BALLADE VAN DE GEWONE MAN
Oud ambacht met nieuwe mogelijkheden
HET
'N ZWERVER KEERDE TERUG
De DECEMBERMAAND mag wel bij uitstek de maand
van het kind genoemd worden. Eerst worden de kleinen
met geschenken overladen, 'n pop voor zus en een spoor
trein voor broer. Zij geloven in de aanwezigheid van een
heilig alwetend man, die het kwade bestraft en het goede
loont. En reeds daardoor komen zij in aanraking met het
heilige, de sfeer waarin het kind zich thuis voelt.
Orgelbouw in Alkmaar
De oude fluitspeler van
Bethlehem
KERSTMIS
J
Waarom de herder Ludovicus niet meer
naar het Kerstkindje wilde
Feest van het kind
DE MADONNA
VAN DE KERSEN
V
\C. 4
NIEUW NOORDHOLLANDS DAGBLAD - Woensdag 24 December 1947
VEEL JAREN had hij rondgezworven in de vreemde en gepro
beerd zijn geboortestreek en alles wat er op die Kerstavond
lang geleden gebeurd was, te vergeten. Jéan de Bourgogne was
een beroemd man geworden door zijn groot vakmanschap en
zijn fijne kunstenaarsgeest. De Lieve Vrouwekerk van Halle droeg
zijn merk en de Sint Gilles van Veurne was gebouwd vglgens
zijn aanwijzingen. Toen stierf la dame Isabella en voor de diep-
betreurde Vorstin der Nederlanden had hij een graftombe ont
worpen, waarop haar schoon en groot leven naar waarheid werd
uitgebeeld. Kort daarna had de Prins van Condé de grote beeld
houwer en schilder meegetroond naar het land der kathedralen;
daar zou meester Jéan werken, veel en schoon tot glorie en
vooral van Monsieur le Prince.
Toen de kunstlievende vorst ge
sneuveld was in de velden van Ro-
croy zakte Jéan de Bourgogne ver
der Zuidwaarts af en kwam ten laat
ste in Béarn, aan de grenzen van
Spanje. IJeze zomer nu, om nauw
keurig te zijn, op het feest van Sint
Lodewijk anno 1647, de dag waar
op niemand in Frankrijk werkte,
had hij daar in een kroeg een
Vlaamse steenhakker ontmoet, en
die had toen zijn bijna vergeten ver
leden als een spel kaarten open op
tafel gegooid. Gezeten bij een
kruik oude Bordeaux had de man
verteld over spoken en heksen die
in zijn geboorteland de Kempen, nog
steeds ronddwaalden. Tegen het
einde van de avond, toen de tongen
reeds dubbel sloegen en de ogen
zwaar werden, was hij met het ver
haal van de gloeiende mens geko
men. „Het is gebeurd anno '29 toen
Frederik Hendrik, de parel van
Brabant, den Bosch, had veroverd.
In die tijd trokken veel jonge ke
rels uit de Kempen naar het Zuiden,
naar de Walenpays, om daar te met
selen en te bouwen. Tegen de win
ter gingen ze met volle beurzen
naar huis en rojid Kerstmis was er
dan feest in de grensdorpen. Dan
werd de terugkeer der trekvogels
gevierd en het zuurverdiende geld
wercffiikwijls in enkele dagen ver-
Drast. In de zomer van '29 was Jan
■ichippers'uit Steensel ook meege
trokken, hij was geen gewone met
ser, maar een knap schilder en van
oouwkunst wist hij rr^eer dan alle
bouwmeesters van Eindhoven bij
aekaar. Vroeger had Jan gewerkt
an de Sint Jan in den Bosch, maar
de zomer van dat jaar lagen de
.euzen rond die stad gn zo trok hij
ïee naar het Walenland. Daar had
ïij geluk gehad, een of andere sin
jeur liet hem zijn oud kasteel op-
Knappen. Op Kerstavond kwam
^chippers met een troepje gewone
arbeiders naar huis. Hun laatste
pleisterplaats was een herberg te
ieuzel, vlak tegenover de vaart;
.aar namen ze met veel bier en
jidruchtigheid afscheid van elkaar,
foe het kwam weet ik niet, maar
vlak vóór 't opbreken kreeg Schip
pers ruzie met een andere jongen
een zekere van Houten uit Steen
sel. Nu was Jan erg driftig aange
legd, opeen trok hij zijn mes en
stak de ander neer. Hij moet erg
geschrokken zijn, want hij holde als
een dwaas naar buiten recht de
vaart in en verdronk. Sinds die
avond spookt zijn ziel elke Kerst
avond over de Reuzelse hei, geheel
gloeiend als een verdoemde. Maar
zijrrmoejler gelooft er niet aan, dat
hij dood is en ze gaat elke Kerst
nacht naar de Nachtmis in de abdij
der Witheren van Postel, om voor
de terugkeer van haar zoon te bid
den; dit doet ze nu al achttien jaar
lang. Men haalt er de schouders
over op, want men weet wel beter,
Jan Schippers komt elke Kerst
avond als de verdoemde gloeiende
terug in de Kempische hei. Wanneer
het oude mens daar iets over hoort,
schudt ze het hoofd en zegt, dat
haar zoon geen verdoemde kan zijn,
want de man die hij gestoken heeft,
,s er niet van gestorvenDaar
was opeens een geschuif van stoe
ien, de verteller werd bij de schou
der gegrepen, een schorre stem
vroeg: „is dat waar? Zweer bij God,
dat het waar is. Leeft die man nog?1'
Het was de deftige messiré Jéan,
die in een beschaduwd hoekje ge
zeten, stil had toegeluisterd naar
iet verhaal over de gloeiende mens
over hém. „Ik ben die Jan Schip
pers vooruit zweer, dat hij nog
.eeftl" De Vlaming was nu volko-
uen nuchter geworden en stamelde:
Dus, die gloeiige, dat ben jij?". „Er
s geen gloeiige vooruit zweer!".
