m; OS EY DE EZEE VAY kEHSTMIS Het Kerstkindeke wiegen hts- m HET APOSTOLAAT VAN HET GOEDE BOEK 2F/7 Bach's de pastorale Bevoorrechte plaats bij de kribbe „Die os ende ooc dat ezelkijn die aanbaden dat suete kindekijn' Angelique „MARIENKR00N" STELT HAAR NATIONALE BIBLIOTHEEK OPEN In de geestelijke levenshouding ligt de redding van de menselijke persoonlijkheid KERSTNUMMER 1951 PAGINA 3 N VREDE muziek, welke men in t, steeds weer opnieuw /elke beurtelings een achten in bewogenheid egin is; de bereidheid n de nacht, de luister godsdienst en muziek erd. eerste cantate van het ir vijf slagen hebben dan bij de inzet van r een vreugde in ons iet is niet de blijdschap ch de vreugde om een uit een gans andere althans de uiterlijke de wording hiervan .Komponiert anno 1734 ahreef de zoon Emma- in de Staatsbibliotheek re verklaring spreekt s slechts de zakelijke n zoals deze inlichting it zesdelige werk ge- atorium"; titel, welke feite Johann Sebastian geen sprake van een ken met zes cantaten, igen, voor Nieuwjaar, Driekoningen. Zij zijn zaal, doch geschreven e liturgie der Evange- an deze Kerk, honder- ht en met geen andere en.... zijn dagelijks Kantor hierbij te werk Bachkenner, weet hem ;en. Het plan tot het scheen reeds in 1733 'hann Sebastian sollici- oolse hofcomponist en jcomposities enige bij- uchter en berekenend „Wahl des Herkules" n zu Ehren" ook voor doeleinden te kunnen i niet de laatste maal haar definitieve glorie ten de fragmenten op ;ine hebben: wij rele- :e confronteren met dé zo hij wil. s ligt, bestaat, als de koren, aria's, recita- n reacties der gemeen- cht; aria's, waarin het ;ebeurtenissen van de ieven, het verhaal be- teriaal leverde. En het Evangelist wordt opge- ent echter nog niet ndt de componist een aan het Kerstgebeuren dezer koralen put hij, aire en psychologische irdt voor het advents- wijs van het beroemde ïut. pastorale als integre- :iek: bestaat er een h schreef aangeduid tot de tweede cantate, lijk zwaarmoedige en ïaards licht de muziek is aan dit feest van tot expressie gebracht ein! ;telein, Schrein, iein." m de traditionele com- k en religieus opzicht Voor ons vormen zij, bestanddelen van dit agen beluisterd wordt terra pax hominibus" stelling van het eigen ohann Sebastian Bach in, men luistere slechts laatste cantate, ingezet: le acht Een Kerstgroep is in de opvatting van jong en oud onvol ledig, als os en ezel daarbij ontbreken. Ze zijn bezongen in vele Kerstliederen en bijna alle schilders en andere beeldende kunstenaars hebben die twee beesten in hun Kerst-taferelen opgenomen. Reeds bij de oudste ons be kende afbeeldingen van het pasgeboren Kind in de kribbe treffen we de os en de ezel aan. Twee daarvan werden gepubliceerd in „Het Christelijk Getuigenis der Catacom ben" van F. Hendrichs S.J. (blz. 110). Op beide voorstel lingen, daterend uit de 4de eeuw ontbreekt Maria, maar de os en de ezel zijn er aanwezig. HET EVANGELIE vermeldt niets over deze beide dieren. Lukas. die het uitvoerigst de Geboorte van Jezus beschrijft, noemt wel de kribbe, waarin Maria haar Zoon neerlegde en hij spreekt ook over de kudde, die de her ders bewaakten. Over een os en ezel rept hij evenwel met geen enkel woord. Hoe zijn dan de kunstenaars er toe gekomen, deze dieren zo'n bevoorrechte plaats bij de kribbe te geven? Op deze vraag ant woordt dr. B. Knipping O.F.M. in „Hoe Kerstlegenden kwamen en gingen" (1942) en wij menen de belangstellende lezer een dienst te bewijzen, door de ver schillende gegevens, in het ge noemde boek verwerkt, hier be knopt samen te vatten. Een zinnebeeldige betekenis. De geleerde kerkelijke schrij ver Origenes, gestorven om streeks 254, is de eerste, die de os en de ezel in verband brengt met de kribbe. In een preek over de Geboorte van Jezus verhaalt hij, hoe de herders het Kindje vonden, liggend in een kribbe. Hij vervolgt dan: „Deze kribbe was