VAN DE KIOK DIE MET KERSTMIS WIEDE LUIDEN I I SOLDATENKERSTMIS IN DE TROPEN i meer KAART Zaterdag 24 December 1949 PAG. 3 w OVERPEINZINGEN Een Kerstverhaal door Tom Koopman eedt dan de eb e nemen maat- en dienen ter een versnelde ïolen en lagere snelde toestro- chten via de srkloosheid pt niet geheel irloed naar de jaar weliswaar 1948, maar dit it in 1952 ten onderwijs, en een extra be rt drieduizend, in het in het oedopleidingen, ;lling van mfli- mderwijzers en ehuwde onder- e laatste mid- toegepast. >nderwijs voor leid te vrezen, stiger jaren be- te worden als soneel zich met voor nijver- niddelbare ak- enarac van igd© onder- loollokalen), iet 1949 v. h. aantal mderwijzers '49 270 440 3l'0 320 930 700 470 750 770 300 rtaalbericht ERTELL1NG e y g e r i het uur tus- als het op laar het m de ger pleegt te n Hoogstraten Het is een ij altijd trouw e jaren, waar- ii grote zonen aan heelt zien e tijd. waarin lekDea lag ge- voorbereiu op ding, die toen gaat, onver, .et is een van uiken van het n, die door de orden gehand- tan hij er niet dubbel zo dik et Kerstnum- ind te nemen. i keuken de st loopt nij daar staat hij Lrtonnen uoos, allang naar bracht door de doos met beelden. Nu n er naar te n zin de stal de kinderen, :bben en thuis zouden er e paar vrien- i komen lopen meer naar om dat misschien tdagen even en het oprui- iat natuurlijk zusjes, loeft nu geen /an Hoogstra- rap aflopend, een of ander het vallende en voor zich, een kleine ze een voor s, hartenboer, entien. Van het spel der >e kaartvrien- zijn hem een erst het oude twee jaar erde kolonel t geleden nog st. Nu speelt ijn spelletje il de kaarten it de vingers e tik op het allen, rijzen ezichten voor rienden het me, gastvrije omsten thuis :r wist te ge- ij d als Van c aan zijn zal het maar de Nachtmis en dan komt dag natuur- inlopen Ver. toort hij am- ten loopt hij an zijn doch- :hter hen de I ze niet ver. selinge druk. waarin de ipklinken. voorbij is en rd in een ge- ïie met een trten van het ënce meer! voorbij is, is beneden ge. ilpen uitpak. jder beeld de door de ra- ikken in de t oude gezin oren. In de liggen de hartenboer, rtentien, die ?en te doen, IN het jaar des Heren 1672 kwam I de winter laat. De herfst was mild geweest; tot jn December stonden de ossen des nachts nog in de wei. Maar half December trok er een dunne, koude vriesadem over het land. De schepers dreven hun kudden in de kooien en de ossen loeiden in de benauwenis van hun bedompte stal, alsof ze heimwee hadden naar de wijde hemel en de eindeloze ruimte van het vrije veld. De boeren zaten de godsganse- lijke dag achter het rokerige plag genvuur, de grove handen op de stijve knieën. Ze gingen naar bed als het donkerde en kropen pas kreunend weer omhoog, als in de stal de os om eten loeide. Lang zaam en onverbiddelijk vrat de verveling hen aan. Ze. werden norser en zwijgzamer. Nóg norser en zwijgzamer dan ze al waren, en ze hoopten in stilte dat er iets gebeuren zou, dat een eind zou maken aan deze verdoemelijke vereenzaming in de afgesloten heid van hun doorrookt hol. Maar wat zou er kunnen ge beuren in dit gehucht, diep en duister in de grijze Kempen, waar de strooien daken zó laag waren, dat ze bijna vastvroren aan de grond? MAAR op zekere dag naderde van de kant van O. een troepje ruiters. Het waren solda ten. Ze zaten slecht in de kleren, maar droegen musketten en ver vaarlijke degens, en zodra de boeren, die voorzichtig door de opening van hun deuren loerden, ontdekten wat voor volkje tot in de afgeslotenheid van hun dorp was doorgedrongen, verwezen ze fel hun vrouw en dochters naar het achterhuis, schoven haastig de balk voor hun wankele deur efi wachtten af met ingehouden adem. Het troepje trok voorbij, naar het dorpsplein tot aan de voet van .de toren. Hier hielden ze halt en in de herberg „De Drii Lindekens", waar Lambert Ger- rits de scepter zwaaide maakten ze kwartier. „Eten", brulde de luitenant, maar hij d§ed het in een vreemde taal, waarvan Lambert geen let tergreep verstond. „EtenJ" „Kannietverstaan!" zei Lambert en zonder