m; OS EY DE EZEE
VAY kEHSTMIS
Het Kerstkindeke
wiegen
hts-
m
HET APOSTOLAAT VAN HET GOEDE BOEK
2F/7 Bach's
de pastorale
Bevoorrechte
plaats
bij de
kribbe
„Die os ende ooc dat ezelkijn
die aanbaden dat suete kindekijn'
Angelique
„MARIENKR00N"
STELT HAAR NATIONALE
BIBLIOTHEEK OPEN
In de geestelijke levenshouding
ligt de redding van de
menselijke persoonlijkheid
KERSTNUMMER 1951
PAGINA 3
N VREDE
muziek, welke men in
t, steeds weer opnieuw
/elke beurtelings een
achten in bewogenheid
egin is; de bereidheid
n de nacht, de luister
godsdienst en muziek
erd.
eerste cantate van het
ir vijf slagen hebben
dan bij de inzet van
r een vreugde in ons
iet is niet de blijdschap
ch de vreugde om een
uit een gans andere
althans de uiterlijke
de wording hiervan
.Komponiert anno 1734
ahreef de zoon Emma-
in de Staatsbibliotheek
re verklaring spreekt
s slechts de zakelijke
n zoals deze inlichting
it zesdelige werk ge-
atorium"; titel, welke
feite Johann Sebastian
geen sprake van een
ken met zes cantaten,
igen, voor Nieuwjaar,
Driekoningen. Zij zijn
zaal, doch geschreven
e liturgie der Evange-
an deze Kerk, honder-
ht en met geen andere
en.... zijn dagelijks
Kantor hierbij te werk
Bachkenner, weet hem
;en. Het plan tot het
scheen reeds in 1733
'hann Sebastian sollici-
oolse hofcomponist en
jcomposities enige bij-
uchter en berekenend
„Wahl des Herkules"
n zu Ehren" ook voor
doeleinden te kunnen
i niet de laatste maal
haar definitieve glorie
ten de fragmenten op
;ine hebben: wij rele-
:e confronteren met dé
zo hij wil.
s ligt, bestaat, als de
koren, aria's, recita-
n reacties der gemeen-
cht; aria's, waarin het
;ebeurtenissen van de
ieven, het verhaal be-
teriaal leverde. En het
Evangelist wordt opge-
ent echter nog niet
ndt de componist een
aan het Kerstgebeuren
dezer koralen put hij,
aire en psychologische
irdt voor het advents-
wijs van het beroemde
ïut.
pastorale als integre-
:iek: bestaat er een
h schreef aangeduid
tot de tweede cantate,
lijk zwaarmoedige en
ïaards licht de muziek
is aan dit feest van
tot expressie gebracht
ein!
;telein,
Schrein,
iein."
m de traditionele com-
k en religieus opzicht
Voor ons vormen zij,
bestanddelen van dit
agen beluisterd wordt
terra pax hominibus"
stelling van het eigen
ohann Sebastian Bach
in, men luistere slechts
laatste cantate,
ingezet:
le
acht
Een Kerstgroep is in de opvatting van jong en oud onvol
ledig, als os en ezel daarbij ontbreken. Ze zijn bezongen
in vele Kerstliederen en bijna alle schilders en andere
beeldende kunstenaars hebben die twee beesten in hun
Kerst-taferelen opgenomen. Reeds bij de oudste ons be
kende afbeeldingen van het pasgeboren Kind in de kribbe
treffen we de os en de ezel aan. Twee daarvan werden
gepubliceerd in „Het Christelijk Getuigenis der Catacom
ben" van F. Hendrichs S.J. (blz. 110). Op beide voorstel
lingen, daterend uit de 4de eeuw ontbreekt Maria, maar
de os en de ezel zijn er aanwezig.
HET EVANGELIE vermeldt niets
over deze beide dieren. Lukas.
die het uitvoerigst de Geboorte
van Jezus beschrijft, noemt wel
de kribbe, waarin Maria haar
Zoon neerlegde en hij spreekt
ook over de kudde, die de her
ders bewaakten. Over een os en
ezel rept hij evenwel met geen
enkel woord.
