E. Eath. Nieuws- en Advertentieblad voor Noord-Holland. 1 I I 1 FEUILLETON, No. 2. Zaterdag 4 Januari 1908. «S\ Verschijnt Woensdag en Zaterdag* Jl 1 il 1 1 |j ;Jf| 2'" Jaargang. Afschaffing van de loting voor de Nationale Militie. De laatste buit van den Zeeroover. i li vJJ] ONS BLAD. ■■l SI ABONNEMENTSPRIJS 50 cents per drie maanden franco aan hnis. Te betalen in het begin van ieder kwartaal. Afzonderlijke nummers3 cent. Uitgave van de Naaml. Vennootschap „Ons Blad". BUREAUHoogstraat b/d. Langestraat te Alkmaar. Telefoon No. 266. ADVERTENTIËN: Van 1—5 regels30 oent. Elke regel meer6 Reclames, per regel15 B9 ii. De vrijheid nemende even te ver wijzen naar ons voorgaand artikel, kunnen wij zeggen, dat hetzelfde, dat geldt voor streng geneeskundig onder zoek en ongeschikt verklaring van al degenen, die daarvoor maar eenigszins in de termen vallen, eveneens geldt voor verhooging van de minimum lengte. Door deze te brengen van 1.55 M. op b.v. 1.60 M. zou niet alleen meer gelijkheid in de gelederen en dus ook van natuurlijken gang worden verkre gen, doch wat van meer belang is: vele minder goed lichamelijk ontwik kelden zouden ook daardoor afvallen. In 1905 hadden van de 17448 in ons land ingelijfden 2887 man een lengte van 1.55 1.60 M. In de derde plaats werd door ons aangegeven als middel om in plaats van door loting, te komen tot een contingent van 17 a 20 duizend man per jaarjaarlijksche ontheffing van de z.g. kostwinners. In de 4e zinsnede van art 113 der Militiewet wordt hieromtrent bepaald „Tot de bijzondere gevallen in de vorige zinsnede bedoeld, (waarin aan bij de militie ingelijfden ontheffing van den werkelijken dienst kan worden toegekend) behoort het geval dat de ingelijfde bij de militie geacht wordt onmisbaar te zijn, hetzij voor het gezin waartoe hij behoort of waarin hij is opgenomen, hetzij voor personen in wier levensonderhoud hij voorzag. Zoo lang dat gezin of zulk een persoon, ook zonder zijn aanwezigheid, in eigen onderhoud kan voorzien, wordt hij niet als onmisbaar beschouwd.' Bij de wet van 5 Dec. 1903 werd o. m. een nieuw artikel 113bia inge- lascht ter vervanging van de laatste zinsnede van art. 113,'zooals het vroeger luidde. Dit art. 113t>ie zegt: „Indien blijkt, dat tengevolge van het verblijf onder de wapenen of in werkelijken dienst van een ingelijfde bij de militie, door het gezin, waartoe deze behoort of waarin bij is opgenomen of door den persoon of de personen, in wiens of in wier levensonderhoud hij voorzag of hielp voorzien, zonder zijne aanwezigheid niet of niet voldoende in Roman uit het Duitsch vertaald voor „ONS BLAD". 38) Op hetzelfde oogenblik echoot de giek der Hosalie pijlecel over het water en erin zat de jonge luitenant en de groote ernstige heer, diejjeiden in het volgende oogenblik reeds boven op het dek rondliepen, als was eene heele vijandelijke vloot achter hen. Hel klonken de schrille tonen der pijpen van het fregat, toen de matrozen in versnel den pas aan de spil gingen en in minder dan vijf minuten begon de Monongahela zich onder den druk der zich opblazende zeilen te bewegen. Doch de kleine Bosalie was haar reeds vooruitgesneld en gleed jnist, als eene meeuw met helglimmende vleugels door de enge straat. Voor tegen den slanken mast leunde de sombere, ernstige heer en schudde een naast hem staanden zeeman met stevige vuist dooreen. Het was Ben Brown, dien wy voor zeventien jaren aan boord der Martha Blunt leerden kennen en die door een toevallige uitlating de opmerk zaamheid van den heer gaande maakte. In het naaste oogenblik wisten reeds alle drie-en dertig oude