Waar het grote feest niet werd gevierd
SINT NICOLAAS EN DE VISSEN
KLAASJE
Moedige vrouw
verbrak de ban
Een eeuw geleden trok oppositie
uit Achttienhuizen weg
Een Vtaamse vertelling, door Guido v. Deth
en de gescheurde mantel
PAGINA 4
DONDERDAG 23 NOVEMBER 1950
(Van een onzer verslaggevers)
NIXCESVEEN, November 1950. In uiterst bar weer xijn
wij gisteren naar Nixcesveen gereden. Er woei een krachtige,
rukkerige wind, die loodgrijze wolken langs een lage hemel
joeg. Er vielen hagelstenen als duiveneieren, en onmiddellijk
daarna begon het te motregenen: het water stoof ons als
vochtig poeder in de ogen; het legde zich als een fijnverdeelde
sluier over de gehele wereld, de bomen en de weg, de huizen,
de mensen, de dieren,. Het was precies het weer dat bij de
reportage paste, die ons voerde naar dat afgelegen oord, bij
weinigen nauwkeurig bekend, maar door duizenden genoemd
in die wonderlijke verhalen, die nu al enkele weken in ons
land de ronde doen.
waarover hij in Achttienhuizen
zulke laster de wereld inzond.
Niemand twijfelde er aan, dat
hij oneervol door de Sint de laan
uit was gezonden. De gemeente
raad deed een onderzoek instel
len en ontving een copie van de
ontslagbrief, waaruit „herhaalde
lijk zich vergrijpen aan de bis
schoppelijke taai-taai-voorraden"
alsmede „wederrechtelijke ver
koop van een partij van duizend
suikerharten" nog maar als de
minst erge misdragingen vast
staande bleken.
Hij werd in de kamer van B.
en W. onderworpen aan strik
vragen als deze: „Hoe kan niet
bestaan, waarbij gij zelve in
dienst zijt getreden?" Het ant
woord van de neger bewees wel,
dat zijn ziel zwarter was dan
zijn huid. „Sinterklaas stierf
reeds vele eeuwen geleden. De
man die u nu ieder jaar begin
December juichend van de stoom
boot haalt, kan dus de echte niet
zijn. Mij zijn in zijn dienst de
schellen van de ogen gevallen.
Ik nam ontslag en zwoer dat ik
hem zou ontmaskeren".
In het college was er niemand
die het geloofde. Maar die avond
zei de gemeente-secretaris tot zijn
vrouw: „Die neger heeft gelijk".
Want zo gaat het in het leven:
je kunt gerust zo maar wat zeg
gen; er blijft altijd wel wat van
hangen.
Een uittocht
De gebeurtenissen ontwikkelden
zich daarna snel. Achttienhuizen
raakte verdeeld in twee kampen,
onderscheidenlijk met de burge
meester en de secretaris aan het
hoofd. Zij die bleven geloven
haastten zich niet, en bovendien
stond de veldwachter aan hun
zijde. De ongelovigen ontwik
kelden van stonde af aan een
reeks merkwaardige gewoonten,
die ons gisteren ook in Nixces
veen opvielen.
Dat behoeft niet te verbazen.
Want Nixcesveen was de nieuwe
kolonie die zij stichtten, toen zij
in Achttienhuizen duidelijk in de
minderheid bleken te zullen blij
ven. Zij schudden zich het Acht-
tienhuizer stof van de voeten en
trokken er weg, terwijl zelfs het
carillon vanaf de toren hen nog
het „Sinterklaas kapoentje" kle
pelend nahoonde.
Hun gelederen waren nauw
lettend geselecteerd. Niemand
werd geduld, die de Sint niet
plechtig had afgezworen.
Zo was het personeel van de
school collectief uitgesloten. Want
werd niet juist daar de schone
legende het liefst verteld en van
generatie op generatie overgele
verd? Geen grootmoeder ging
mee, want leidt niet zij vooral
haar kleinkinderen binnen in het
mysterie van de goed-heilig-man,
die op de daken rijdt en door
de schoorsteen afdaalt tot waar
kinderklomp en schoen geduldig
wachten met de wortels voor het
paard?
Een Gideonsbende van verstok
ten in het ongeloof trok heen,
aan het hoofd de neger en de
secretaris, die terstond burge
meester werd in de nieuwe ves
tiging, waar men zich, ver van
de bewoonde wereld, nederliet.
De kiem van de twijfel reisde
echter mee, want men vergeet
niet licht waarover men in zijn
jeugd zoveel heeft gehoord en
waarin men zo diep heeft ge
loofd.
