Speurtocht naar de Lente
Begin van #n nieuw jaargetij in
Nationale Park de Hoge Veluwe
RIENK
mm
mem
Avontuur bij het varkenskot
Ze zijn vroegdit jaar
tuMen wilde valken*
en fótca*5o
Waar de Zeearend en Van Gogh
elkaar ontmoeten
op joek n&at kievitieieten
g|fB|l|» I
DONDERDAG 20 MAART 1952
PAGINA 5
HOENDERLOO „Het voorjaar zit in de lucht" had onze hoofdredacteur treffend opgemerkt:
„De K.V.P. is druk bezig met haar verkiezingsprogramma en mijn vrouw wil volgende week al
aan de schoonmaak. Wie schrijft er een stukkie?" Maar het had er nog weinig van, van de lente,
toen we hier in Hoenderloo uit de bus klommen. Het ijs kraakte onder onze schoenen in de
platsen op de weg; de zon scheen bedriegelijk helder, maar er blies een gemeen-kille wind.
Je kon je gemakkelijk voorstellen hoe hard hetwel moest vriezen, hoog boven ons hoofd, waar
twee vliegtuigjes van Deelen een ingewikkeld en kilometers-lang patroon van strepen en krullen
trokken dat in witte condenspluimen tegen de blauwe hemel geschreven bleef staan.
(Van onze verslaggever)
„U bent nog wel wat vroeg", had de heer A. B. Wigman be
dachtzaam gezegd, toen wij hem tevoren opbelden, en we had
den hem daar zijn wenkbrauwen bij horen fronsen. Hij had
natuurlijk alle recht dat te doen, deze natuur-historicus van het
Nationale Park „de Hoge Veluwe", van wie ge gerust moogt
aannemen, dat wat hij van de levende natuur niet weet, de
moeite van het weten nauwelijks waard is. Edoch: op dcrtzeJfde
ogenblik waarop wij uit die bus stapten, midden op de zonnige
vries-koude Veluwe, vonden in Ruurlo twee jongens het eerste
kievitsei van dit jaar. Want de lente is er, mensen, en nu wij
dit schrijven is ook het ijs al lang gedooid.
Nu schijnt er zo direct geen
aanwijsbare reden, om juist in het
Nationale Park het grootste
aaneengesloten natuur-reservaat
van ons land, 5500 hectaren bos
en hei, zandverstuivingen en
gronden,, die nog even woest zijn
als eeuwen geleden om juist
hier, zeiden wij, te gaan pogen
de Lente op haar mantel te trap
pen, opdat zij even om zou zien
en ons de eerste blik van het
lieve voorjaar gunnen. Zij is im
mers aan geen plaats gebonden?
De lammetjes dartelen overal in
de wei, de kievit wil ook best
elders aarden en voor het lente-
verhaal van de krant zijn de eer
ste crocusjes die op de bekende
wijze schuchter het kopje heffen
nog wel zo geliefkoosde attributen,
om nog maar te zwijgen van „de
tere groene wade die zich pril
om de naakte taikken weeft", zo
als dat heet.
Toch zijn er maar weinig
plaatsen in ons land, waar de
jaargetijden der seizoenen zich
op zoveel manieren laten waar
nemen, zo sprekend, zo viriel, zo
prikkelend voor de verbeelding
als hier, in dit stuk ongerept na
tuurschoon, met zorg bewaard en
beschut, dat als nationaal park
het onvoorstelbaar-rijke bezit is
van ons allemaal, en waarvan dan
ook alleen al in 1951 266.000 men
sen zijn komen genieten, kris-kras
zwervend over de autowegen, de
rijwielpaden en de wandeltrajec
ten, of zo maar dwars door alles
heen.
In de wildbaan
Wijzelf zijn er al heel wat
keren geweest. Ge moet weten:
hier nog herten in het wild, en
moeflons een geïmporteerd
soort wild sdhaap Het is trou
wens allemaal wild wat hier de
klok slaat: ook het wilde varken
dat zich duistere wegen wroet
door het kreupelbos, de hazen en
konijnen, vossen en marters, fa
zanten en korhoenders en zang
en roofvogels zonder tal. We heb
ben al eens een hele zomernacht
in een verspiedershutje gezeten in
'n boom bij de Deelense was, een
zompig meertje midden-in de hei,
waar vroeger de schepers de
schapen wasten eer Zij in het
voorjaar geschoren gingen wor
den, de schapen wel te verstaan.
