College voor late priester-roepingen van de Congregatie der H. Familie PASEN De Paasbiecht vari de dichter DETECTIVE PAG. 4 Zaterdag 16 April 1949 Unicum in Nederiand Opnieuw in de schoolbank voor een groots ideaal *Geen half werk! Zei U iets? VERRIJZENIS Dl tegen wil en dank |N WIJK AAN ZEE brachten ieder zomerseizoen opnieuw, hon derden kleine pepers uit onze grote steden een heerlijke vacantie door. Zij profiteerden van de zon, het strand, de zee en de frisse wind, die de benauwde stadslucht deden vergeten en hen een flinke portie gezondheid bezorgden, voldoende om lange tijd tegen de minder heilzame atmosfeer van de volkswij ken bestand te zijn. Het gebouw, waarin ze aan de hoede van nonnen waren toevertrouwd, heet „Maris Stella", maar het heeft thans een geheel andere bestemming dan voorheen. Jonge man nen in de leeftijd van 16 tot 24 jaar, bereiden zich hier voor op het H. Priesterschap, waartoe ze de roeping lang na het verla ten van de lagere school ontvingen. De Congregatie der Missio narissen van de H. Familie heeft in September van het vorig jaar een college geopend, dat als eerste in Nederland uitsluitend op de late roepingen is ingesteld. blokken enige tientallen longe mannen op de gymnasiale vakken. Ze waren tot voor kort nog tim merman, landbouwer, loodgieter ot etaleur en hadden als zodanig met Latijn en Grieks niets te maken gehad. De schoolbanken waren at tributen die ze sinds lang y/aren ontwend en vooral in het begin draaide de hersenmachine nog wat stroef. Maar zij houden vol, totdat hun roeping in de pries terwijding bekroning vindt. J. T. Pater Jeon Berthier van de missionarissen van La Salette, kwam rond de eeuwwisseling tijdens zijn prediktochten door Frankrijk, herhaaldelijk onder de indruk van het grotê aantal jonge mannen, dat bereid was als* priester onder land genoten of vreemde volken aan de verbreiding van het Christendom te werken, maar ondanks roeping en capaciteiten, de mogelijkheid tot priester-opleiding moest ontberen. Hier lag een nieuw en moeilijk ar beidsterrein, dat echter zozeer de activiteit van pater Berthier prik kelde, dat hij de zorg voor late roepingen als zijn levenswerk ging beschouwen. Het anti-clericale Frankrijk stond de stichting van een nieuw semi narie niet toe. Pater Berthier ver moedde over de grenzen dezelfde behoeften, en daarom richtte liij zich op Nederland, waarheen hij in 1895 vertrok, gesterkt door de zegen van de Paus en de medewerking van monseigneur Van de Ven, bis schop van 's-Hertogenbosch. In Grave aan de Maas opende hij het eerste Missiehuis van de nieuwe Congregatie der Missionarissen van de H. Familie. Zijn studenten waren jongens uit Nederland. België, Duits land, Frankrijk en zelfs Zwitser land, die zich hier met heilige geestdrift op het Priesterschap voorbereidden. Hoezeer pater Berthier ook zijn aandacht besteedde aan de late roe pingen, het opleiden van jongere studenten sloot hij geenszins uit. En zo kwam het dat na enkele ja ren in het Antonius-Missiehuis te Kaatsheuvel meer jongens van 12 en 13 jaar als student stonden in geschreven, dan ouderen voor wie het college toch in de eerste plaats was gesticht. Deze gewijzigde ver houding, logisch en verheugend op zich, bracht nieuwe problemen. De leraren moesten ^zoveel mogelijk rekening houden met de te volgen methodiek, die aan de verschillen de leeftijdsgroepen diende te wor den aangepast; de paedagogische eisen verschillen ten aanzien van 12-jarige jongens hemelsbreed met die, welke voor 20-jarigen gelden Iedere categorie heeft andere inte ressen, het werktempo verschilt en de ontspanning vraagt bijzondere voorzieningen Ondanks het vor men van parallelklassen waartoe men in Kaatsheuvel lang geleden reeds is overgegaan blijft altijd nog een groot gedeelte van de op voeding voorbehouden aan de ge meenschappelijke regel, waarvan men terwille van de goede gang van zaken niet kan afwijken. Thans hebben de Paters van de H. Familie een middel