verder af te wachten rende hij weg, om de pastoor, die zeer geleerd was, om hulp te vragen in zijn grote nood. Zodra de pastoor binnenkwam sprong de luitenant haastig op. Een officier des konings isheer met de heren, en hij stapte naar voren en nodigde de pastoor zwie rig uit om bij het vuur plaats te nemen. „U spreekt Frans, eerwaarde? „Een beetjeNiet veel. Ik leerde het in onze abdij. Ik ben een Norbertijn, ziet gelang geleden. Maar ik had nooit de gelegenheid me in het spreken te bekwamen, want, ziet feik ben nooit in Brussel of Parijs ge weest," antwoordde de pastoor, aarzelend naar woorden zoekend. Dumoulins glimlachte breed. Aha, u bent van de Witheren dus? Ik heb een broer die abt was in C: heel onze familie hoop te, dat hij eenmaal kardinaal zou worden." De pastoor herademde. De lui tenant moest wel van goede, ge lovige familie zijn.. „Enwérd hu kardinaal?" „Nee, meesmuilde de luitenant. „Hij is weggelopen. Maar terzake, u begrijpt, dat wij niet voor ons plezier naar dit vervloekte nest gekomen zijn. Wij zijn gekomen om uw klok te vorderen, uw torenklok. Hier zijn mijn orders." Hij haalde een papier uit znn borstzak en gaf het de pastoor, die het langzaam openvouwde. Pastoor Adriaen van Postel staar de er zwijgend op neer, maar hij las geen woord, want een duize ling had hem bevangen en de regels vervaagden en dansten grillig op en neer. Want pastoor Adriaen van Postel hield van znn klok, zoals een moeder van haar kind kan houden. Hoeveel, eeuwen al hing zij boven in die norse toren? Hoeveel eeuwen had zu met haar .bronzen stem het lied gezongen van leven en van dood. Zij dreunde de doden naar het graf en zij deed de lucht en de harten der mensen trülen van vreugde op de feestdagen. Zu wekte de slapen den. riep be le venden en zong de lof des Heren die het al geschapen het niet waar zijn." Pr®v®-&®» „God, laat het niet waar zun^ Ongelezen .gaf hu papier 66 staan, het Ook de terug, rillend als sprakeloos bleef hu grijze hoofd gebogen. ^e. luitenant zweeg, alsof hji waar_ vroedde van het verdn £tapte van hu de oorzaak was. 1 i.uj_ naar het raam, staar "zfr™. ten en terwijl hu^ar handen loos stond, wijdbeens. op de heupen, zei hii lan2,'t u „Ik meen te voelen. gecjaan met dit bericht verdr anders heb. Maar het kan ni be_ Frankrijk is in oorlog. We heb_ hoort tot onze vijanden. klok ben kanonnen n°dl£anon brengt kanon. Elk. *atH vic- n stap dich Hij draaide om: „En wat wilt ge? Het is een order, een bevel. Als ik dat be vel niet uit zou voeren, word ik opgehangen. En ziet ge, een touw om de hals is niets, maar er aan hangen, dat is wat anders." De pastoor scheen het niet te horen en kreunde: „Hoe is het mogelijk. Heer in de hemel, hoe is het mogelijk! Een klok is de stem van God en nu wordt zij een wapen, dat bloed en onheil en smart en ellende brengt." Dumoulins haalde de schouders op: „Een theologisch twistgesprek is hier nutteloos, eerwaarde. Me dunkt: het is beter dat ge uw uh uw schaapjes van een en ander op de hoogte brengt." De pastoor wendde zich af om heen te gaan, maar plotseling draaide hij zich fel om: „Maar overmorgen is het Kerstmis, lui tenant. Kerstmis, hoort ge, en bij al wat u lief is, ge zult me toch niet op de geboortedag des Heren zonder klok laten? Een Kerst nacht zonder klok, dat isdat isRome zonder de Paus, of Frankrijk zonder koning. Ge moet me nog enkele dagen de klok laten houden. Ge moét, verstaat ge? Nee. ik bid het u, ik smeek het u, ik bezweer het u in de naam van. Het scheen of de pastoor wilde neerknielen voor de luitenant. Dumoulins echter benam hem ruw het woord: „Geen sprake van! Wij moeten verder: er is nog méér te doen. Mijn besluit is onherroepelijk: vandaag nog gaat de klok uit de toren, en morgen wordt ze weggebracht. Bon jour, monsieur ie curé!" De pastoor draaide zich om en ging met slepende pas naar de deur. Dumoulins, nu weer zeer beleefd, begeleidde hem naar de deur en zei in de opening: „Zeg uw mensen, dat zii mij in alles behulzaam zijn." „Dit is nu een zaak tussen God en u," antwoordde de priester, moeizaam