zeeberen, waarheen de reis ging, waarom zy zoo snel moesten op breken en waar de wedstrijd eigeniyk om ging. Om die duizend dollars, die daarbij te verdienen waren, bekommerden zij zich overigens niet veel; de hoofdzaak was, de groote honden nog eene te hooren blaffen en hunne kraehten na zoo lange rust nog eigen onderhoud kan worden voorzien, dan wordt aan dat gezin, aan dien persoon of aan die personen, naar door Ons te stellen regelen, voor eiken dag, dien de ingelijfde onder de wapenen of in werkelijken dienst is, op hun verzoek uit 's Rijks kas een vergoeding toege kend van ten hoogste één gulden, tenzij door Onzen Minister van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie te land be hoort, of door Onzen Minister van Marine zoo de ingelijfde tot de zeemilitie behoort, aan Ons wordt voorgesteld, den ingelijfde van den werkelijken dienst te ontheffen en deze ontheffing door Ons wordt verleend. De uitbetaling der vergoeding ge schiedt naar voorschriften van Onzen Minister van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie te land behoort, van Onzen Minister van Marine, zoo hij tot de zeemilitie behoort." Slechts aan 26 militieplichtigen, be- hoorende tot de lichting van 1906, werd op grond van de vierde zinsnede van art. 113 der Militiewet 1901, voor een jaar ontheffing van den werkelijken dienst verleend. Voor kortoren tijd bovendien nog aan 124 dienstplichtigen. Daarentegen werden vergoedingen gegeven aan ruim 3200 miliciens. voor vergoedingen aan landweerplich- tigen bij de thans verworpen begrooting f 80.000 aangevraagd. Met ten onrechte wordt dan ook in de begrooting gezegd, dat deze post (art 75) „neiging tot uitzetting" ver toont. Wel werd voor het jaar 1907 slechts vijf ton (dus f 59.000 minder, dan in 1906 noodig Was) toegestaan en werd voor vergoedingen aan miliciens in 1908 maar f 480.000 aangevraagd, doch het totaal aangevraagde bedrag van f 560.000 (voor miliciens en land- weerplichtigen) werd in het gewijzigd ontwerp van wet verhoogd tot 621.400. Naar aanleiding van het afdeelings- onderzoek lezen wij dan ook in het Voorloopig Verslag omtrent art. 75 der Oorlogsbegrooting 1908 o. m. de vol gende beschouwingen „Opmerkende, dat dit artikel weer „met f 60.000 is verhoogd, nog wel, „ondanks de mindere sterkte van het „blijvend gedeelte in 1908, gaven ver scheidene leden te kennen, dat zij het „systeem dezer vergoedingen geheel „verkeerd achtten en dat zij, indien „de toepassing niet grondig wordt ge- „wijzigd, boven deze regeling de voor beur zouden geven aan vrijstelling van „kostwinners van den dienst. Deze MILITIE. LANDWEER. A.nT.nkelijk op dr> b.grootlnff. werkelijk oiigegeven. Aantal verleende vergoedingen aan miliciens van de jongste lichting fen opge komen voor her halingsoefenin gen. Aanvanke lijk op de begrooting. Werkelijk uitgegeven. Aantal ^.verleende vergoedin gen. opmerkiii-- gen. 1902 Voor memorie. f 65.000 962 1903 f 100.000 315.000 8552 1904 150.000 378.000 8167 1905 275.000 f 492.000 7741 1906 425.000 c 559.000 11321 f 48 000 f 55.700 10491 Elk man maar 6 dagen. 