Hoe zijn dan de kunstenaars
er toe gekomen, deze dieren zo'n
bevoorrechte plaats bij de kribbe
te geven? Op deze vraag ant
woordt dr. B. Knipping O.F.M.
in „Hoe Kerstlegenden kwamen
en gingen" (1942) en wij menen
de belangstellende lezer een
dienst te bewijzen, door de ver
schillende gegevens, in het ge
noemde boek verwerkt, hier be
knopt samen te vatten.
Een zinnebeeldige betekenis.
De geleerde kerkelijke schrij
ver Origenes, gestorven om
streeks 254, is de eerste, die de
os en de ezel in verband brengt
met de kribbe. In een preek over
de Geboorte van Jezus verhaalt
hij, hoe de herders het Kindje
vonden, liggend in een kribbe.
Hij vervolgt dan: „Deze kribbe
was het, waarover de profeet
voorspeld had: ,,Een os kent zijn
meester en een ezel de kribbe
van zijn heer." De os is een rein
dier, de ezel een onrein dier
(volgens de Joodse spijswetten).
Het was de ezel, die de kribbe
van zijn heer kende. Niet het
volk van Israël kende de kribbe
van zijn heer, doch een onrein
dier uit de heidenen."
De profeet, door Origenes be
doeld, is Isaias. Deze begint zijn
boek met een aanklacht tegen
het Joodse volk:
„Hemelen hoort, en aarde luister:
Want het is Jahweh, die spreekt!
Ik bracht kinderen groot,
en voedde ze op:
Maar ze zijn Mij ontrouw
geworden.
Een os kent zijn meester.
Een ezel de krib van zijn heer:
Maar Israël kent zo iets niet,
Mijn volk begrijpt het niet eens."
(Is. I, 2—3).
Isaias bedoelt dus, dat de os,
die zijn meester kent, en de ezel.
die weet aan wie hij zijn voedsel
heeft te danken, het volk van
Israël beschaamd maken.
Origenes heeft volstrekt niet
gemeend, dat er een os en een
ezel bij Jezus' kribbe te vinden
waren. Beide dieren zijn voor
hem slechts een zinnebeeld, de
os van het Joodse volk, dat zich
rein waande in Gods ogen en de
Messias verwierp, de ezel van de
heidenen, door de Joden als on
rein beschouwd, die de Messias
aanvaardden.
Verschillende Kerkvaders heb
ben deze zinnebeeldige uitlegging
van Origenes overgenomen. De
H. Gregorius van Nazianze, ge
storven omstreeks 390, spoort
Joden en heidenen aan, Jezus
als hun Meester te erkennen in
navolging van de reine os en de
onreine ezel, die ook hun mees
ter kenden.
Aldus kon de symboliek van
os en ezel spoedig populair wor
den onder de enigszins theologi
sche geschoolden, temeer, omdat
zij in een foutief vertaalde tekst
van de profeet Habakuk lazen:
,.In het midden van twee dieren
wordt gij geopenbaard." (Hab.
3, 2).
Kerkelijke opdrachtgevers heb
ben daarom waarschijnlijk de
kunstenaars verzocht door de
weergave van een os en een ezel
bij de kribbe de roeping van
Joden en heidenen aan te dui
den. En beide dieren pasten ove
rigens wonderwel bij een kribbe!
Legendarische bijzonderheden.
De gelovigen hebben echter
spoedig de zinnebeeldige oor
sprong van de os en de ezel in
het kerst-tafereel vergeten, ook
omdat zelfs deskundige schrij
vers later een tamelijk letterlijke
opvatting verkondigden. St.
Hiëronymus b.v„ de bijbelgeleer-
de, gestorven omstreeks 420,
schrijft, dat Paula, een van zijn
kennissen, de stal van Bethle
hem bezocht, „waar de os zijn
meester en de ezel de kribbe van
zjjn keer kende". Prudentius, de
Spaanse hymnendichter, gestor
ven na 405, noemt in een
prachtige Kersthymne niet de os
en ezel, maar vermeldt daarin
wel, dat zelfs het redeloze vee
de Heiland in zijn kribbe aan
bad.