Heilstaat
Nixcesveen, in een woestenij
pal bij de grens gelegen, bleef
sedertdien onopgemerkt. We wa
ren er gisteren. Het leven heeft
r' een eeuw stilgestaan: er is
geen radio en geen electrisch
ncnt, men stookt er tutf en leest
de gedichten van Bernard ter
Haar. Die turfvuren branden
Voor wie deze verhalen niet
kent, dient de feitelijke inhoud
daarvan hier vooraf te gaan. Hij
klinkt overigens wonderlijk ge
noeg in de oren van een ieder
die zich herinnert, hoe in ons
land wordt gesproken over de
groei van de bevolking, waar
door we als het ware elkaar op
de tenen staan in dat dichtge-
zaaide net van steden, dorpen
en lintbebouwingen, waarbinnen
men zijn zakdoek niet kan laten
vallen zonder dat van tien zijden
mensen op u afschieten die het
hebben gezien.
Het mocht wel sensationeel
heten, dat in dat vaderland van
ons, zo wetenschappelijk door
vorst en in kaart gebracht, zo
degelijk georganiseerd en tot het
werkterrein van ontelbare com
missies verklaard, een compleet
dorp totnogtoe aan de aandacht
was ontsnapt.
Idylle verstoord
En sensationeel is het. Lief
hebbers van de romantiek mogen
met ons betreuren, dat deze
laatste idylle is verstoord: het
feit is onherroepelijk.
Hoe het kon geschieden? Waar
niemand nog terra incognita ver
wachtte, en waar geen topogra
fische kaart nog een witte vlek
vertoonde, is enkele weken ge
leden een autobus, na door on
verklaarbare oorzaak bij het café
van de heer Goedvriend een ver
keerde hoek te zijn omgeslagen
(zodat bij alle halte-bordjes ver
derop, mensen vergeefs in de
regen stonden te verpieteren),
vele mijlen uit de koers van de
dienstregeling geraakt, 't Scheen
noch aan de chauffeur te zijn
De eerste burgemeester van
Nixcesveen, de heer Baars,
een van de qrondleggers van
de nieuwe kolonie van rebel
lerende ontkenners.
H11 KOMT!
MADRID (KNP),, 22 Nov.
Sint Nicolaas heeft van
daag in Zijn bisschoppe
lijk paleis tegenover de
Spaanse pers verklaard,
dat Hij in de avond van
5 December een eerste
officieel bezoek zal bren-
qen aan Nixcesveen, het
eerst kortgeleden ontdekte
Nederlandse dorp, waar
Zijn feest nog nimmer
werd gevierd.
is hier nooit gebakken, er is een
uitgaansverbod op maanlichte
avonden. Want wie zou haar door
de bomen mogen zien schijnen?
Een wonderlijk dorp. Het gold
er als hoogst onbehoorlijk iemand
voor de gek te houden. Stel je
voor: een surprise. De kinderen
lachten om het idee, dat wie zoet
was lekkers zou krijgen. Natuur
lijk was er ook wind in Nixces
veen, maar geen enkele wimpel
kreeg er de kans heen en weer
te waaien, en er waren ook geen
paarden, om van schimmels maar
te zwijgen.
In déze heilstaat van de rebelse
idee, hebben we verbaasd rond-
gewandèld. Wij wisten de vijfde
lecember aanstaande, maar geen
kind scheen er zich wat van aan
te trekken of van voor te stellen.
Hen te zien, moest een ieder wel
tot medelijden bewegen. Zij had
den in hun jeugd een stuk poë
zie gemist, dat tot de gelukkigste
uren behoort die een mens zich
maar herinneren kan.
Bij de burgemeester
We hadden een onderhoud met
burgemeester Baars, die zich in
een uiterst slecht humeur bevond.
Hij verwachtte dat de ontdekking
van het dorp en de herstelde
banden met de buitenwereld tot
een crisis zouden leiden, die de
grondwet van deze gemeenschap:
„Sinterklaas bestaat niet", on
mogelijk ongehavend kon laten.
„Het levenswerk van mijn groot
vader staat op het spel", zo zeide
hü.
We zaten in de voorkamer van
zijn ambtswoning, maar wie
schetst onze verbazing, toen wij
in de achterkamer zijn vrouw,
zacht maar duidelijk (en zeer
opgewekt, naar het ons leek)
„Zie ginds komt de stoomboot"
hoorden zingen?
We rustten niet eer we haar
tot een interview bereid hadden
gevonden.