ademend. „En mijn mensen mijn mensen zal ik zelf het voorbeeld geven ROND het middaguur brak een dof-rommelende trom de stilte van de dag. Een voor een, aarzelend, kwa men de mensen naar buiten, be vreesd voor de dingen die komen gingen. Langzaam trokken ze naar het marktplein, waar ze in kleine groepen bij elkaar drom den en schuw-fluisterend spraken over ,de komst der Fransen en over de verdoemelijke diefstal die ze zouden gaan plegen. Het was maar een schamele troep. Een handvol ambachtslie den en boeren van de hei, donker er bevreesd bijeengedromd voor deh erberg „De dry Lindekens". zwijgend wachtend op de dingen die zouden gaan gebeuren. Luitenant Dumoulins kwam naar buiten, gevolgd door zijn dragonders, die zich met het mus ket bij de voet aan weerskanten naast hem plaatsten. Dumoulins monsterde even met een air van lichte minachting het troepje op het plein, haalde een papier te voorschijn, streek naar gewoonte de knevels op en raf felde in het Frans een boodschap af, die geen mens verstond, de Fransen inbegrepen. De luitenant vouwde een twee de vel open en in gebroken Ne derlands riep hij: „Ik dit zeggen ga in uw eigen taal. Luistert: „Vanwege de Koning! Er is bevolen aan luitenant Dumoulins Roger, om te gaan naar het land der Kempen, om in de dorpen, vlekken en ge huchten van hetzelve te vor deren de bronzen en anderszins gegoten klokken uit de torens, en elke vorm van gelui en de zelve te doen vervoeren naar de stad Eindhoven, hoofdstad van het Kempenland." Er steeg nu een gemompel op uit de troep kleumende toehoor ders, maar het ging snel liggen toen Dumoulins zijn stem verhief: „Hem is verleend een mach- t'Hing om te straffen alle in woners en het nemen van re presailles tegen alle ongerech tigheden en ongeregeldheden, die de vijanden zullen begaan. Gedaan te Namen, de dertiende December 1672. Is getekend, Armentières." De stilte duurde voort. Terwijl „t' zijn papier langzaam dicht- monsterde Dumoulins tersluiks de donkere troep vóór "„"J- ,De gezichten waren strak ^,nfispr?kend duister. Toen Du- 21,n order las, was er in ot,?Hu ders langzaam en on- rpwl n een somber verzet ge- geen cJh?enj luidruchtig verzet, h?? t- - raden drift, veel meer ïf.l taaie verzet van een os, die volstrekt aar onbewogen maar laat p™ onverzettelijk ranselen im.men-Weet-niet-wat. in rfp ™unant las deze weerstand ten en hheh°2enheid der fiezich" onbewn?t c?eweurde haar in een tig sampnfk i'f1 vuist; zo krach- over de knnh dat het vel wit ziin kansp? SDande- Hi' woog inzicht en kwam snel tot het diehpiri 7erle* en goedmoe- dreigementt? iken z°uden dan vertoom geweld of machts- hij.,Mijn beste mannekens!" riep troep Stvol Eelach °P uit de ondergrond va/di»"' ml£ een hoon. diepe, verborgen "MifnCbestprulde een soldaat, möulins haasti^i^' ,"1? „Ik wëet, majesté de lTonin?' nen ebben. Et S"0?1 Ja5on' te geven om tl ?nze. Plicht, deze is een Kdnoxi. de vic- ons een stap dichter lotseling tone. Hu draaide zie* oorlog. La guerrp r» £t cf majesté de ff.!' Oorlog! Sa nen ebben. Et is onvP10?- iJ?a2on" te geven em. Ik l'?licht' deze doe, ons te elpe ie?hi: eTri?ep U goede, gehoomm|rfeHlk w-??Nk u niet vragen zal ai i F? zilt. Ik uit de toren uzelf ?e ?len zullen, wij. soWaM té. Vanmiddag!" de sa males" „Ik u enkel vragen de klok morgen weg te rijden op een kar. Naar Eind-oven. Ik et u vrage. Ik et u ook commanderen kunne, ge bieden. Ik u uizen in brand ste ken kan, als gij weigert. Ik echter et u vragen. Wie wil dit doen? Wie?" De stilte duurde voort. „Qui?" brulde de soldaat. „Wie?" drong Dumoulins aan, en een voor een monsterde hij de gezichten vóór hem. Niemand bewoog zich. Er ver roerde geen arm en geen hand en geen voet, en de ogen enkel be wezen, dat er leven stak in dit vast besloten blok. „Qui?" schreeuwde de soldaat opnieuw en: „Wie?" herhaalde Dumoulins, doch nu op de toon van een man, die reeds weet, dat zijn zaak verloren is. De stilte lag als een loden man tel over het plein. „Sacre mille tonnère!" barstte de luitenant los. „Cochons! Gij varkens! Denkt gij te kunnen