ALS MENS GEBOREN YAN Kexit mi5 in (2lta.xLotte Stxeet I In 1952 kloppen honderdduizend kinderen meer dan in 1947 aan de schoolpoort! Zaterdag 24 December 1949 Inderdaad nijpend probleem Huisvestings- en personeelsmoeilijkheden voor het onderwijs SPELLETJE KAART E ^AG 2 (Vrij naar het Engels van Katy Gandy) Het liep tegen Kerstmis toen ik Mickey Jackson voor het eerst ont moette. Ik liep met een zak kren tenbroodjes door de Charlotte Street en daar stond hij: twee voeten ste vig op het trottoir geplant, terwijl hij zijn grote bruine kop telkens opzij draaide om de voorbijgangers met een smekende blik aan te zien. Een klein groepje belangstellenden stond vlak bij hem twee kleine jongetjes, een dame met een rode paraplu en een oude man met een jong denneboompje in zijn armen, waaraan Mickey tevergeefs poogde te knabbelen. Ze zagen er allemaal overdreven bezorgd uit en allen, be halve Mickey, die het te druk had met knabbelen, slaakten een diepe zucht van verlichting, toen ik het verwachte offer bracht (een krente- broodje, een kwart broodhet was bijna te veel gevraagd). „Wat ben ik toen bl:j dat U ge komen bent verzuchtte de dame „we wisten werkelijk niet wat we moesten beginnen." De jongetjes straalden van vol doening. Ze gingen op de tenen staan om Mickey over zijn bruine neus te kunnen aaien. „Hij mag toch eigenlijk niet op het trottoir staan, is wel", begonnen ze, toch vol bewondering. „Vooruit, ga daar staan, ouwe jongen!" Mickey maakte niet de minste aanstalten. Hij kwam zelfs nog een paar passen verder het trottoir op en trok daarmee heel het krakende geval, de wagen van voerman W. Jackson met zich mee. terwijl hij zijn bruine ogen verlangend op de papieren zak richtte. Ik besloot maar om te gaan en liep juist door toen Jackson uit de gelagkamer van „The gost en Compasses" kwam, waar hij even een biertje had ge pikt. Ik hoorde een luid geschreeuw, gesnuif en geschuif en een ogen blikje later het geratel van wielen over de hobbelkeien toen Jacksons span in fikse draf voorbij reed. Jackson droeg een soort leren kap op zijn hoofd en zwaaide met een zweep, die kennelijk slechts voor uiterlijk vertoon diende. Mickey zelf draafde door de Charlotte Street met een snelheid, die hem minstens een plaats zou bezorgd hebben in de Nationale Wedrennen. Mickey is niet het enige slepers paard dat ik ken; er zijn er ver schillende waarmee ik op goede voet sta. Deze wijk, die vlak bij de dokken ligt en bij de rivier, staat vol pakhuizen en overal voor die pakhuizen in de nauwe straten staan de paarden; in een lange rij achter elkaar staan ze daar de hele dag tussen de bomen van de met zeildoek overtrokken wagens te wachten, met geen andere bezigheid dan staren in de zeildoeken diepte van de wagen daarvoor. Charlotte Street is een bekende halte voor ze; iedere dag passeer ik dezelfde paar den in de bekende ongeduldige of berustende houding. Ik zou ze wel als vrienden willen beschouwen, maar ik ben bang dat die vriend schap maar van een kant komt, want het zijn gereserveerde wezens, die slechts zelden een voorbijgan-, ger een blik waardig keuren. In hun grote glanzende ogen is een onver schilligheid, die niet verdwijnt als je ze een wortel of wat hooi aan biedt. Maar zoals ik al zei, Mickey is anders. Hij heeft iets vriendelijks over zich, zodat men zich wel eens afvraagt of hij zich realiseert dat hij een paard is. En ofschoon hij wel het onooglijkste paard is van alle maal, is hij altijd enorm kwiek. Ik heb niet veel verstand van het uiterlijk van een sleperspaard, maar als ik hem met zijn collega's verge lijk kan ik toch niet geloven dat Jackson hem recht doet wederva ren. Vaak ziet hij er bepaald sjofel uit; zijn bruine manen hangen in hopeloze slierten voor zijn ogen, 'n viezige sik hangt van zijn kin om laag en zijn voorste manen zijn met een touwtje opgebonden. Eigenlijk is het een schande omdat de andere er wel verzorgd uitzien, maar mis schien heeft Jackson het te druk. Mickey klaagt natuurlijk nooit; hij zou wel het laatste paard in de we reld zijn om slachtoffer te worden van een aanval van zelfmedelijden. Als ik langs hem kom tegen etens tijd dan kijkt hij me over zijn voe derzak heen aan alsof hij zeggen wil: Zie mij nou maar 'ns. Sta ik me daar in deze prachtige straat op een prachtige dag en ik eet een uitge zocht maaltje met alle smaak, die het maar verdient. Kijk maar eens naar dat keurige dek, dat over mijn rug ligt en naar het schone lint om mijn staart. Heb het hart eens om medelijden met me te hebben. De straat is zonloos en deprime rend, het dek is tot op de draad versleten en de strik '.