Het Pseudo-Evangelie van
Mattheus, dat afkomstig is uit
de vijfde eeuw en evenals an
dere onechte Evangelie-verhalen
wemelt van fantastische bijzon
derheden," bericht o.a.: „Op de
derde dag echter verliet Maria
de spelonk, ging een stal binnen
en legde de knaap in de
kribbe En de os en de ezel
aanbaden hem. Aldus werd ver
vuld wat gezegd is door de
profeet Isaias: „De os kende zijn
meester en de ezel de kribbe
van zijn heer". De dieren had
den hem in hun midden en
aanbaden hem voortdurend. Al
dus werd vervuld, wat door de
profeet Habakuk gezegd is. die
spreekt: „Temidden van dieren
zult gij u openbaren". De Kerk
heeft de onechte of „apocriefe"
Evangeliën nooit aanvaard of
goedgekeurd, maar, als zij niet
raakten aan geloof of zeden,
evenmin veroordeeld. Volk en
kunstenaars hebben er volop uit
geput, om voor hun vrome ver
beelding de leemten in het
Evangelieverhaal aan te vullen.
En zo heeft ook het Pseudo-
Evangelieverhaal van Mattheus
aanzienlijk bijgedragen tot de
verbreiding van de os en ezel
legende, ofschoon vele geletter
den tot in de late middeleeuwen
deze dieren als zinnebeelden van
Jodendom en heidendom bleven
beschouwen.
De Dominicaan Jacob de Vora-
gine stelde omstreeks 1260 zijn
„Gulden Legende" samen, een
soms boeiende, maar historisch
waardeloze verzameling van hei
ligenlevens en wonderverhalen.
Hierin vinden wij nieuwe bij
zonderheden over de os en de
ezel. In een overdekte ruimte
maakte Jozef een kribbe voor
deze dieren. „Daar nu, te mid
dernacht, bracht Maria haar
Zoon ter wereld en zij legde
Hem in een kribbe op hooi. Dit
hooi werd later door de H. He
lena naar Rome gebracht. Men
verhaalt, dat noch de os noch
de ezel eraan durfden raken....
Inderdaad had Jozef bij het
vertrek naar Bethlehem een os
en een ezel met zich genomen;
de os wellicht om hem te ver
kopen en aldus zijn belasting te
kunnen betalen, de ezel, zonder
twijfel als rijdier voor de maagd
Maria. Welnu, os en ezel ken
den op wonderbare wijze .hun
Heer, knielden voor Hem neer
en aanbaden Hem."
Verschillende Middeleeuwse
geestelijke schrijvers herhalen
deze bijzonderheden en knopen
er stichtelijke beschouwingen
aan vast. Met Middelnederland
se gedicht „Van den Levene ons
Heren" (begin 14de eeuw)
noemt alleen de ezel met name:
„Die esel liet daer siin eten staen
Ende viel in knieghebeden saen
(aanstonds)".
Toen vooral in de 16de eeuw
een meer kritische geesteshou
ding de geleerden er toe dreef,
alle vrome verhalen te toetsen
op hun waarachtigheid, moesten
ook de os en ezel bij de kribbe
het ontgelden. Toch deed de
lang niet lichtgelovige kardinaal
Baronius (gestorven in 1607) alle
moeite, om de aanwezigheid van
deze dieren in de stal van Be
thlehem te bewijzen. Pas de
Fransman Le Nain de Tillemont
(gestorven in 1698) gaf de om
streden os en ezel voorgoed de
plaats, die ze bij Origenes had
den ingenomen.
En toch
Sindsdien weten wij dan weer,
dat de os en ezel van Kerstmis
niet meer dan een devoot ver
dichtsel zijn. Maar toch zijn ze
door de kunstenaars niet afge
dankt en toch zouden wij ze
bij onze Kerstgroepen niet wil
len missen. Het hart laat zich
nu eenmaal door .andere motie
ven leiden dan hét verstand.
Daarom kunnen we ook de
opvatting van de Zuid-Neder
landse Jezuiet Cornelius a La-
pide of Cornelis van den Steen
(gestorven in 1637) begrijpen.