het, waarover de profeet voorspeld had: ,,Een os kent zijn meester en een ezel de kribbe van zijn heer." De os is een rein dier, de ezel een onrein dier (volgens de Joodse spijswetten). Het was de ezel, die de kribbe van zijn heer kende. Niet het volk van Israël kende de kribbe van zijn heer, doch een onrein dier uit de heidenen." De profeet, door Origenes be doeld, is Isaias. Deze begint zijn boek met een aanklacht tegen het Joodse volk: „Hemelen hoort, en aarde luister: Want het is Jahweh, die spreekt! Ik bracht kinderen groot, en voedde ze op: Maar ze zijn Mij ontrouw geworden. Een os kent zijn meester. Een ezel de krib van zijn heer: Maar Israël kent zo iets niet, Mijn volk begrijpt het niet eens." (Is. I, 2—3). Isaias bedoelt dus, dat de os, die zijn meester kent, en de ezel. die weet aan wie hij zijn voedsel heeft te danken, het volk van Israël beschaamd maken. Origenes heeft volstrekt niet gemeend, dat er een os en een ezel bij Jezus' kribbe te vinden waren. Beide dieren zijn voor hem slechts een zinnebeeld, de os van het Joodse volk, dat zich rein waande in Gods ogen en de Messias verwierp, de ezel van de heidenen, door de Joden als on rein beschouwd, die de Messias aanvaardden. Verschillende Kerkvaders heb ben deze zinnebeeldige uitlegging van Origenes overgenomen. De H. Gregorius van Nazianze, ge storven omstreeks 390, spoort Joden en heidenen aan, Jezus als hun Meester te erkennen in navolging van de reine os en de onreine ezel, die ook hun mees ter kenden. Aldus kon de symboliek van os en ezel spoedig populair wor den onder de enigszins theologi sche geschoolden, temeer, omdat zij in een foutief vertaalde tekst van de profeet Habakuk lazen: ,.In het midden van twee dieren wordt gij geopenbaard." (Hab. 3, 2). Kerkelijke opdrachtgevers heb ben daarom waarschijnlijk de kunstenaars verzocht door de weergave van een os en een ezel bij de kribbe de roeping van Joden en heidenen aan te dui den. En beide dieren pasten ove rigens wonderwel bij een kribbe! Legendarische bijzonderheden. De gelovigen hebben echter spoedig de zinnebeeldige oor sprong van de os en de ezel in het kerst-tafereel vergeten, ook omdat zelfs deskundige schrij vers later een tamelijk letterlijke opvatting verkondigden. St. Hiëronymus b.v„ de bijbelgeleer- de, gestorven omstreeks 420, schrijft, dat Paula, een van zijn kennissen, de stal van Bethle hem bezocht, „waar de os zijn meester en de ezel de kribbe van zjjn keer kende". Prudentius, de Spaanse hymnendichter, gestor ven na 405, noemt in een prachtige Kersthymne niet de os en ezel, maar vermeldt daarin wel, dat zelfs het redeloze vee de Heiland in zijn kribbe aan bad. Het Pseudo-Evangelie van Mattheus, dat afkomstig is uit de vijfde eeuw en evenals an dere onechte Evangelie-verhalen wemelt van fantastische bijzon derheden," bericht o.a.: „Op de derde dag echter verliet Maria de spelonk, ging een stal binnen en legde de knaap in de kribbe En de os en de ezel aanbaden hem. Aldus werd ver vuld wat gezegd is door de profeet Isaias: „De os kende zijn meester en de ezel de kribbe van zijn heer". De dieren had den hem in hun midden en aanbaden hem voortdurend. Al dus werd vervuld, wat door de profeet Habakuk gezegd is. die spreekt: „Temidden van dieren zult gij u openbaren". De Kerk heeft de onechte of „apocriefe" Evangeliën nooit aanvaard of goedgekeurd, maar, als zij niet raakten aan geloof of zeden, evenmin veroordeeld. Volk en kunstenaars hebben er volop uit geput, om voor hun vrome ver beelding de leemten in het Evangelieverhaal aan te vullen. En zo heeft ook het Pseudo- Evangelieverhaal van Mattheus aanzienlijk bijgedragen tot de verbreiding van de os en ezel legende, ofschoon vele geletter den tot in de late middeleeuwen deze dieren als zinnebeelden van Jodendom en heidendom bleven beschouwen. De Dominicaan Jacob de Vora- gine stelde omstreeks 1260 zijn „Gulden