VAN DE KIOK DIE MET KERSTMIS
WIEDE LUIDEN
I
I
SOLDATENKERSTMIS IN DE TROPEN
i meer
KAART
Zaterdag 24 December 1949
PAG. 3
w
OVERPEINZINGEN
Een Kerstverhaal
door
Tom Koopman
eedt dan de eb
e nemen maat-
en dienen ter
een versnelde
ïolen en lagere
snelde toestro-
chten via de
srkloosheid
pt niet geheel
irloed naar de
jaar weliswaar
1948, maar dit
it in 1952 ten
onderwijs, en
een extra be
rt drieduizend,
in het in het
oedopleidingen,
;lling van mfli-
mderwijzers en
ehuwde onder-
e laatste mid-
toegepast.
>nderwijs voor
leid te vrezen,
stiger jaren be-
te worden als
soneel zich met
voor nijver-
niddelbare ak-
enarac van
igd© onder-
loollokalen),
iet 1949
v. h. aantal
mderwijzers
'49
270
440
3l'0
320
930
700
470
750
770
300
rtaalbericht
ERTELL1NG
e y g e r
i het uur tus-
als het op
laar het m de
ger pleegt te
n Hoogstraten
Het is een
ij altijd trouw
e jaren, waar-
ii grote zonen
aan heelt zien
e tijd. waarin
lekDea lag ge-
voorbereiu op
ding, die toen
gaat, onver,
.et is een van
uiken van het
n, die door de
orden gehand-
tan hij er niet
dubbel zo dik
et Kerstnum-
ind te nemen.
i keuken de
st loopt nij
daar staat hij
Lrtonnen uoos,
allang naar
bracht door
de doos met
beelden. Nu
n er naar te
n zin de stal
de kinderen,
:bben en thuis
zouden er
e paar vrien-
i komen lopen
meer naar om
dat misschien
tdagen even
en het oprui-
iat natuurlijk
zusjes,
loeft nu geen
/an Hoogstra-
rap aflopend,
een of ander
het vallende
en voor zich,
een kleine
ze een voor
s, hartenboer,
entien. Van
het spel der
>e kaartvrien-
zijn hem een
erst het oude
twee jaar
erde kolonel
t geleden nog
st. Nu speelt
ijn spelletje
il de kaarten
it de vingers
e tik op het
allen, rijzen
ezichten voor
rienden het
me, gastvrije
omsten thuis
:r wist te ge-
ij d als Van
c aan zijn
zal het maar
de Nachtmis
en dan komt
dag natuur-
inlopen Ver.
toort hij am-
ten loopt hij
an zijn doch-
:hter hen de
I ze niet ver.
selinge druk.
waarin de
ipklinken.
voorbij is en
rd in een ge-
ïie met een
trten van het
ënce meer!
voorbij is, is
beneden ge.
ilpen uitpak.
jder beeld de
door de ra-
ikken in de
t oude gezin
oren. In de
liggen de
hartenboer,
rtentien, die
?en te doen,
IN het jaar des Heren 1672 kwam
I de winter laat. De herfst was
mild geweest; tot jn December
stonden de ossen des nachts nog
in de wei.
Maar half December trok er een
dunne, koude vriesadem over het
land. De schepers dreven hun
kudden in de kooien en de ossen
loeiden in de benauwenis van hun
bedompte stal, alsof ze heimwee
hadden naar de wijde hemel en
de eindeloze ruimte van het vrije
veld.
De boeren zaten de godsganse-
lijke dag achter het rokerige plag
genvuur, de grove handen op de
stijve knieën. Ze gingen naar bed
als het donkerde en kropen pas
kreunend weer omhoog, als in de
stal de os om eten loeide. Lang
zaam en onverbiddelijk vrat de
verveling hen aan. Ze. werden
norser en zwijgzamer. Nóg norser
en zwijgzamer dan ze al waren,
en ze hoopten in stilte dat er iets
gebeuren zou, dat een eind zou
maken aan deze verdoemelijke
vereenzaming in de afgesloten
heid van hun doorrookt hol.
Maar wat zou er kunnen ge
beuren in dit gehucht, diep en
duister in de grijze Kempen, waar
de strooien daken zó laag waren,
dat ze bijna vastvroren aan de
grond?
MAAR op zekere dag naderde
van de kant van O. een
troepje ruiters. Het waren solda
ten. Ze zaten slecht in de kleren,
maar droegen musketten en ver
vaarlijke degens, en zodra de
boeren, die voorzichtig door de
opening van hun deuren loerden,
ontdekten wat voor volkje tot in
de afgeslotenheid van hun dorp
was doorgedrongen, verwezen ze
fel hun vrouw en dochters naar
het achterhuis, schoven haastig
de balk voor hun wankele deur
efi wachtten af met ingehouden
adem. Het troepje trok voorbij,
naar het dorpsplein tot aan de
voet van .de toren. Hier hielden
ze halt en in de herberg „De Drii
Lindekens", waar Lambert Ger-
rits de scepter zwaaide maakten
ze kwartier.