19.07 1908 500.000 480.000 c 80.000 In 1907 geen Landweer oefeningen. Bovendien werd bij een opkomst van 19822 landweerplichtigen volgens art. 16bia van de Landweerwet nog 55.700 aan vergoeding uitbetaald. Daar de opkomst der landweer, door den Minister van Oorlog voor 1908 berekend werd op 26900 man, werd eens in een ernstig gevecht te beproeven en de lange messen te kunnen zwaaien. XXXVI. DE JAGEE6 EN HET WILD. In de richt in 7 der haven van St. Jago de Cuba stuurde- jen logge, oude, Spaansche brigantijn, onder de manschap waarvan zich een slanke, sterkgebouwde man bevond met blauwe bogen en een weinig blond haar. Een verschoten, rood hemd en een smerige, oude broek uit zeildoek vormden zijne ge- heele kleeding. In zijn zak bevond zich geen gouden tabaksdoos, maar een ander soort werktnig. Hij was van Kingston uit medegenomen en zou by gebrek aan geld, als matroos arbeiden, waartoe hy echter geen luBt scheen te hebben, want de kapitein en stuurman moesten hem tot eiken handenar beid dwingen en hy kreeg op de korte reis wellicht meer trappen dan vroeger in zyn geheele leven. Zoodra intnsschen het vaar tuig de haven naderde, nam de slanke pas sagier zonder verdere complimenten afscheid. Hy werkte zich ongemerkt over boord en zwom lijnrecht naar den oever. Nadat hfj zich daar in de warme zonne stralen de natte kleeren gedroogd had en hij van het koele bad bekomen was, kroop by naar de loopgraven van het oude fort, waar hy zich tot den avond hield verborgen. Toen de nacht aanbrak waagde hij zich in de donkere stad en sloop naar een kroeg, die hem nog van vroegere, betere tjjden bekend was. Na zich met een glas Aquardiente gesterkt te hebben, informeerde hjj bij den waard naar zjjn ouden vriend Don Ignacio. Dezen was het, naar de spraakzame oude vertelde, slecht gegaan. Men had er hem reeds lang van verdacht in geheime ver standhouding te staan met zeeroovers en „vergoedingen zijn weinig anders dan „een slechte vorm van armenzorghet „Departement van Oorlog is daardoor „tot een formeel bureau van weldadig heid geworden. Ergerlijke misbruiken „komen bij de behandeling van ver doeken om vergoedingen voor. Men smokkelaars en de listige douanen, wie hij geen deel in de winst gunde, snapten hem eindelijk met eene kostbare lading, die hy op zyne feluca naar hnis bracht en wilde binnensmokkelen. Naar het heette, had hij de waren van den beruchten rooverkapitein Brand uIb betaling voor bewezen diensten hekomen. Men maakte natuurlyk korte metten met hem. De lading werd hem afgenomen en hij zelf tot- 20 jaren tuchthuisstraf ver oordeeld. Zijne vrouw, wie het ongeluk van haar man niet erg ter harte ging, maakte spoedig daarop hunne gezamenlijke bezittin gen te gelde en vertrok met een beroeps speler naar Havana, waar deze echter op zekeren morgen met al hare contanten ver trok en haar in schande achterliet. De oude Ignacio, zou, naar men zegt, by' zyne gevan genneming toch wat geld hebben overge houden, waarmede hy zich in de gevangenis eene mildere behandeling kon verzekeren, zoodat hy zijn straftijd tegen alle verwach ting in, gelukkig uithield. Voor ongeveer drie maanden werd hij ontslagen en is naar St. Jago teruggekeerd, waar hij zich echter slechts een paar dagen heeft opgehouden. Sedert moet hy spoorloos verdwenen zijn, en of schoon reeds allerlei gemompeld werd, heeft men tot heden niets naders van hem knnnen te weten komen. De vreemdeling hoorde het verhaal van den waard aandachtig aan, dronk vervolgens, wellicht op de nagedachtenis van zyn ouden vriend, nog een glas en verliet na korte rust, het café. Toen hy aan het einde der stad kwam, waar de straten breeder werden, zag hjj een tamelijk groot muildier, dat met zadel en toom voor een aardig huisje aan een accaciaboom was gebonden. Onze man, wlen het wandelen te voet absoluut niet „deelde voorbeelden mede van plaatse lijke besturen, die in deze zaken uiterst „weinig nauwgezet te werk gaan en, „om met de ingezetenen op goeden „voet te blijven, zonder ernstige con trole in bijDa alle gevallen tot het „toekennen van vergoedingen mede werken." Bij Memorie van 6 December jl. antwoordde de