Legende" samen, een soms boeiende, maar historisch waardeloze verzameling van hei ligenlevens en wonderverhalen. Hierin vinden wij nieuwe bij zonderheden over de os en de ezel. In een overdekte ruimte maakte Jozef een kribbe voor deze dieren. „Daar nu, te mid dernacht, bracht Maria haar Zoon ter wereld en zij legde Hem in een kribbe op hooi. Dit hooi werd later door de H. He lena naar Rome gebracht. Men verhaalt, dat noch de os noch de ezel eraan durfden raken.... Inderdaad had Jozef bij het vertrek naar Bethlehem een os en een ezel met zich genomen; de os wellicht om hem te ver kopen en aldus zijn belasting te kunnen betalen, de ezel, zonder twijfel als rijdier voor de maagd Maria. Welnu, os en ezel ken den op wonderbare wijze .hun Heer, knielden voor Hem neer en aanbaden Hem." Verschillende Middeleeuwse geestelijke schrijvers herhalen deze bijzonderheden en knopen er stichtelijke beschouwingen aan vast. Met Middelnederland se gedicht „Van den Levene ons Heren" (begin 14de eeuw) noemt alleen de ezel met name: „Die esel liet daer siin eten staen Ende viel in knieghebeden saen (aanstonds)". Toen vooral in de 16de eeuw een meer kritische geesteshou ding de geleerden er toe dreef, alle vrome verhalen te toetsen op hun waarachtigheid, moesten ook de os en ezel bij de kribbe het ontgelden. Toch deed de lang niet lichtgelovige kardinaal Baronius (gestorven in 1607) alle moeite, om de aanwezigheid van deze dieren in de stal van Be thlehem te bewijzen. Pas de Fransman Le Nain de Tillemont (gestorven in 1698) gaf de om streden os en ezel voorgoed de plaats, die ze bij Origenes had den ingenomen. En toch Sindsdien weten wij dan weer, dat de os en ezel van Kerstmis niet meer dan een devoot ver dichtsel zijn. Maar toch zijn ze door de kunstenaars niet afge dankt en toch zouden wij ze bij onze Kerstgroepen niet wil len missen. Het hart laat zich nu eenmaal door .andere motie ven leiden dan hét verstand. Daarom kunnen we ook de opvatting van de Zuid-Neder landse Jezuiet Cornelius a La- pide of Cornelis van den Steen (gestorven in 1637) begrijpen. Als bijbelkenner kon hij de os en de ezel -JaUeen maar zinne beeldig opvatten en toch waagt hij het niet hun aanwezigheid te betwijfelen. Waarom ook? „Waarom zouden de redeloze dieren niet de Schepper gediend hebben, terwijl we in zovele levens der heiligen lezen, dat ze zelfs met rede begaafde schep selen dienstbaarheid en liefde bewezen? Hebben niet veel wil dere dieren aan de Vaders in de woestijn gehoorzaamd? Niet alleen de engelen en her ders. zelfs de ster werd in dienst gesteld van de pasgeboren Hei land. Waarom dan ook niet een os en een ezel? Daarbij heeft hun aanwezigheid bij de kribbe nog een andere betekenis: Zij duidt de armoedige omstandig heden der Geboorte aan en wijst op Christus, die de Herder der volkeren genoemd wordt. De dieren waren er ook om het verkleumde Kindje met hun adem te verwarmen." Ja, waarom ook niet? En gaar. ne beamen wij wat Anton van Duinkerken schrijft in zijn ge dicht „Os en Ezel": (Heden daagse Kerstlyriek van Katho lieke Dichters, bijgebracht door Anton van Duinkerken, 1945, blz. 37). „Hoe wordt voor ons de vroomheid van de beesten Bij dit klein Kind in dezen schaam'len stal Reden tot schaamte, nu wij overal Op Kerstmis al te menselijk zien feesten!" „Stille nachtHeilige nacht...." Nog zacht, heel zacht na-neuriend keert An- gelique huiswaarts van de nachtmis in de kleine dorps- kapel. Onbewust wil zij de heerlijk-zuivere gevoelens, die haar tijdens het bijwonen van deze middernachtelijke Kerst mis hebben beroerd, vasthou den en bewaren en zolang zij de heldere klanken van het „stille-nacht, Heilige nacht" in haar hoort zingen, lukt dit wonderwel. Dan is er niets anders dan de gedach te aan het wonder, het grote wonder van die éne, stille, heilige nacht, waarin een arm Kind de Vrede op aarde kwam brengen. Stil wandelt