„Eten", brulde de luitenant,
maar hij d§ed het in een vreemde
taal, waarvan Lambert geen let
tergreep verstond. „EtenJ"
„Kannietverstaan!" zei Lambert
en zonder verder af te wachten
rende hij weg, om de pastoor, die
zeer geleerd was, om hulp te
vragen in zijn grote nood.
Zodra de pastoor binnenkwam
sprong de luitenant haastig op.
Een officier des konings isheer
met de heren, en hij stapte naar
voren en nodigde de pastoor zwie
rig uit om bij het vuur plaats te
nemen.
„U spreekt Frans, eerwaarde?
„Een beetjeNiet veel. Ik
leerde het in onze abdij. Ik ben
een Norbertijn, ziet gelang
geleden. Maar ik had nooit de
gelegenheid me in het spreken te
bekwamen, want, ziet feik
ben nooit in Brussel of Parijs ge
weest," antwoordde de pastoor,
aarzelend naar woorden zoekend.
Dumoulins glimlachte breed.
Aha, u bent van de Witheren
dus? Ik heb een broer die abt
was in C: heel onze familie hoop
te, dat hij eenmaal kardinaal zou
worden."
De pastoor herademde. De lui
tenant moest wel van goede, ge
lovige familie zijn..
„Enwérd hu kardinaal?"
„Nee, meesmuilde de luitenant.
„Hij is weggelopen.
Maar terzake, u begrijpt, dat
wij niet voor ons plezier naar dit
vervloekte nest gekomen zijn.
Wij zijn gekomen om uw klok te
vorderen, uw torenklok. Hier zijn
mijn orders."
Hij haalde een papier uit znn
borstzak en gaf het de pastoor,
die het langzaam openvouwde.
Pastoor Adriaen van Postel staar
de er zwijgend op neer, maar hij
las geen woord, want een duize
ling had hem bevangen en de
regels vervaagden en dansten
grillig op en neer. Want pastoor
Adriaen van Postel hield van znn
klok, zoals een moeder van haar
kind kan houden. Hoeveel, eeuwen
al hing zij boven in die norse
toren? Hoeveel eeuwen had zu
met haar .bronzen stem het lied
gezongen van leven en van dood.
Zij dreunde de doden naar het
graf en zij deed de lucht en de
harten der mensen trülen van
vreugde op de feestdagen. Zu
wekte de slapen den. riep be le
venden en zong de lof des Heren
die het al geschapen
het niet waar zijn." Pr®v®-&®»
„God, laat het niet waar zun^
Ongelezen .gaf hu papier
66 staan, het
Ook de
terug, rillend als
sprakeloos bleef hu
grijze hoofd gebogen. ^e.
luitenant zweeg, alsof hji waar_
vroedde van het verdn £tapte
van hu de oorzaak was. 1 i.uj_
naar het raam, staar "zfr™.
ten en terwijl hu^ar handen
loos stond, wijdbeens.
op de heupen, zei hii lan2,'t u
„Ik meen te voelen. gecjaan
met dit bericht verdr anders
heb. Maar het kan ni be_
Frankrijk is in oorlog. We heb_
hoort tot onze vijanden. klok
ben kanonnen n°dl£anon brengt
kanon. Elk. *atH vic-
n stap dich
Hij draaide
om: „En wat wilt ge? Het is een
order, een bevel. Als ik dat be
vel niet uit zou voeren, word ik
opgehangen. En ziet ge, een touw
om de hals is niets, maar er aan
hangen, dat is wat anders." De
pastoor scheen het niet te horen
en kreunde: „Hoe is het mogelijk.
Heer in de hemel, hoe is het
mogelijk! Een klok is de stem van
God en nu wordt zij een wapen,
dat bloed en onheil en smart en
ellende brengt."
Dumoulins haalde de schouders
op: „Een theologisch twistgesprek
is hier nutteloos, eerwaarde. Me
dunkt: het is beter dat ge uw
uh uw schaapjes van een en
ander op de hoogte brengt."
De pastoor wendde zich af om
heen te gaan, maar plotseling
draaide hij zich fel om: „Maar
overmorgen is het Kerstmis, lui
tenant. Kerstmis, hoort ge, en bij
al wat u lief is, ge zult me toch
niet op de geboortedag des Heren
zonder klok laten? Een Kerst
nacht zonder klok, dat isdat
isRome zonder de Paus, of
Frankrijk zonder koning. Ge moet
me nog enkele dagen de klok
laten houden. Ge moét, verstaat
ge? Nee. ik bid het u, ik smeek
het u, ik bezweer het u in de
naam van.
Het scheen of de pastoor wilde
neerknielen voor de luitenant.
Dumoulins echter benam hem
ruw het woord: „Geen sprake
van! Wij moeten verder: er is
nog méér te doen. Mijn besluit is
onherroepelijk: vandaag nog gaat
de klok uit de toren, en morgen
wordt ze weggebracht. Bon
jour, monsieur ie curé!"
De pastoor draaide zich om en
ging met slepende pas naar de
deur. Dumoulins, nu weer zeer
beleefd, begeleidde hem naar de
deur en zei in de opening: „Zeg
uw mensen, dat zii mij in alles
behulzaam zijn."