spotten met la garde de sa mai es- te? Ik u uizen in brand steken zal. Ik uHij zag opeens de hechte geslotenheid van het zwar te mensenblok. Hii voelde de dreiging van de onfekropte, ver zwegen haat, die door één onbe dachtzaam woord zou kunnen losbarsten in een niet te temmen vloed. Dumolins gooide het roer weer om. Dumoulins was jong, maar oud genoeg om te weten, dat er middelen zijn, waarvoor de sterkste man bezwijkt. Hij trok een beurs uit zijn zak en Het de blinkende ducaten rin kelend door zijn handen glijden en stak deze achteloos in de zak. zodat de koorden nog buiten hingen. „Luister!" zei hij toen. „Gij niet arbeiden voor sa majesté voor niets. Wie werkt zijn loon waard is. En dit loon groot zal zijn. Eél groot." Weer danste de beurs in zijn hand. Weer rinkelde het goud. „Dit alles zal ik u geven. Wie?" „Qui?" schreeuwde de soldaat. „Ik!" zei Christoffel Dawans en hii deed een stap naar voren, alsof hij zich los wilde maken van het massieve blok. Hij zag lijkbleek. „En ik!" zei Adriaen Hanegraeff. onverschillig als iemand die bil handslag zijn os verkoopt. Op dat ogenblik begon te klok te luiden, eerst langzaam en sto tend alsof zij kreunde, toen zacht- vloeiend en wenend -en dan drei gend als een dreunende onheils bode De soldaten snelden naar de toren en met hun musketkolven rameiden ze tierend de poort, die langzaam openbrak. Toen sleur den ze iemand naar buiten. Het was de pastoor, die ze vloekend tegen de toren zetten, de armen hoog gestrekt boven het oude, grijze hoofd. CHRISTOFFEL DAWANS is de armste man van de Kempen Hij woont in een huis van leem en fitselstekken, meer een hut dan een huis, meer een beesten stal dan een mensenwoning. Christoffel Dawans is. eenmaal een_welgesteld man geweest, maar in één jaar tiids verloor hij zijn royaal gedoente door het hemel vuur, en zijn enige zoon. die hem een stevige steun bij zijn werk was, door de rode loop. Het jaar daarop stierf zijn vee door de kwade hand en de roest sloeg in zijn gerst, die hij als waardeloos onkruid op moest stoken. Nu is Dawans vrouw ziek. Zij teert weg. Hol en bleek ligt ze op wat vodden in een bedompte hoek. Dawans heeft geen geld, maar toch heeft hii de chirurgijn van Eindhoven erbij gehaald. „Uw vrouw moet lucht hebben, frisse lucht," heeft de chirurgijn gezegd. Dat is te doen want lucht, die is goedkoop. „En ze moet flink eten en goed eten," en hij sprak van vlees, en eieren, en melk, vobral veel melk. Maar dat kon Dawans niet betalen. Hij zal moe ten bedelen of God moet een wonder doen. En nu ziet hij het blinkende goud van de Fransman, dat hii zo gemakkelijk verdienen kan. Hij denkt aan de klok, die met Kerst mis niet meer luiden zal en hij denkt aan Christine, die in haar bedompte hoek te hoesten ligt. Hij voelt zich bleek worden. Hij trilt op de benen en hij slikt iets weg achter in de keel: hij heeft God gebeden om uitkomst. Het kan niet zijn. dat God hem zo verzoeken zou. Christoffel Dawans doet een stap naar voren en roept met schorre stem: „Ik!" En Adriaen Hanegraeff is een smerige lampetter, een niksnut en een hondsvot van een vent. Hij liep van huis weg toen hij zestien was, vervloekt door zijn vader, beweend door zijn moeder. Hij diende als huurling in Spanje en Italië, waar hij met het laagste rapaille roofde en plunderde, en wat hij zó won, werd in smerige braspartijen over de balk ge smeten. Adriaen Hanegraeff is terugge komen, toen zijn been verbrijzeld werd door een paardetrap en hij nergens meer voor dienen kon. Hij sleept nu met dat ene been. Adriaen Hanegraeff is arm en berooid, maar er is geen sterve ling die hem helpen wil. Want hij is een gluiperd, een schelm die men liever kwijt dan rijk is, en die allang uit het dorp zou ziin gestoten, had de pastoor hem niet de hand boven het hoofd ge houden: „Hii is ook een mens. En wie uwer zonder zonden is, werpe de eerste steen." ,En ik!" schreeuwt Hanegraeff en hij stapt naar voren, zijn lin kerbeen sleept even onverschillig achter hem aan., als zijn rauwe stem geklonken neëft. In de gelagkamer van de „Dry Lindekens" strijken Hanegraeff en Dawans het geld op. Op het ogenblik, dat pastoor Adriaen van Postel met de handen om hoog tegen de grijs-verweerde stenen van de toren staat. 