^e maakt werkelijk een komische indruk) is zo erbarmelijk verschoten, dat het wel haast zeker een overblijfsel moet zijn van een of andere feeste lijkheid. Maar dit alles kan geen haar afdoen aan Mickey's onvei- woestbaar optimisme. Het moet wel zijn zonnige aard zijn, die hem zo veel vrienden bezorgt; alle chauf feurs en pakhuisknechten uit de omgeving kennen hem en groeten hem. „En", zeggen vriendelijk als ze uit het nabijzynde café komen (en soms brengen ze dan 'n klont mee) „hoe is 't er mee van daag, ouwe jongen?" En Mickey knikt dan eens met zijn sik en spitst zijn oren op e»r. typisch eigenwijze manier. Ik geloof dat hij wel het meest populaire paard is in de hele buurt. Er zijn ook nog wel andere be kende figuren in de straat. Daar heb je bv. dat grote gevlekte paard, dat zijn standplaats een paar meter ver der heeft en dat een zeer deftige metalen tiara op zijn kop draagt met de geheimzinnige letters L.M.S. er in. Het is een goed onderhouden, een soort militair paard. Hij draagt het glanzend gepoetst koperen hoofdstel met een fierheid of het een of andere militaire onderschei ding is; hij schudt op een bepaalde manier met zijn kop en snuift ge regeld en soms heeft hij van die aanvallen van koppigheid. Laatst was ik getuige van een heftige on enigheid tussen hem en zijn baas, een vriendelijke man met een rood gezicht, die zeer bezorgd is voor zijn welzijn (ik heb hem wel eens in een sneeuwstorm zien rondkrui pen over de grond om zijn pupil uit te rusten met juten beenbekleed sels). Maar ditmaal scheen het ge duld var de baas uitgeput. Zijn ge zicht zag purper van kwaadheid. „Ik zal je door de modder slepen!" schreeuwde hij, terwijl hij met een stuk gareel stond te worstelen. Ik heb ze maar laten tobben; het paard trok de ene kant uit in een opwelling van redeloze dwarsdrij verij en zijn baas, onder het uiten van een serie hartige woorden, ruk te naar de andere kant. Het leek wel een ruzie tussen een verliefd stelletje. Ze hebben het waarschijn lijk vlug bijgelegd, want toen ik ze de volgende morgen passeerde wa ren ze weer de beste vrienden, de baas stond amicaal met zijn arm om de hals van zijn pupil geleund en deze stond eigenwijs met een voor poot stijl uitgestrekt te dromen. Zo staat hij het liefste en hij ziet er dan uit als een balletmeisje. Dan is er nog Jacko, het grote zwartfluwelen paard van voerman W. Jenks. Jacko heeft smekende diepzwarte ogen, zoals geen enkel ander in de straat. Zijn liefste hob by is peinzen en vaak staat hij af wezig in de diepte van de kar voor zich 'te staren, waar dogrgaans niets anders te zien is dan een lading stro of een stapel pakkisten. Maar soms keert hij wel eens naar de aarde terug en verwaardigt zich dan 'n klontje suiker aan te nemen van een of andere bewonderaar. Ik heb ook wel eens gezien dat hij een prachtige gevlekte orchidee oppeu zelde uit het knoopsgat van een rijke vriend en sindsdien is mijn vertrou wen in hem toch wel een beetje ge schokt. Jacko is de erkende sociale leider van de buurt en heeft maar twee rivalen, een paar stoere schim mels, die een kolenwagen trekken (en ondanks dat vlekkeloos blijven!) Er is weinig verschil tussen deze drie paarden; alle dragen ze glin sterende koperen ornamenten en mooie zijden dekkleden, alle drie hebben ze prachtige manen en een prachtige staart. Die arme Mickey Jackson ziet er naast hen maar eenvoudigjes uit. Op de vooravond van Kerstmis ging ik voor het laatst door de Charlotte Street. De zon was juist ondergegaan en een perzikachtige nevel hing over de pakhuizen. De straat was vol mensen, die haastig in de richting van het station ver dwenen en zelfs onder de paarden hing al de sfeer van het aanstaande Kerstfeest Ik zag al mijn oude vrienden. De twee .witte kolenpaarden draafden lustig door de straat voor een lege kar. Ze droegen naast de gewone bellen en teugels een lauwerkrans op hun kop; de baas, wiegend op zijn verheven zitplaats, kon wel een Romeins generaal zijn, die juist van een zegevierende strijd terugkeerde. Onder het geluid van de klingelen de bellen en het hoefgetrappel op de hobbelkeien passeerden ze en ik was heus niet de enige die omkeek. Toen kwam ik Jacko Jens tegen, WEINIG RUST IN BETHLEHEM De rust, waarin Bethlehem an dere jaren Kerstfeest vierde, zal ren werd, is op het ogenblik let terlijk volgepropt met Arabische vluchtelingen, die als gevolg van de voortdurende spanning in Pa lestina, huis en hof hebben moeten verlaten. Bovendien is bijna het dit jaar niet kennen. Want het iedereen