gevonden om aan de bedoelingen van. hun ver eerder Stichter meer nog dan voor heen te beantwoorden. Door ver schillende oorzaken kon „Maris Stella" niet meer door kinderen in vacantietijd worden betrokken, Kaatsheuvel werd hierop opmerk zaam gemaakt enna voorspoe dige onderhandelingen betrokken 6 paters en 27 studenten het ge bouw, waar eindelijk het onderwijs systeem volledig op de geaardheid van de jongemannen kon worden gericht. Voor de jongens van om en nabij de twintig, is het besluit om de priesterstudie te beginnen een radicale wijziging van de tot dan toe gevolgde levensregel. Stu denten van 12 en 13 jaar behoeven zich voor de toekomst geen zorgen te maken, wanneer na enkele jaren mocht blijken dat niet alle voor waarden om tot een goed priester te worden gevormd, aanwezig zijn Iedere gewenste richting kan dan nog worden ingeslagen. De ouderen hebben daarentegen een reeds be gonnen maatschappelijk» carrière Moeilijkheden met de Latijnse gramaticaP Ze worden met ijver en doorzettingsvermogen overwonnen. DE DAAD, die veertien dagen geleden aan Katholiek Ne derland werd gevraagd, is een prachtig stuk werk geweest. Er was een daad gevraagd tegenover en naast de vaak nogal gemakke lijke weg van het protest en de verontwaardiging, meetings en brieven, jegens de houding van de door het godloos communisme ge- infecteerde landen, die de Kerk vervolgen en de priesters, tot zelfs de hoogste waardigheidsbekleders toe, terroriseren. Een daad, voor de verdediging van de Paus. Een daad, die een offer vraagt: een groot bedrag voor een groot ge schenk aan Z.H. de Paus, die pas vijftig jaar priester was en recht heeft op een tastbaar bewijs van de aanhankelijkheid van zijn kin deren in deze lage landen. Geheel Nederland heeft versteld gestaan, toen de eerste enorme bedragen van de collecte-opbrengst genoemd werden. En nu bekend kan wor den, dat naar redelijke schatting en verantwoorde raming, de op brengst van de eerste collecte het fabelachtige bedrag van rondom zes ton heeft opgebracht, staat Nederland verbaasd. Dat is dan toch wel waarlijk een tastbaar bewijs van liefde voor Kerk en Paus, zoals Goddank nog van DE PAASBIECHT VAN DE DICHTER (Vervolg van 7e kol.) kilnt u 'ns zien. wat er nog zit. D'r kan werkelijk niks meer bij, mijn heer!" In het schemerduister ontwaarde de dichter een eindeloze rij. Oude mannen en jonge mannen, vrouwen en meisjes, met paternoster en zon der paternoster, met diep gebogen hoofden en trots geheven koppen, elk met hun eigen gedachten, hun eigen zonden, en hun eigen berouw. De dichter schudde het hoofd en keek de koster mistroostig aan. „As u nou loopt, dan kunt u de paters misschien nog halen. Daar biechten ze tot negen uur. Daar hebben ze meer personeel. Daar kunnen ze om zo te zeggen mekaar eens aflossen!" De dichter liep alsof het om zijn leven ging. Hij haalde het. Hijgend schoof hij als laatste man de biecht stoel in en hij legde zijn hart open voor het onvermoeide paterke, dat in stilte God dankte, dat opnieuw een verloren schaap de weg naar de stal gevonden had. Een ogenblik later stond de dich ter in de lentelucht. Hij ademde diep en de geur van bloemen om- golfde hem. „Dat" i» het", peinsde de dichter, „precies zoals vroeger", en fluitend stapte hij verder, veer krachtig en jong. alsof er nieuw bloed door zijn aderen voer, ont daan van alle vuil, dat de harte- klop zwaar maakt en de stroom van het bloed loom en traag. Even ver- In de vrije tijd worden meningen uitgewisseld en trekt de debatingclub grote belangstelling. afgebroken en moeten weten dat een ontijdig afbreken van de stu die, materieel gezien, een verloren periode in hun leven afsluit. Nog afgezien van de moeilijkheden d^e ze ondervinden bij het zoeken naar een nieuwe werkkring, die hen de garantie op een bestaan kan bieden Daarom, en mede om het verlan gen de toekomstige priesters intel lectueel en godsdienstig op het' hoogst mogelijke peil te brengen, worden aanmeldingen van