„Hoe komt u aan dat liedje?"
vroegen wij. „Van mijn moeder",
zei ze. „Die is er in blijven ge
loven. Die had het weer van
haar moeder. De meeste moeders
geloofden er in. Misschien had
den ze de moed niet om er voor
uit te komen. Maar ik kan het
niet langer aanzien".
Het was een ogenblik stil. „En
toen?" vroegen we. Ze lachte.
„Ik sloop op een maanlichte
avond het dorp uit. Ik liep en
liep. Uren. Toen kwam ik in de
bewoonde wereld. En ik las:
„Café Goedvriend". Er stond een
wegwijzer voor de deur. Ik weet
nog niet hoe ik op het idee kwam,
maar met inspanning van alle
krachten heb ik de paal een
halve slag gedraaid. Die chauf
feur moest toen wel rechtsaf
Wonderlijk, lezer? Toch niet.
Want Sint Nicolaas bestaat wer
kelijk.
O.
Dat Sint Nicolaas een heilig Heilige is, dat is iets dat ge geen
mens behoeft te gaan vertellen en dat hij vantijd wel de
heiligste van alle Heiligen is, dat zal u toegegeven worden
door elkeen in wiens hart nog een klein bikke het kind woont
en tochWe zijn gewend van te zeggen dat kinderen
kinderen blijven wat dat er ook geschiedt, maar als dat waar
was, dan zoude het ook niet belangrijk zijn welk soort van
kinderen we hebben, dan zoudt ge kunnen zeggen: kalveren
blijven kalveren, veulens blijven veulens en dus ook dieren-
kinderen blijven kinderen Ware dit werkelijk zo, we moesten
ook kunnen zeggen: vissenkinderen blijven kinderen maar
dees simpele historie van Sint Nicolaas zal u gaan bewijzen,
dat alles anders ligt.
opgevallen (overigens toch een
pientefe kerel), noch aan zijn
vijf passagiers (twee kooplieden
op de terugweg van de Leeuwar
der veemarkt, de 53-jarige mej.
P. H. uit Rotterdam, die op be
zoek was geweest bij een nichtje
en haar man, alsmede twee leer
lingen van de bakkerscursus van
de Avondvakschool), dat het
twee uur rijdens duurde, eer men
weer een huis zag opdoemen in
het licht van de koplampen. Het
bleek het eerste huis van Nixces
veen, totnogtoe aan geen sterve
ling bekend, en evenmin aan de
Inspectie van 's Rijks Directe
Belastingen.
Expedities
De 42-jarige bestuurder begreep
dat hij onmiddellijk diende te
handelen. Hij keerde de wagen,
reed terug naar café Goedvriend
en vervolgens overeenkomstig de
dienstregeling verder, overal het
bericht verspreidend dat er alleen
maar een bus was uitgevallen.
Mej. P. H. kon de ontdekking
echter niet voor haarzelf houden.
Op het door haar te Rotterdam
verspreid gerucht, werden ver
schillende expedities uitgerust.
Uit de door de leiders daarvan
opgemaakte rapporten liet zich
een historisch verhaal opstellen,
dat wij, na een en ander ter
plaatse in gesprekken met be
woners en burgemeester Baars
te hebben horen bevestigen, niet
aan onze lezers menen te mogen
onthouden.
Een neger kwam
In het midden van de vorige
eeuw vestigde zich in de buurt
schap Achttienhuizen (ook nu
nog bekend om de uitstekende
sjalotten die een nijvere burgerij
er verbouwt) een sombere neger.
's Mans komst moest wel opval
len temidden van een bevolking,
sedert eeuwen zo blank van huid.
Bovendien was hij, bij al zijn
somberheid, opvallend actief. Hij
ontwikkelde een verbazingwek
kende werkzaamheid, die wel
gestuwd scheen door het onblus
bare vuur van de haat.
Hij belegde openluchtsamen
komsten en commissievergaderin
gen, sprak vanaf het biljart in
het café en vanuit het venster
boven de ingang van het raad
huis. Al zijn redevoeringen had
den hetzelfde onderwerp: „Sin
terklaas bestaat niet".
Weinigen sloegen aanvankelijk
acht op hem. Het was spoedig
duidelijk, dat hij vroeger in
dienst moest hebben gestaan van
die Heilige Bisschop van Myra, niet worden verbouwd, speculaas
R fmoP!
Nixcesveen, het wonderlijke pas ontdekte Nederlandse dorp,
ligt eenzaam en verlaten in een troosteloze landstreek bij de
grens. Deze foto geeft hiervan een duidelijk beeld.