werkloos nu de voor kleine dorp, waar Christus gebo- naamste bron van inkomsten, pro faan ook wel de pelgrimindustrie, zo goed als geheel opgedroogd is. Contact met de buitenwereld heeft Bethlehem niet. Af en toe komen er wat vrachtauto's om voedsel voor de vluchtelingen aan te voeren. De grote weg waar langs men in een kleine tien mi nuten van Jeruzalem naar de kerk van de Geboorte komen kan, is in handen van Israel. De énige nor male verbinding met Bethlehem is nu een kronkelend en hobbelig pad dat zich over en langs de on vriendelijke heuvels van Judea slingert. In het dorp en de naaste omge ving bevinden zich op het ogen blik 55.000 vluchtelingen, terwijl de normale bevolking van Bethle hem nooit meer dan twaalfdui zend zielen telde. De levensom standigheden zijn er dan ook niet veel beter dan in China en de meest overbevolkte stadjes van West-Duitsland. Bethlehem heeft echter één hoop: het Heilig Jaar. Men hoopt dat dit weer talrijke pelgrims naar de Geboortegrot zal brengen. een volmaakte kerstboom. Twee rose chrysanten waren in zijn voor ste manen gevlochten, op zijn plaats gehouden door een stuk rose lint. De rest van zijn haardos was ver sierd met groene takjes en een sneeuwstorm van watten, terwijl zijn staart was getooid met rode en groene strikken. Ik wenste hem Za lig Kerstfeest en liep door langs de lange rij wachtende paarden, die hun aandeel in de feestelijkheid bijdroegen in de vorm van hulst takjes en papieren wimpels. Ik keek uit naar mijn gunsteling, want ik had een klein kerstpresentje voor hem in een papier, maar hij was nergens te zien. Ik besloot bij me zelf dat hij waarschijnlijk een of andere speciale boodschap moest doen en pas laat zou zijn. Ik liep juist de Charlotte Street uit toen ik het geratel van een wagen hoorde, die duidelijk zichtbaar werd in de verkeerslichten. Ik kon me niet vergissen in dat lachwekkende sikje. Ik gaf hem m'n cadeau, een sappige wortel, die hij gretig aanvaardde; terwijl hij hem opknabbelde ving ik een blik op uit zijn ogen. Voor het eerst sinds ik hem ken, was er iets voornaams in zijn houding. „Heb je mijn versiering gezien?" scheen hij te vragen. Toen flitste het verkeerslicht van rood naar groen en in minder dan geen tijd was hij weer weg: maar niet voordat ik de tijd had gekregen me te realiseren wat hij eigenlijk bedoelde. Boven op zijn slordige manen was een klein, sprietefig ge lig takje mistletoe bevestigd, ken nelijk ergens van het trottoir opge raapt. En midden in zat een prach tige bes. „Zalig Kerstfeest!" riep ik de wagen na, Jackson riep me weder kerig zijn beste wensen toe. Mijn vriend schonk slechts aandacht aan de straatstenen voor zich, maar er lag een wereld van begrijpen in de wijze waarop hij met zijn oren kwispelde. „Er is geen tegenstelling tussen de wetten, die het leven der ge lovige Christenen regelen, en de postulaten der ware menselijk heid; integendeel zij steunen el kaar en werken gemeenschappe lijk. In het belang der lijdende, in haar stoffelijke en geestelijke verhoudingen zo diep geschokte mensheid, hebben Wij geen vuri ger verlangen dan dit: dat de tegenwoordige noden de ogen van velen enmogen openen, opdat men Jesus Christus en de zending Zijner Kerk op aarde in het ware licht zie en opdat allen die de macht uitoefenen besluiten aan de Kerk de weg vrij te laten om te werken aan de vorming der toekomstige geslachten volgens de beginselen van gerechtigheid en vrede." (Paus Pius XII in Zijn eerste encycliek „Summi Pontificatus") Het zojuist genoemde kindertal, waarmee Nederland in 1946 ver» blijd werd, is rond 100.000 groter dan dat van 1941. Het jaar 1946 was werkelijk een top-jaar. Het sluiten van veel door de oorlog uitgestelde huwelijken, het herstel van het gezinsleven na de bevrij ding en andere factoren kunnen dienen tot verklaring. Maarverklaring of niet, het feit is er. Aan het eind van de re gelmatig stijgende geboortecijfers van de oorlogsjaren, draagt het jaar 1946 de levensfakkel hoger dan ooit in de jongste geschiedenis van Nederland, met een geboorte cijfer van 30 per duizend. Wat het zeggen wil om deze 284.000 te kleden en te voeden zul len de moeders wel het beste weten, en er is dat jaar zeker een extra dividend geweest voor de aandeel houders van fabrieken' van zuigfles- en kinderwagens Ze zijn opgegroeid, de 284.000, en zeer voorspoedig in 't algemeen (daar verdienen behalve de moe ders ook de consultatiebureau's een (Secreta van de Dageraads-Mis) Er moge dan al een positieve goede zijde te vinden zijn in het moderne Humanisme, dat tegen woordig