Als bijbelkenner kon hij de os
en de ezel -JaUeen maar zinne
beeldig opvatten en toch waagt
hij het niet hun aanwezigheid
te betwijfelen.
Waarom ook?
„Waarom zouden de redeloze
dieren niet de Schepper gediend
hebben, terwijl we in zovele
levens der heiligen lezen, dat
ze zelfs met rede begaafde schep
selen dienstbaarheid en liefde
bewezen? Hebben niet veel wil
dere dieren aan de Vaders in
de woestijn gehoorzaamd?
Niet alleen de engelen en her
ders. zelfs de ster werd in dienst
gesteld van de pasgeboren Hei
land. Waarom dan ook niet een
os en een ezel? Daarbij heeft
hun aanwezigheid bij de kribbe
nog een andere betekenis: Zij
duidt de armoedige omstandig
heden der Geboorte aan en wijst
op Christus, die de Herder der
volkeren genoemd wordt. De
dieren waren er ook om het
verkleumde Kindje met hun
adem te verwarmen."
Ja, waarom ook niet? En gaar.
ne beamen wij wat Anton van
Duinkerken schrijft in zijn ge
dicht „Os en Ezel": (Heden
daagse Kerstlyriek van Katho
lieke Dichters, bijgebracht door
Anton van Duinkerken, 1945,
blz. 37).
„Hoe wordt voor ons de
vroomheid van de beesten
Bij dit klein Kind
in dezen schaam'len stal
Reden tot schaamte,
nu wij overal
Op Kerstmis al te menselijk
zien feesten!"
„Stille nachtHeilige
nacht...." Nog zacht, heel
zacht na-neuriend keert An-
gelique huiswaarts van de
nachtmis in de kleine dorps-
kapel. Onbewust wil zij de
heerlijk-zuivere gevoelens, die
haar tijdens het bijwonen van
deze middernachtelijke Kerst
mis hebben beroerd, vasthou
den en bewaren en zolang zij
de heldere klanken van
het „stille-nacht, Heilige
nacht" in haar hoort zingen,
lukt dit wonderwel. Dan is
er niets anders dan de gedach
te aan het wonder, het grote
wonder van die éne, stille,
heilige nacht, waarin een arm
Kind de Vrede op aarde kwam
brengen.
Stil wandelt Angelique door.
Dit is haar uur, haar geluk,
haar Geloof. „Mijn God, laat
mij nu niet meer los". Haar
ogen gericht naar boven,
krampt zij de handen samen
in de diepe zakken van haar
mantel.
De geruisloos vallende
sneeuw heeft, zonder dat An
gelique het beseft, een sluier
gelegd om haar blonde hoofd,
gelijk een moeder de bescher
mende hand uitstrekt over
het hoofdje van haar hulpeloos
scheiend kind. Doch Angelique
voelt niets van deze symboli
sche bescherming. Het horen
van haar eigen stemgeluid
heeft haar weer teruggeroepen
tot de werkelijkheid.
„Mijn God"Lang heeft
zij die woorden niet meer uit-
KERST NOVELLE
gesproken, niet willen uitspre
ken en nu wellen ze in haar
op als een niet te verlooche
nen vanzelfsprekendheid.
Maar als er dan inderdaad
een God bestaat, die vele, vele
jaren geleden als Kindeke in
een arme, koude stal op aarde
kwam, geboren uit een Onbe
vlekte Maagd Maria en Die
de Vrede is komen brengen
aan alle mensen, dus ook
aan ons, hoe is het dan mo
gelijk, aat tegenwoordig ner
gens meer die vrede te vinden
is?
Kan Iets, dat van een waar
achtige God komt, bedoeld
zijn voor sommige mensen in
sommige tijden? Is Hij dan
niet van alle tijden, van alle
eeuwen?
Vrede op aarde. Jawel,
maar niet voor mij, en niet
voor.... en niet voor....
„God heeft alle mensen lief".
Angelique hoort het haar
trouwe biechtvader, die zijn
leven heeft gelaten in een con
centratiekamp, nog zeggen.
Maar zou ook hij niet in zijn
laatste ogenblikken hebben
getwijfeld aan dit onomstote
lijk grondbeginsel van het Ge
loof?