late roe pingen niet zonder meer geaccep teerd. De jongemannen worden overigens heel gemoedelijk aan de tand gevoeld, waardoor de pater rector en zijn leraren er van over tuigd zijn, dat de studenten die zij aannemen, de vereiste langdurige studie kunnen volbrengen en ook aan de geestelijke normen kunnen voldoen. In Wijk aan Zee, Voorstraat 42 door R. J. VALKHOFF OVER HET STRAND van Bagno Segesta. een van de vele kleu rige badinrichtingen, die over de lange strandlijn van Sestri Levante aan de Tigullische Golf zij aan zij lagen, kuierde het oude pastoortje. -li Endteochn'"winner1w* weï^dSÏ der reed hem An"abel VOOrbii' de zender minstens acht ton kost en er nog andere kosten zijn, en wij herinneren ons, dat gevraagd is om een m i 111 o e n gulden voor dit geschenk voor da Paus, dan weten wij, dat wat nu bereikt is, hoe prachtig ook, nog maar half werk is. Dat laat Neder land niet op zich zitten, nu het voor de Paus is. In korte spanne fijds zal gepoogd worden, met medewerking van de katholieke pers, die vandaag in alle oorden van ons lieve vaderland in nieuwe propaganda-vondsten voor deze actie uitbarst, het restant bijeen te krijgen. De leuze is: Geef de helft van wat u de vorige keer gaaft. En gireer of stuur een post wissel, of gebruik een van de andere middelen en wegen, die de radio heden. Zaterdagavond, zal aangeven. Wij doen geen half werk, zeker niet, als het voor de Paus is! lo", straalde ze hem toe: „Je ziet er zo vrolijk uit, alsof je het lach- kruid gevonden hebt! „Dat heb ik! Dat heb ik," riep de dichter en hij lachte dat hij schaterde. Annabel sprong van haar fiets: „Vertel het me eens. Toe, vertel het me!" Ze keek de dichter aan. trok verbaasd de wenkbrauwen op, wierp het hoofd in de nek en weer trilden de boom blaren van haar parelende lach: „Wat ben je veranderd mijn dichtertje! Kom nou. vertel het me!" De dichter legde zijn hand op haar hand. „Ik moest een vrolijk verhaal voor je schrijven niet? Wel. eh. wel, dat ga ik schrijven. Morgen heb je het. Eneh.... en dan kun nen we verder praten!" En tot grote verbazing van Anna bel liep hij meteen, met een vaartje een zijstraat in. Hij holde naar huis, de trap op, en bij kaarslicht schreef hij in een ruk het vrolijkste ver haal, dat ooit ter wereld geschreven was. B. N. Telkens pikte hij met zijn knoestige stok in het zand en hij trok wat met het linkerbeen. Pastoor leed aan de hinderlijke kwaal van poda gra en bovendien was hij wel heel zwaarlijvig geworden in de vele, vele jaren, dat hij hier pastoor was. Maar de stekende pijn aan zijn .pootje" kon toch niet verhinderen dat hij genoegelijk glimlachte tegen de zacht murmelende golfjes van deze bocht in de Middellandse Zee, die hem dierbaar was; of tegen de strak blauwe Italiaanse lucht, die overkoepeling van dit schone land, welke al voldoende, volgens pastoor, bewees, dat dit aardse paradijsje in Gods schone natuur den Schepper lief was. Hij bleef even met zijn tevreden vollemaansgezicht kijken naar jeug dige parochiaantjes, die met hun le nige, gebronsde jongenslijven en met hun schelle schreeuwstemmen op dit gladde strand hun spelletje voetbal speelden, en toen de bal zijn kant uitrolde, schoot warempel de in een ouderwetse schoen met een gesp gestoken rechtervoet zomaar naar de bal uit, wat juichkreten van de jeugdige Italiaantjes uitlokte: „Hup, meneer pastoor, geef 'm een opstop per!" Doch die overmoedige uitschie ter gaf Pastoor toch zo'n steek in het slechte been, dat hij de bal maar rollen liet en door kuierde. Even erder stond hij stil en draaide zich om, zogenaamd om naar het schil derachtig schiereiland te kijken, waar een gedeelte van de stad te genop gebouwd lag. Wel zag hij aan de voet van dat hoge schiereiland bewust de kerk. zijn groots monu ment ter ere Gods, heel machtig met de stoere marmeren zuilen en de hoogoprijzende torens, waarvan een de campgnile of klokketoren was. Maar in werkelijkheid keek hij naar die joelende, dravende voetbal