Angelique door. Dit is haar uur, haar geluk, haar Geloof. „Mijn God, laat mij nu niet meer los". Haar ogen gericht naar boven, krampt zij de handen samen in de diepe zakken van haar mantel. De geruisloos vallende sneeuw heeft, zonder dat An gelique het beseft, een sluier gelegd om haar blonde hoofd, gelijk een moeder de bescher mende hand uitstrekt over het hoofdje van haar hulpeloos scheiend kind. Doch Angelique voelt niets van deze symboli sche bescherming. Het horen van haar eigen stemgeluid heeft haar weer teruggeroepen tot de werkelijkheid. „Mijn God"Lang heeft zij die woorden niet meer uit- KERST NOVELLE gesproken, niet willen uitspre ken en nu wellen ze in haar op als een niet te verlooche nen vanzelfsprekendheid. Maar als er dan inderdaad een God bestaat, die vele, vele jaren geleden als Kindeke in een arme, koude stal op aarde kwam, geboren uit een Onbe vlekte Maagd Maria en Die de Vrede is komen brengen aan alle mensen, dus ook aan ons, hoe is het dan mo gelijk, aat tegenwoordig ner gens meer die vrede te vinden is? Kan Iets, dat van een waar achtige God komt, bedoeld zijn voor sommige mensen in sommige tijden? Is Hij dan niet van alle tijden, van alle eeuwen? Vrede op aarde. Jawel, maar niet voor mij, en niet voor.... en niet voor.... „God heeft alle mensen lief". Angelique hoort het haar trouwe biechtvader, die zijn leven heeft gelaten in een con centratiekamp, nog zeggen. Maar zou ook hij niet in zijn laatste ogenblikken hebben getwijfeld aan dit onomstote lijk grondbeginsel van het Ge loof? Hoe is het dan te verklaren, dat Hij toelaat, dat degenen, die Hij liefheeft, worden ge folterd en folteren? Twee zware slagen van de Grote Kerk-klok doen Ange lique verstoord opzien. Pas nu komt zij tot het besef, dat zij haar huis al lang voorbijgelo pen is en dat zij verzeild is geraakt op een stille buiten weg, waar een schijnbaar on eindig groot sneeuwveld onge rept voor haar ligt. En voor het eerst begint dan een glim lach om haar mond te spelen. Ja, dit is de aarde, dit ook is de wereld en.... het is vredig Hier zijn nog geen mensen geweest om de schoon heid van de natuur, die toch alleen van God kan komen, te vertrappen tot een modder poel. „Mijn God", en Angelique zegt het nu bewust, met volle overgave en vrede in haar on stuimig hart. „Mijn God, nu laat ik U niet meer los.Uw vrede is ook voor mij en voor alle mensen, wanneer zij maar gehoor willen geven aan Uw onvermoeibare roepstem". J. S. REEDS IN DE VROEGE MIDDELEEUWEN werd op het Kerstfeest in de kerken een wiegje of kribbe met het kindje geplaatst ter gedachtenis aan de geboorte van de Heiland. Men plaatste rondom de kribbe talrijke flonkerende kaarsen als symbool van het herboren mensdom, dat door Christus' verschijning op aarde tot het waar achtige leven was teruggevoerd. In de avonduren stroomden de gelovigen naar de kerken, om dit kindje te zien en om allerlei ontroerende kerstliedjes te zingen. Men noemde dit het Kerstkindeke wiegen. De priester kwam dan, zo vertelt de protestante apotheker Walich Syvaerts met bijtende spot in zijn boekje „Roomsche myste riën ontdeckt" op het altaar en begon onder het zingen van „Eia, Eia", het kindeke Jezus in de kribbe in slaap te wiegen. De kinderen, die met vader en moeder mee naar de kerk gekomen waren, hadden ook een soort kerstkribje bij zich „ende vinghen mede aen elck zyne kindeken te wieghen ende Eia te singhen, maeckende daer- benevens een groot geluyt ende geclanck met schellen, dat de geheele kcrcke daervan vervult was". Na dit zingen werden allerlei oude en nieuwe kerstliederen op het orgel gespeeld. In oude the- sauriersboeken komen herhaalde malen posten voor voor de school meester „over de oncosten by hem gehadt in 't maken en pren ten van de Korstcanteleenen" (Kerstgezangen)." Enkele be kwame zangers zongen deze lie deren voor. Zij moesten een voortzetting zijn van de