Hoe is het dan te verklaren,
dat Hij toelaat, dat degenen,
die Hij liefheeft, worden ge
folterd en folteren?
Twee zware slagen van de
Grote Kerk-klok doen Ange
lique verstoord opzien. Pas nu
komt zij tot het besef, dat zij
haar huis al lang voorbijgelo
pen is en dat zij verzeild is
geraakt op een stille buiten
weg, waar een schijnbaar on
eindig groot sneeuwveld onge
rept voor haar ligt. En voor
het eerst begint dan een glim
lach om haar mond te spelen.
Ja, dit is de aarde, dit ook
is de wereld en.... het is
vredig Hier zijn nog geen
mensen geweest om de schoon
heid van de natuur, die toch
alleen van God kan komen, te
vertrappen tot een modder
poel.
„Mijn God", en Angelique
zegt het nu bewust, met volle
overgave en vrede in haar on
stuimig hart. „Mijn God, nu
laat ik U niet meer los.Uw
vrede is ook voor mij en voor
alle mensen, wanneer zij maar
gehoor willen geven aan Uw
onvermoeibare roepstem".
J. S.
REEDS IN DE VROEGE MIDDELEEUWEN werd op het Kerstfeest
in de kerken een wiegje of kribbe met het kindje geplaatst
ter gedachtenis aan de geboorte van de Heiland. Men plaatste rondom
de kribbe talrijke flonkerende kaarsen als symbool van het herboren
mensdom, dat door Christus' verschijning op aarde tot het waar
achtige leven was teruggevoerd. In de avonduren stroomden de
gelovigen naar de kerken, om dit kindje te zien en om allerlei
ontroerende kerstliedjes te zingen. Men noemde dit het Kerstkindeke
wiegen. De priester kwam dan, zo vertelt de protestante apotheker
Walich Syvaerts met bijtende spot in zijn boekje „Roomsche myste
riën ontdeckt" op het altaar en begon onder het zingen van „Eia,
Eia", het kindeke Jezus in de kribbe in slaap te wiegen. De kinderen,
die met vader en moeder mee naar de kerk gekomen waren, hadden
ook een soort kerstkribje bij zich „ende vinghen mede aen elck
zyne kindeken te wieghen ende Eia te singhen, maeckende daer-
benevens een groot geluyt ende geclanck met schellen, dat de
geheele kcrcke daervan vervult was".
Na dit zingen werden allerlei
oude en nieuwe kerstliederen op
het orgel gespeeld. In oude the-
sauriersboeken komen herhaalde
malen posten voor voor de school
meester „over de oncosten by
hem gehadt in 't maken en pren
ten van de Korstcanteleenen"
(Kerstgezangen)." Enkele be
kwame zangers zongen deze lie
deren voor. Zij moesten een
voortzetting zijn van de ceremo
nie van het kindje wiegen en
daarom kwam het oude motief
„Slaap kindje slaap" in vele lie
deren terug.
Meeleven met het
Christuskind.
Opvallend is het, dat men in
deze plechtigheid zich op ontroe
rende wijze trachtte te verplaat
sen naar de stal van Bethlehem.
Als eenvoudige herders knielde
men bij de kribbe neer en men
zag het Christuskind schreien
over de talloze zonden en onge
rechtigheden van zovelen. De
middeleeuwse mens was groot in
zijn geloof maar was ook door
zijn ongebreidelde hartstocht ge
weldig in de kwaad. Men voelde
dat aan en op de Kerstavond
trachtte men dan vol berouw met
een beminnelijke naïiviteit het
Kind te troosten en in slaap te
wiegen. Sterk hoort men dit in
het volgende herderslied.
Komt laet ons gaen bezoeken.
In doecken,
dat kindeken teere. Des
weerelts Heere.
Die van ons kudden, de wolf
zal schudden
Die voor ons in een kribbe leyt,
Zoo heeft de Engel ons geseyt.
Kindeken, slaept, slaept,
kindeken slaept slaept
Na na na kindeken teer
Sus, sus, sus, kryt dog niet
meer.
Sterker dan de hervorming.