in niet-katholieke krin gen een zekere opgang maakt, het beeld van de mens, zoals het door deze niet-christelijke geestelijke stroming als ideaal wordt inge dacht, is noodzakelijkerwijze ver minkt en reeds bij voorbaat tot onvruchtbaarheid gedoemd, nu het uitgangspunt, een wereldbe schouwing gebaseerd op een dui delijk erkend Gods-bestaan, uit drukkelijk wordt afgewezen. De term Humanisme (menselijkheid, mens-zijn) is met deze moderne bijsmaak gevaarlijk en misleidend; het is in de diepste grond een begrip, dat tot een leeg, inhouds loos woord is vervaagd, waaraan geen volle en Volledige werkelijk heid meer beantwoordt. Zó gelijk het Humanisme het voorstelt, is het gave beeld van de mens niet. Hoe geheel anders in het beeld van de ideale mens, dat ons als gelovige Christenen wordt voor gehouden en zoals wij katholieken het ten voeten uit vinden uitge tekend in de Liturgie van ons Missaal gedurende de tijd van de Advent en Kerstmis. Wie zich ook maar enigszins moeite geeft de liturgische teksten van dit ge deelte van de Kerkelijke Jaar kring met meer aandacht te be schouwen, kan daar al het mate riaal bijeen lezen waaruit het enige, juiste Humanisme, het christelijk mensheids-beeld wordt opgebouwd. In de onvergelijkelijk- prachtige taal van deze oude, maar altijd nieuwe, zinrijke litur gische teksten (waar is degene die de bewering durft volhouden alsof het christelijk Latiin minder zou zijn dan dat van de z.g. klas sieken?) vindt men daarvoor al de elementen in uitdrukkingsvolle woorden als deze: oorsprong, oud heid, dienstbaarheid, herstel, uit wisseling, vorm, nieuwheid e.a. Wat is dan dit christelijk beeld van de mensheid, de opvatting omtrent de mens, zijn wezen en bestaan, zoals wij gelovigen hem zien in de zeer concrete feitelijk heid van de dagelijkse omstandig heden waarin hij door dit leven is geplaatst? Kerstmis wordt door de Litur gie, die een zeer fijne smaak heeft voor symboliek (men vergelijke slechts de Mis-gebeden van deze dag in zijn Missaal!), gezien als het feest van het Licht. Christus is de onoverwinnelijke Zon. Even als in de natuur de zon op het donker van deze korte winterda gen steeds meer de overhand gaat krijgen, zo overwint Hij de duis ternis, het donkere kwaad, de macht van Satan en de zonde. Wij zijn hiermede midden in de kern van een der hoofdgedachten van het Sint Jans-Evangelie. Sinds het onloochenbare feit van de erfzonde, waarvan de ge volgen maar al te zeer waarneem baar zijn, heersen de duisternissen in de menselijke geest. Is het blinde mensdom niet vol verstan delijke en zedelijke afdwalingen? Het is niet nodig hier op de ge schiedenis van onze eigen tijd te wijzen. Onverschilligheid voor hogere idealen, geloofsafval, ont kerkelijking, genotzucht en sport- verdwazing, het zijn slechts en kele hedendaagse verschijnselen van het geestelijk verval en van de ouderdomszwakte waaraan de mensheid zonder God en buiten Christus steeds lijdende is. Onder het juk der moderne zonde ligt heel een wereld gebonden in een ware slavernij, die door het schenden van de menselijke per soonlijkheid en waardigheid niet minder erg is dan die welke wij in haar gruwzame werkelijkheid uit de oudheid kennen. In dit onheilvolle, uitzichtloze duister schijnt het opgaande nieuwe Licht van Christus' Ge boorte. De Nachtmis, de Dage raadsmis, de Dagmis (bemerkt men de steeds klimmende stij ging in deze fijn-gevoelde sym boliek?) op Kerstmis evenals de Liturgie van heel de Kersttijd komen op deze gedachte telkens terug. De duisternissen hebben dit Licht niet aangenomen. God wordt niet erkend. Zijn rechten worden miskend, Zijn Kerk wordt vervolgd. Maar wij, die geloven, hebben dit Mysterie van het Licht aanvaard. In de Menswording heeft het Eeuwige Woord, de enige Zoon van de Vader, Zijn verblijf onder ons gendmen. De komst van God Zelf ih een mensen-gestalte ge heel gelijk aan de onze. met uit zondering van de zonde, is een binnengaan, een intrek nemen in onze menselijke natuur, een wo nen onder dezelfde tent, waar mee naar een Oosters beeld, dat zowel door Sint Petrus als door de Apostel Paulus en de Evange list Sint Jan wordt gebruikt, ons menselijk lichaam wordt aange duid. Gods Zoon daalt af van de Hemel op aarde, maar dit bezoek is véél meer dan uitwendig bui ten blijven staan, het 'is een in gaan in de mensheid zelf, een intrede in de wereld, zoals de Hebreënbrief het noemt, langs de gewone, natuurlijke, algemeen- menselijke wegen van menswor ding en geboorte heen, ook al blijft over heel dit mysterie de sluier yan de ongeschonden maag delijkheid