Bij God en Zijn Moeder van
.buten leeft en is al jaren ge
duwd'.. Toen deed de anders zo
-iiie en sombere Jean de Bourgog-
„i5 een dolleman hij riep dat hij
aar huis ging dat hij die avond
.net was verdronken, hij kon im-
•ers zwemmen als een rat. En hij
.et ze allemaal wijn drinken, tot ze
net meer konden staan.
En ar. was het Kerstavond en Jan
..chippers was op weg naar huis.
ïij Wilde' naar de abdijkerk van
'ostel om daar zijn moeder te ont
meten en daar een heerlijk weer-
.en te vieren in de glorieuze Nacht-
his. Die middag was hij uit Turn-
aout vertrokken en nu ging hij door
e bossen en hei van de Kempen,
waar hij in zijn kinderjaren zo dik
wijls had rondgezworven. Al had
hij toen in Béarn gezegd dat hij
direct naar huis zou gaan, het was
er met van gekomen. Zijn werk
moest eerst afgemaakt worden en
geschreven had hjj ook niet. Want
r was nog altijd oorlog en brieven
,.wamen toch niet terecht. Rond
Mlerheiligen had Schippers zijn
'aak beëindigd en was de weg naar
huis ingeslagen. Het was een lange
"/eg, dwars door Frankrijk en Lo-
iharingen, tussen de vijandelijke le
gers door en nu was hij in de bos
sen'van de Kempen. In dit met
sneeuw overdekte land wist Schip
pers de weg, ieder huisje, ieder
groepje alleenstaande bomen waren
als zovele aanwijzingen voor de te
rugkerende zwerver naar het land,
zijner jeugd. Toen de avond inviel
was het begonnen te sneeuwen heel
fijne sneeuw, eerst later aandikkend
tot grote vlokken, die het uitzicht
bijna onmogelijk maakten. Nu was
het moeilijker om de goede weg te
houden en de duidelijke merktekens
aan de bosrand waren spoedig onder
een donzige deken schuilgegaan. De
hele avond bleef de sneeuwval aan
houden en er kwamen ogenblikken,
waarop Schippers elk begrip van
plaats en tijd hg.d verloren. Geen
enkel herkenningsteken zag hij nog
in dit egale sneeuwlandschap. Koud,
moe en hongerig voelde de zwerver
zich en hij wilde niets liever dan
gaan zitten om te rusten en'te sla
pen. Maar hij moest verder, naar de
Middernachtsmis van Postel, naar
zijn moeder om met haar de terug
keer van de verlorenzoon te vie
ren bij het stalletje van Bethlehem.
En hij dacht aan die Kestavond,
lang geleden, honderden en honder
den jaren terug. Toen waren Maria
en Jozef zeker ook op reis, naar
Bethlehem. Ook Zij gingen een lange
en moeilijke weg, ook Zij waren
vermoeid, hongerig en koud en had
den' naar het einde van hun tocht
verlangd. Hoeveel moeilijker was
hun reis geweest. Schippers had het
Heilig Tweetal op Hun reis uitge
beeld in de kerk van Rhêtel, en
toen niet geweten hoe invermoeid
Zij zich gevogeld moesten hebben.
Zijn beeld was niet gped geweest,
die vermoeidheid was niet voldoen
de tot zijn recht gekomen. Daarom
zou hij de volgende zomer terug
gaan naar Rhêtel om dat beeld te
veranderen. Het/sneeuwen hield op,
het klare maanlicht hulde het land
schap in een sprookjesachtige glans.
En daar ginder waren nog meer
voetgangers, een man en een vrouw
op een ezeltje. Schippers voelde
zich niet meer vermoeid en koud,
hij versnelde zijn pas om hen in te
halen. Maar ze bleven even ver voor
hem uitgaan, de afstand minderde
niet. De man liep rustig naast zijn
ezeltje voort; merkwaardig, hoe die
man gekleed was. Een lange, bruine
kafton omhulde zijn gestalte, een
koord om zijn middel hield de
plooien bijeen. En op het ezeltje zat
de jonge vrouw in een hemelsblauw
kleed en een witte sluier1 om haar
hoofd. Dan, ineens wist Schippers,
dat hij hen méér gezien had, zoals
ze daar gingen waren ze afgebeeld
in de grote abdijkerk van Postel.