Wat wij ons bijkanst niet kun
nen voorstellen, dat is, dat Sint
Nicolaas ook niet als heilige be
gonnen is. Hij is een kind ge
weest, gelijk elk ander, hij is
later groter geworden en heeft
daarmee wel zijn baard, doch niet
rechtstreeks zijn heiligheid ver
kregen.
Neen, neen, voorzeker niet.
De heiligheid steekt niet in een
baard, ter contrarie, zij kan be
staan, niettegenstaande een baard.
Maar nu zult ge vantijd gaan
zeggen, wat heeft dit al te doen
met uw historie van Sint Nico
laas en de vissen, temeer daar
de vissen voor zover ons bekend
toch niet het Sint Nicolaasfeest
vieren.
Dit nu echter is het, waarrond
heel dees historie draait.
De vissen vieren inderdaad het
grote feest niet.
En waarvoor niet? zult ge nu
gaan vragen.
Ik zal u dat gaan explikeren.
Zoals eerder gezegd is ook Sint
Nicolaas een gewoon kind ge
weest. Hij speelde gelijk zijn
kameraadjes, hij at geerne zijn
smoutebollen en als een bord
„patattes frites" voor hem stond,
dan wachtte hij niet totdat ze
koud waren met ze op te eten.
Hij had vanzelfsprekend als kind
nog geen baard, zodat hij met
eten evenals de anderen een slab-
berke rond de hals moest hebben.
Hij had nog geen mijter in dien
tijd en als hij zijn hoofddeksel
op zijn kop plaatste, zegde hij
nog: „Zo-de-klak-op!" Hij had
nog geen staf, doch wel iets
anders, iets dat daarop leek, het
is te zeggen een hengel.
En nu hoor ik u reeds zeggen:
Ah, nu versta ik het. Sint Nico
laas heeft door het hengelen als
kind zich de vijandschap der vis
sen op de hals gehaald en daar
voor vieren ze nu geen Sint
Nicolaasfeest.
Maar wat peinst ge wel, dat ik
u met een zo eenvoudige historie
zou gaan embetteren? Voorzeker
niet. Temeer daar geen der door
Nicolaas (het Sint stond er dan
nog niet voor) gevangen vissen
ooit weer in het water terug ge
komen was, wisten ze daar ook
niet wie de vanger geweest was.
Eenmaal heilige echter, was
Een dorpstoneeltje in Nixces
veen. De kinderen gaan bloots
voets en hebben van de Sint
nog nooit gehoord
echter buiten, want geen huis
heeft een schoorsteen en de
daken zijn met glas bezaaid.
Ieder kind begreep er dan ook
dat de legende van een zekere
Sinterklaas, die over de daken
rijdt en door de schoorstenen
strooit, en die elders in het land
(in het buitenland zeggen ze
hier) wordt verteld, barre onzin
is. Zo is daar alles uitgebannen
wat maar in de verte aan Sinter
klaas doet denken. Iedereen gaat
barrevoets: schoeisel is onbe
kend. Niemand kan dus een
klomp zetten. Wortelen mogen
Het duurt nog maar kort en het
is vijf December. Daarom zal ik jul
lie het verhaa; vertellen van Klaasje
die precies op dezelfde dag jarig
was als Sint Nicolaas. Er zijn heel
wat kinderen, die dat jamer zouden
vinden. „Dan krijg je maar één maal
cadeautjes" zeggen ze, „en anders
twee keer." Jawel, maar met Klaas
je was het iets anders. Klaasje
woonde met zijn moeder in een een
voudig huisje op een eenzaam weg
getje, dat aan beide kanten door
wilgebomen was ingesloten. Het
Wilgenweggetje. Daar kwam haast
niemand, behalve de mensen, die
wisten, dat Kiaasje's moeder zo-mooi
naaien kop. Ze kon zulke fijne
zoompjes en zó netjes stoppen, dat
je naderhand altijd moest zoeken
waar dat zoompje precies zat en
waar dat gaatje nu was geweest.
Toch waren er maar weinig mensen,
die Kjaasje's moeder kenden. Het
Wilgenweggetje lag veel te ver, veel
te afgelegen en ik denk. dat Sint Ni
colaas ook niet wist, dat het be
stond. Als de kinderen op school de
zesde December aan Klaasje vroe
gen: „Wat heb jij van de Sint ge
kregen'" had de arme jongen niets
te vertellen. Hij had nog nooit iets
van Sint Nicolaas gehad, zie je.