onaangeroerd liggen. Het ongeschapen Woord is waar lijk mens geworden en geboren uit een Vrouw, de Maagd Maria, in de stal van Bethlehem. Wij weten echter dat deze als mens Pas-geborene, rond wiens kribbe het wonderbare licht van de nachtelijke hemel straalt, dat de herders op de velden aan schouwden, vol is van de onuit sprekelijke glans der Godheid. Deze menselijke natuur, die door de Zoon werd aangenomen, is met de goddelijke verenigd in de een heid van de ene goddelijke Per soon, die de Tweede is van de Allerheiligste Drieëenheid. Heel de „vorm", de gestalte, de ge daante van de God-Mens Jezus Christus aanschouwen wij volgens de letterlijke woorden van het Sint Jans-Evangelie vol heerlijk heid en luister. Die hier in deze nacht als mens is geboren, die zelfde is ook omgeven door de stralen van de goddelijke glorie. Het is juist deze gedachte, die zozeer benadrukt wordt door de Liturgie van Kerstmis. In Hem, die St. Paulus noemt „de Mens Jezus Christus" en el ders „de nieuwe Adam", is het oorspronkelijke beeld van de men selijke natuur, eenmaal geschon den door de zonde, in zijn volle gaafheid hersteld. Christus is in Zijn Mensheid de meest ideale, aan het eerste scheppingsplan be antwoordende menselijke figuur en terecht zal dan ook de Kerst- iiturgie van Hem het Psalmwoord herhalen, dat Hij is „de schoonste der mensen-kinderen en dat be valligheid over Zijn lippen ligt uitgespreid". Wonderbaar was de schepping van de menselijke waar digheid, méér wonderbaar nog haar omvorming, haar vernieu wing en herstel. Het zijn deze woorden, die in de liturgische teksten van de Kersttijd hun volle betekenis krij gen. Wij belijden in het Credo, dat Christus gekomen is omwille van ons mensen en van onze zalig heid. Hij is mens geworden en geboren met het doel om ons te kunnen verlossen uit de dienst baarheid aan Satan en zonde. Kerstmis is het feest van het her stel van onze waardigheid als mens. Daarom juist is er zoveel sprake van „slavernij" en „bevrij ding", daarom is er die telkens terugkerende tegenstelling van „oudheid" en „nieuwheid". Is de H. Mensheid van Christus het verheven toonbeeld van al wat er aan schoon-menselijks mogelijk en denkbaar is, zij is, als werk tuig en instrument onmiddellijk met de Godheid verbonden, er ook de bewerkende oorzaak van, dat wij, die in Hem geloven, aan deze zelfde nieuwheid van Zijn pas geboren leven aandeel hebben. De Verlosser der wereld, die heden is geboren, is de oorzaak en be werker van die goddelijke weder geboorte, waardoor wij kinderen van God genoemd worden en het ook werkelijk zijn. Tussen Hem en ons bestaat een hoogheilige uitwisseling en ruil: Hij neemt onze menselijke natuur aan, wij ontvangen aandeel aan de godde lijke. In Hem en door Hem wor den wij teruggevoerd naar het begin en de oorsprong van ons leven, de Vader, uit wiens schep pende almacht en liefde ook wij zijn voortgekomen. God ziet ons „in Christus", opgenomen in het goddelijke leven, .waarvan Hij in Zijn H. Mensheid de volheid bezit en waaruit wij allen ontvangen de ene genade na de andere. Christus wordt met Kerstmis opnieuw in ons geboren: Hij om kleedt zich met ons leven, met ons menselijk lichaam, om van ons nieuwe mensen te maken. Wij zijn verlost, de waardigheid van onze menselijke persoon is her steld: een nieuwe mens rijst op, Christus Zelf is het die in de waarachtige christen leeft en in hem Zijn eigen leven voortzet. Christus hernieuwt met Kerstmis het Mysterie van Zijn Geboorte in elke ziel die Hem gelovig en zuiver van zonde-smetten, als Maria, ontvangt. „Is men in Christus, dan is men een nieuwe schepping" (2 Cor. 5, 17). Het was deze onschokbare geloofszekerheid, die aan het eerste Christendom, dat van de Apostelen en Martelaren uit de oude Kerk, dat vreugdevolle be wustzijn gaf, iets geheel „anders", iets geheel „nieuws" te zijn. Het is niet meer het „oude", voortaan is het alleen maar het „nieuwe", datgene wat de ware gelovige, de echte leerling van Christus onder scheidt in heel zijn denken en handelen. Het beeld van de volwaardige mens, van het christelijk „huma nisme" is dat hetwelk vol luister ons tegenstraalt in het Mensge- worden Woord en dat zijn weer spiegeling vindt in al wie het met zijn geloofsbeleving ernstig neemt. Het Epistel van de Nachtmis met Kerstmis vat het samen: „Want Gods genade is verschenen, red ding brengend aan alle mensen. Ze voedt ons op om goddeloosheid te verzaken en wereldse begeer lijkheid; om ingetogen, recht schapen, godvruchtig in deze we reld te leven: om de zalige hoop te verwachten en