Nu wist hij ook, wie ze waren.
Maria en Jozefop weg naar
Bethlehem. Ze gingen daar zo vre
dig voor hem uit, geheel in overeen
stemming met het bijna onwezelijk-
stille sneeuwlandschap. Ze scljpnen
goed de weg te weten in de Postel-
se bossen. Natuurlijk wisten ze dat,
ze wisten immers overal de weg.
Daar sloegen ze van de grote zand
weg af, een klein zijpaadje in. Schip
pers begon te lopen om Hen niet uit
het oog te verliezen, en als het kon
Hen in te halen, want in Hun gezel
schap zou hij volkomen veilig zijn.
Maar toen hij het paadje bereikte,
zag hij Hen niet meer; diep onge
lukkig en verlaten voelde hij zich.
Op eens begon er een klokje te lui
den, nog een en daar beierde een
statig klokkenspel door de stille
nacht. Dan klonken er twaalf slagen
Nu wist hij waar hij was dat wa
ren de klokken van Postel die
klonken zo in zijn jongensjaren, zo
hadden ze vaak in zijn verbeelding
geklonken en nu waren ze vlakbij.
Een feestelijke stemming kwam
over hem, hij liep het bospaadje af
en daar lag he,t klooster der Withe
ren vóór hem. Vergeten was alle
vermoeienis, koude en honger, hij
liet de heften klopper vallen op de
reeds gesloten kloosterpoort. De
broeder, die opende, zei alleen:
„Gauw maar, laatkomer, de Nacht
mis is al begonnen." Hjj ging door
de oude bekende kloostergangen en
kwam in de kerk, die straalde in het
licht van honderden kaarsen. On
wennig door het licht eerst, staarde
hij een ogenblik als verblind voor
zich uit, dan zag hij enkele meters
vóór hem een oude vrouw zitten, ze
had een witte lintmuts op, z'n moe
der. En boven het hoofdaltaar zag
hij Maria en Jozef op reis naar
Bethlehem, juist zoals hij Ze die
avond gezien had.
Vóór aan het altaar zong de pries
ter „Gloria!"
W. van de Pas
Wie kent de geschiedenis van de
arme herders, die in de koude
Kerstnacht met hun schaapjes in
de velden buiten Bethlehem lagen?
Elk kind weet, dat zij plotseling
een hejdgr licht aan de hemel za
gen en wonderlijke muziek hoorden.
Er kwamen ongein naar hen toe,
die zongen, dat de Zoon van God
geboren was. De vier herders moes
ten Hem gaan zoeken. Zij zouden
eeij klein Kindje vinden, dat in
doekjes gewikkeld was en in een
kribbe lag. De herders durfden
niets tegen de engelen te zeggen.
Zij zaten doodstil. Pas toen het
weer stil en hpnker om hen was,
wierpen zij de dekens van schapen
vacht van zich af. Zij sprongen
vlug op. De scherpe Noorderwind
blies door hun kleren heen, maar
zij voelden het niet. Zij gingen de
lange zandweg af, die tussen de
weiden slingerden en aan het einde
daarvan vonden zij een kleine grot,
waarin de schaapjes meestal wacht
ten, als het buiten sneeuwde of
stormde. Maar nu lag daar een heel
lief kindje in een kribbe. Aan de
ene kant knielde Zijn Moeder Ma-,
ria en aan de andere kant de goede
Jozef. De herders knielden ook neer
en' zij wisten dat het Kindje de
Zoon van God was, die voor alle
mensen op de aarde was gekomen.
Zij waren nog nooit zo gelukkig
geweest. Waren zij niet de eerste,
die bij het Kerstkjndje mochten ko
men? Zij vroegen Maria en Jozef of
zij Hem nog eens mochten bezoe
ken én de ouders van het kindje
knikten. Blij liepen de herders naar
hun kudden terug. De volgende
avond gingen zij weer naar het
Kindje en de avonden daarop ook
weer.
Maar er was één herder, di.e niet
mger mee wilde. Het was de oude
Ludovicus. Wat was er met Ludo
vicus? Hield hij dan niet van het
Kindje, dat hij in de Kerstnacht had
gezien? Ach, luister maar eens.
Ludovicus was eigenlijk ziek. Hij
had rheumatiek en daardoor kwam
het, dat zijn oude handen helemaal
stijf waren. Hij kon er niets mee
doen; hij kon geen wol spinnen van
de dikke schapenvachtjes,' hij kon
geen kaas maken van de vette gei
tenmelk en hij kon zelfs de herders
staf niet vasthouden, als hij achter
de schapen liep. De herder Martinus
had al vaak een stukje kaas gege
ven, dat hijzelf had bereid, Andreas
had een dekentje van schapenwol
gemaakt en zelfs het jongste her
dertje van 10 jaar, de kleine IJie-
terke, had steeds iets voor 't Kind
je meegenomen.