ceremo nie van het kindje wiegen en daarom kwam het oude motief „Slaap kindje slaap" in vele lie deren terug. Meeleven met het Christuskind. Opvallend is het, dat men in deze plechtigheid zich op ontroe rende wijze trachtte te verplaat sen naar de stal van Bethlehem. Als eenvoudige herders knielde men bij de kribbe neer en men zag het Christuskind schreien over de talloze zonden en onge rechtigheden van zovelen. De middeleeuwse mens was groot in zijn geloof maar was ook door zijn ongebreidelde hartstocht ge weldig in de kwaad. Men voelde dat aan en op de Kerstavond trachtte men dan vol berouw met een beminnelijke naïiviteit het Kind te troosten en in slaap te wiegen. Sterk hoort men dit in het volgende herderslied. Komt laet ons gaen bezoeken. In doecken, dat kindeken teere. Des weerelts Heere. Die van ons kudden, de wolf zal schudden Die voor ons in een kribbe leyt, Zoo heeft de Engel ons geseyt. Kindeken, slaept, slaept, kindeken slaept slaept Na na na kindeken teer Sus, sus, sus, kryt dog niet meer. Sterker dan de hervorming. Het is niet te verwonderen, dat de protestante apotheker dit alles in het geheel niet kan waarderen. Deze plechtigheid, die geworteld is in de eenvoud en kinderlijke vreugde van het gelovige volk, staat ver af van de „nieuwe reli gie", die daar geen genoegen in kan vinden. Maar gevoelige men sen, die begrepen wat zij moes ten missen, bleven nog stil ver langen naar deze ontroerende plechtigheden en zo kon het hier en daar nog gebeuren, vooral op het Drentse platteland, waar de hervorming van boven af was op gedrongen, dat in de Kersttijd de organist op verschillende avonden de mensen bij elkander riep om naar zijn kerstliederen te luiste ren. Zo deed ook in de Kersttijd van 1644 de beroemde Dirck Swee- linck, organist van de oude kerk van Amsterdam. Van zijn vader de componist Jan Pietersz Swee- linck, die nog in katholieke tijden het orgel van de grote kerk be speeld had, had hij gehoord over de ontroerende schoonheid van „het kindeke wiegen". En in het geheim had hij op Kerstavond 1644 enige katholieke vrienden uitgenodigd om met hem mee te genieten van deze aloude plech tigheid. De predikanten waren, toen zij het bemerkten, heftig verstoord en eisten maatregelen van het kerkbestuur: „Dewijl de organist van de oude kerck", zo leest men in de protocollen van de gereformeerde kerkeraad, „sich voorgenomen heeft het kin deken te wiegen ende daertoe vele papisten genoodigd, is goed gevonden den Heeren Kerck- meesteren te bidden dat hun ede len zulke superstitiën weeren". De kerstkribbe wordt uitgebreid. In de schuilkerken ging dan, zij het op een andere wijze, het kindje wiegen door. Om zich alles zo goed mogelijk voor te stellen werden naast de kribbe ook de beelden van Jozef en Maria ge plaatst en ook van andere perso nen uit het kerstgebeuren. Men durfde nu niet rechtstreeks het kind aan të spreken maar vol eerbied vroeg men het aan Maria of Jozef en men liet het aan hen over het kindje in slaap te wie gen. De uitgebreide kerstkribbe verdrong de zinvolle middel eeuwse plechtigheid. Toch vindt men in de kerst liederen van onze schuilkerken nog iets terug van dezè vroegere kerstvieringen. Men leeft ook in die tijden echt mee met het schreiende Christuskind en vol ontroering laat kapelaan Willem de Swaen het gelovige volk „in levendige musiecken" zingen: Segt, Maria, waerdste vrouw Wien ick naast God bemin Waerom lydt uw soon die kouw? Wat heeft Hy in syn sin, Dat Hy hier, sonder vyer In een kribbe nederleydt Wat beduydt dit geluydt Want ick hoor, Hy bitter schreydt. Ach, bedrouft is Hy, die was eeuwigh bly Segt de reden my. (Uitg. Singende Swaen, 1664) Aanval van het heidendom. Nu het de hervorming niet ge lukt is, probeert het moderne hei dendom de gedachtenis aan het kindje wiegen, gesymboliseerd in de kerststalletjes in onze huizen, te verdringen. Het doet dat