„Dit is nu een zaak tussen God
en u," antwoordde de priester,
moeizaam ademend. „En mijn
mensen mijn mensen zal ik
zelf het voorbeeld geven
ROND het middaguur brak een
dof-rommelende trom de stilte
van de dag.
Een voor een, aarzelend, kwa
men de mensen naar buiten, be
vreesd voor de dingen die komen
gingen. Langzaam trokken ze
naar het marktplein, waar ze in
kleine groepen bij elkaar drom
den en schuw-fluisterend spraken
over ,de komst der Fransen en
over de verdoemelijke diefstal die
ze zouden gaan plegen.
Het was maar een schamele
troep. Een handvol ambachtslie
den en boeren van de hei, donker
er bevreesd bijeengedromd voor
deh erberg „De dry Lindekens".
zwijgend wachtend op de dingen
die zouden gaan gebeuren.
Luitenant Dumoulins kwam
naar buiten, gevolgd door zijn
dragonders, die zich met het mus
ket bij de voet aan weerskanten
naast hem plaatsten.
Dumoulins monsterde even met
een air van lichte minachting het
troepje op het plein, haalde een
papier te voorschijn, streek naar
gewoonte de knevels op en raf
felde in het Frans een boodschap
af, die geen mens verstond, de
Fransen inbegrepen.
De luitenant vouwde een twee
de vel open en in gebroken Ne
derlands riep hij: „Ik dit zeggen
ga in uw eigen taal. Luistert:
„Vanwege de Koning!
Er is bevolen aan luitenant
Dumoulins Roger, om te gaan
naar het land der Kempen, om
in de dorpen, vlekken en ge
huchten van hetzelve te vor
deren de bronzen en anderszins
gegoten klokken uit de torens,
en elke vorm van gelui en de
zelve te doen vervoeren naar
de stad Eindhoven, hoofdstad
van het Kempenland."
Er steeg nu een gemompel op
uit de troep kleumende toehoor
ders, maar het ging snel liggen
toen Dumoulins zijn stem verhief:
„Hem is verleend een mach-
t'Hing om te straffen alle in
woners en het nemen van re
presailles tegen alle ongerech
tigheden en ongeregeldheden,
die de vijanden zullen begaan.
Gedaan te Namen,
de dertiende December 1672.
Is getekend,
Armentières."
De stilte duurde voort. Terwijl
„t' zijn papier langzaam dicht-
monsterde Dumoulins
tersluiks de donkere troep vóór
"„"J- ,De gezichten waren strak
^,nfispr?kend duister. Toen Du-
21,n order las, was er in
ot,?Hu ders langzaam en on-
rpwl n een somber verzet ge-
geen cJh?enj luidruchtig verzet,
h?? t- - raden drift, veel meer
ïf.l taaie verzet van een os, die
volstrekt aar onbewogen maar
laat p™ onverzettelijk ranselen
im.men-Weet-niet-wat.
in rfp ™unant las deze weerstand
ten en hheh°2enheid der fiezich"
onbewn?t c?eweurde haar in een
tig sampnfk i'f1 vuist; zo krach-
over de knnh dat het vel wit
ziin kansp? SDande- Hi' woog
inzicht en kwam snel tot het
diehpiri 7erle* en goedmoe-
dreigementt? iken z°uden dan
vertoom geweld of machts-
hij.,Mijn beste mannekens!" riep
troep Stvol Eelach °P uit de
ondergrond va/di»"' ml£ een
hoon. diepe, verborgen
"MifnCbestprulde een soldaat,
möulins haasti^i^' ,"1?
„Ik wëet,
majesté de lTonin?'
nen ebben. Et S"0?1 Ja5on'
te geven om tl ?nze. Plicht, deze
is een Kdnoxi. de vic-
ons een stap dichter lotseling
tone. Hu draaide zie*
oorlog. La guerrp r» £t cf
majesté de ff.!' Oorlog! Sa
nen ebben. Et is onvP10?- iJ?a2on"
te geven em. Ik l'?licht' deze
doe, ons te elpe ie?hi: eTri?ep U
goede, gehoomm|rfeHlk w-??Nk
u niet vragen zal ai i F? zilt. Ik
uit de toren uzelf ?e ?len
zullen, wij. soWaM
té. Vanmiddag!" de sa males"
„Ik u enkel vragen de klok
morgen weg te rijden op een kar.
Naar Eind-oven. Ik et u vrage. Ik
et u ook commanderen kunne, ge
bieden. Ik u uizen in brand ste
ken kan, als gij weigert. Ik echter
et u vragen. Wie wil dit doen?
Wie?"
De stilte duurde voort.
„Qui?" brulde de soldaat.
„Wie?" drong Dumoulins aan,
en een voor een monsterde hij de
gezichten vóór hem.
Niemand bewoog zich. Er ver
roerde geen arm en geen hand en
geen voet, en de ogen enkel be
wezen, dat er leven stak in dit
vast besloten blok.