'E hadden het nooit mogen hadden het nooit kloeg Christoffel mogen doen!" Dawans. „Zot!" gromde Hanegraeff en knetterend Het hij zijn zweep over de schonkige schoften van de ossen dalen. De tocht vorderde langzaam, „want de klok was zwaar, en de weg was stijf-bevro- ren. De weg liep over de heide en het begon reeds donker te worden. „Weete wel zeker, dat we op de goeie weg zijn? Ik geloof nooit da deedz' de goeie is. We hadden 't al moeten zijn. Allang." Da wans stem sloeg over, alsof hij huilen ging. „Sakkerdesakker!" raasde Ha negraeff. „Zeveraar! Denk-te da'k de weg nie meer weet! Waar zie- de me voor aan, hè? Zo stom as ge zelf bent. hè. Allé, vort luie beesten!" en weer zoefde de zweep op de ruggen der dieren, die lijdzaam voorttrokken, zonder verzet, dof en zwaar en moeizaam voortstappend onder hun zware last. „We hadden het nooit mogen doen, nooit mogen doen," begon Christoffel weer. maar nu stil voor zich uit. „De heler en de steler, 't is allemaal 't zelfde. En de klok is gewijd. Sancta Cathe- rina, staat er op, Sancta Cathe- rina.. ..En morrege is 't Kerst mis. Sta stil!" schreeuwde hij plotseling woest. „Stilstaan, zeg ik! 't Is morrege Kerstmis! Kerst mis!" Adriaen keek hem verbaasd aan: ,En wa dan nog?" „Wa dan nog! Wa dan nog!? We draaien om, zeg ik, omdraaien, versta-de? Mee Kerstmis moeten de klokken luiden. Omdraaien!" „Als ge nie ophoudt mee die praat, ransel ik oe af as die stom me ossen, mee deze zweep, hè?" Het leer knalde fluitend over Dawans hoofd, die ineenkromp en zwijgend verder liep. Het werd nu snel donker. De wind stak op en nu en dan kletste een vlaag natte sneeuw op de klok en op een osserug. „Het is zo donker, zo donker," kreunde Christoffel weer. „Is deez' de goeie weg wel? Is deez' zeker de goeie weg?" Zijn gezel gaf geen antwoord, want de ossen stonden met een schok stil en hij ranselde hun schoften en hun ruggen en hun kop als een bezetene. Christoffel pakte zijn arm vast in een harde greep: „Hou op, in 's hemels naam hou op! Er moet iets zijn. Ze staan te trillen op d'r poten. Het wordt al nacht, Adriaen. Deez' is een heilige nacht. De os sen moeten nou op stal staan. Ze moeten warm staan, mee goei vreten in d're bak want in de stal van Beteljem stond 'nen os, die mee z'nen asem. Hanegraeff vloekte daverend. „Pak da wiel vast!" schreeuwde hij. „We zitten in een gat. Pak vast! Eén.... twee.... hop!" De mannen rukten en trokken aan de zware wielen. Ze kreunden onder het geweld der strakge spannen spieren, maar de wagen stond als vastgevroren. De maan brak door de wolken en het licht schampte langs de klok, die daar roerloos stond. ,,'t Is de klok." zei Dawans. „Ze wil terug in de toren. Ze moet luiden vannacht. Om twaalf uur moet ze luiden. Dan wete de mense da't Kerstmis is. „Vrede op aarde" zeggen ze dan. „Vooruit, kwezel, pak da wiel vast." schreeuwde Adriaen. Op nieuw rukten ze kreunend aan de raderen, maar opnieuw bleef de kar bewegingloos. Ze herhaalden hun pogingen vele malen, zwe tend onder hun wollen mantels. De uren verstreken en hoe ze ook zwoegen mochten, wat ze ook beproefden, de kar stond als een vesting, die niet te nemen is. Toen Heten de ossen hun kop pen zakken, diep, heel diep. In wilde drift greep Hanegraeff zijn zweep en ranselde de dieren vreselijk. Ze hieven de koppen en trappelden met de poten, alsof ze in de verte een geluid hoorden, dat hen vertrouwd en welkom was. Ze spanden de poten. Ze sidderden over hun massieve lijf. Ze stieten witte wolken uit hun opengesperde neusgaten. Ze ruk ten met immense kracht aan de disselboom, en langzaam bewoog de kar, en duim voor duim werd zij opgetrokken uit het diepe gat. Toen braken de riemen. De ossen stoven snuivend weg over het donkere veld. Dreunend stortte de wagen terug en een wiel brak splinterend in twee en de kar kantelde en de klok plofte neer met een doffe, zware slag, die de aarde trillen deed. „Da's de straf!" zei Dawans bleek en bevend. Langzaam liep hij om de klok heen cn betastte haar aarzelend. Zii stond daar recht en blinkend in het maan licht, met de volle rondte van haar boord op de grond, steil, en ongenaakbaar' koud. „Een klok is gewijd, Adriaen. Ik heb 't oe gezegd. Ge kunt er nie mee doen wa ge maar wilt. 