We wachtten er tot het ochtend
krieken om met eigen ogen te
kunnen zien hoe de herten er
zouden komen drinken, hetgeen
ons een heel wat groter sensatie
scheen, dan het aanschouwen van
de makke hertjes in het stads
park. Maar natuurlijk kwamen
zij die morgen niet.
En op een mistige herfstmorgen
kropen wij al eens op onze buik
door de natte hei tegen de wind
in voorwaarts met jachtopziener
Lieftinck in de richting van een
complete hertenfamilie, die niets
van ons zag hoewel een stramme
zestien-ender argwanend onze
kant stond uit te kijken. Totdat
wij in onze ijver op een dorre
tak trapten en het nakijken had
den van het schuw doch edel
wild, dat over de heuvels weg
vluchtte, de bosrand in.
Zo waren we hier in de zomer
en de herfst, en in de winter ook:
diersporen volgend in de sneeuw,
kraaien krassend boven ons
hoofd. Maar nog nooit in de lente.
Wilde varkens
Het was inderdaad nog erg
vroeg, het park verlatener dan
ooit (maar ge kunt hier ook in
de zomer dikwijls uren zwerven
zonder op de wijde vlakten een
sterveling tegen te komen), en
stil, een fundament van stilte,
waarop de wind het ruisen van
de dennetoppen had gebouwd, en
het dorre loofblad door de kale
struiken blies: geritsel overal. Her
en der zagen we de bodem aan
de voet van boom en struik door
wilde varkens omgewoeld. Ze lie
ten zich niet zien, maar ergens
vanuit een dichte bosschage hoor
den we er eentje hardop dromen
in z'n slaap, van de jonge var
kentjes wellicht, die er nu wel
dra zullen zijn, zoals midden Fe
bruari reeds de jonge moeflons
ter wereld kwamen. De katjes
van witte en zwarte els bloei
den, een specht zagen wij driftig
zijn aandeel hameren in de strijd
tegen de woningnood, een eek
hoorn sprong op voor onze voet,
de havik was al druk aan het
nestelen: einde Maart zijn er
eieren.
Zeearend is weer vertrokken
O, de lente is er. Wanneer vond
de heer Wigman dat zij onmis
kenbaar begonnen was? Mis
schien wel toen een van de
trouwste en zeker de merkwaar
digste gast van het park vertrok,
terug naar het Noord-Oosten om
te gaan broeden in Finland of
Lapland, in Zweden of ergens
achter de meren van Mecklen
burg: de zee-arend, die de groot
ste Europese vogel is, met z'n
enorme vlucht van twee meter
vijfenvijftig.
„Vanaf 1928 heb ik ze hier nu
al iedere winter gezien", zegt de
heer Wigman, „altijd tenminste
een, dikwijls twee, een enkele
maal drie, van eind September
tot begin Maart, een majesteite
lijke vogel, maar geenszins afke
rig van aas, altijd in de buurt als
er ergens een ziek dier is afge
schoten en het bederfelijk inge
wand is uitgesneden, dikwijls op
zoek naar leeftocht aan het IJsel-
meer een paar machtige vleu
gelslagen, en de arend is in Har
derwijk. Het moet wel dikwijls
dezelfde vogel zijn die bij ons
komt overwinteren, want van al
de honderdduizenden bomen van
ons park is er jaar op jaar één
telkens opnieuw als slaapboom
uitverkoren".
Wijzelf zagen het dier nu alleen
maar op een plaatje, snel opge
diept uit het arsenaal van meer
dan 1200 boeken over de levende
natuur waarmee de heer Wigman
zich heeft omringd, verschillende
daarvan door hemzelf geschreven,
vrucht van studie en observeren
waarvoor dit park unieke kansen
biedt.