Daarom was het maar goed, dat hij
ook op vijf December jarig was, dan
kreeg hij toch nog iets met Sinter
klaas. Want hoe arm Kiaasje's moe
der ook was, elk jaar gaf zij een
klein cadeautje aan haar zoontje.
Wat zou het deze keer zijn? Ditmaal
had ze nog geen dubbeltje over om
iets voor Klaasje te kopen, zelfs nog
geen stuiver, maar toch wist ze wat.
Onder in haar naaidoos bewaarde ze
zorgvuldig 'n klein lapje rood flu
weel. en van dat lapje zou ze een
rozenkranszakje maken. Klaasje had
een eigen rozenkrans, die hij zelf
van kralen en een houten kruisje
gemaakt had. Zijn moeder had al
zitten passen en meten en ja hoor,
als ze heel voorzichtig met haar
schaar knipte, kreeg ze een rozen
kranszakje uit het lapje fluweel, dat
net groot genoeg was
Met het verjaarscadeau voor
Klaasje was het dus in orde, maar
ach, toch hoopte Kiaasje's moeder
ieder jaar, dat Sinterklaas ook iets
zou komen brengen. Bij andere kin
deren ging de Sint op bezoek en
strooiden de Pieten geurige peper
noten en gekleurde suikertjes. Daar
na grepen ze naar de grote zak en
wat daar allemaal niet uitkwam!
Een prachtige bal, een auto'tje, een
pop of een spannend boek...
Dat was elke keer een teleurstel
ling voor Klaasje en stjlletjes kroop
hij dan bij het kleine potkacheltje.
Zijn kousevoetjes waren kletsnat,
want er zat een gat in een' van zijn
klompjes en de wegen waren zo
modderig. Op een avond zat Klaasje
weer zo bij het kacheltje. „Hoor
die wind toch eens razen" zei moe
der bezorgd. Klaasje knikte. De re
gendruppels spetterden alweer te
gen het venster brr, het was een
echte najaarstorm.
Nog eventjes, en dan moest Klaas
je er door heen. Zijn moeder had
een winterjas voor een meneer uit
de stad gemaakt en die zou de jon
gen wegbrengen. Het was nog een
eind naar de stad en hij had al ge
hoopt, dat hij morgen misschien
kon gaan, maar morgen was het
Sint Nicolaas en op die feestdag wil
de de meneer zijn jas hebben. Dap
per ging Klaasje dus op weg en toen
hij de jas in de stad had afgegeven,
slaakte hij een zucht van verlich
ting. Nu had hij de wind achter zich
en kon hij zich lekker laten voort-
Maar toen de deur openging
duwen. Gauw was hij weer bij het
Wijgenweggetje. Wat knapte en
kraakte het daar in de bomen! „Hoei
hoei'' zei de wind maar je hoorde
nog meer...
Er klonk een zacht gehinnik en
toen Klaasje in het donker scherp
voor zich uit tuurde, zag hij iets
wits in de verte bewegen. Hij holde
er heen en toon... toen gebeurde ein
delijk, wat Klaasje al zo vaak had
had gehoopt. Hij stond tegenover
Sint Nicolaas. Er waren ook twee
Pieten bij en die deden alle moeite
om een lichtje te maken. De wind
had de lantaarn uitgeblazen, maar
floep, daar sprong de vlam alweer te
voorschijn. Nu kon Klaasje Sint Ni
colaas beter zien. Ach arm. wat zag
de bisschop er vermoeid uit! Twee
uur lang had hij met zijn knechten
tegen de wind in gereden, terwijl de
regen maar neerviel. Ze wa
ren verdwaald. De mooie mij
ter van Sint Nicolaas stond
niet eens recht meer, zijn
schoenen met de gouden ges
pen waren bemodderd en er
zat een grote scheur in zijn
fluwelen mantel. Daar was de
Sint heel bezorgd om, want
zoals de zwarte knechten aan
Klaasje vertelden, moesi hij
die avond nog in de stad op
bezoek. Hij zou een groot
feest voor de arme mensen in
de stad bezoeken. Klaasje
keek nog eens goed naar de
vermoeide bisschop en zijn be
smeurde kleren. „Hoe kan de
3int nu zo naar het feest toe
gaan?" dacht hij bij zichzelf
en toen roapte hij al zijn moed
pij elkaar „Sint Nicolaas", zei
hij met een bibberend stemmetje,
„zou U niet met mij mee willen
gaan, naar het huisje van mijn moe
der? Thuis hebben we een leunstoel
ennemijn moeder kan mooi
naaien. Ze kan vast Uw gescheurde
mantel maken, een rode draad heeft
ze nog wel." De Pieten keken hun
meester aan. „Ik ben moe", zei de
grijze bisschop toen, „we moesten
het maar even doen". En daar gin
gen ze. Klaasje zat nu bij Sint Nico
laas op de schimmel en met zijn
vinger wees hij zijn moeders huisje
tussen de wilgebomen aan. „Klop,
klop" ging het op de houten deur
en Kiaasje's moeder, die binnen,
zat, kon nog net iets onder in haor
naaidoos stoppen. Wat was het?