't Is nooitIn kille angst greep hij de arm van ziin met gezel. Zijn ogen puilden uit de kassen en met hese stem fluister de hii: „Kijk...." De klok zakte. Het was onloo chenbaar. Langzaam, langzaam zakte ze weg in de hard-bevroren bodem, rechtop, langzaam, lang zaam. De wind ging liggen als bij toverslag. Maar de hemel scheur de open en er stortte een wit licht over de wereld en de aarde brak open en de klok zakte nu snel weg in haar eeuwige schoot. Toen begon het diep, heel diep daaronder te bonzen, nauwelijks hoorbaar eerst, maar dan luider en sneHer, met hamerende kracht. De aarde trilde en gonsde, en luider en luider dreunden de bronzen slagen en de aarde sid derde alsof alle klokken ter we reld in deze Kerstnacht hun stemmen uitstortten over dit dor, oneindig eenzaam heideland. Op een verlaten put langs de binnenweg van O. naar V. be vindt zich een diepe, wijde kuil, die tot aan de rand met drabbig water is gevuld. Er leeft geen enkel leven onder de vale water spiegel, die nimmer rimpelt door een insect of door de vleugel van een overwiekende vogel, of een neerstortend kluit oeverzand. In de meest barre winter wordt dit loden oppervlak niet met ijs be dekt. Dit is de plaats, zo zegt men, waar de klok is weggezonken. En elke Kerstnacht hoort ge de klok bier bonzen, dof en diep. Als ge héél goed luisterten zui ver van geweten bent. 't Is stille nacht, de maan verdwijnt achter wolkenflarden, voortgejaagd door d' Oostenwind. Dan sneeuwt het zacht, een dor blad ritselt tot het in een greppel zijn laatste rustplaats vindt. Een klokje klinkt, en roept de mensen om te vieren v de geboorte van het Goddelijke Wicht. De sneeuw blinkt, terwijl schuifelende voeten zich richten naar door glas in lood schijnend licht. 't Is stille nacht, de maan verdwijnt achter heuvelruggen, begroeid met palm-bomen. Een soldaat houdt wacht, en hoopt een volgend jaar, weer thuis te vieren het Kerstmis zijner dromen. L B. ■jsAA- j-af- éê/vMH fcï-rflKh itfj itffi Tff ^IChéÉ'^lirh^tf tilï lilllUT i MiUUiït htt lifltlT i èk fit i j H iffilT jj' Kt, - DE OPMARS betekende voor de sectie een stille tocht door dorpen, die door de inwoners wa ren verlaten, langs winkels, die met planken waren dichtgespij kerd en over wegen, die aan twee kanten beschermd moesten wor den, om de snipers. Als je de mili tairen had gevraagd of deze actie niet veel van een oorlog in Euro pa had, dan hadden ze gezegd: „Nee, het is niets meer dan meer dan een lange patrouille, met af en toe vuur, maar verder even zwaar en saai als elke patrouille". Na vijf dagen voelden ze hun uniform als een schurft aan het lijf en hun wapen als een vies ding, een soort verstarde adder, waarvoor je haat moest koesteren. Er was niet veel gesproken tij dens die schier eindeloze tochten door de brandende zon. Ze liepen werktuigelijk, naar de stap van de voorman, tot de sergeant zei, dat het genoeg was, en de zweetvlek. ken in de ruggen van de unifor men konden opdrogen. Nu was hun bivak tegen de berghelling, waar ze enigszins be schut waren tegen de nachtelijke koude, die in de bergen zeer hevig kan zijn. In een kuil was een vuur aangelegd. Niemand zou het tegen de berghelling mogen zien. Vijan den komen op het licht af, als mus. kieten, en zijn even venijnig. Van hun regenzeilen hadden ze bedden gemaakt. Daarboven hingen klam boes, aan in de grond gestoken paaltjes. De grond voelde klam aan, door de talloze regens van de laatste weken. Toen de dag geluidloos van hen weggleed, werd het killer. Ze hui verden en kropen dichter naar het vuur, dat soms even opflakkerde en dan groteske mensenschaduwen tegen de berghelling sloeg. Onder de Assemboom stond Tuanakotta, de Ambonnees, op wacht. Hij stond daar