„Qui?" schreeuwde de soldaat
opnieuw en: „Wie?" herhaalde
Dumoulins, doch nu op de toon
van een man, die reeds weet, dat
zijn zaak verloren is.
De stilte lag als een loden man
tel over het plein.
„Sacre mille tonnère!" barstte
de luitenant los. „Cochons! Gij
varkens! Denkt gij te kunnen
spotten met la garde de sa mai es-
te? Ik u uizen in brand steken
zal. Ik uHij zag opeens de
hechte geslotenheid van het zwar
te mensenblok. Hii voelde de
dreiging van de onfekropte, ver
zwegen haat, die door één onbe
dachtzaam woord zou kunnen
losbarsten in een niet te temmen
vloed. Dumolins gooide het roer
weer om. Dumoulins was jong,
maar oud genoeg om te weten,
dat er middelen zijn, waarvoor de
sterkste man bezwijkt.
Hij trok een beurs uit zijn zak
en Het de blinkende ducaten rin
kelend door zijn handen glijden
en stak deze achteloos in de zak.
zodat de koorden nog buiten
hingen.
„Luister!" zei hij toen. „Gij niet
arbeiden voor sa majesté voor
niets. Wie werkt zijn loon waard
is. En dit loon groot zal zijn. Eél
groot." Weer danste de beurs in
zijn hand. Weer rinkelde het
goud. „Dit alles zal ik u geven.
Wie?"
„Qui?" schreeuwde de soldaat.
„Ik!" zei Christoffel Dawans en
hii deed een stap naar voren,
alsof hij zich los wilde maken
van het massieve blok. Hij zag
lijkbleek.
„En ik!" zei Adriaen Hanegraeff.
onverschillig als iemand die bil
handslag zijn os verkoopt.
Op dat ogenblik begon te klok
te luiden, eerst langzaam en sto
tend alsof zij kreunde, toen zacht-
vloeiend en wenend -en dan drei
gend als een dreunende onheils
bode
De soldaten snelden naar de
toren en met hun musketkolven
rameiden ze tierend de poort, die
langzaam openbrak. Toen sleur
den ze iemand naar buiten. Het
was de pastoor, die ze vloekend
tegen de toren zetten, de armen
hoog gestrekt boven het oude,
grijze hoofd.
CHRISTOFFEL DAWANS is de
armste man van de Kempen
Hij woont in een huis van leem
en fitselstekken, meer een hut
dan een huis, meer een beesten
stal dan een mensenwoning.
Christoffel Dawans is. eenmaal
een_welgesteld man geweest, maar
in één jaar tiids verloor hij zijn
royaal gedoente door het hemel
vuur, en zijn enige zoon. die hem
een stevige steun bij zijn werk
was, door de rode loop. Het jaar
daarop stierf zijn vee door de
kwade hand en de roest sloeg in
zijn gerst, die hij als waardeloos
onkruid op moest stoken.
Nu is Dawans vrouw ziek. Zij
teert weg. Hol en bleek ligt ze
op wat vodden in een bedompte
hoek. Dawans heeft geen geld,
maar toch heeft hii de chirurgijn
van Eindhoven erbij gehaald.
„Uw vrouw moet lucht hebben,
frisse lucht," heeft de chirurgijn
gezegd. Dat is te doen want lucht,
die is goedkoop. „En ze moet flink
eten en goed eten," en hij sprak
van vlees, en eieren, en melk,
vobral veel melk. Maar dat kon
Dawans niet betalen. Hij zal moe
ten bedelen of God moet een
wonder doen.
En nu ziet hij het blinkende
goud van de Fransman, dat hii zo
gemakkelijk verdienen kan. Hij
denkt aan de klok, die met Kerst
mis niet meer luiden zal en
hij denkt aan Christine, die in
haar bedompte hoek te hoesten
ligt. Hij voelt zich bleek worden.
Hij trilt op de benen en hij slikt
iets weg achter in de keel: hij
heeft God gebeden om uitkomst.
Het kan niet zijn. dat God hem
zo verzoeken zou.
Christoffel Dawans doet een
stap naar voren en roept met
schorre stem: „Ik!"
En Adriaen Hanegraeff is een
smerige lampetter, een niksnut
en een hondsvot van een vent.
Hij liep van huis weg toen hij
zestien was, vervloekt door zijn
vader, beweend door zijn moeder.
Hij diende als huurling in Spanje
en Italië, waar hij met het laagste
rapaille roofde en plunderde, en
wat hij zó won, werd in smerige
braspartijen over de balk ge
smeten.
Adriaen Hanegraeff is terugge
komen, toen zijn been verbrijzeld
werd door een paardetrap en hij
nergens meer voor dienen kon.
Hij sleept nu met dat ene been.
Adriaen Hanegraeff is arm en
berooid, maar er is geen sterve
ling die hem helpen wil. Want hij
is een gluiperd, een schelm die
men liever kwijt dan rijk is, en
die allang uit het dorp zou ziin
gestoten, had de pastoor hem niet
de hand boven het hoofd ge
houden: „Hii is ook een mens.