lertjes, die hij zo deksels graag mocht: grote monden, maar gouden harten, dacht hij tevreden, zonen van de zee, wier vaders.en oudere broers vissers waren; waarvan de kleurige barken met bollende dek ken een eind op het strand getrok ken lagen, klaar voor de nacht, als de mannen ter visvangst voeren voorbij de Kaap van Portofino, ginds, heel in de verte. Pastoor Maroni kuierde verder en staarde nu, in gedachten verzonken, naar de grond, tot hij plotseling op en keek in het brutale, knappe gezicht van Aldo Perri, die hem dui iemand voor zich voeldë. Hij zag delijk in de weg trad en geen duim breed wijken zou. Deze twintigjari ge vrijbuiter kende hij door en door en hij vreesde hem niet, al had de drieste jongeman hem van de week in de pastorie bedreigd en godlas terlijke taal tegen hem uitgebraakt. Pastoor hield van vechten van- dit soort, nu nog, zo oud als hij was. Die laatste keer was hij zelf driftig ge worden en had de jongeman uit zijn huis gejaagd met de bedreiging: „jou zal ik krijgen!" Dit was niet geheel zoals het van een goede her der behoorde, had hij later bedacht, maar ja, een mens bleef een mens met al zijn menselijke hebbelijkhe den De pastoor schoof met een schijn baar onverschillig gebaar zijn ka lotje, waaronder de witte lange ha ren van alle kanten uitpiekten, wat naar achteren. Hij zei niets; Aldo zou wel wat zeggen. En Aldo zei wat: „Pastoor, en nou voor 't laatst, wilt u ons trouwen, ja of nee?" „Nee," antwoordde de Pastoor vrij hard en nog eens: „nee. Als jij je stijve kop niet buigen wil voor Onze Lieve Heer. dan blijft 't nee! Maar 't is Godgeklaagd, wat jij doet, te genover Marietta, die haar plichten wèl nakomt." Aldo scheen wat uit het veld ge slagen. Hij draaide met zijn mooie donkere ogen, maar die ogen bleven vuur schieten. Toen deed Pastoor iets vreemds. Hij maakte een gebaar, alsof hij zijn knoestige stok aan Aldo overreikte en zei: „Hier. sla maar; sla je oude pastoor dan, toe! 't Strand is breed genoeg, dus ik zou voor je opzij kunnen gaan, maar dat doe ik niet, nóóit voor een, die al sinds jaren z'n Pasen niet meer houdt....!" Toen deed Aldo een pas opzij en liet de pastoor voorbij, maar achter zijn rug schold Aldq toch weer en slingerde zijn gemeenste vloeken. De tedere Marietta, Aldo's ver loofde, werd ziek, zwaar ziek. De pastoor kwam en diende haar de Heilige Sacramenten der Stervenden toe. Toen hij ir^j de witte superpli achter het misdienaartje met lan taarn en schel het armelijk huisje in de Vico del Pozzo, het Putsteegje, verliet, zag hij vaag buurvrouwen en kinderen knielen, maar heel goed zag hijginds tegen de huizenrij aangedrukt: Aldo. Vreemde gedach ten kreeg de pastoor. Hij dacht aan wat hij eens tegen Aldo gezegd had: „Jou zal ik krijgen". Nu besef te hij weer. dat hij het toen ver keerd gezegd had; hij had moeten zeggen: „Onzelieveheer, die met de meest verstokten eeuwig geduld en erbarmen heeft, dfe zal je krijgen, maar ten goede, jongen!" Het verbaasde Pastoor Maroni niet, dat hij die middag in de kerk, toen hij in de koele ruimte ging brevieren, in de donkere hoek ach ter het zijaltaar, waar het miracu leuze Kruisbeeld hing, een gebogen figuur vond, in gebed verzonken, een mensenkind met vermorzeld hart. Oh, dat beeld, dat nu ingepakt was, omdat het maar eens per jaar naar oud gebruik den volke werd getoond en dan trokken de men sen van heinde en verre naar deze heilige plaats ,om het houten an tieke beeld de voet te kussen (waar van het iets uitgesleten hout ge tuigde) was hem dierbaar, zo verrukkelijk dierbaar, zelfs nu het voor het oog verborgen was. Want het was steeds aanwezig, het was er, zoals er op de hoek van twee smalle steegjes in het oudste gedeelte van de stad de beeldjes van Sint Eras mus en van Sint Nicolaag van Bari waren, die beschermheiligen der zeevaarders. Maar nu was het hem Dat is een qocd idee: geef voor de zender Radio Anno Santo nop eens de helft tan wat u qeqeveh hebt, en de buit is