Dag aan dag brengen de drie
jachtopzieners beter wildschut
geheten, want een jachtterrein is
het park niet, Nab, Pluim en
Lieftinck hun rapporten uit; een
maal iedere week zit de complete
staf bijeen en zint op wat ge
schieden moet om het harmonisch
evenwicht in deze natuur-gemeen-
schap te bewaren, zodat er b.v.
niet te veel vossen komen en de
hertenstand krachtig blijft.
En zo is op 29 Februari de kie
vit gesignaleerd en de regentuuter
zoals ze hier de wulp noemen
een week daarna, en op de
officiële lentedag moet de tjif'-tjaf
er zijn, dat kleine opgewekte vo
geltje dat op z'n Veluws tieren-
tijntje heet, een naam waarin alle
poëzie van de lente bloeit zoals
in de bosanemoontjes die wij bij
het Rijksmuseum Kröller-Müller
vonden.
Ook van Gogh
Ja, dat museum. Er zijn vele
Amerikanen en Britten, Denen,
Zweden, Fransen, noem maar op,
onder de tienduizenden die ieder
jaar naar het Nationale Park ko
men. Om de natuur. En om de
Van Gogh-collectie in het mu
seum, in het hart ervan, de groot
ste Van Gogh-verzameling die er
bestaat, 270 van zijn tekeningen
en schilderijen,, waarvan er een
honderd in totaal nu in Milaan
zijn, maar hier vanaf 15 Mei weer
op hun eigenlijke plaats zullen
hangen.
En het is Van Gogh niet alleen,
hier. Picasso is er ook b.v. met
een werk dat gedeeltelijk in
schuurpapier is uitgevoerd,' of in
iets van dien aard, althans. Er zijn
andere „abstracten": Mondriaan,
van der Leek, Léger, vele „im
pressionisten": Breitner, Floris
Verster, Is. Israels, Manet, Cézan-
ne, Pissarro, Renoir, maar ook
Toorop en Signae zijn er, El
Greco en II Tintoretto, Jan van
Goyen en Adriaan van Ostade,
Lucas Cranach en Jan Steen: 1300
schilderijen, 4000 tekeningen: Hol
landse, Italiaanse, Franse, Duitse,
Spaanse, Belgische, Japanse, 1100
litographiën, houtsneden, etsen en
gravures en rond 275 moderne en
oude beeldhouwwerken: Mendes
da Costa en Radecker, Altorf en
Zijl, Rodin en Maillol en vele an
deren; er is Chinees porcelein en
aardewerk en vele beeldjes van
speksteen, jade, ivoor, brons.
Christiaan de Wet
Dat alles vindt ge niet alleen
in het museum: het is voor een
deel ook onderdak in het Jacht
slot Sint Hubertus dat Berlage
bouwde, voor een ander deel
staat het buiten. En weinig beel
den in ons land zijn zo indruk
wekkend opgesteld als dat in het
Otterlose zand van de Boeren
generaal Christiaan Rudolf de
Wet, door Mendes da Costa ge
houwen. Wij zullen nooit moede
worden daarheen te pelgrimeren,
zoals het daar eenzaam staat, de
generaal met stevige laarzen ge
plant op een zuil, de rechtervuist
gebald omlaag gestrekt, de linker
hand op het hart, de blik altijd-
door ver over landen en zeeën
heen geridht op het Zuiden, op
die oü Transvaal, het profiel on
vergetelijk met de scherpe steen-
lijn van kin en baard, een mach
tig monument.
'n Lente der cultuur
Maar wat heeft dit alles met de
lente van doen? Ge moet dan ten
slotte weten dat in dit park niet
alleen de wilde varkens maar ook
de grandioze aanzet van een cul
tuur-idee bewaard zijn gebleven,
iets van een lente in de beeldende
kunst, een vernieuwing waaraan
allereerst de naam van bouw
meester Berlage verbonden is,
meer nog misschien dan die van
Vincent van Gogh, op geniale
hoogte eenzamer gebleven.