Minister van Oorlog hierop o. m dat de omzetting van het vergoedingssysteem in een stelsel van vrijstelling van werkelijken dienst zeker bij de aanstaande wijziging der militie- en landweerwetten zal worden over wogen „maar ze is niet zoo eenvoudig als ze schijnt". Door ons werd dan ook niet gespro ken van vrijstelling, doch van ontheffing. Immers zooals ook in de Memorie van Antwoord wordt opgemerkt bestaat steeds de mogelijkheid dat de reden waarom iemand thans vergoeding, later vrijstelling zou krijgen, komt te vervallen. De persoon, die dan vrijstel ling zou hebben verkregen, zou van af dat oogenblik deze geheel ten onrechte genieten; geeft men daarentegen ont heffing, telkens voor niet langer dan één jaar (evenals aan dengene, die voor geestelijke studeert) dan wordt een voudig de ontheffing niet opnieuw ver leend, zoodia de reden, die daartoe leidde, is vervallen. Dat de ontheffing echter niet anders dan om billyke redenen zou moeten worden verleend; dat de mogelijkheid om bepaalde personen te bevoordeelen en zoodoende ongelijkheid, vooral tus- schen verschillende gemeenten, te ver wekken, zoo veel mogelijk moet worden vermeden en dat dus van de gemeente besturen nauwkeurig en streng bindende bepalingen zouden moeten worden ge maakt, iedereen zal met ons hiervan de wenschelijkheid inzien. III. Bjj de bespreking der in de 2e plaats aangegeven methode: „het leger in de breedte, d, w. z. het contingent zoo groot mogelijk gemaakt, doch den diensttijd zoo kort mogelijk", komen wij dus pas tot beantwoording der in het eerste artikel gestelde vraag„Wat doet het legerbestuur met een jaarlijksche lichting van, laat ons zeggen, 35000 man Aannemende dat de oorlogssterkte van ons leger voldoende is en wetende, dat van de lichting van 17500 gemid deld 500 man afgaan voor de zeemilitie en dat de dienst voor de militie te land goed bekomen was, en die, zooals wij weten, een uitstekend ruiter was, erbarmde zich in zijne menschlievendheid over het arme dier, dat zich daar ongetwijfeld zeer lang door de muskieten had moeten laten steken, maakte den teugel zacht van den boom los, sprong snel in den zadel en galoppeerde de straat af, als had hy geen tyd te verliezen, ofschoon bij nergens behoefde heen te ylen, daar de tienduizend pond ginds in de zakken op het aardige, drooge plekje achter den rotsblok met het verborgen slot toch zeker genoeg waren, tenminste wanneer in dien tusschentyd ze niemand gehaald had. Hij vloog met het krachtige dier over de zandige straat heen, als wbb het zyn eigen beest, wat hij ook eenige mijlen verder tegen den man zei, bij wien hy zich in den nacht eenige uren ophield en die den vroegere- bezitter van het muildier voorgaf te kennen. Na een korte rust maakten zich dier en ruiter weder op weg door de Sierra del Oabre in de richting van Manzavillo, doch nog vóór zy die stad bereikt hadden, bleef het arme muildier in een moeras steken, zoodat de ruiter te voet het naaste visschersdorp moest opzoeken en nog van geluk kon spreken, heelhuids uit het bodemlooxe moeras te zyn gekomen. Beneden aan het strand trof hy een visscher, die zieh juist gereed maakte, in eene goed uitgeruste bark van land te steken, om aan de Esperanza baai zyne zaken na te gaan. Deze was natuurlyk biy, zulke krachtige hulp te bekomen en op een slok aquardiënte kwam het hem óók niet aan, wanneer de man by de vischvangst yverig wilde medewerken. Had de visscher echter den slanken man iets scherper in de yskoude blauwe oogen gezien of geweten, wat deze in zyn zak had gestoken, zoo zou by dien ongeveer acht jaar duurt, komt men dus tot een