Alleen Ludovicus kon het Kind
je geen geschenken gevep, omdat
hij met zijn stijve vingers niets kon
maken. En daarom durfde hij het
Kerstkindje en zijn ouders niet te
bezoeken.
„Ik wil niet elke keer met lege
handen aankomen", zei hij op een
avond, toen de drie andere herders
weer naar het Kindje wilden. „Nee,
ik ga niet mee". De herders pro
beerden Ludovicus over te halen,
maar hij liet hen alleen vertrekken.
Zij hadden deze keer een klein
ezeltje bij zich, dat hun nieuwe ge
schenkjes moest dragen. Ludovicus
zag hen in het heldere maanlicht
gaan. Het ezeltje liep voorop en de
kleine Pieterke danste er naast. An
dreas en Martinus hielden hun man
tel hoog dicht, want het was bitter
koud. Al verder en verder gingen
de herders, en hoe verder zij kwa
men, hoe groter het verlangen van
Ludovicus werd om mee te gaan.
„Als ik nu toch eens ging", zei hij
in zichzelf, „als ik nu alleen maar
zei, dat ik van het kindje houd?
Zou het dan niet blij zijn?" Hij
werd plotseling bang, dat hij het
Kindje niet meer zou zien. Het zou
niet altijd in die grot blijven, o nee.
Opeens stond hij op. „Andreas" riep
hij hard over de weg, „Andreas,
Martinuj, Pieterke!!! Kom eens te
rug! Ik ga toch mee!" De drie her
ders hoorden het niet meer. Zij
praatten druk over het Kerstkind
en zij keken niet om naar Ludovi
cus die alleen op de zandweg stond.
Zeker, Maria en Jozef waren blij
met de geschenken, die de herders
hadden meegebracht. Toch was het,
of zij iets mistpn. „Waart gij de
eerste keer niet met vieren" vroeg
Maria opeens, „ik denk steeds, dat
er nóg een herder was". „Ja", zei
den de herders een beetje schuchter,
„die eerste nacht was Ludovicus er
ook". En toen vertelden zij van de
oude herder die niet meer durfde
te komen omdat hij niets voor het
Kindje had. „Maar dat is toch niet
erg", zeiden Maria en Jozef tegelijk.
„Dan moet hij juist komen. Als hij
de armste is, moet hjj het dichtst
bij ons Kindje zijn". De herders
knikten. „Kan een van U niet te
rugkeren, om de oude man te ha
len?" vroeg Jozef. Maria keek hem
aan. „De weg is zo lang", sprak zij,
„en de herders zijn pas hier". „Ik
weet het", riep de kleine Pieterke
toen, „laten wij de ezel terugsturen.
Die loopt vanzelf naar de schapen
terug en dan kan Ludovicus op zijn
rug hier naar toe rijden." „Maar
zal hij wel komen?" aarzelde An
dreas. „Leg het schapenwollen de
kentje van het Kindje op de rug
van de ezel", zei Maria, „dan zal
hij zeker weten, dat wij op hem
wachten." Zo gebeurde het. De ezel
kreeg het dekentje van het Godde
lijk Kind op zijn rug en binnen een
uur klonken zijn voetstappen weer
Doch er is nog een ander feest: Kerstmis, en ook dat is een
feest voor het kind. Voor het kind, omdat dit een feest is
van het kind. Ook de oude en verstandige mensen ontroert
het mysterie van Bethlehem's grot, maar ze zijn er zich van
bewust, dat het een mysterie is. Zij weten dat de kribbe
een God draagt en de schone menselijkheid van het heilig
gezin dringen zij te veel achter de luister en de macht van
Zijn goddelijkheid. Zij aanbidden de Go,d, Die Mens is.
Indien de kinderen dan al geen aanspraak kunnen maken
op een volledig zich bewust zijn van de goddelijkheid van
het Jezuskind, dan is het toch hun voorrecht dat zij zich
beter dan wie ook kunnen inleven in Zijn Menselijkheid.
Immers zij zien in de mens-geworden God allereerst een
kind. Een kind, dat Jezus heet en het schoonste en vol-
maakste is, dat ooit op aarde geleefd heeft. Zij zien in
Christus allereerst zich zelf, zij herkennen in Hem een der
hunnen. En al weten zij de zingende engelen bij Zijn kribbe
en de wondere ster boven de stal, dat zal hen niet afschrik
ken, omdat Zijn lach voor hen sterker is dan de verborgen
kracht van Zijn Godheid. Zij zien in Hem een bijzonder
Kind, maar een kind. De menselijkheid van Christus wordt
nimmer sqhoner aanbeden dan door kinderen, die bij Zijn"
kribbe staan.