In de bouwkunst was Berlage's
beurs revolutionnair: in het jacht
slot Sint Hubertus op de Hoge
Veluwe liet een onbekrompen
maecenaat hem vrij bij het ver
wezenlijken van zijn intenties, en
hij schiep een huis dat naar zijn
uitwendige vorm zowel als naar
zijn interieur de legende van de
patroon der jagers gestalte geeft
in steen, brons en hout, tot in
ieder detail, ook van meubilair,
vloerbedekking en wandversie
ring, verzorgd en overwogen,
klassiek voorbeeld van modern
bouwen, als zodanig ook bewaard
en thans bij de regering in ge
bruik o.a. voor de ontvangst van
buitenlandse gasten. In de biljart
kamer van de toren werd, lang
voor de R.T.C., een mislukte
conferentie met de Indonesiërs
gehouden.
Een tweede naam dient ge
noemd: die van de Belgische ar
chitect professor Henry van de
Velde, 89 jaar oud nu, een an
dere markante vertegenwoordiger
van het nieuwe bouwen der
H. M. Koningin Juliana en Z. K. H. Prins Bernhard hebben
Woensdagmiddag vertegenwoordigers van de buitenlandse
pers in Nederland ten paleize Soestdijk ontvangen. Het
Koninklijk Paar onderhield zich geruime tijd met zijn gasten
en besprak daarbij ook het aanstaande bezoek aan de Verenig
de Staten. Koningin Juliana en Prins Bernhard temidden van
Hun gasten op de trappen van het bordes van het paleis.
„Jugendstil" van rond 19001914,
die de enorme kunsttempel ont
wierp, voorbestemd eenmaal op
de Hoge Veluwe te verrijzen. Ja
renlang heeft de natuursteen er
voor hier opgeslagen gelegen; de
blokken zijn nu voor een groot
deel op de Ere-begraafplaats in
Bloemendaal verwerkt: de groot
ste museum-droom zal wel nooit
meer werkelijkheid worden. In
1938 kwam een „nood"-gebouw
gereed, dat ongetwijfeld perma
nent zal blijken, te klein echter
om de gehele collectie te bevat
ten. Weldra zal een nieuwe vleu
gel voltooid zijn en zo werd toch
een deel verwezenlijkt van het
ideaal: een kunstverzameling te
plaatsen in het hart van een
prachtige natuur, in staat de be
schouwer voor nieuwe schoonheid
ontvankelijker te maken.
Op St. Hubertus zagen wij ten
laatste het zonlicht binnenvallen
in de kamer van de vrouw, die
dit alles heeft mogelijk gemaakt
en bezield. Ge kunt wel zeggen
dat ze er ook het geld voor heeft
gehad, maar zult moeten toegeven
dat zelden een kapitaal zo zinvol
werd besteed en zo schone rente
droeg. In 1941 is mevrouw H.
Kröller-Müller overleden. Gead
viseerd door dr. H. P. Bremmer
bracht zij de unieke collectie bij
een, thans befaamd tot ver bui
ten de grenzen. Zonder haar zou
dit Nationale Park er niet in
deze rijkdom zijn geweest: ons
volk is haar veel dank verschul
digd.
„Blijven ze drijven of
zinken zei" Dat is de
vraag, die Rienk, de
eierenzoeker, zich stelt.
Want als de eieren blij
ven drijven, zijn ze
waardeloos voor con
sumptie.
Toegegeven, Rienk heeft een
beroep, dat ge nergens gere
gistreerd zult vinden. Moest
het per se een naam hebben,
dan zou 't moeten worden om
schreven met „van alles en
nog wat". Laten we voor dat
nog-wat „eierzoeker" in de
plaats zetten, en Rienk de rest
laten. Maar Rienk mag dan
zijn wat ge wilt, waag het
niet met hem af te spreken
en een minuutje te laat te ko
men. Dan is-ie 'm gesmeerd
en ge zult de grootste moeite
hebben hem later uw smoes
aannemelijk voor te dragen.
Ik was dus op tijd: zeven uur
bij 't groene brugje wbs de af
spraak en ik was er vijf vóór
zeven.
We gaan maar achter Ja-
piks om, voegde hij aan zijn
„móie" toe.
En zo stapten we over 't erf
van boer Japiks en bleven staan
bij 't hek naast de melkbocht.