Het is niet te verwonderen, dat
de protestante apotheker dit alles
in het geheel niet kan waarderen.
Deze plechtigheid, die geworteld
is in de eenvoud en kinderlijke
vreugde van het gelovige volk,
staat ver af van de „nieuwe reli
gie", die daar geen genoegen in
kan vinden. Maar gevoelige men
sen, die begrepen wat zij moes
ten missen, bleven nog stil ver
langen naar deze ontroerende
plechtigheden en zo kon het hier
en daar nog gebeuren, vooral op
het Drentse platteland, waar de
hervorming van boven af was op
gedrongen, dat in de Kersttijd de
organist op verschillende avonden
de mensen bij elkander riep om
naar zijn kerstliederen te luiste
ren.
Zo deed ook in de Kersttijd van
1644 de beroemde Dirck Swee-
linck, organist van de oude kerk
van Amsterdam. Van zijn vader
de componist Jan Pietersz Swee-
linck, die nog in katholieke tijden
het orgel van de grote kerk be
speeld had, had hij gehoord over
de ontroerende schoonheid van
„het kindeke wiegen". En in het
geheim had hij op Kerstavond
1644 enige katholieke vrienden
uitgenodigd om met hem mee te
genieten van deze aloude plech
tigheid. De predikanten waren,
toen zij het bemerkten, heftig
verstoord en eisten maatregelen
van het kerkbestuur: „Dewijl de
organist van de oude kerck", zo
leest men in de protocollen van
de gereformeerde kerkeraad,
„sich voorgenomen heeft het kin
deken te wiegen ende daertoe
vele papisten genoodigd, is goed
gevonden den Heeren Kerck-
meesteren te bidden dat hun ede
len zulke superstitiën weeren".
De kerstkribbe wordt
uitgebreid.
In de schuilkerken ging dan,
zij het op een andere wijze, het
kindje wiegen door. Om zich alles
zo goed mogelijk voor te stellen
werden naast de kribbe ook de
beelden van Jozef en Maria ge
plaatst en ook van andere perso
nen uit het kerstgebeuren. Men
durfde nu niet rechtstreeks het
kind aan të spreken maar vol
eerbied vroeg men het aan Maria
of Jozef en men liet het aan hen
over het kindje in slaap te wie
gen. De uitgebreide kerstkribbe
verdrong de zinvolle middel
eeuwse plechtigheid.
Toch vindt men in de kerst
liederen van onze schuilkerken
nog iets terug van dezè vroegere
kerstvieringen. Men leeft ook in
die tijden echt mee met het
schreiende Christuskind en vol
ontroering laat kapelaan Willem
de Swaen het gelovige volk „in
levendige musiecken" zingen:
Segt, Maria, waerdste vrouw
Wien ick naast God bemin
Waerom lydt uw soon die kouw?
Wat heeft Hy in syn sin,
Dat Hy hier, sonder vyer
In een kribbe nederleydt
Wat beduydt dit geluydt
Want ick hoor, Hy bitter
schreydt.
Ach, bedrouft is Hy, die was
eeuwigh bly
Segt de reden my.
(Uitg. Singende Swaen, 1664)
Aanval van het heidendom.
Nu het de hervorming niet ge
lukt is, probeert het moderne hei
dendom de gedachtenis aan het
kindje wiegen, gesymboliseerd in
de kerststalletjes in onze huizen,
te verdringen. Het doet dat door
middel van de kerstboom, een
kerstsymbool wat de ouderen
kunnen het zich nog best herin
neren pas op het einde der
vorige eeuw in ons land in ge
bruik kwam. Na enkele zwakke
gingen om de kerstboom in de
.uizen te plaatsen in de 18e eeuw
werd vooral de kerstboom na de
bevrijdingsoorlog tegen Napoelon
in Duitsland in de 19e eeuw in
gevoerd. Men is geneigd daar
meer een nationaal teken in te
zien, wat duidelijk uitkomt in
het Duitse kerstlied „O Tanne-
baum". Van Duitsland uit werd
het hier ook ingevoerd en wan
neer men in de Kersttijd 's avonds
door de straten van onze steden
wandelt, dan ziet men de lichtjes
glanzen in de groene bomen bij
allen, die liever niet herinnerd
willen worden aan het verlos
singsmysterie van het kleine
Christuskind. In onze heidense
samenleving is de kerstboom een
modeverschijnsel geworden.