door middel van de kerstboom, een kerstsymbool wat de ouderen kunnen het zich nog best herin neren pas op het einde der vorige eeuw in ons land in ge bruik kwam. Na enkele zwakke gingen om de kerstboom in de .uizen te plaatsen in de 18e eeuw werd vooral de kerstboom na de bevrijdingsoorlog tegen Napoelon in Duitsland in de 19e eeuw in gevoerd. Men is geneigd daar meer een nationaal teken in te zien, wat duidelijk uitkomt in het Duitse kerstlied „O Tanne- baum". Van Duitsland uit werd het hier ook ingevoerd en wan neer men in de Kersttijd 's avonds door de straten van onze steden wandelt, dan ziet men de lichtjes glanzen in de groene bomen bij allen, die liever niet herinnerd willen worden aan het verlos singsmysterie van het kleine Christuskind. In onze heidense samenleving is de kerstboom een modeverschijnsel geworden. Ons antwoord. Goddank is de kerstboom nog niet algemeen geworden. Maar toch zijn er velen die de zin van het Kerstfeest niét meer verstaan. Bij hen is geen enkele herinne ring meer aan het oude „kindje wiegen". Wij, die de Kerstbood schap verstaan, doen dit voor hen en als wij 's avonds met onze huisgenoten geknield rondom de kribbe ons Jezuskindje in slaap wiegen, dan bidden wij voor hen dit oude lied: 't Is tot 's werelds saligheyd, dat mijn kleyne kind dus schreyd. 't Is tot 's wereld hoogste goed, dat mijn lieve kind dus bloed. Want voor Adams droeve val al syn bloed hy storten sal Soo dat door de swaerste pyn Jesus u sal Jesus syn. (Stalpart v. d. Wiele in 't Gulden Jaer 1634) B. VOETS, pr. POg hui TOLLE-LEGE", neem en lees, heeft St. Augustinus in een voor hem beslissende levensperiode een spelend kind horen roepen en deze in onbewustheid tot hem gerichte uitnodiging werd het middel dat de goddelijke Voorzienigheid koos om het belangrijkste keerpunt in Augustinus leven te verkrijgen. Hij nam en las en vond de weg opwaarts naar de geestelijke verdieping en daarmee naar de haven der katholieke waarheid. Een goed boek kan, als een goed woord, een onberekenbare uitwerking in het ziele- en geestes leven van de mens teweeg brengen. En juist op onze dagen zo vol van vervlakking en materialisme, kan geestelijk-verheffende litteratuur de reddingboei zijn waaraan de in nood verkerende ziel zich tot eigen behoud vastklampt. „Neem en lees", het zijn deze overwegingen geweest die de paters Cisterciënsers van het klooster „Mariënkroon"- te Nieuwkuik, geholpen door een bereidvaardige vriendenkring, het besluit deden nemen een nationale bibliotheek van geestelijke werken te stichten en deze gratis open te stellen voor ieder die daarvan gebruik wil maken. Aan hun arbeid op geestelijk gebied voegden deze paters derhalve het apostolaat van het goede boek toe. paters van „Mariënkroon" hebben van de mens-alleen, opdat deze voor hen hun bibliotheek open zich zelf kan zijn en zich, mede staan en daar kunnen zij vragen dank zij een goed boek uit de naar het boek dat verdieping en bibliotheek van „Mariënkroon geestelijk houvast schenken zal. op de vleugelen van de geest verheffen kan. We mogen hier inderdaad van een apostolaat spreken, gezien de verbijsterende vervlakking waaraan onze tijd ten prooi is. De voetbalwedstrijd en de film blijven het gesprek van de dag, een hele week lang. We beluiste ren via de radio allemaal dezelfde lichte muziek, dezelfde hoorspe len, dezelfde grapjes en melodie tjes. We zijn het slachtoffer van een standaard-cultuur en doen mee aan die massificatie van de mens, waarbij de eigen vrije per soonlijkheid te loor gaat, althans een onontgonnen gebied blijft. We ondergaan het oppervlak- lige amusement, maar hebben zelf nergens een creatief aandeel meer aan. De doodeenvoudige tubablazer bij de dorpsharmome of de amateurtonelist van het dorpstoneel heeft meer persoon lijkheid dan de man die zeggen kan alle films en alle interland voetbalwedstrijden der laatste jaren