de openbaring der glorie van onze grote God en Zaligmaker Christus Jezus. Hij :ieeft Zich voor ons gegeven om ons van alle ongerechtigheid te verlossen en ons te reinigen als Zijn eigen volk, vol van ijver in goede werken. DOM H. J. SCHEERMAN OSB Egmond. Aantal levend-geboren in Nederland 1941—1948 Jaar Aantal geb. Index 1941 ïoo 1941 181.959 100.0 I I 1942 189.975 104,5 11 1943 209.379 111,5 1944 219.946 115,0 1945 209.607 121,0 1946 284.456 151,0 1947 267.288 147,0 1948 248.144 i37,0 Econ. Stat. kwartaalbericht j pluim voor) en nu, na het leren lo pen, en na het leren praten, zien we de dag naderen, dat ze aan de schoolpoort komen kloppen. Dat zal zijn, dat zal zijn(net als in het kinderliedje) dat zal 1952 zijn. 2000 klassen méér. Wat betekent dat, vader en moe der? Wat betekent dat, burge meester, schoolbestuur en regering Dat betekent een extraatje van 100.000 kinderen, vergeleken met 1947 is aangemeld, en 75.000 meer dan in 1949. Vijf en zeventig duizend kinde ren meer, dat betekent tweeduizend goedgevulde klassen méér, dat be tekent tweeduizend onderwijzers méér, dat betekent tweeduizend schoollokalen of ruim 300 scholen méér dan in een gewoon jaar. Hiermede zijn de zorgen, die hun schaduw vooruit werpen, nog niet voldoende getekend. Want ook reeds vóór 1952 is er een gestadige groei; ook in het jaar 1950 zullen zich reeds 10 duizend kinderen méér aanmelden dan in 1949. Bovendien wordt in 1950 de leer plicht verlengd, zodat er minder kinderen dan normaal de lagere school verlaten. Ten slotte bestaat er reeds nu een aanzienlijk tekort aan schoolloka len en van een overschot aan on derwijzend personeel is reeds lang geen sprake meer. Maar nog om een andere reden is met het getal van de vijf en ze ventig duizend het probleem niet volledig getekend. Het is niet zó, dat deze golf de school in 1952 bin nenkomt en haar in 1953 weer ver laat. Zes of zeven jaar lang zal de school deze kinderen moeten her bergen, en ondertussen komen de nieuwe lichtingen, die weliswaar geleidelijk kleiner worden, maar toch nog zeer groot zijn, en die elk ook zes zeven jaar onderwijs vra gen. Een berekening, waarin welis waar enkele onzekere factoren ver werkt zijn, maar die toch voorzich tig kan genoemd worden, leert dat de stijging snel voortgaat tot 1955, daarna zich geleidelik voortzet tot 1958, om dan, als de voorspellingen van de bevolkingssatistici bewaar heid worden, geleidelijk of te ne men en zelfs voor een daling plaats te maken. En hiermede vertoont zich een ander kant van het probleem. Als de verwachtingen juist zijn, dat het geboortecijfer evenals na de vorige oorlog, in de komende jaren verder zal dalen, dan mag er met recht van een puzzle gesproken worden. Want dan zullen de ruim 10.000 schoollokalen, die, enkel om de grote aanwas op te vangen, vóór 1955 moeten gebouwd worden, in de verdere toekomst van weinig nut zijn. En dan zullen ook de 10.000 extra onderwijzers, die vóór 10.000 extra opgeleid worden, in de daarna vol gende jaren geleidelijk naar een ander beroep moeten uitzien. Eb en vloed in de scholen Het probleem van het tekort aan onderwijzend personeel en scholen is niet uitsluitend Nederlands. Het bestaat in nagenoeg alle West- Europese landen en in de Verenigde Staten van Amerika is het even als alles van gigantische afme tingen. De onderwijspers tracht al daar met groot tam-tam de publie ke opinie te overtuigen van de noodzaak om drastische maatrege len te nemen. In de eerstvolgende jaren zullen in Amerika een extra millioen leerkrachten (voor het overgrote deel dames) moeten op geleid worden en 30.000 schoolloka len moeten bijgebouwd worden. Over enige tijd kunnen zowel de dames als de lokalen gemist wor den. Voor beide weet men al een oplossing. De dames in het huwe lijksbootje en de lokalen afbreken, dat wil zeggen niet de nieuwe ge bouwde maar de oude. Overigens zit men daar nu reeds midden in het probleem van het tekort. Men lacht er fén beetje mee en tekent carricaturen van uitpuilende scho len, waar de leerlingen door het dak heen naar buiten kijken en waar de schuttingen openbarsten vanwege het gedrang op de speel plaatsen. Een eigenaardige zijde van het probleem we keren weer terug tot Nederland bestaat hierin,„dat de vloedgolf van kinderen achter eenvolgens de kleuterschool, de la gere school en 't voortgezet lager onderwijs bereikt. In de kleuterschool is ze reeds binnengedrongen, de lagere school is over een paar jaar aan de beurt en rond 1960 zal de vloed de Ulo- en Middelbare school bereiken. In de lagere scholen treedt dan de eb