En wie uwer zonder zonden is,
werpe de eerste steen."
,En ik!" schreeuwt Hanegraeff
en hij stapt naar voren, zijn lin
kerbeen sleept even onverschillig
achter hem aan., als zijn rauwe
stem geklonken neëft.
In de gelagkamer van de „Dry
Lindekens" strijken Hanegraeff
en Dawans het geld op. Op het
ogenblik, dat pastoor Adriaen
van Postel met de handen om
hoog tegen de grijs-verweerde
stenen van de toren staat.
'E hadden
het nooit mogen
hadden het nooit
kloeg Christoffel
mogen doen!"
Dawans.
„Zot!" gromde Hanegraeff en
knetterend Het hij zijn zweep
over de schonkige schoften van
de ossen dalen. De tocht vorderde
langzaam, „want de klok was
zwaar, en de weg was stijf-bevro-
ren. De weg liep over de heide
en het begon reeds donker te
worden.
„Weete wel zeker, dat we op
de goeie weg zijn? Ik geloof nooit
da deedz' de goeie is. We hadden
't al moeten zijn. Allang." Da
wans stem sloeg over, alsof hij
huilen ging.
„Sakkerdesakker!" raasde Ha
negraeff. „Zeveraar! Denk-te da'k
de weg nie meer weet! Waar zie-
de me voor aan, hè? Zo stom as
ge zelf bent. hè. Allé, vort luie
beesten!" en weer zoefde de
zweep op de ruggen der dieren,
die lijdzaam voorttrokken, zonder
verzet, dof en zwaar en moeizaam
voortstappend onder hun zware
last.
„We hadden het nooit mogen
doen, nooit mogen doen," begon
Christoffel weer. maar nu stil
voor zich uit. „De heler en de
steler, 't is allemaal 't zelfde. En
de klok is gewijd. Sancta Cathe-
rina, staat er op, Sancta Cathe-
rina.. ..En morrege is 't Kerst
mis. Sta stil!" schreeuwde hij
plotseling woest. „Stilstaan, zeg
ik! 't Is morrege Kerstmis! Kerst
mis!"
Adriaen keek hem verbaasd
aan: ,En wa dan nog?"
„Wa dan nog! Wa dan nog!? We
draaien om, zeg ik, omdraaien,
versta-de? Mee Kerstmis moeten
de klokken luiden. Omdraaien!"
„Als ge nie ophoudt mee die
praat, ransel ik oe af as die stom
me ossen, mee deze zweep, hè?"
Het leer knalde fluitend over
Dawans hoofd, die ineenkromp en
zwijgend verder liep.
Het werd nu snel donker. De
wind stak op en nu en dan kletste
een vlaag natte sneeuw op de
klok en op een osserug.
„Het is zo donker, zo donker,"
kreunde Christoffel weer. „Is
deez' de goeie weg wel? Is deez'
zeker de goeie weg?"
Zijn gezel gaf geen antwoord,
want de ossen stonden met een
schok stil en hij ranselde hun
schoften en hun ruggen en hun
kop als een bezetene. Christoffel
pakte zijn arm vast in een harde
greep: „Hou op, in 's hemels
naam hou op! Er moet iets zijn.
Ze staan te trillen op d'r poten.
Het wordt al nacht, Adriaen.
Deez' is een heilige nacht. De os
sen moeten nou op stal staan. Ze
moeten warm staan, mee goei
vreten in d're bak want in de
stal van Beteljem stond 'nen os,
die mee z'nen asem.
Hanegraeff vloekte daverend.
„Pak da wiel vast!" schreeuwde
hij. „We zitten in een gat. Pak
vast! Eén.... twee.... hop!" De
mannen rukten en trokken aan
de zware wielen. Ze kreunden
onder het geweld der strakge
spannen spieren, maar de wagen
stond als vastgevroren.
De maan brak door de wolken
en het licht schampte langs de
klok, die daar roerloos stond.
,,'t Is de klok." zei Dawans. „Ze
wil terug in de toren. Ze moet
luiden vannacht. Om twaalf uur
moet ze luiden. Dan wete de
mense da't Kerstmis is. „Vrede
op aarde" zeggen ze dan.
„Vooruit, kwezel, pak da wiel
vast." schreeuwde Adriaen. Op
nieuw rukten ze kreunend aan de
raderen, maar opnieuw bleef de
kar bewegingloos. Ze herhaalden
hun pogingen vele malen, zwe
tend onder hun wollen mantels.
De uren verstreken en hoe ze
ook zwoegen mochten, wat ze ook
beproefden, de kar stond als een
vesting, die niet te nemen is.
Toen Heten de ossen hun kop
pen zakken, diep, heel diep.
In wilde drift greep Hanegraeff
zijn zweep en ranselde de dieren
vreselijk. Ze hieven de koppen
en trappelden met de poten, alsof
ze in de verte een geluid hoorden,
dat hen vertrouwd en welkom
was. Ze spanden de poten. Ze
sidderden over hun massieve lijf.