als een beeld een felzwart silhouet in een stem mingsfoto. Tuanakotta was een goed soldaat, Wiens voorvaderen reeds samen met de Nederlanders de muren van het oude Jacatra be. stormden. Als een echte zoon van Ambon was Tuanakotta ook sen timenteel van karakter. De lied jes van Ambon, die bijna alle gin gen over de lieflijkheid van de zee en de lucht van zijn eiland, kende hij uit het hoofd. Dikwijls, tijdens wachten in de duisternis, zong Tuanakotta zijn weemoedige wijsjes. Ook nu. Aarzelend kwam de melodie van „Ambon tanah aer 'koe" aandrijven. Het klonk wee moedig en smekend en er lag iets van een ontzettend heimwee in. Het zoete liedje over Ambon be hoorde echt bij deze Kerstavond, ofschoon de woorden vertelden van een gouden eiland in de on metelijke oceaan en niet van de Geboorte in Bethlehem. Een van de soldaten bij het vuur realiseerde het zich pas goed, dat het vandaag Kerstmis was, toen iemand zei: „Wat 'n kerstboom- stem, hè?" Ze wisten ongewijfeld de hele lange dag ai, dat het vandaag Kerstmis was. Maar hier, tegen de berghelling, was de gedachte ge ordend en kwam een beeld van een Kerstmis in Holland hun voor ogen. Ja. ze wisten héél goed, dat het Kerstmis was en dat ze het vreselijk moesten vinden om op het feest van de Geboorte met een moordwapen te lopen. Ze wis ten dat allemaal wel, en 'er was over gesproken ook, maar over tuigd en ontroerd was er eigenlijk niemand. De lange tochten hadden hun denken afgestompt, de opmars had hen omgeven met een gevoel, loze laag, een geluiddicht omhul sel. Maar nu, m«t de wijde nacht hemel boven hun hoofden en het knappend vuur aan hun voeten, Het het omhulsel hier en daar kieren open. Iedereen wist, dat de wereld heel diep gezonken moest zijn, om aan een kribbe te zingen van ,,Een kind is U geboren", terwijl zij moesten rekenen met de dood; maar eerst nu kwamen de gedachten naakt en onverbiddelijk aanstormen. Van morgen was er nog geschoten in een dessa, waar tegenstand geboden werd. Een mortiergranaat doodde een vrouw. Ze had op de dag zelf moeder kunnen wordenWaar jong leven ontwaken zou, wees nu een donkere plek in de bodem de plaats aan waar ze begraven wa ren: de moeder en haar ongeboren kind. De waanzin van alles stond nu achter iedere man. Nu zagen ze in, dat het een nachtmerrie kon zijn. Nu voelden ze de waanzin van het droppen van kerstpakketten in lege munitiekisten. Van een kerst brief van de aalmoezenier in een lege granaathuls, met een oud hemd als herkenningsteken er aan gebon den. Ze zaten stil rond het vuur, ieder met zijn gedachten. „Tja", zei de sergeant plotseling, ,,gek toch, dat Kerstmis zo afhankelijk is van kaarsjes en 'n kerstboom en 'n preek van de oudste pater in de parochieDe aalmoezenier schreef, dat we wel wat op die herders leken, je weet wel, omdat wij ook geen droge draad aan ons lijf hebben. Ja, als kerststem ming afhing van armoede, dan zou ik deze Kerstmis niet gauw verge, ten." De mortierschutter, die de grond- plaat van zijn wapen gebruikte als tafel voor de postbladen die hij beschreef, keek verstoord op. „Hou toch op met dat gezwam over Kerstmis." Hij keek naar het post- blad. In de rechterbovenhoek stond: „Kerstmis 1948, ik weet bij God niet waar „We weten allemaal wel, dat het Kerstmis is!" Zijn stem sloeg wild omhoog: „Dat hoef je niet meer te vertellen!" Hij nam zijn postblad, frommelde het ineen en gooide het in het vuur. De vlammen laaiden even op. Zij keken er naar alsof het een wonder was. Ze ontweken de blikken van hun vriend. Ze wis ten het zó wel: het was moeilijk voor Kees. Hij was net 7 maanden hier en dan denk je nog zo fel. Dat zagen ze aan hem, als de sergeant zei: „Goed schot, Kees! Je leert het nog wel eens." Dat „leren" beteken, de, dat Kees een goed mortier- schutter was. De bewijzen lagen in de dessa beneden.... Kees stond plotseling op, rookte met diepe halen zijn sigaret. Hij liep naar de assemboom, waar Tu anakotta nog steeds de lieflijkheid van zijn eiland bezong. De soldaten om het vuur keken hem na. Ze zeiden het zonder woorden: „Het is zijn