Ons antwoord.
Goddank is de kerstboom nog
niet algemeen geworden. Maar
toch zijn er velen die de zin van
het Kerstfeest niét meer verstaan.
Bij hen is geen enkele herinne
ring meer aan het oude „kindje
wiegen". Wij, die de Kerstbood
schap verstaan, doen dit voor hen
en als wij 's avonds met onze
huisgenoten geknield rondom de
kribbe ons Jezuskindje in slaap
wiegen, dan bidden wij voor hen
dit oude lied:
't Is tot 's werelds saligheyd,
dat mijn kleyne kind dus
schreyd.
't Is tot 's wereld hoogste goed,
dat mijn lieve kind dus bloed.
Want voor Adams droeve val
al syn bloed hy storten sal
Soo dat door de swaerste pyn
Jesus u sal Jesus syn.
(Stalpart v. d. Wiele
in 't Gulden Jaer 1634)
B. VOETS, pr.
POg
hui
TOLLE-LEGE", neem en lees, heeft St. Augustinus in een voor
hem beslissende levensperiode een spelend kind horen roepen
en deze in onbewustheid tot hem gerichte uitnodiging werd het
middel dat de goddelijke Voorzienigheid koos om het belangrijkste
keerpunt in Augustinus leven te verkrijgen. Hij nam en las en vond
de weg opwaarts naar de geestelijke verdieping en daarmee naar
de haven der katholieke waarheid. Een goed boek kan, als een
goed woord, een onberekenbare uitwerking in het ziele- en geestes
leven van de mens teweeg brengen. En juist op onze dagen zo vol
van vervlakking en materialisme, kan geestelijk-verheffende
litteratuur de reddingboei zijn waaraan de in nood verkerende ziel
zich tot eigen behoud vastklampt. „Neem en lees", het zijn deze
overwegingen geweest die de paters Cisterciënsers van het klooster
„Mariënkroon"- te Nieuwkuik, geholpen door een bereidvaardige
vriendenkring, het besluit deden nemen een nationale bibliotheek
van geestelijke werken te stichten en deze gratis open te stellen
voor ieder die daarvan gebruik wil maken. Aan hun arbeid op
geestelijk gebied voegden deze paters derhalve het apostolaat van
het goede boek toe.
paters van „Mariënkroon" hebben van de mens-alleen, opdat deze
voor hen hun bibliotheek open zich zelf kan zijn en zich, mede
staan en daar kunnen zij vragen dank zij een goed boek uit de
naar het boek dat verdieping en bibliotheek van „Mariënkroon
geestelijk houvast schenken zal. op de vleugelen van de geest
verheffen kan.
We mogen hier inderdaad van
een apostolaat spreken, gezien
de verbijsterende vervlakking
waaraan onze tijd ten prooi is.
De voetbalwedstrijd en de film
blijven het gesprek van de dag,
een hele week lang. We beluiste
ren via de radio allemaal dezelfde
lichte muziek, dezelfde hoorspe
len, dezelfde grapjes en melodie
tjes. We zijn het slachtoffer van
een standaard-cultuur en doen
mee aan die massificatie van de
mens, waarbij de eigen vrije per
soonlijkheid te loor gaat, althans
een onontgonnen gebied blijft.
We ondergaan het oppervlak-
lige amusement, maar hebben
zelf nergens een creatief aandeel
meer aan. De doodeenvoudige
tubablazer bij de dorpsharmome
of de amateurtonelist van het
dorpstoneel heeft meer persoon
lijkheid dan de man die zeggen
kan alle films en alle interland
voetbalwedstrijden der laatste
jaren gezien te hebben. Deze
laatste keek namelijk alleen
maar, hij was werkeloos toe
schouwer, maar de eerste doet
iets, uit eigen initiatief. Het moge
stuntelig en onvolkomen zijn,
maar hij doet wat, in al z'n een
voud, op weg de geest te redden.