Ze stieten witte wolken uit hun
opengesperde neusgaten. Ze ruk
ten met immense kracht aan de
disselboom, en langzaam bewoog
de kar, en duim voor duim werd
zij opgetrokken uit het diepe gat.
Toen braken de riemen. De ossen
stoven snuivend weg over het
donkere veld. Dreunend stortte
de wagen terug en een wiel brak
splinterend in twee en de kar
kantelde en de klok plofte neer
met een doffe, zware slag, die de
aarde trillen deed.
„Da's de straf!" zei Dawans
bleek en bevend. Langzaam liep
hij om de klok heen cn betastte
haar aarzelend. Zii stond daar
recht en blinkend in het maan
licht, met de volle rondte van
haar boord op de grond, steil, en
ongenaakbaar' koud.
„Een klok is gewijd, Adriaen.
Ik heb 't oe gezegd. Ge kunt er
nie mee doen wa ge maar wilt.
't Is nooitIn kille angst
greep hij de arm van ziin met
gezel. Zijn ogen puilden uit de
kassen en met hese stem fluister
de hii: „Kijk...."
De klok zakte. Het was onloo
chenbaar. Langzaam, langzaam
zakte ze weg in de hard-bevroren
bodem, rechtop, langzaam, lang
zaam.
De wind ging liggen als bij
toverslag. Maar de hemel scheur
de open en er stortte een wit licht
over de wereld en de aarde brak
open en de klok zakte nu snel
weg in haar eeuwige schoot.
Toen begon het diep, heel diep
daaronder te bonzen, nauwelijks
hoorbaar eerst, maar dan luider
en sneHer, met hamerende kracht.
De aarde trilde en gonsde, en
luider en luider dreunden de
bronzen slagen en de aarde sid
derde alsof alle klokken ter we
reld in deze Kerstnacht hun
stemmen uitstortten over dit dor,
oneindig eenzaam heideland.
Op een verlaten put langs de
binnenweg van O. naar V. be
vindt zich een diepe, wijde kuil,
die tot aan de rand met drabbig
water is gevuld. Er leeft geen
enkel leven onder de vale water
spiegel, die nimmer rimpelt door
een insect of door de vleugel van
een overwiekende vogel, of een
neerstortend kluit oeverzand. In
de meest barre winter wordt dit
loden oppervlak niet met ijs be
dekt.
Dit is de plaats, zo zegt men,
waar de klok is weggezonken.
En elke Kerstnacht hoort ge de
klok bier bonzen, dof en diep. Als
ge héél goed luisterten zui
ver van geweten bent.
't Is stille nacht, de maan verdwijnt achter
wolkenflarden, voortgejaagd door d' Oostenwind.
Dan sneeuwt het zacht, een dor blad ritselt
tot het in een greppel zijn laatste rustplaats vindt.
Een klokje klinkt, en roept de mensen om te vieren
v de geboorte van het Goddelijke Wicht.
De sneeuw blinkt, terwijl schuifelende voeten zich
richten naar door glas in lood schijnend licht.
't Is stille nacht, de maan verdwijnt achter
heuvelruggen, begroeid met palm-bomen.
Een soldaat houdt wacht, en hoopt een volgend
jaar, weer thuis te vieren het Kerstmis zijner dromen.
L B.
■jsAA- j-af- éê/vMH fcï-rflKh itfj itffi Tff ^IChéÉ'^lirh^tf tilï lilllUT i MiUUiït htt lifltlT i èk fit i j H iffilT jj' Kt,
-
DE OPMARS betekende voor de
sectie een stille tocht door
dorpen, die door de inwoners wa
ren verlaten, langs winkels, die
met planken waren dichtgespij
kerd en over wegen, die aan twee
kanten beschermd moesten wor
den, om de snipers. Als je de mili
tairen had gevraagd of deze actie
niet veel van een oorlog in Euro
pa had, dan hadden ze gezegd:
„Nee, het is niets meer dan meer
dan een lange patrouille, met af en
toe vuur, maar verder even zwaar
en saai als elke patrouille".
Na vijf dagen voelden ze hun
uniform als een schurft aan het
lijf en hun wapen als een vies
ding, een soort verstarde adder,
waarvoor je haat moest koesteren.
Er was niet veel gesproken tij
dens die schier eindeloze tochten
door de brandende zon. Ze liepen
werktuigelijk, naar de stap van de
voorman, tot de sergeant zei, dat
het genoeg was, en de zweetvlek.
ken in de ruggen van de unifor
men konden opdrogen.
Nu was hun bivak tegen de
berghelling, waar ze enigszins be
schut waren tegen de nachtelijke
koude, die in de bergen zeer hevig
kan zijn. In een kuil was een vuur
aangelegd. Niemand zou het tegen
de berghelling mogen zien. Vijan
den komen op het licht af, als mus.
kieten, en zijn even venijnig. Van
hun regenzeilen hadden ze bedden
gemaakt. Daarboven hingen klam
boes, aan in de grond gestoken
paaltjes. De grond voelde klam
aan, door de talloze regens van de
laatste weken.
Toen de dag geluidloos van hen
weggleed, werd het killer. Ze hui
verden en kropen dichter naar het
vuur, dat soms even opflakkerde
en dan groteske mensenschaduwen
tegen de berghelling sloeg.