eerste Kerstmis, en dan mortierschutter Op een steen vlak bij Tuanakot ta ging Kees zitten en begon te praten over de actie van vandaag. De donkere soldaat zweeg direct, toen Kees ging spreken en ant woordde alleen met een ernstig „ja". Hij keek maar naar de don kere lucht in de verte. Dan was het. alsof hij wakker schrok. Kees vroeg: „Jij bent toch ook Christen, Tuanakotta?" „Ja,", zei deze een voudig. „Dus bij juHie is het van daag ook Kerstmis?" „Ja," zei Tuanakotta. „Op Am bon is het ook Kerstmis. Vandaag hebben de kinderen vrij en de hele dag is het feest. In het kerkje staat dan een kerstboom en overal halen ze de mooie kleren voor de dag" Hij schudde zijn hoofd. „Mooie da gen." Kees staarde naar de zachte gloed van het vuur in de verte. Kerstmis Bij het begin van de opmars was er een gesloten wagen bij het con- vooi. Niemand mocht weten wat er in zat. Ze dachten: Kerstpakket, ten of noodrantsoenen. Maar die zaken werden allemaal door de vliegtuigen gedropt. In hun nieuwsgierigheid verga ten ze het verbod en loerden in de wagen. Er stonden 12 lijkkisten in, voor eventualiteiten KerstmisMisschien was die vrouw vandaag moeder geworden. Maar een mortiergranaat viel in haar huisje. Kees stond op en dwaalde verder zoekend naar iets, dat bij zelf niet begreep. Flarden uit dé brief van de aalmoezenier dwarrelden voor zijn geest. „Kerstvrede is niet de nachtmis, een warme huiskamer en het zin- gen van Stille Nacht, maar Kerst vrede zit binnen in je. Het is net een vuur, dat van binnen begint te branden en alles daaromheen doorgloeit- Kerstmis is niet ge bonden aan plaats en tijd en om standigheden.Weer ging Kees zitten, nu ver bij het vuur van daan. Dat vuur had zijn brief ver brand. De brief, die zijn ouders moeilijke uren zou hebben bezorgd. Want hij schreef over de vrouw en de gesloten auto en er stond in, dat hij genoeg had van de hele wereld. Dat hij de machten hier op aarde haatte, omdat hij op Kerstmis met zijn mortier moest lopen. De aalmoezenier schreef dat de herders misschien de geluk kigste kerstvierders waren. „Wie weet hoe de maatschappij hen ver trapte? Die maatschappij was toen al voos genoeg om de Verlosser on derdak te weigeren! Daarom wil de Christus geboren worden onder het dak van Zijn Vaders tempel. Dat was een tropenhemel, zoals daar bij jullie, ergens in het veld." Kees stond weer op. Die aalmoe, zenier wist veel. Die praatte niet van „Achter de wolken schijnt de zon", maar kwam met dingen waar je wat aan had. „Kerstvrede zoe ken onder een Kerstboom en bij hulsttakjes," schreef hij, „is eigen lijk: niet anders dan drinken om opgewekt te kunnen zijn. Het is een middel, waarvan je weet, dat het je stemming geeft. Ware Kerst vrede komt van binnenuit en kan zelfs celmuren met een warm licht overvloeien...." Kees keek lang naar de nacht hemel, zonder te zien. Dan dwaal de hij terug naar het vuur. „Goeie wacht," zei hij bij het passeren tegen Tuanakotta. Deze bromde iets terug en neuriede weer zijn liefdesliedjes. Bij het vuur deed Kees als de anderen en praatte mee over aller lei. Het was nu stil in hem, zo stil als deze nacht', die wijd over de berg gekoepeld stond. Het vuur was intens gloeiend geworden. ïfcn zachte schijn gleed langs de hel ling tot waar de gespannen klam. boes het licht tegenhielden. De verpleger schreef een postblad, zijn eetketel als schrijftafel gebrui kend. Kees keek de kring rond. Wat kende hij deze jongens nu al! En wat kenden ze hem! Er welde een gevoel van dankbaarheid in h,em op. Het was Kerstmis, en een Kerstmis temidden van makkers, die je begrepen en nu niets vroe gen Later, in de brief voor thuis, vertelde Kees van deze Kerstmis zonder stalletje en kerstboom, maar met een gloeiïijg als van dit wachtvuur in je hart. En hij schreef er bij, dat hij bij het woord „Kerstmis" alleen zou denken aan die stille vrede in je ziel, die vrede met jezelf, bij een gloeiend vuur, terwijl schaduwen langs de berghelling dansten Tom Koopman (BataviaAlkmaar)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1949 | | pagina 11