binnen. Natuurlijk niet zult u zeqqen, want als er, naar ik hoor, al zes ton bij elkaar is, dan is de helft daarvan drie ton en zes en drie is nepen, terwijl er tien ton, mitsqaders een millioen moest zijn. Maar wie kijkt er in deze omstan digheden nu zo precies! Dat de eerste klap zes ton heeft op geleverd, om en de bij, is een 7 euze-pracht. Daar staat heel Nederland van te kijken. Daar past qeen qemier bij. Misschien hebben de promotors van Ra dio Anno Santo gedachtje kunt geen actie voeren 7joor negen ton, maar wel voor een millioen. Dat is een kwestie van reclame-psycholoqie. Er is dus een millioen gevraagd, maar met 900.000 gulden komt de zender voor het Vaticaan er ook, als de Pietjes Precies het dan precies willen weten. En qeef nu de helft van wat a de vorige keer qeqeven hebt. Volgens het oude militaire zak boekje is de eerste klap een daalder waard. Wanneer we nu voor de tweede klap drie kwartjes rekenen. mutatis- mutandis! dan. is de -zaak O.K. Doen we het? Vandaag nog. Luister naar de K.R..O. vanavond! De winden waaien zoeler, De winter is vergaan, Het licht komt snel gerezen Langs d' eeuwenoude baan, En alle bomen bloeien, En alle vogels slaan, Daar komt geen eind aan 't zingen: Het lijden is gedaan. Het zonlicht over 't lover. Dat langs de takken glijdt, Waaraan de bloesems blinken, Maakt weer de hof bereid Tot het geweldig leven, Dat breekt in heerlijkheid, En van geen rust wil weten:" Dat is de goede tijd. O Zon van schoner leven, Drie dagen schuil gegaan, En uit het graf verrezen, Wij zien Uw stijgen aan, Die geen seizoenen binden, Die telt noch zon noch maan. O Christus, in dit leven, Gebonden aan de tijd, Maak Gij ons met Uw stralen Tot graf en dood bereid, Dat wij daaruit verrijzen, Met U, in eeuwigheid. JOS. PANHUYSEN. E DICHTER zat boven op zijn zolderkamer en staarde door het dakraam naar de hemel, die helderblauw was, gelijk dat in de lente betaamt. Nu en dan dreven witte wolkenstoeten als geweldige zeilschepen langzaam voorbij. De dichter verbeeldde zich, dat dit de droomschepen waren, die boor devol geladen waren met de ver halen, die nog geen mens ter wereld ooit gelezen of geschreven had. kortom, dat zij zulk een rijke lading bevatten, dat hij de be roemdste dichter van de wereld zou zijn, als hij maar een ogen blik uit zijn dakraam kon stap pen, het blauwe luchtruim door zeilen en iets wegkapen van de schatten, die Gods adem aan de hemel had geschreven. Maar ter wijl hij zo vruchteloos stond te dromen, daalde er een dikke spin wel heel dierbaar, nu er een mens voor lag. die met zichzelf worstelde, a, wel uitgeworsteld was. Pastoor tikte met zijn stok extra hard op de uitgesleten plavuizen en toen dit de geknielde Aldo nog niet op hielp, klopte hij met een innig vaderlijk gebaar de jongeman op een schouder. „Aldo", zei hij, „ik zei dat laatst, dat ik je wel krijgen zou, maar ik heb daar spijt van ik be doelde, dat God je wel krijgen zou. Nu heeft Onzelieveheer je gekregen, dat wéét ik In die duistere hoek sprak de kop pige, altijd brutale, drieste Aldo, die visserszoon, die in de oorlogsjaren in het leger der illegalen de vrese lijkste dingen bedreven had uit lief de voor zijn vaderland, met het hoofd tegen de versleten soutane van zijn pastoor zijn lange biecht. Het was een telkens door snikken onderbroken gesprek met Onzelieve heer. met af en toe een luide kreet als van een gewond dier: „Oh God, maak mijn Marietta beter Toen de pastoor zacht en ontroerd de absolutie uitgesproken had, klonk zijn stem opeens hard en schor. Hij zei: „Nog ruim twee weken en het is Pasen, hét feest van de Opstan ding. Bidden, kerel, in die weken bidden, dat God je wel verhoren móét!.... Ik beloof je, dat ik je helpen zal en zo vurig en hemelbe stormend zal bidden als ik nog nooit gedaan heb. Ik zal een novene houden, dat jouw Marietta voor je behouden blijft!" En terwijl hij zijn beide handen op de schouders van de geknielde jongeman legde en hem dan zacht jes