Onder de Assemboom stond
Tuanakotta, de Ambonnees, op
wacht. Hij stond daar als een beeld
een felzwart silhouet in een stem
mingsfoto. Tuanakotta was een
goed soldaat, Wiens voorvaderen
reeds samen met de Nederlanders
de muren van het oude Jacatra be.
stormden. Als een echte zoon van
Ambon was Tuanakotta ook sen
timenteel van karakter. De lied
jes van Ambon, die bijna alle gin
gen over de lieflijkheid van de
zee en de lucht van zijn eiland,
kende hij uit het hoofd. Dikwijls,
tijdens wachten in de duisternis,
zong Tuanakotta zijn weemoedige
wijsjes. Ook nu. Aarzelend kwam
de melodie van „Ambon tanah aer
'koe" aandrijven. Het klonk wee
moedig en smekend en er lag iets
van een ontzettend heimwee in.
Het zoete liedje over Ambon be
hoorde echt bij deze Kerstavond,
ofschoon de woorden vertelden
van een gouden eiland in de on
metelijke oceaan en niet van de
Geboorte in Bethlehem.
Een van de soldaten bij het vuur
realiseerde het zich pas goed, dat
het vandaag Kerstmis was, toen
iemand zei: „Wat 'n kerstboom-
stem, hè?"
Ze wisten ongewijfeld de hele
lange dag ai, dat het vandaag
Kerstmis was. Maar hier, tegen de
berghelling, was de gedachte ge
ordend en kwam een beeld van
een Kerstmis in Holland hun voor
ogen. Ja. ze wisten héél goed, dat
het Kerstmis was en dat ze het
vreselijk moesten vinden om op
het feest van de Geboorte met
een moordwapen te lopen. Ze wis
ten dat allemaal wel, en 'er was
over gesproken ook, maar over
tuigd en ontroerd was er eigenlijk
niemand. De lange tochten hadden
hun denken afgestompt, de opmars
had hen omgeven met een gevoel,
loze laag, een geluiddicht omhul
sel.
Maar nu, m«t de wijde nacht
hemel boven hun hoofden en het
knappend vuur aan hun voeten, Het
het omhulsel hier en daar kieren
open.
Iedereen wist, dat de wereld heel
diep gezonken moest zijn, om aan
een kribbe te zingen van ,,Een kind
is U geboren", terwijl zij moesten
rekenen met de dood; maar eerst
nu kwamen de gedachten naakt en
onverbiddelijk aanstormen. Van
morgen was er nog geschoten in
een dessa, waar tegenstand geboden
werd. Een mortiergranaat doodde
een vrouw. Ze had op de dag zelf
moeder kunnen wordenWaar
jong leven ontwaken zou, wees nu
een donkere plek in de bodem de
plaats aan waar ze begraven wa
ren: de moeder en haar ongeboren
kind. De waanzin van alles stond
nu achter iedere man. Nu zagen ze
in, dat het een nachtmerrie kon
zijn. Nu voelden ze de waanzin van
het droppen van kerstpakketten in
lege munitiekisten. Van een kerst
brief van de aalmoezenier in een
lege granaathuls, met een oud hemd
als herkenningsteken er aan gebon
den. Ze zaten stil rond het vuur,
ieder met zijn gedachten. „Tja",
zei de sergeant plotseling, ,,gek
toch, dat Kerstmis zo afhankelijk
is van kaarsjes en 'n kerstboom en
'n preek van de oudste pater in de
parochieDe aalmoezenier
schreef, dat we wel wat op die
herders leken, je weet wel, omdat
wij ook geen droge draad aan
ons lijf hebben. Ja, als kerststem
ming afhing van armoede, dan zou
ik deze Kerstmis niet gauw verge,
ten."
De mortierschutter, die de grond-
plaat van zijn wapen gebruikte als
tafel voor de postbladen die hij
beschreef, keek verstoord op. „Hou
toch op met dat gezwam over
Kerstmis." Hij keek naar het post-
blad. In de rechterbovenhoek stond:
„Kerstmis 1948, ik weet bij God niet
waar
„We weten allemaal wel, dat het
Kerstmis is!" Zijn stem sloeg wild
omhoog: „Dat hoef je niet meer te
vertellen!" Hij nam zijn postblad,
frommelde het ineen en gooide het
in het vuur. De vlammen laaiden
even op. Zij keken er naar alsof
het een wonder was. Ze ontweken
de blikken van hun vriend. Ze wis
ten het zó wel: het was moeilijk
voor Kees. Hij was net 7 maanden
hier en dan denk je nog zo fel. Dat
zagen ze aan hem, als de sergeant
zei: „Goed schot, Kees! Je leert het
nog wel eens." Dat „leren" beteken,
de, dat Kees een goed mortier-
schutter was. De bewijzen lagen in
de dessa beneden....