in. (Van een bijzondere medewerker) Het is alweer bijna een hatf jaar geleden, dat het Economisch Statistisch Kwartaalbericht luid alarm sloeg en de aandacht van de lezer vroeg voor wat men naderhand genoemd heeft: het „rampjaar 1952". Al de ouderparen, die in 1946 verblijd werden met de geboorte van een zoon of dochter (het waren er welgeteld, ruim 284.000) zullen toendertijd niet gedacht hebben, dat hun jonge spruit nog eens een bijdrage zou leveren tot het ontstaan van een groot probleem, en veel zorgen zou verschaffen aan de Overheid. De noodzakelijke te nemen maat regelen zullen moeten dienen ter bevordering van een versnelde bouw van kleuterscholen en lagere scholen, en een versnelde toestro ming van leerkrachten via de kweekscholen. Geen werkloosheid De laatste verloopt niet geheel bevredigend. De toevloed naar de kweekschool was dit jaar weliswaar 1200 groter dan in 1948, maar dit komt op zijn vroegst in 1952 ten goede aan het lager onderwijs, en dit heeft in dat jaar een extra be hoefte van meer dan drieduizend. Andere middelen zjjn het in het leven roepen van spoedopleidingen, het geven van vrijstelling van mili taire dienst aan de onderwijzers en het toelaten van gehuwde onder wijzeressen. De beide laatste mid delen worden reeds toegepast. Er is dus bij het onderwijs voor lopig geen werkloosheid te vrezen. Ook de eb van de zestiger jaren be hoeft geen catastrofe te worden a's het onderwijzend personeel zich met kracht op de studie voor nijver heidsonderwijs- en middelbare ak ten werpt. Vermoedelijke toename van het aantal benodigde onder wijzers (en schoollokalen), vergeleken met 1949 Jaar Toename v. h. aantal benodigde onderwijzers t.o.v. '49 1950 1.270 1951 2.440 1952 3.310 1953 6.320 1954 8.930 1955 10.700 1956 11.470 1957 11.750 1958 11.770 1965 '5.9OO Econ. Stat- kwartaalbericht KORTE KERSTVERTELLING door Lou Ste js er In de namiddag, in het uur tus sen licht en donker, als het op straat nog druk is, maar het in de huizen allengs rustiger pleegt te worden, neemt Van Hoogstraten zijn krant ter hand. Het is een oude gewoonte, die hij altijd trouw is gebleven, ook in de jaren, waar in nij zijn gezin van grote zonen en dochters langzaamaan heeft zien wegslinken, ook'in de tijd, waarin zijn vrouw aan het ziekDea lag ge bonden en hij werd voorbereiu op een definitieve scheiding, die toch nog, zoals dat veelal gaat, onver wacht is gekomen. Het rs een van de weinige, oude gebruiken van het gezin Van Hoogstraten, die door de eenzame oude man worden gehand haafd. Vanmiddag echter kan hij er niet toe komen, de krant, dubbel zo dik ais anders, het is het Kerstnum mer, nu reeds ter hand te nemen. Als het meisje in de keuken de weinige borden afwast loopt hij langzaam naar zolder, daar staat hij dan voor de grote kartonnen uuos, die in andere jaren allang naar beneden zou zijn gebracht door rappe jonge handen, de doos met de kerststal en de beelden. Nu staat Van Hoogstraten er naar te turen. Het heeit geen zin de stal nu nog op te zetten, de kinderen, die allen hun gezin hebben en thuis hun Kerstmis vieren, zouden er niets aan hebben. De paar vrien den, die ai en toe aan komen lopen kijken er nauwelijks meer naar om en het meisje Cato, dat misschien gedurende de Kerstdagen even komt voor het eten en het oprui men van de boel, gaat natuurlijk naar haar broertje en zusjes. Neen, de kerststal hoeft nu geen dienst meer te doen. Van Hoogstra ten, langzaam de trap aflopend, denkt er over ze aan een of ander gezin cadeau te doen. Nadien zit hij in het vallende duister met de kaarten voor zich, in. het schijnsel van een kleine schemerlamp vallen ze een voor een neer, klaver-aas, hartenboer, schoppenvrouw, ruitentien. Van Hoogstraten speelt het spel der 'eenzamen, patience. De kaartvrien- den uit vroeger jaren zijn hem een voor een ontvallen. Eerst het oude schoolhoofd, Mertens, twee jaar later de gepensionneerde kolonel Van den Boogerd, kort geleden nog de houtvester uit Zeist. Nu speelt Van Hoogstraten zijn spelletje kaart alleen en terwijl de kaarten hem een voor een uit de vingers glijden, met een korte tik op het gladde tafeltje neervallen, rijzen de oude, vertrouwde gezichten voor hem op, achter zijn vrienden het gelaat van zijn zorgzame, gastvrije vrouw, die de bijeenkomsten thuis altijd zo'n prettige sfeer wist te ge ven. Het is rond etenstijd als Van Hoogstraten eindelijk aan zijn krantje toe komt. Hij zal het maar niet te laat maken, de Nachtmis op kerstdag is er nog en dan komt er in de loop van de dag natuur lijk de nodige visite aanlopen Ver. diept