optilde, liet hij er weer fluiste rend op volgen, als een kind, dat zijn Vader dankt voor een gunst: „Dank, m'n jongen, voor dit ogen blik en....eh.... zalig Pasen...." Er kwam geen antwoord, maar de fluwelen ogen van Aldo spraken duidelijke taal. uit de hanebalken, die juist op zijn neus belandde. Met één slag braken zijn dromen in scherven. „Bah!", zei de dichter hartgrondig. Hij veegde zich de neus af en blies de spin van het blanke vel papier, dat voor hem op de tafel lag. De spin belandde in een hoek van de zolder, waar ze haastig wegkrabbelde tussen het vuil-van-jaren, dat daar geduldig wachtte op een veger, die nooit ko men zou. De dichter ging echter door met op zijn pen te knabbelen. Maar noch de pen. noch de hemel met de witte wolken konden hem geven, waarnaar hij wékenlang ver geefs aan het zoeken was. Want de dichter wilde een vrolijk verhaal schrijven. In vroeger dagen had hij bittere verzen geschreven, vol duistere drift. En vertellingen, die de argeloze lezer de haren ten berge deden rijzen. „De wereld is slecht", placht de dichter te zeggen „En de mensen zijn slec„ Mijn kunst moet oprecht zijn. Zij moet weerspiegelen wat er op de wereld en in de mensen leeft. En dat is vuil. De aarde is één mesthoop, en de mensen zijn de kevers, die daarin met welbehagen aan het wroeten zijn. Maar op zekere dag begon er iets te zingen in zijn donker hart. Het was alsof in zijn rijkbesnaarde ziel tot dan toe alleen de bassen gebromd hadden, en dat er nu plot seling snaren hoog en fijn aan het trillen waren gegaan. Want de dich ter was verliefd geraakt. Nu raken dichters en waarom deze niet vaak en gemakkelijk verliefd, maar hjt voelde, dat het deze keer de ware, grote liefde was, die slechts eenmaal in een mensenleven voor komt Wie die kans grijpt, is al zijn levensdagen een gelukkig mens. Wie haar mist komt slecht terecht, gedoemd tot aan zijn stervensuur het trieste bestaan van een vrijge zel te leiden. Zijn liefste was een bloeiende roos, ja, een mensgewor- den zonnestraal. Duizend-en-een maal op een dag kon zij het hoofd met de gouden lokken in de nek werpen en dan parelde haar lach licht en helder op, dat ieder, die het hoorde er door werd aangesto ken en meelachte. En als zij op straat voorbijging, glimlachend en stralend, dan bleven de mensen staan en zeiden: „Kijk, daar gaat lieve, vrolijke Annabel"! en zij keken haar na tot ze op de hoek van de straat verdwenen was. „Ja, kijk eens", zei Annabel tot de dichter, toen hij haar zijn liefde verklaarde. „Ik houd van iedereen, behalve van zwartkijkers. Ik heb één gedicht van je gelezen en toen kon ik de moed niet meer vinden, om ook nog aan de andere te be ginnen. Schrijf nu eens een verhaal, dat de mensen vrolijk maakt, en dan kunnen we wellicht verder praten." En daarom staarde de dichter nu naar de hemel en knauwde hij ver geefs op zijn penhouder, die het al voor de helft begeven had. „Kom", dacht hij toen, „laat ik door H. VöLMER FEUILLETON Neen, zij deed Jiet met een injectie naald. De man is naar een zieken huis overgebracht en het zal een lubbeltje op zijn kant zijn of hij er bovenop komt. In 't gunstigste ge val duurt 't wel een dag of wat eer hij verhoord kan worden." „Wat was 't motief?" „Mogelijk waren er verschillende motieven. Roof is er één van ge weest." „Hoe weet je dat een vrouw het deed „Zij zat met hem in de taxi zei ik je toch? In de buurt van de Vastra Tradgoradgaten moest de chauffeur stoppen wegens een lek ke band. Van die gelegenheid maakte de vrouw gebruik om uit de wagen te glippen. Waarschijn lijk is zij in 't een of andere obscure hotel neergestreken. Zo'n gribus als 't „Sint Olaf" bijvoorbeeld." Söderman zette zwijgend zijn laatste ontbijt voort. Het liet hem koud, hoe Uppström over het „Sint Olaf" dacht. „Volgens de verklaring van de verklaring van de chauffeur piepte de helft van zijn vrachtje hem om kwart voor drfe. Is 't dametje hier geweest?" „Neen" „Hoe kun je dat zo pertinent be