Een rood fluwelen lapje, een mooi
rood fluwelen lapje, dat een rozen
kransdopje moest wordenZe
dacht, dat Klaasje thuis kwam, maar
toen de deur openging, liet ze van
verbazing haar schaar op de grond
kletteren
Nu was de Sint toch eindelijk op
bezoek bij Klaasje thuis, nu zat hij
werkelijk in de grote leunstoel bij
het vuur. De goede bisschop kon zo
heerlijk uitrusten. Hij had zijn
voeten in twee grote pantoffels en
de schoenen met de gouden gespen
was Klaasje aan het poetsen. Moe
der had de rand van de rood flu
welen mantel schoon gewassen en
toen nam ze de grote scheur in haar
handen. Er kwam een diepe rimpel
in haar voorhoofd en iedereen keek
angstig toe. 'Zou er iets aan gedaan
kunnen worden? Sint moest beslist
nog naar de stad en dat kon toch
niet met die kapotte mantel? „Aan
elkaar naaien kan ik het niet", zei
Kiaasje's moeder tenslotte, „maarre..
ik heb nog wel iets anders". Ze liep
op haar naaidoos toe en daar haal
de ze iets uit, een rood fluwelen
lapje.Het ging de goede vrouw erg
aan haar hart, maar stuk voor stuk
haalde ze alle steekjes los, tot ze
weer een glad lapje had. Dat zette
ze in de fluwelen statiemantel van
de bisschop, waijt de kleur was pre
cies hetzelfde en toen ze klaar was
kon niemand er iets van zien, zo
fijntjes had ze genaaid. De Sint had
heel goed toegekeken en hij had
best gezien wat het rode fluwelen
lanje had moeten worden. „Dat is
zeker voor haar zoontje" dacht hij
bij zichzelf en Sint zou Sint niet ge
weest zijn, als hij niet goed geraden
had! Voor hij weg ging nam hij
Klaasje even bij zich. „Hoe heet je
eigenlijk?" vroeg hij en de jongen
antwoordde verlegen: „Klaas, Sint
Nicolaas". „Zo, zo", zei de Sint ver
rast, „een naamgenoot van mij, ho
ren jullie <lat, Pieterbazen?" De
Nicolaas de fouten van zijn jeugd
niet vergeten, hetgeen een der
oorzaken was, waardoor hij zich
van de gewone mensen onder'
scheidde, want zijn wü niet allen
geneigd door ons gemaakte fou
ten zo snel mogelijk te vergeten?
Eenmaal heilige dus en aange
steld als weldoener der kinder-
kens, herinnerde de goede Sint
Nicolaas zich plotseling de lief
hebberij van zijn kindheid. Hü
dacht aan de schone vissen, die
hij uit het water getrokken had
en plotseling schoot het door zijn
kop: Ja maar, die vissen die ik
ving, die hadden mogelijk wel
kinderkes thuis, voor wie ge>
zorgd moest worden
Als hij tot dit besef gekomen
was, ging hij luid wenen. Zijn
kop rustte in zijn handen en
ware St. Franciscus, die alleze-
leven een vriend der dieren ge
weest is, daar niet langs geko
men, hij zou vantijd de dag van
vandaag daar nog gezeten hebben
en zou zijn eigen feest vergeten
hebben.
Sint Franciscus klopte hem op
de schouder en vraagde vriende
lijk: „Wat is het met u?"
Door zijn tranen heen ant
woordde hjj:< „Ach Cies, het is
affreusaffreusik ben
een moordenaar!!"
Ge zult reeds verstaan dat de
Heiligen malkander niet met Sint
aanspreken, doch simpel bij de
roepnaam.
„Een moordenaar?" vraagde
Sint Franciscus verbaasd. „Maar
allee dan toch, dat gaat niet mo
gelijk zijn mijn beste Nicolaas,
dan zoudt ge toch geen heilige
kunnen zijn?"