in de lectuur, hoort hij am per de bel. In gedachten loopt hij naar de deur Daar staan zijn doch ter en schoonzoon, achter hen de twee kinderen. Hij had ze niet ver. wacht. Het is een plotselinge druk te in het stille huis, waarin de jongensstemmen hel opklinken. Als de eerste drukte voorbij is en de kamer is omgetoverd in een ge zellige zit, neemt Annie met een resoluut gebaar de kaarten van het tafeltje. Nu geen patience meer! En voor de avond voorbij is, is toch de kerststal naar beneden ge. komen. De jongens helpen uitpak- ken en het is of met ieder beeld de sfeer feestelijker wordt. Als rond twaalf uur door de ra dio de eerste kerstklokken in de kamer galmen, lijkt het oude gezin Van Hoogstraten herboren. In de mahonie-houten doos liggen de kaarten, klaver-aas, hartenboer, schoppenvrouw en hartentien, die nu geen dienst behoeven te doen, de komende dagen. IN het jaar des Heren 167! de winter laat. De her mild geweest; tot jn De stonden de ossen des nacl in de wei. Maar half December trok dunne, koude vriesadem o land. De schepers dreve kudden in de kooien en d loeiden in de benauwenis bedompte stal, alsof ze h hadden naar de wijde he de eindeloze ruimte van h veld. De boeren zaten de god liike dag achter het rokerij genvuur, de grove handel stijve knieën. Ze gingen n als het donkerde en krot kreunend weer omhoog, a. stal de os om eten loeide zaam en onverbiddelijk 1 verveling hen aan. Ze norser en zwijgzamer. Nóg en zwijgzamer dan ze al en ze hoopten in stilte dat gebeuren zou, dat een ei maken aan deze verdoe vereenzaming in de afgt heid van hun doorrookt hi Maar wat zou er kunr beuren in dit gehucht, d duister in de grijze Kempei de strooien daken zó laag dat ze bijna vastvroren grond? MAAR op zekere dag xi van de kant van troepje ruiters. Het waren ten. Ze zaten slecht in de maar droegen musketten vaarlijke degens, en zoc boeren, die voorzichtig d< opening van hun deuren 1< ontdekten wat voor volkje de afgeslotenheid van hui was doorgedrongen, verwe fel hun vrouw en dochter het achterhuis, gchoyen 1 de balk voor hun wankeli ep wachtten af met ingel adem. Het troepje trok naar het dorpsplein tot i voet van de toren. Hier 1 ze halt en in de herberg „I Lindekens", waar Lamber rits de scepter zwaaide m ze kwartier. „Eten"; brulde de lui maar hü dged het in een vr taal, waarvan Lambert ge« tergreep verstond. „EtenJ" „Kannietverstaan!" zei L en zonder verder af te w rende hij weg, om de pasto zeer geleerd was, om ht vragen in zijn grote nood. Zodra de pastoor binnen sprong de luitenant haast Een officier des konings i. met de heren, en hij stapti voren en nodigde de pastoor rig uit om bü het vuur pl nemen. „U spreekt Frans, eerwa „Een beetjeNiet ve leerde het in onze abdü. 1 een Norbertijn, ziet ge... geleden. Maar ik had no gelegenheid me in het spre bekwamen, want, ziet je. ben nooit in Brussel of Par weest," antwoordde de p aarzelend naar woorden zoi Dumoulins glimlachte „Aha, u bent van de Wi dus? Ik heb een broer d was in C: heel onze familie te, dat hij eenmaal kardina worden." De pastoor herademde. E tenant moest wel van goed lovige familie ziin. „Enwérd hu kardina „Nee, meesmuilde de luit „Hij is weggelopen. Maar terzake, u begrijp wü niet voor ons plezier na vervloekte nest gekomen Wii zijn gekomen om uw k vorderen, uw torenklok. Hu mijn orders." Hii haalde een papier u borstzak en gaf het de p< die het langzaam openvo Pastoor Adriaen van Postel de er zwijgend op neer, ma las geen woord, want een ling had hem bevangen regels vervaagden en d grillig op en neer. Want p Adriaen van Postel hield va klok, zoals een moeder var kind kan houden. Hoeveel et al hing zij boven in die toren? Hoeveel eeuwen h met haar .bronzen stem he gezongen van leven en van Zij dreunde de doden naa graf en zij deed de lucht harten der mensen triller vreugde op de feestdager wekte de slapenden. nep venden en zong de lof des die het al geschapen heeft het niet waar zijn," prevek icii mek waai God. laat het niet waar zin Ongelezen gaf hu het terug, rillend als sprakeloos bleef hi) stan grijze hoofd gebogen. V uitenant zweeg, alsof JJ1'. vroedde van het verdrie van hii de oorzaak was. h naar het raam, staarde naa ten en terwijl hil y, loos stond, wijdbeens, a op de heupen, zei hil '!I1L „Ik meen te voelen, met dit bericht verdrie heb. Maar het kan nier Frankrijk is in oorloA -ye hoort tot onze vhaj)„ Élke ben kanonnen nodig- - is een kanon. Elk kanon ons een stap dichter0 torie." Hij draaide zich P

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1949 | | pagina 10