Voor ons uit kronkelde zich een
karrespoor door de frisse groe
nigheid van de lentewei, waarin
de beesten lagen of liepen. Be
halve de vogels dan, want die
vlogen en fladderden, piepten en
joelden, zodat je ze heus niet
over 't hoofd zou zien.
Rienks felle ogen dwaalden
over de weiden. De ellebogen op
't hek geleund tuurde ik van de
weeromstuit door de kijker. We
zagen een kieftenhaan hier en
daar buitelend door de lucht
gieren, de grutto's met hangende
poten boven 't hooiland wiekelen
en de tureluurs hadden de grens-
paaltjes bezet.
Zo te zien weinig te beleven.
Doch 't geluk was ons dienstig,
allicht, want waar sta je anders
zo vroeg voor op? Traag kwam
er een reiger aanwieken, laag
over de weiden en een spektakel
veroorzakend, dat het hem later
nog uren lang in de oren getoet
moet hebben. Van elke wei do
ken er drie, vier kieften op hem
aan en joegen hem verder, van
het ene broedterrein weg naar
dat van een ander. Hij kwam
onze kant op.
Nou moet je opletten, waar
schuwde Rienk.
Kijk daar. Rechts van dat
kot. En uit de slootkant komt
nóg een hennetje. Da's goeie.
Inderdaad had ik bij 't kot een
kievit op zien staan en gedrukt
weg zien lopen, om na een paar
meter al op de wieken te gaan
en pa kieft bij te staan, die met
de buren de reiger aan 't ver
jagen was. De ander, uit de sloot
kant, had ik niet gezien. Maar
dat zou spoedig komen.
De reiger zocht een rustiger
■plaats op om te ontbijten en de
vogels staakten hun gekrijs,
streken neer en.... ja, en nou
kwam het er op aan. Want de
hennetjes zouden vast en zeker
weer op 't nest gaan zitten. Niet
boemp, er zo maar uit de lucht
op neer vallen, maar omzichtig
sluipen.
Door de kijker zag ik er al
een achteloos 'n piertje pikken,
en nog een en nog een slakje en
toen opeens was ze weg. Een
elleboogstoot van Rienk. Ja man,
'k heb 't gezien. Hé, daar bij de
sloot staat die andere ook. Maar
dat is 't mannetje, glanzender,
wat breder en met een langere
kuif dan 't wijfje, dat onzicht
baar voor ons al weer op de
eieren was gaan zitten. Doch
Rienk had 't al weer gezien.
Het eierrek van de zoeker: veilig en practisch
Ga maar mee, noodde hij.
't Was nog een hele tippel naar
het varkenskot en toen, ja toen
wist ik 't niet meer. Bij een pol
paardebloemen dacht ik, maar in
plaats van die ene, die ik zo dui
delijk van 't hek af had gezien,
stonden er wel twaalf. Van de
kieften ook geen spoor meer. Oh,
ja toch, die liepen kwasie onver
schillig aan de andere kant van
de sloot naar eetbaar spul te zoe
ken. Rienk kwam terug van 't
nest in de slootkant.
Niet zo best, zei hij. Op
zijn uitgestrekte hand lagen twee
eitjes en een aardappeltje.
Van een kieftemelker, dat
piepertje. Dan blijft de hen door
leggen tot er toch vier dingen in
d'r nest liggen. Drie eitjes en zo'n
aardappeltje. Komt de „melker"
terug en pikt de eitjes in.
Wat doe je nu met die
twee? vroeg ik. De eitjes waren
prachtig gevlekt en als ze in hun
nestkommetje tussen 't gras lagen
moest ge geoefende ogen hebben
wilde je ze ontdekken.
Schouw ze maar even.
Ik hield m'n hand in 't water
van 't slootje. Ze zonken met m'n
hand mee. Goeie, wist Rienk.
Waren ze blijven drijven dan
ad-ie ze weer teruggelegd en 't
aardappeltje doorgesneden. Had
de „melker", die dan te laat
kwam wel geweten met een
hroednest te doen te hebben.
Handig borg hij de eitjes in z'n
pet, waar ze veiliger zaten dan in
welk eierrtek ook.
