en 16e eeuw de mooiste Kerstmotetten d.i. meer stemmige muziek op latijnschen tekst (echter niet uit het Ordina. rium Missae) Componisten als Du- fay, Josquin, Obrecht, Willaert, Nanini, Handl (Gallus) Haszler, om er enkele te noemen, w.o. de belangrijkste Orlando di Lasso en Palbstrina (Praenestinus) hebben alle de geboorte van Christus in schoone klanken vertolkt. De mo tetten Hodie Christus natus est, Dies sanctificatus, Natus est nobis zijn hier voorname voorbeelden van. De 17e eeuw brengt ons nog en kele hoogtepunten zoowel op vo caal als instrumentaal gebied in werken van Sweelinck, Praetorius en den grooten Bach. Als een be langrijk werk op vocaal gebied valt nog te noemen de „Historia von der freuden und genaden rei- chen Geburt Jesu Christi" van Heinrich Schutz, en op instrumen taal gebied het prachtige „Concer to grosso „Fatto di la Notte di Na. tali" van Archangelo Corelli. In de 18e en vooral in de 19e eeuw begint de decadentie ook op dit gebied. Behoudens een enkele uit zondering worden de kerstliederen sentimenteel en zoetelijk, gespeend van de echte kunst der Middeleeu wen en de voorname polyphonie der Renaissance. Toch moeten wij veronderstellen, dat ook de schrij vers van dergelijke muziek met dezelfde heilige ontroering ge schreven hebben en hun bedoelin gen daarom ook op prijs stellen. Het was echter niet alles kaf. Peter Cornelius een fijnzinnig componist heeft een prachtige bundel Weihnachtslieder nagela ten, evenals zijn kunstbroeder Hugo Wolf zijn „Lieder zur Weih- nacht". De Noel van Ch. Adam „Minuits Chretiens" c'est l'heurre solennelle was wereldberoemd en ontroert nog steeds vele harten door het heilige vuur waarmee het geschreven is. De 20e eeuw bracht ons o.a. van Debussy de zeer bij zondere muziek „Kerstmuziek voor kinderen die geen tehuis meer hebben". Wij zien aan de hand van dit korte schetsmatige overzicht, hoe onvolledig ook, dat ook in de mu ziek de mensch zich heeft inge spannen dit heilig gebeuren te verklanken. Laten wij dit feest van kinderlijke blijheid, waarin wij zelf weer kind moeten worden met Jezus in de kribbe, innerlijk diep beleven, en moge de muziek U daarbij helpen! Ik weet nergens v „V/4 <J tarst H. S. V.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1946 | | pagina 14