sterkte van 8 X 17000 136 000 man de landweer nog niet meegerekend. Heeft men nu jaarlijksche lichtingen, die tweemaafzoo sterk zijn als thans, dan kan dus de diensttijd, zoowel bij de militie, als bij de laDdweer tot de helft worden teruggebracht. De groote moeilijkheid is echter in den eersten oefeningstijd gelegen. Deze duurt thans: 8% maand voor de onbereden korpsen18 maanden voor bereden korpsen en 4 maanden voor de ingelijfden tot korte oefening. Wanneer nu de sterkte der jaarlijk sche lichting ongeveer verdubbeld werd, zonder den eersten oefeningstijd te ver korten, zou daarvan het gevolg zijn, dat de bestaande kazernes geen vol doende ruimte zouden bieden en dus het bouwen van nieuwe kazernes groote kosten met zich zou brengen. Om dit te vermjjden, moet men dus de vraag stellen: „Kan de eerste oefeningstijd onmogelijk verkort worden?" Deze bij de bereden korpsen thans buiten beschouwing latende, zouden wij op deze vraag willen antwoorden: Ja, wanneer de vooroefeningen van de jeugd zóó worden geregeld, dat iedere dienst plichtige bij zijn komst onder de wa penen goed gymnastisch ontwikkeld is en behoorlek onderricht in de voorbe reidende schietoefeningen. Wanneer wij eenmaal zoo ver zullen zijn, doch ook* niet eerder, zou naar onze bescheiden meening voldaan kunnen worden bij de onbereden korpsen met een eersten oefeningstijd van 51/, maand. Dan zou de jaarlijksche lichting van 35000 man kunnen-verdeeld worden in twee helften naarmate de ge boortedatum viel in de le of in de 2e helft van het jaar en zou men dan kunnen spreken b.v. van de lichting 1910 A, bedoelende de helft, die, laat ons zeggen van 5 Januari tot 20 Juni 1910 en van de lichting 1910 B, be doelende de andere helft, die dan van 5 Juli tot 20 December haar eerste oefeningstijden zouden hebben. De herhalingsoefeningen zouden dan ons inziens ook beperkt kunnen worden tot één voor de militie en één voorde landweer en wel volgens vaste, voor allen gelijke regelen, b.v.: Hierover echter uitvoeriger in ons volgend artikel. J. G. LUTZ. Alkmaar, Dec. '07, avond niet aan de vischvangst syn gegaan ook zou hy zich en anderen den volgenden morgen de onaangenaamheid hebben kunnen besparen, dat men h m van een smalle klip midden in zee moe. Men, waar hy was heen gezwommen, nath.. hem de vreemde man, na een pistool voor den dag te hebben gehaald, over boord geworpen had. Over het lot van zyn boot kon de vis scher echter geheel gerust zyn, want deze zwom onbeheerd midden door de dubbele ry dreigende rotsblokken en de schuimende branding en lag des namiddags in den stillen inham, precies recht tegenover kapitein Brand's vroegere woning. Ondertusschen gleed de kleine schoener Bosalie met den aardigen jongen officier en den ernstigen somberen man, die onvermoeid het kleine dek op en afliep, rustloos verder, - e straalden de blanke zeilen, wanneer hier en daar een zonnestraal door den nevel drong en de slanke ra's kwamen daartus- schen dun uit. Spoedig echter sloeg de wind om en er trad eene volkomen windstilte in, zoodat de zee zoo rustig vóór hen lag als de oppervlakte van een spiegel. Nu echter ging het frisch aan de riemen, tien aan iederen kant met de beste oude, gebruinde zeerobben, terwyl de beide achtersten door Ben Brown en den dokter bediend werden. Zoo sette de Bosalife met gereefde zeilen hare vaart voort. Haar jonge commandant voerde met zekere band het stuur en Hary Greenfield lette vóór aan de boeg op, of men niet op een rotsblok of zandbank kon stooten, Wordt vervolgd m uk: »!.#j y vlJ 1 r 'f -3 m H

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 1