VICTOR DE JONGE
voor de grot. Vlak bij de kribbe
ging hij liggen, zodat Ludovicus er
gemakkelijk af kon komen. Wat
was de oude man blij! Hij liep wat
dichter naar het Kindje toe en toen
toen greep hij een fluit uit zijn
zak en begon een herdersliedje
voor het Kerstkindje te spelen. Ja,
de oude Ludovicus, die al zo lang
stijve handen had, vloog met zijn
vingers over het fluitje, dat het een
lieve lust was. De tonen van het
deuntje klonken vrolijk door de
grot en Maria, Jozef en de herders
luisterden ademjoos. God had een
wonder gedaan. Hij hield veel van
de oude en daarom had Hij Ludo
vicus beter gemaakt toen hij het
dekentje van het Kindje aanraakte.
Eindelijk was het liedje uit. Het
Kindje opende zijn oogjes en het
leek wel of het lachtte. Ludovicus
wist het niet zeker, maar hij voel
de wel in zijn binnenste, dat het
Kindje heel blij was. Bijna dansend
ging hij met Pieterke en de twee
andere herders naar de schaapjes
terug. Hij had ook iets voor het
Kindje gedaan en hij jubelde op
zijn herdersfluit, dat het ver over
de velden van Bethlehem klonk.
Toen iedereen Gods Zoon liet gaan
heb ik stil in Zijn stal gestaan.
De wereld lag in vuur en as,
maar niemand, die aanwezig was.
Een kleine herder zong een lied,
meer licht en warmte was er niet.
En eeuwen lang trok door Gods land
de dodenengel, hand in hand
met vuur en zwaard en oorlogsleed,
maar niemand, die er iets aan deed.
De dodenengel trok maar voort,
en niemand had het lied gehoord,
dat engelen zongen in de nacht,
waarop de aarde had gewacht.
Maar in het bange nood-getij
trok iedereen de stal voorbij.
Het Kindje wacht en ziet de fluit
en snikt Zijn kindertranen uit:
„Een kleine herder zong een lied
meer licht en warmte was er niet."
Maar ieder, die het weten wil,
zit voor zijn raam en houdt zich stil,
Want in de wonder-grote nacht,
heeft Hij Zijn vrede meegebracht.
T. v. d. H.
Kennen jullie het verhaal, of
eigenlijk de legende van de Madon
na van de Kersen. Dat is een bijzon
dere gebeurtenis, in het leven van
Maria, die Maria, die niemand kent.
Toen Jezuke geboren was had de
slechte Herodes het plan hgt kind
te doden. Doch de engel kwam en
waarschuwde Jozef. Haastig ver
dwenen zij, en trokken weg. Zij
vluchtten.
Maria zat op het ezeltje en be
schutte het kindje dat nog maar
zo heel klein was. Zij dacht aan
niets dan aan het kind.
Langzaam hobbelend en schok
kend vorderden zij over de buiten
wegen. Geen sterveling passeerde
hen. Zij zochten immers de meest
verlaten en smalle paden op. Josef
had wat voedsel meegenomen in
zijn knapzak en daar leefden zij
van onderweg. Hier en daar aan 'n
afgelegen hoeve vulden zij de
veldfles met melk voor het kind.
Dóch na enige tijd van trekken
werd het landschap, steeds woester.
Huizen waren er bijna niet meert
Langs hun pad zagen zij geen spoor
van mensen en vol angst over de
toekomst, die hen misschien de
hongerdood zou brengen trokken
zij voort. Voor hen lag een verlaten
wilde streek, waar geen ploeg was
doorgegaan, geen pad was gebaand,
geen mens wenkte. Achter hen joeg
Herodes met zijn beulen, ieder
kindje vermoordend op zijn pad.
Zij gingen verder. Hun dorst
lesten zij met water, het kindje
kneeg de laatste melk. Te eten had
den zij niet meer.
Maria werd zeer moe. Het was 'n
zware reis en nu zij geen voedsel
meer tot zich nam, begaven Haar
krachten Haar.
Toen zij alle hoop opgaven om
nog mensen aan te treffen, waar zij
voedsel zouden kunnen vinden, za
gen zij heel in de verte tegen de
horizon een huisje. Het was vast
een boerenhuis. Er stonden wat
bomen rfondom. Er moest dus ook
een waterput zijn. Misschien hield
men daar vee, en was daar melk te
kopen voor het kind.
Vol vreugde en met nieuwe moed
trok de heilige Familie voort in de
richting van het pad. Toch, toen zij
dicht bij kwamen voelden zij zich
beklemd.
Geen spoor van leven vertoonde
zich om het huis. Geen vee, geen
gekletter van vaatwerk. Geen was
goed aan de zonzijde op het gras.
Het huis was leeg, verlaten. De
deuren hingen uit de posten. Er was
geen meubelstuk in de kamers.
En het ergste van alles was, dat
de put droog was.