„En toch is het de waarheid
de waarheid...."
Sint Franciscus bezag hem een
moment met iets van angst in
de ogen, en dat is begrijpelijk,
want zelfs voor een groot heilige
is het angstaanjagend om te ver
nemen, dat ge met een moorde
naar gezamen in de hemel zit.
Hij vraagde nog: „En eh.weet
Sinte Pieter dat?"
„Neen jong, dat is het
geen mens weet het!"
Sint Franciscus bezag hem na
denkend: „En degeen, die ge ver
moord hebt?"
Het hoofd van Sint Nicolaas
zonk nog dieper op zijn borst,
luider klonk zijn snikken en
daar doorheen zijn fluisteren:
„Ware het er slechts één geweest
Sint Franciscus sprong recht.
Hij mocht dan een heilige zijn,
er kon toch moeilijk van hem
verwacht worden, dat hij neven
een massa-moordenaar bieef zit
ten. Na enkele minuten herstelde
hij zich echter, reikte zijn zak
neusdoek over en zegde: „Allee,
droogt uwe tranen en vertelt mij
alles, mogelijk zal ik raad kunnen
schaffen".
En dan kwam de historie van
Sint Nicolaas, hoe hij als kind
was gaan vissen.... hoe hij daar
vermaak in had geschept.en
hoe hjj zich nu aan het reali
seren was wat dat hij gedaan
had.
Sint Franciscus raakte zo aan
gedaan door heel de geschiede
nis, dat hij ongemerkt de zak
neusdoek weer uit handen van
zijn gebuur nam en zijn ooghoe
ken kuiste. Als de verteller zweeg
snoot hij eens flink voor zijn
emotie te verbergen en sprak
dan: „Maar Nicolaas, gij zijt toch
de weldoener der kinderkes, niet
waar?"
„Zo is het, Cies!"
„Wel dan, zo moet ge ook de
vriend der vissenkinderkes wor
den!"
„Zoude dat mogelijk zijn?"
Er lag iets van een olijke glim
lach in de ogen van Sint Fran
ciscus als hij antwoordde: „Van
eigen, jong, ge gaat een groot
Gauw was hij bij Het Wilgen-
weggetje.
knechten lachten en ik geloof, dat
Klaasje toen meer moed kreeg. „Ik
ben ook gelijk met U jarig" zei hij
plotseling uit zich zelf. Nu was Sin
terklaas nog meer verrast en nu be
greep hij nog meer van het rozen
kransdopje. „Heb jij soms een ro-
renkrans, Klaas?" vroeg hij toen en
Klaas vertelde trots, dat hij er pas
zelf een had gemaakt. „Ga die dan
halen" zei de Sint blij en de knech
ten begonnen op een wenk al. in de
zak te grabbelen.... In een wip was
Klaasje met zijn rozenkrans terug.
De Pieterbaas reikte de Sint iets
aan en voor Kiaasje's verbaasde
ogen gleed de houten rozenkrans in
een prachtig dopje van glanzend
rood leer.
Dat was het Sinterklaascadeau
voor Klaasje, maar wat kreeg zijn
moeder? „Niets" zul je misschien
zeggen, maar dat was toch niet zo.
Die avond gaf Sint het feest in de
stad, doch toen hij met zijn knech
ten uit de stad terugkeerde, reed hij
weer het Wilgenlaantje in. „Van
avond heb ik een rood fluwelen lap
je van Kiaasje's moeder gekregen,"
zei de Sint, „dat moet ik nu gaan
terugbrengen". Heel geruischloos, zo
als alleen Sint Nicolaas en de Pie
terbazen dat kunnen slopen ze het
huisje binnen en daar legden ze niet
een klein stukje fluweel, maar een
grote lap neer. Dat was een prach
tig geschenk, maar wat moest de
arme moeder van Klaasje daarmee
doen? Er lag een briefje bij, dat zp
er een mooie japon van moest ma
ken. Maar wanneer zou het eenvou
dige vrouwtje die aantrekken? Stil,
een week later kwam er een rijke
dame uit de stad in het kleine huisje
en die vroeg, of er soms een mooie
roodfluwelen jurk te koop was: Sint
Nicolaas had haar zelf gestuurd.
Kiaasje's moeder liet de japon zien,
die ze zojuist gemaakt had en de
rijke dame kocht haar meteen, voor
een heleboel goudstukjes.
feest organiseren voor al de vis
senkinderkes en daarmee zult ge
alles weer goed gaan maken".