weren? Ik heb je haar nog in het geheel niet beschreven! De chauf feur zegt, dat ze jong was, blond en een lange zwarte mantel droeg. Van fluweel of iets dergelijks." „Na middernacht is geen enkele gast ingeschreven. August vond dat zijn stem niet al te vast klonk maar Uppström scheen er geen acht op te slaan. Hij was bezig de brand in zijn peukje sigaar te ste ken. „Wie was bij je?" „Matts Holm, de liftjongen." „Waar is hij op 't ogenblik?" „Vermoedelijk thuis. Maar ik kan je niet zeggen waar hij woont. Ik weet alleen, dat zijn vader melkbe zorger is." „Dat vis ik wel uit." „Hoe heet die kerel, die werd vergiftigd „Gunnar Lundqvist. De snuiter moet bulken van het geld. Vast staat, dat hij met de vrouw de Orient Club heeft bezocht. Tussen twee haakjes, het is je gewoonte toch niet in diensttijd te maffen?" „Dat laat ik aan politielui over," gaf August giftig terug. .Hou je brutale opmerkingen voor je knaap! Wanneer mocht blijken lat je me om de tuin hebt geleid, zul je er van lusten! De inspecteur kwam overeind en beende de recre atiezaal uit. Söderman besefte, dat zijn galan terie wel eens lelijke gevolgen voor hem kon hebben. Wanneer hij zijn verklaringen tegenover Uppström terugnam en bekende, dat hij een jonge vrouw die in verschillende opzichten aan het signalement be antwoordde, nachtverblijf had ver leend, dan moest hij tevens beken nen, dat h(j haar toeliet zonder ba gage, zonder inschrijving en haar zijn eigen kamer afstond. Het be tekende onverbiddelijk zijn ontslag. Door te ontkennen, dat zij in „Sint Olaf" was geweest, maakte hij zich tot haar medeplichtige naar alle waarschijnlijkheid de me deplichtige van een moordenares. Het één was erg, het ander erger. Toch had hij het de natuurlijkste zaak van de wereld gevonden, in specteur Uppström voor te liegen. Omdat het er bij hem niet in wilde, dat de vrouw die door de politie voor een ernstige misdaad werd ge zocht, dezelfde kon wezen als de aantrekkelijke blondine, ook al droegen beiden toevallig een lange zwart fluwelen mantel. De blondi ne was niet tot zo'n gruwelijke daad in staat, daar wilde hij de hand voor in 't vuur leggen. Met geen stok zou hij er dan ook toe te bren gen zijn, inspecteur Uppström eni ge aanwijzing te geven, waardoor z\jn in moeilijkheden geraakte. In haar nood had zij zich tot hem ge wend. Het enige wat inspecteur Upp ström met zekerheid tegen haar meende te kunnen inbrengen, was, dat zij in de omgeving van Vastra Tradgoardsgaten heimelijk 'n taxi had verlaten. Söderman vertoefde nu lang genoeg in de stad om op de hoogte te zijn, hoe het in het Stockholmse nachtleven toeging. Doorgaans werd er zwaar gedron ken en niet zelden draaide het op ruzie of handtastelijkheden uit. De mogelijkheid was geenszins uitge sloten, dat meer dan één vrouw zich in de afgelopen nacht genood zaakt had gezien een taxi te verla ten om van beschonken gezelschap te worden bevrijd. Blondines waren in Stockholm geen zeldzaamheid en bij blond kleurt zwart bijzonder goed. Hoe dan ook - Söderman legde de belofte af dat hij gein woord losliet over het gebeurde in t „Sint Olaf"; liever beet hij zich een stuk van de tong. Matts Holm zou hij nog eens terdege onder han den nemen. Als de liftjongen het hart had de politie in te lichten, kreeg deze met hem te doen. Na zijn laat ontbijt kuierde Au gust door de hoofdstraten van Stockholm en kocht een exemplaar van het juist verschenen „Afton- bladet". Op de voorpagina vond hij "'J®, hij zocht, groot opgemaakt Geheimzinnige poging tot moord in een taxi". (Wordt vervolgd). I me maar weer eens tot de aarde wenden," Hij keek door het raam over het land. De bomen en struiken stonden in hun prilste groei. Het gras was fris en mals en de lammeren spron gen hups rond. De koeien herkauw den traag, loom en zelfvoldaan de inhoud van hun maag. -De zon ging onder. Er viel een gouden licht over deze jonge aarde en het streek over de boeren, die met volle emmers melk huiswaarts keerden, over