(Zie vervolg pag. 5, le kol.)
op DE VELE hoogtijdagen, die ons kerkelijk leven telt, is het
steeds weer „Het lied dat uit den orgel vliedt", zoals Guido
Gezells zo mooi zegt in zijn gedicht „Regina Coeli", dat iedere
kerkbezoeker treft tot in het diepste van zijn ziel. Juist door het
onpersoonlijk karakter en de verheven klank heft het ons uit
boven de materie en bevrijdt ons van de beslommeringen van
het leven, om ons nader te brengen tot Hem, Die wij, ook als is
het vaak slechts een enkele dag in de week, onze hulde betuigen.
Met recht noemt dan ook de grote
Bach, wiens muziek nog steeds als
een machtige orgeltoon door de we
reldruimte galmt, het orgel: „Die
liebe Herr Gottes Stimme". Het or
gel is inderdaad, zoals de Parijse
organist Tournemire zo typerend
zei; „1' Instrument de la prière".
Ons Nederlands orgelbezit is een
cultuurgoed dat slechts in weini
ge landen zo onggrept is bewaard
gebleven. De orgelbouw is dan ook
een der oudste handwerken die wij
in ons land, kennen. Weliswaar
hebben ook in deze tak van in
dustrie moderne werkwijzen hun
intrede gedaan, doch in grote trek
ken is het in de orgelbouw nog pre
cies hetzelfde als een twee a drie
honderd jaar geleden.
Orgelbouwers, ze zjjn er geweest
de tijden door en in vele plaatsen
hebben zij hun schone handwerk
uitgeoefend, doch Alkmaar kan er
zich op beroemen momenteel wel
de voornaamste plaats in Nederland
te zijn waar dit edele ambacht
wordt uitgeoefend. Sinds jaar en
dag heeft zich de orgelbouw hier
ontwikkeld tot een industrie die 't
slechts met weinig plaatsen gemeen
heeft. Tot ver buiten de landsgren
zen is Alkmaar bekend om zijn
orgels en het vak verschaft aan
vele handen werk. Daarbij kan de
stad er trots op gaan een der oudste
families van orgelbouwers hier
werkzaam te weten. Het is de fa
milie Vermeulen, die van vader op
zoon, reeds vanaf de eerste helft
der achttiende eeuw het mooie doch
moeilijke beroep van orgelbouwer
uitoefent. Was hun bedrijf aanvan
kelijk in Weert gevestigd, rond de
eeuwwisseling kwamen de Vermeu-
lens naar Alkmaar waar zij zich
verbonden met de, sinds 1835 hier
gevestigde firma Ypma, wier zaak
geheel in die der Vermeulens op
ging. In die tijd begon ook Bernard
Pels, die o.a. bij de Vermeulens ge
werkt had, voor zich zelf en zo
heeft Alkmaar al ongeveer vijftig
jaar lang twee orgelfabrieken bin
nen haar muren.
Wij zijn door de directies der
beide bedrijven daartoe welwillend
in de gelegenheid gesteld, op een
zekere dag eens een rondgang gaan
maken door de werkplaatsen waar
tientallen werkers ziph beijveren
om de achterstand, door de oorlog
ook in dit bedrijf veroorzasfkt, in te
halen.
Fijn meuhelmakerswerk
De basis van het bedrijf, het
klinkt wel vreemd,'ligt °P zolder.
Daar vinden wij het hout opgesla
gen, keurig gesorteerd in soorten
en maten. Er komt voor een derge
lijk bedrijf heel wat hout kijken
want de orgelbouw is voor een
groot deel eigenlijk niets anders
dan fijn meubelmakerswerk. De
houtsoorten die de orgelbouwers
gebruiken zijn voornamelijk eiken,
vuren en mahoniehout. Ook fijn
naaldbomenhout wordt verwerkt,
doch dat is momenteel zeer moeilijk
te bemachtigen.
Voor de oorlog was dat begrijpe
lijkerwijze anders, doch nu gelden
ook voor deze bedrijven tal van be
perkende bepalingen bij de aan
koop van het benodigde materiaal.
Waar echter de orgelbouw een
voorname plaats inneemt bij het
herstel van ons land, wij denken
b.v. aan de talloze kerken en
kloosters die werdén verwoest,
heeft ook de dienst Wederopbouw
een open oog voor de noden in dit
bedrijf.
Van de houtopslagplaats komen
wij in de meubelbiakerij waar de
speeltafels, de orgelkasten en de
grote houten pijpen worden ge
bouwd. Het beeld is er zoals in alle
meubelmakerswerkplaatsen, een pot
lijm op het vuur, gedreun van ma
chinale zagen, gewrijf en geschuur
van politoerders. Voor de fabrikatle
van de houten pijpen, die de lagere
tonen voort brengen is vakman
schap vegeist. Deze stukken móeten
met de meeste accuratesse worden
vervaardigd. Het eigenlijke hart van
het orgel, het windwerk, de blaas
balgen, de kleppen, de windladen,
kegelladen of sleepladen, ze worden
hier vervaardigd. Alles wordt
luchtdicht gemaakt met het fijnste
schapenleer dat in grote hoeveelhe
den wordt verwerkt. Wat hier ge
beurt is alles handwerk.