Dagen achtereen kon men
daarna Sint Franciscus en Sint
Nicolaas gezamen zien. De plaats
voor het feest werd bepaald en
de geschenken werden bijeenge
legd, en ge verstaat dat dat niet
zo heel simpel was, want het ene
geschenk was te zwaar, zodat het
naar de bodem van het water zou
zakken, en het ander zo licht,
dat het zou blijven drijven, maar
naarmate de dag naderde, raakte
alles meer en meer gereed.
Het enigst wat dat nog geschie
den moest was het arrangeren
van de uitnodigingen en de twee
heilige kameraden zaten daar
uren en uren over te dubben,
totdat ze eindelijk een schoon
middel vonden.
Ze maakten enkele grote affi
ches, die door het water zouden
getrokken worden door tien wal
vissen. Op deze wijze zouden alle
vissenkinderkes vernemen dat
't Groot Sint Nicolaasfeest zoude
plaats hebben op de eerste dag
na de volgende volle maan in de
grote speelhof van de Atlantische
Oceaan, aanvang te vier uur
juist.
De affiches werden wezelijke
meesterwerken en vol genoegen
zagen de feestarrangeurs er op.
Alles was goed, duidelijk en van
schone couleuren. De vissenkin
derkes zouden al in een feest
stemming geraken allenig met
daarop te zien.
Zo kwam de feestdag. Sint
Nicolaas had zijn gebruikelijke
paard verwisseld voor een zee
paard en vergezeld van enkele
honderden Zwarte Pieten arri
veerde hij te klokslag vier uren
op de plaats van bestemming.
Hoe groot was echter zijn ver
wondering, als er in geen velden
of wegen ook maar één enkel
viske te zien was. Gans de oceaan
scheen als uitgestorven.
Daar stonden ze met hun hon
derden en duizenden geschenken
als van kisten voorziene begra
fenisondernemers temidden van
een groep kerngezonde lieden.
Sint Nicolaas graaide met zijn
handen door zijn baard, hij vaag
de het zweet van zijn voorhoofd
en hulpeloos zag hij op zijn
knechten. Dan fluisterde hij: „Ik
versta het nietik versta het
niet.
Juist op die moment passeerde
langs daar een grote, dikke, vette
kwalle, die met zijn kwabberige
stem vraagde: „Wat verstaat ge
niet?"
Zonder opzien fluisterde de
Heilige: „Waarvoor dat er geen
vissen zijn".
De kwalje liet al zijn kwabbers
kwabberen en antwoordde: „Dan
zijt gij voorzeker niet van de
zee en het water, want alleman
hier weet wat dat er is. We zijn,
de hemel zij gedankt, verwittigd
door de walvissen".
„Die waren door mij gezon
den!" fluisterde Sint Nicolaas.
„Maar dan moet ge toch weten,
wat dat er is. Zoude er één ver
standige vis zijn die niet voor
een aas dat aan de hengel steekt
zou vluchten?"
Er kwamen tranen in de ogen
van de bisschop, als hij zegde:
„Maar ze kunnen toch wel ver
geten, dat ik als jongen gevist
heb. Ik ben hier nu toch zonder
hengel en ik wil allenig maar
goed doen".
De kwalle schokte zijn slierten
woedend dooreen. „Dat weet ik.,
dat weet ik.., het is niet voor
u dat ze gevlucht zijn, maar de
walvissen hebben geannonceerd,
dat heden het grote Aasfeest
zoude zijnpeinst eens wat
dat het is, een aasfeest.het
feest van het aas.. en dan nog
gearrangeerd door Sint Nicol".
Verbaasd bezag onze heilige de
kwalle, maar zijn ogen gingen
wijder en wijder open, als daar
juist een walvis passeerde met
zijn groot bord, waarop te lezen
stond:
GROOT
SINT
NICOL
AASFEEST
De verdere woorden las hij al
niet meerHij verstond
Hij gaf zijn knechten een
teken, ze lieten de geschenken
los en achter Sint Nicolaas aan
keerden ze terug naar huis.
De geschenken liggen nog al
tijd op de plaats, waar de heilige
en zijn Zwarte Pieten ze achter
lieten. De vissen hebben er niet
durven aangeraken, want hoe
men ook heeft getracht hun te
verklaren, dat het 't feest van
Sint Nicolaas was en niet een
door Sint Nicol gearrangeerd
Aasfeest, ze zijn achterdochtig
gebleven en dat zijn ze de dag
van vandaag nog. Daarvoor zijn
het tenslotte ook maar vissen.