Want dit is die tragische ver
scheurdheid van onze tijd: de
persoonlijke werkzaamheid, gees
telijk en cultureel, heeft plaats
gemaakt voor de massale volg
zaamheid der gedachtenloze kud
de, die zich uit in een massale
kreet (de sociale of politieke
leuze) en in een massale genie
ting, bij voorkeur op Zondagmid
dag rond het voetbalterrein, waar
die persoonlijke massa-kreet soms
iets weerzinwekkends heeft.
Men begrijpe ons goed: sport
kan nuttig en edel zijn, doch bij
een mensdom dat de visie op tijd
en eeuwigheid, op geest en mate
rie heeft verloren, is het ver
klaarbaar dat met name de sport
in de rangorde van waarden een
te verheven en primaire plaats
krijgt toebedeeld. Het geestelijke
ligt als een onbereikbare oase
ergens verloren; de cultuur van
de vrije, menselijke persoon komt
niet meer aan bod, om van de
religieuze verdieping, de spiri
tuele verheffing van de mens
maar te zwijgen.
Terug naar de bronnen.
Wij moeten in deze verschrik
kelijke tijd van neergang en ont
luistering tegen ons zelf in be
scherming worden genomen. Ons
moeten de bronnen worden gewe
zen, waaruit we geestelijke ge
zondheid, levensstijl, persoonlijk
heidsvorming kunnen putten, op
dat toch in Gods naam naast de
om zijn spierkracht aanbeden
massa-mens een plaats overblijve
van de individuele mens, ge
vormd naar Gods beeld en gelij
kenis.
Wij kunnen het monstrueuze
masker verscheuren door terug
te keren tot ons zelf en diep in
ons God te ontmoeten, waardoor
de bronnen van geestelijk geluk
openspringen. Een der middelen
daartoe is het goede boek, de
geestelijke lectuur, waaraan de
behoefte zo ontstellend groot is.
In de verwarring van deze tijd
zijn er talloze mensen die met
zich zelf geen raad weten en
geen antwoord kunnen vinden op
de vragen, die hen kwellen. De
Een briefkaart is voldoende en
het werk wordt direct gratis toe
gezonden. Men kan daar vragen
naar theologische en philosofische
werken, naar boeken op gebied
van kerkgeschiedenis, kunsthisto
rie, Mariologie, geloofsverdedi-
ging, naar levens van heiligen,
kortom naar boeken die door hun
spiritualiteit de geestelijke honger
zullen stillen en de geestelijke
weerbaarheid zullen sterken.
Arbeid en ontspanning, met als
noodzakelijke consequenties de
industrialisatie en de sport: goed,
maar daarnaast ook en vooral:
de geestelijke werkzaamheid en
de vorming van de religieus en
cultureel denkende menselijke
persoonlijkheid, naar Gods beeld
en gelijkenis.
Aan de maatschappelijke op
bouw in sociale, in materiële zin,
moet gepaard gaan de individuele
opbouw, in geestelijk-culturele
zin. Tegenover het lawaai der
samenleving, moet de stilte staan
„Min de stilte in uw wezen,
Min de stilte die bezielt
Zij die alle stilte vrezen
Hebben nooit hun hart gelezen,
Hebben nooit geknield"
Die stilte te zoeken, „met een
boekske in een hoekske" is de
bedoeling van de nationale biblio
theek van geestelijke werken der
paters Cisterciënsers op Mariën
kroon te Nieuwkuik. Zonder veel
ruchtbaarheid, zoals beschouwen
de monniken betaamt, eenvoudig
en rustig, zijn zij dit werk begon
nen, voor het welslagen vertrou
wend op de genade Gods. Noch
tans hebben wij door dit artikel
op deze verheven en noodzake
lijke arbeid openlijk willen wij
zen, hopend dat velen de weg
naar de geestelijke schatkamers
van „Mariënkroon" mogen vinden
en ook talrijke vrienden en be
wonderaars van dit soort aposto
laat, naar vermogen hun steun
zullen verlenen, zodat deze natio
nale bibliotheek kan worden uit
gebouwd en daardoor des te meer
effectief werkzaam kan zijn, in
het belang van mens en maat
schappij.