gezien te hebben. Deze laatste keek namelijk alleen maar, hij was werkeloos toe schouwer, maar de eerste doet iets, uit eigen initiatief. Het moge stuntelig en onvolkomen zijn, maar hij doet wat, in al z'n een voud, op weg de geest te redden. Want dit is die tragische ver scheurdheid van onze tijd: de persoonlijke werkzaamheid, gees telijk en cultureel, heeft plaats gemaakt voor de massale volg zaamheid der gedachtenloze kud de, die zich uit in een massale kreet (de sociale of politieke leuze) en in een massale genie ting, bij voorkeur op Zondagmid dag rond het voetbalterrein, waar die persoonlijke massa-kreet soms iets weerzinwekkends heeft. Men begrijpe ons goed: sport kan nuttig en edel zijn, doch bij een mensdom dat de visie op tijd en eeuwigheid, op geest en mate rie heeft verloren, is het ver klaarbaar dat met name de sport in de rangorde van waarden een te verheven en primaire plaats krijgt toebedeeld. Het geestelijke ligt als een onbereikbare oase ergens verloren; de cultuur van de vrije, menselijke persoon komt niet meer aan bod, om van de religieuze verdieping, de spiri tuele verheffing van de mens maar te zwijgen. Terug naar de bronnen. Wij moeten in deze verschrik kelijke tijd van neergang en ont luistering tegen ons zelf in be scherming worden genomen. Ons moeten de bronnen worden gewe zen, waaruit we geestelijke ge zondheid, levensstijl, persoonlijk heidsvorming kunnen putten, op dat toch in Gods naam naast de om zijn spierkracht aanbeden massa-mens een plaats overblijve van de individuele mens, ge vormd naar Gods beeld en gelij kenis. Wij kunnen het monstrueuze masker verscheuren door terug te keren tot ons zelf en diep in ons God te ontmoeten, waardoor de bronnen van geestelijk geluk openspringen. Een der middelen daartoe is het goede boek, de geestelijke lectuur, waaraan de behoefte zo ontstellend groot is. In de verwarring van deze tijd zijn er talloze mensen die met zich zelf geen raad weten en geen antwoord kunnen vinden op de vragen, die hen kwellen. De Een briefkaart is voldoende en het werk wordt direct gratis toe gezonden. Men kan daar vragen naar theologische en philosofische werken, naar boeken op gebied van kerkgeschiedenis, kunsthisto rie, Mariologie, geloofsverdedi- ging, naar levens van heiligen, kortom naar boeken die door hun spiritualiteit de geestelijke honger zullen stillen en de geestelijke weerbaarheid zullen sterken. Arbeid en ontspanning, met als noodzakelijke consequenties de industrialisatie en de sport: goed, maar daarnaast ook en vooral: de geestelijke werkzaamheid en de vorming van de religieus en cultureel denkende menselijke persoonlijkheid, naar Gods beeld en gelijkenis. Aan de maatschappelijke op bouw in sociale, in materiële zin, moet gepaard gaan de individuele opbouw, in geestelijk-culturele zin. Tegenover het lawaai der samenleving, moet de stilte staan „Min de stilte in uw wezen, Min de stilte die bezielt Zij die alle stilte vrezen Hebben nooit hun hart gelezen, Hebben nooit geknield" Die stilte te zoeken, „met een boekske in een hoekske" is de bedoeling van de nationale biblio theek van geestelijke werken der paters Cisterciënsers op Mariën kroon te Nieuwkuik. Zonder veel ruchtbaarheid, zoals beschouwen de monniken betaamt, eenvoudig en rustig, zijn zij dit werk begon nen, voor het welslagen vertrou wend op de genade Gods. Noch tans hebben wij door dit artikel op deze verheven en noodzake lijke arbeid openlijk willen wij zen, hopend dat velen de weg naar de geestelijke schatkamers van „Mariënkroon" mogen vinden en ook talrijke vrienden en be wonderaars van dit soort aposto laat, naar vermogen hun steun zullen verlenen, zodat deze natio nale bibliotheek kan worden uit gebouwd en daardoor des te meer effectief werkzaam kan zijn, in het belang van mens en maat schappij.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1951 | | pagina 9