De metalen pijpen, meestal lood
of zink, komen van elders. Daar
behoeft men weinig aan te doen, ze
worden slechts op hun geluid ge
test, geïntoneerd. De meeste orgel
bouwers betrekken die pijpen van
een fabriek te Zeist, slechts de fa.
Verschueren te Heythuizen maakt
ze zelf.
Van alle markten thuis.
De moderne orgelbouwer moet
eigenlijk van alle markten thuis
zijn. Naast een goed meubelmaker
moet hij vooral,een vakkundig elec-
triciën zijn. De electrische pneuma
tische orgels immers werken met
talloze contacten, relais, weerstan
den en magneten, apparaten die
vroeger uit het buitenland betrok
ken werden en nu in eigen bedrijf
moeten worden vervaardigd.
Er is dus wel een verscheidenheid
van werk. Hij moet natuurlijk ook
een goed metaalbewerker zijn en
tevens verstand hebben van het le
dervak. Bij de orgelbouw worden
de modernste snufjes toegepast. Zo
zagen wij bij de firma Pels aan het
Verdronkenoord een orgel met een
geheugen. Een vernuftige combina
tie zorgt er voor dat de organist,
door een druk op een bepaalde
knop, groepen van stemmen kan la
ten terug komen die hij reeds eer
der gebruikt heeft. De nieuwste
vindingen op natuurtechnisch ge
bied worden ook in deze aloude in
dustrie gebruikt en ingenieurs uit
Delft, zoals de heer B. J. A. Pels,
die in de zaak van zijn vader is ge
komen als medefirmant, kan men
er best gebruiken.
Tekort aan personeel.
Het liedje dat mgn overal bijna
hoort, hoorden we ook hier n.l. dat
men te kampen heeft met een chro
nisch tekort aan personeel. Daarbij
komt dan nog het feit dat een goe
de orgelbouwer wej een opleiding
nodig heeft van een jaar of zeven
acht, dan begrijpt men wel', vooral
als de militaire dienst vele jonge
lieden weghaalt, hoe het er mede
staat. Men heeft het euvel voor een
deel kunnen verhelpen door zich
meer op serie-werk toe te leggen,
maar een bevredigende oplossing is
nog niet gevonden.
Zoals in schier elke tak van be
drijf spelen ook hier de deviezen
een grote rol. Op de eerste plaats
bij de invoer van materiaal en
voorts bij de export. Onze regering
exporteert gaarne onze orgels, maar
de bouwer wil graag weten waar
zijn product naar toe gaat en hoe
en waarvoor het wordt gebruikt.
Hij wil zien waar het komt te
staan, hoe de accoustiek van de
kerk is, hij wil de atmosferische ge
steldheid van het klimaat kennen,
allemaal factoren waar hij rekening
mede móet houden, maar de rege
ring zegt: Dat geeft allemaal niets,
als wij maar deviezen zien. Een
zienswijze die de fabrikant nu een
maal niet delen kan.
De meeste orgels gaan momenteel
naar Zuid Afrika terwijl er ook in
Indonesië belangstelling be'staat
voor het Nederlandse orgel.
Opdrachten? ze zijn er genoeg. De
firma Pels bouwde orgels, in sa
menwerking met de eigen fabriek
te Lier, in Antwerpen, voorts in het
ziekenhuis aan het Westeinde te
Den Haag, voorts in tal van kerken,
zowel protestantse als katholieke, in
heel het land. De firma Vermeulen
zoekt het meer in eigen kring. In
het begin van 1948 hoopt zij een or
gel te plaatsen in de Cenakelkerk
van de H. Landstichting. Het orgel
van de St. Antonius Abt te Scheve-
ningen is wel een der grootste, dat
zij gebouwd hebben, nu doet men
het op bescheidener schaal. Meestal
zijn het instrumenten met een der
tig tot veertig stemmen, twee soms
ook drie manualen, voorts pedalen
en tal van andere speelhuipen en
koppelingen. Het bouwen van een
orgel'kost vrij veel tijd, vooral als
men bedenkt dat voor één stem
soms vier, of meer pijpen nodig zijn.
Een gewoon orgel telt soms wel
2500 a 3000 pijpen.
Het ligt voor de hand dat waar
iedere kerk anders is gebouwd,
ook de orgels steeds verschillend
zijn, tweemaal een zelfde orgel bou
wen komt practisch niet voor. Zelfs
het bouwen van kamerorgels, zoals
men te Alkmaar ook doet, gaat
steeds volgens andere gegevens.
De orgelmuziek staat tegenwoor
dig weer in het middelpunt der be
langstelling, getuige het bezoek aan
de orgelconcerten. Onze kerkmu-
ziekschool te Utrecht zorgt voor een
prima opleiding van organisten en
een katholieke orgel- en klokken-
raad zorgt er voor dat er bij het
plaatsen van orgels geen beunha
zerij kan bedreven worden.
Onze organisten kunnen jiiet in de
kerken concerteren. Zij moeten het
hebben van hun voor en naspelen.