de tuinen metde bloeiende perelaren en zelfs de grijze daken van de oude, onderhouden huizen glansden helder op, als in hun beste dagen. In de verte zqng hoog en hel een lijster zijn avondlied. Misprijzend wilde dc dichter zich afwenden, toen zijn aandacht werd getrokken door de buurman, die zich op onopvallende wijze door de tuin bewoog. Hij bukte zich telkens alsof hij iets van de grond opraap te. Toen kroop hij diep weg in de heg, die de tuin omzoomde en la ter klom hij in een appelboom. De dichter zag scherp toe en ontdekte, dat de buurman een mandje aan zijn arm droeg. Maar door de in vallende schemering, en ook wel, omdat zijn ogen door het lezen bij kaarslicht bedorven waren, kon de dichter onmogelijk zien, wat zich in die mand bevond. Toen kwam buur- mans vrouw naar buiten. „Heb je de eieren goed weggestopt?" hoor de hij haar vragen. „Heremetijd nog aan toe! Dat was het natuurlijk. Eieren! Voor die negen rakkers van kinderen, die altijd aan zijn slip pen hingen en lachten om zijn lan ge haren." Met een schok drong het tot de dichter door, dat dit Paaseieren moesten zijn. En als buurman op deze avond de eieren verstopte, wel.wel.dan moest het mor gen Pasen zijn. Het was alsof er een steen in de vijver van zijn ziel viel! Vroeger, in zijn jeugd, was dit een hoge dag geweest. Om de eieren, en om het nieuwe pak, dat hij van zijn moeder kreeg. Maar vooral om het lichte gevoel van weer helemaal schoon te zijn, om als het ware met een nieuwe ziel het feest van de verrijzenis te vie ren. „Leuterkoek!" mompelde de dich ter. Want al jaren was Pasen voor hem niet méér dan een schone le gende, goed voor vrome zielen en argeloze knapen, die hun zonden en tekortkomingen neerlegden aan de voeten van een onnozele pastoor of een simpel paterke. Maar diep in zijn innerlijke be gon een angeltje te steken. Had hij zich nog ooit zo licht en blij gevoeld als toen, nadien? Telkens opnieuw als het verschoten gor dijntje van de biechtstoel achter hem neerviel, vroeger, had hij lust gehad, om te dansen en te sprin gen, iedereen te omhelzen zonder enige reden en naar hartelust een deuntje te fluiten. Zo maar. Sol la si, sol la 'siLeuterkoek' gromde de dichter voor de tweede maal. Toen docht hij aan Annabel. Zijn Annabel, die de vreugde nog kende, die hij verloren had. ,Je kunt alleen vrolijk zijn, als je een zuiver geweten hebt," had zij eens gezegd. „Ja", had hij geant woord en in zijn hart had hij haar uitgelachen. Maar nu op deze avond voor het zolderraam, priemde de waarheid van haar worden als een vlijmscherp mes in zijn dichterziel. „Godnogantoe", riep de dichter. Hij sloeg zich met de platte hand voor het voorhoofd, smeet zijn pen op het papier, dat de inktspatten in het rond vlogen, stormde de trap af en liep de straat op. Terwijl hij zich met grote stappen verder haast te. overdacht hij zijn zonden van de laatste jaren. „Hoovaardij, een eerste zonde te gen de H. Geest! Een vermetel ver trouwen, idem. Mooie meisjes te diep in de ogen gekeken. Minder belangrijk, maar toch niet te ver geten. Gestolen? Neen! Gelasterd? Neen!" Het hele scala van zijn grote en kleine zwakheden stond hem hel der voor de geest, toen hij de deur van de kerk wilde openduwen. De deur was gesloten. De dichter ram melde heftig aan de klink. Er rin kelden sleutels aan de binnenkant. Het slot klikte en de deur draaide langzaam op een kier. De koster stak zijn hoofd door de opening. „Het spijt me voor u meneer, maar ik mag er u zo gezegd niet meer inlaten." De dichter vond geen woorden van verbazing. „Ja, kijk u 'ns", zeide de koster, „ik ben zo gezegd de engel voor het paradijs. Ik moet de deur hier bewaken." ..Jamaar, jamaar", stamelde de dichter. „Het spijt me wel, mijnheer maar we kunnen maar tot acht uur biechthoren. De pastoor is ook een mens. Dat had u niet gedacht, niet waar? Nou, komt u 'ns binnen, dan Vervolg zelfde pag. 2e kol.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1949 | | pagina 4