Nou dat andere. Hij deed
een paar stappen en onfeilbaar
raak was hij. Aan zijn voeten la
gen vier eitjes, keurig de punten
naar binnen wijzend. Ze voelden
warm aan.
Da's ook goeie, maar an
ders, was Rienks commentaar.
Hij schouwde ze niet eens,
want een zo netjes gerangschikt
lepsel is zeker bebroed immers.
Zo sjouwden we die morgen
door de polder. De pols naar el
kander wrikkend na elke sprong
over de vele sloten. Boven ons
tierelierde de leeuwerik, en waar
wij kwamen werd dit 'gejuich
overstemd door het koor der
„kie-wie, kie-wie", „gruutö-
gruutö" en „teluu-teluu" roepen
de bent. Om tureluurs van te
worden. Een keer werden we
compleet aangevallen door een
kieftemannetje.
Die heeft jongen wist Rienk
direct Na enig zoeken vonden we
het nest aan de slootkant, tussen
twee forse graspollen in. De in
houd was prachtig. Twee eieren,
een jong en een aangepikt ei,
waaruit zwakke piep-geluidjes
kwamen en een snaveltje-met-
eitand dat door de opening wrik
te.
De vader van dit kroost was
hels op ons, zoefde rakelings
langs onze hoofden en gierde als
dol zijn roep uit. Het wijfje liep
zenuwachtig heen en weer en
riep klagelijk haar naam.
Omdat er weer een bui aan
dreef zijn we rap weggegaan.
Zo'n broedsel laat je niet koud
worden. Toen we achterom keken
zeilde de verontruste moeder
iuist op 't nest neer, en ze keek
naar ons met ogen
De „beroeps" eierzoekers krab
ben eens onder hunne petten en
zeggen tegen elkaar dat 't er
weer op zit. Arend-Jan en
Bernhard uit Ruurlo hebben
een paar dagen geleden het eer
ste kievitsei geraapt, jongens
nog, die de bazen-in-'t-vak de
loef hebben afgestoken.
Meende TJ soms dat men in
Ruurlo geen kievitseieren kan
vinden? En zeker niet 't eerste
ei? Dat zo iets alleen maar in
Friesland kan gebeuren? Mis,
grandioos er naast.
Dr. J. J. Post van het KNMI
heeft daar eens een boekje over
open gedaan. Uit de gegevens
waarover hij beschikte bleek
hem dat van 189 71932 het eer
ste ei steeds in Friesland is ge
vonden. Maar de in de Gelderse
Vallei heel bekende „Toon de
Kievit" stak een spaak tussen
dat wiel, door in zijn terrein in
1933 die fel begeerde primeur
te vinden. Daarna is het nog
maar één keer voorgekomen,
dat de Friezen de eersteling
naar Soestdijk konden dragen.
Heeft Toon laten zien dat men
in „Holland", zoals de Friezen
„de rest" noemen, óók zijn eitje
weet te vinden?
Die zelfde weer-doctor heeft
de data eens bekeken waarop al
die eieren uit de nestjes gelicht
zijn. Daarbij bleek hem, dat de
kieviten gemiddeld de 21ste of
de 22ste het eerste ei produce
ren. Nee, het kan wel uitgeslo
ten worden geacht, dat zo'n ei
een dag of wat eerder is gelegd
en niet gevonden, want al in
Februari begint men de weiden
af te zoeken. Is trouwens in
1915 de primeur niet op 9 Maart
al ontdekt?
De dertiende Maart van dit
jaar ,is dus geen record, al mag
't bar vroeg heten. „Wat is zo'n
piet begonnen, met die late
kou", zucht moeder de vrouw.
Nu heeft Dr. Post dat ter loops
ook even bekeken. daarvoor
is hij iets bij „de Bilt" nietwaar,
waar al die verschillende
data aan te wijten zijn.
Hem bleek, dat de gemiddel
de dagtemperatuur een belang
rijke invloed op het leggen van
de kievit-hen geeft. Hoe hoger
de temperatuur, hoe vroeger het
ei. Dit jaar kan dat uitkomen.
Zodat we er vrede mee kunnen
hebben en Arend-Jan en Bern
hard en de burgemeester vast
en zeker ook.