Laten wij hun werk waarderen en
luisteren wij na de Hoogmis naar
hun spel, we kunnen er iets van le
ren en we worden er beter van.
L. S.
ORGEL ST. VITUSKERK, BUSSUM
TEVREDEN na
schuin opston<
de zijn pijpje. Zijn
hij aan het roer ei
grijze rookwolkjes
hij het stenen pjjp
scherper en scheri
geweest, onbarmhi
men of hij zo onde
bal, een uitgeraak
de hof, achter de
akkers. Een zomer
liest.
Opgenomen in de
verloor Peer zich in
Hij tuurde de rookwi
t d tot tijd kwam e
lachje om zijn mond.
Mieke keek op va:
werk.
„Wa hedde ge toch
Peer schrok op uil
rijen.
„Och Mieke, ik w;
weg. Ik zag ons Pet
wjpgske liggen. Wa 1
menneke. Wilde gelei
ik de tijd bekant nie
ten".
„Da zulde toch we
is nog lank eer 't Kt
„Toe schenk nog t
koffie in dan stop ik
piepke nog eens", zei
Mieke legde haar b
stoel en slofte het a
Peer wroette met z
tabakszak.
„Sakkerdie, als 't t
jongen wier, wa zou
zijn". Hij streek een
het doosje en trok he!
geurige herenbaai.
„As 't toch eens
wier".
Van plezier kletste
hand op zijn knie.
„Allé Mieke, komde
in de richting van dt
„We zullen maar ei
nen gaan kieke" mo
Hjj schoot in zijn klo
over het zand op de
van het gangetje en
weerde kop om de
keukendeur.
Hij schrok. Daar sti
rug naar hem toej
hoofd leunend op de 1:
lijst van de schouw v
In drie stappen" wa
en pakte haar'bij de
„Wa is 'r Mieke?"
Langzaam draaide zi
Hij zag een lichte blo
zicht.
„Wa hedde ge dan t
Zij richtte haar hoi
nig op.
„Ach Peer, ons kien
ik 't
Peer voelde een gel
kige trilling door
heen gaan. Peerke
„Kom meid, geef
de kumkes maar". Sar
gingen ze w.eer achter
husi en slurpten daar
hun koffie, bang d
woorden de'intens gel
kige ogenblikken te r
jagen.
Mieke keek eens op
zag een vochtige glan:
Peer's ogen, dan bre
ze weer verder aan
klein'broekje.
Kerstnacht.
Het zilveren geluid
de kerkklokken spi
door de neerdwarrele:
sneeuwvlokken, het zi
door de grillige bot
takken, het danst over
donzige sneeuwvloer
dringt door de deuren
vensters der huizen, wa
achter hoe langer
meer lichtjes optwih
len.
Op de paden en wei
kraakt de verse snee
reeds onder de voel
waar zich allen naar
punt spoeden, naar
plaats vanwaar de Kei
ouverture weerklinkt.
Ook Graad heeft
deur achter zich dicht
trokken. Diep in zijn d
fel gedoken verdwijnt
achter de heg om b
nendoor bij Peer aan
gaan. Van jongsaf-i
waren zij altijd san
naar de Nachtmis ge we
en daar had het trouv
van Peer geen veran
ring in gebracht.
Bij Peer's huis ge]
men lichtte hij de kli
en stapte naarbinn
Peer kwam hem al te,
moet.
„Deze keer zal ik toe
slaan Graad, óns Keri
ook ieder ogenblik kij;
„Zo Peer, en da juist
nacht, wa schon. Gullie
gelukkig. Ik kom stra
langs„Om 'n boi
op Peerke" vulde Peei
en sloot de deur achte
Peer-ke, Peer-ke, jui
hem op de maat van
„Mijn menneke is no
uit de hemel."
Van tijd tot tijd kl
stem uit de opkamer.
Peer telkens de vier
keek ietwat bedremme
onder het hagelblanl
knikte haar dan onbel
delijk toe.
„Bid nog maar een;
onske en een Weesgegi
dan telkens. „Nog ef'
Mieke."
Dan ging hij weer t<
(Vervolg van p
Toen Maria dat za§
elkaar en bleef tege
geleund moedeloos ziti
vlakbij de opgedroogd
Ook" Jozef was ten
Alleen het kind speel
niets bewust, tiet di
zijn moeder, die het
frommelde tussen de
dan weer los liet.
Maria en Jozef spr;
keken elkander aan. 1
Maria haar handen e
hoe haar lippen zich
gebed en hoe haar o|
hieven naar de heme
Op dat ogenblik b
kruin van de boor
Maria leunde, alsof
was geworden van ee
vracht.
Zij boog en boog, zo
onderste takken voor
van Maria heen en v
Toen zag Maria!
De takken waren b
kersen. Grote nonde
leken open te sprin,
en vruchtvlees.
Zjj plukten en ater
het kindje.
De vruchten leken
heerlijke smaak te h
brachten de arme reiz
kracht, dat de tocht n;
hervat kon worden;
zak zat vol kersen.