Kees stond plotseling op, rookte
met diepe halen zijn sigaret. Hij
liep naar de assemboom, waar Tu
anakotta nog steeds de lieflijkheid
van zijn eiland bezong. De soldaten
om het vuur keken hem na. Ze
zeiden het zonder woorden: „Het is
zijn eerste Kerstmis, en dan
mortierschutter
Op een steen vlak bij Tuanakot
ta ging Kees zitten en begon te
praten over de actie van vandaag.
De donkere soldaat zweeg direct,
toen Kees ging spreken en ant
woordde alleen met een ernstig
„ja". Hij keek maar naar de don
kere lucht in de verte. Dan was
het. alsof hij wakker schrok. Kees
vroeg: „Jij bent toch ook Christen,
Tuanakotta?" „Ja,", zei deze een
voudig. „Dus bij juHie is het van
daag ook Kerstmis?"
„Ja," zei Tuanakotta. „Op Am
bon is het ook Kerstmis. Vandaag
hebben de kinderen vrij en de hele
dag is het feest. In het kerkje staat
dan een kerstboom en overal halen
ze de mooie kleren voor de dag"
Hij schudde zijn hoofd. „Mooie da
gen."
Kees staarde naar de zachte
gloed van het vuur in de verte.
Kerstmis
Bij het begin van de opmars was
er een gesloten wagen bij het con-
vooi. Niemand mocht weten wat
er in zat. Ze dachten: Kerstpakket,
ten of noodrantsoenen. Maar die
zaken werden allemaal door de
vliegtuigen gedropt.
In hun nieuwsgierigheid verga
ten ze het verbod en loerden in
de wagen. Er stonden 12 lijkkisten
in, voor eventualiteiten
KerstmisMisschien was die
vrouw vandaag moeder geworden.
Maar een mortiergranaat viel in
haar huisje.
Kees stond op en dwaalde verder
zoekend naar iets, dat bij zelf niet
begreep. Flarden uit dé brief van
de aalmoezenier dwarrelden voor
zijn geest.
„Kerstvrede is niet de nachtmis,
een warme huiskamer en het zin-
gen van Stille Nacht, maar Kerst
vrede zit binnen in je. Het is net
een vuur, dat van binnen begint
te branden en alles daaromheen
doorgloeit- Kerstmis is niet ge
bonden aan plaats en tijd en om
standigheden.Weer ging Kees
zitten, nu ver bij het vuur van
daan. Dat vuur had zijn brief ver
brand. De brief, die zijn ouders
moeilijke uren zou hebben bezorgd.
Want hij schreef over de vrouw
en de gesloten auto en er stond
in, dat hij genoeg had van de hele
wereld. Dat hij de machten hier
op aarde haatte, omdat hij op
Kerstmis met zijn mortier moest
lopen. De aalmoezenier schreef dat
de herders misschien de geluk
kigste kerstvierders waren. „Wie
weet hoe de maatschappij hen ver
trapte? Die maatschappij was toen
al voos genoeg om de Verlosser on
derdak te weigeren! Daarom wil
de Christus geboren worden onder
het dak van Zijn Vaders tempel.
Dat was een tropenhemel, zoals
daar bij jullie, ergens in het veld."
Kees stond weer op. Die aalmoe,
zenier wist veel. Die praatte niet
van „Achter de wolken schijnt de
zon", maar kwam met dingen waar
je wat aan had. „Kerstvrede zoe
ken onder een Kerstboom en bij
hulsttakjes," schreef hij, „is eigen
lijk: niet anders dan drinken om
opgewekt te kunnen zijn. Het is
een middel, waarvan je weet, dat
het je stemming geeft. Ware Kerst
vrede komt van binnenuit en kan
zelfs celmuren met een warm licht
overvloeien...."
Kees keek lang naar de nacht
hemel, zonder te zien. Dan dwaal
de hij terug naar het vuur.
„Goeie wacht," zei hij bij het
passeren tegen Tuanakotta. Deze
bromde iets terug en neuriede
weer zijn liefdesliedjes.
Bij het vuur deed Kees als de
anderen en praatte mee over aller
lei. Het was nu stil in hem, zo
stil als deze nacht', die wijd over
de berg gekoepeld stond. Het vuur
was intens gloeiend geworden. ïfcn
zachte schijn gleed langs de hel
ling tot waar de gespannen klam.
boes het licht tegenhielden. De
verpleger schreef een postblad,
zijn eetketel als schrijftafel gebrui
kend.
Kees keek de kring rond. Wat
kende hij deze jongens nu al! En
wat kenden ze hem! Er welde een
gevoel van dankbaarheid in h,em
op. Het was Kerstmis, en een
Kerstmis temidden van makkers,
die je begrepen en nu niets vroe
gen
Later, in de brief voor thuis,
vertelde Kees van deze Kerstmis
zonder stalletje en kerstboom,
maar met een gloeiïijg als van dit
wachtvuur in je hart. En hij
schreef er bij, dat hij bij het woord
„Kerstmis" alleen zou denken aan
die stille vrede in je ziel, die
vrede met jezelf, bij een gloeiend
vuur, terwijl schaduwen langs de
berghelling dansten
Tom Koopman
(BataviaAlkmaar)