TWEEDE BLAD. Zaterdag 4 Januari 1908. KALENDER voor de dagen der week. 6 JANUARI. Van feiten en feitjes De laatste Offers, Heiloo of Heilo. Landbouw, ONS BLAD. 5 Jan. Zondag. H. Télesphorus. Evangelie naar verkiezing. 6 Maandag. H.H. Driekoningen. Ev. Dt aanbidding der Wijzen. Matth. 11:1—12. 7 Dinsdag. H. Lucianus. 8 Woensdag. H. Gudula. 9 Donderdag. H.H. Julianus en BaBilissa. 10 Vrijdag. H. Agathon, 11 Zaterdag. H. Benedictus. Eerste Zondag der Maand Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan de Galaten; IV, 1—7. BroedersZoo langen tijd de erfge naam kind is, verschilt hij niets van een dienstknecht, ofschoon hij heer van alles ismaar hij staat onder voogden en verzorgers totaan den tijd, duor zijn vader te voren bepaald. Zoo ook waren wij. zoolang wij kinderen waren dienst baar onder de eerste beginselen der wereld. Maar toen de volheid destijds gekomen was, heeft God zijnen Zoon, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, gezonden, opdat Hij hen, die onder de wet waren, zou vrijkoopon, opdat wij de aanneming tot zonen zou den verwerven. En omdat gij zonen zijt, heeft God- den Geest van zijnen Zoon in uwe harten gezonden, die roept Abba, Vader 1 Dus is het niet meer dienstknecht maar zoon indien nu zoon, dan ook erfgenaam door God. Evangelie volgens den H. Matthetts II, 19-23. Te dien tijde, toen Herodes gestorven was, zie, verscheen een engel des Heeren, in den slaap, aan Jozef in Egypte, zeg gende sta op, neem het Eind en zijne Moeder en ga naar het land van Israël want diegenen, welke het Kind naar het leven stonden, zjjn gestorven. En hij, opstaande, nam het Kind en zjjne Moe der en kwam in het land van Israël. Toen hij echter hoorde dat Archelaüs in plaats van zijnen vader Herodes in Judea regeerde, vreesde hij daarheen te gaan en, na in den slaap vermaand te zijn, week hij naar het land van Galilea. En er komende woonde hij in eene stad, Nazareth geheeten; opdat vervuld zou worden wat door de profeten gezegd is Hij zal Nazareër genoemd worden. DRIE-KONINGEN. Les uit den profeet Isalas LX, 1—6. Sta op, wordt verlicht, Jeruzalem, want uw Licht is gekomen en de glorie des Heeren over u opgegaan. Want zie, duisternis bedekt de aarde en nacht de volkenmaar over u gaat de Heer op, en zijne heerlijkheid verschijnt in u. En volken zullen wandelen in uw Licht, koningen in den glans, die u is opge gaan. Hef uwe oogen op in het rond en zieDeze allen verzamelen zich, komen tot uvan verre snellen uwe zonen aan, van alle kanten verrijzen uwe dochters. Dan zult gij het zien en overvloed hebben uw hart zal verbaasd zjjn en zich verwijden, als der zeeën menigte zich tot u keert, der heidenen maoht tot u komt. Een overstrooming van kameelen bedekt u Dromedarissen uit Madian en EphaUit Saba komen zij allen, goud en wierook aanbrengend en den Heer lofzingend. Evangelie volgens den H. Matthetts II, 1—12. Toen Jesus in Bethlehem van Juda geboren was, in de dagen van koning Herodes, ziet, kwamen er te Jeruzalem wijzen uit het Oosten aan, zeggende waar is de Koning der Joden, die ge boren is P want wij hebben zijne ster in het Oosten gezien, en wij zijn geko men om Hem te aanbidden. Toen koning Herodes dit hoorde, werd hij ontsteld, en geheel Jeruzalem met hem. En hij vergaderde ai de opperpriesters en de schriftgeleerden des volks en deed bij hen onderzoek, waar de Christus moest geboren worden. Zij nu zeiden tot hem in Bethlehem van Juda. Want aldus is er door den profeet geschrevenen gij, Bethlehem, land van Judazijt geenszins de geringste onder Juda's vorstenimmers zal uit u voorttreden de Vorst, die mijn volk Israël regeeren zal. Toen ontbood Herodes de wijzen in het geheim en vernam nauwkeurig van hen den tijd, waarop de ster hun verschenen waBen, hen naar Bethlehem zendend, zeide hijgaat en doet nauw keurig onderzoek naar het Kind en wanneer gij het gevonden hebt, bood schapt het mjj dan, opdat ook ik kom 9 en het aanbidde. Na den koning gehoord te hebben, vertrokken zij. En zie, de ster, die zij in het Oosten gezien hadden, ging voor hen uit, totdat zjj kwam en staan bleef boven de plaats, waar het Kind was. Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met eene zeer groote vreugde. En het huis binnentredend, vonden zij het Kind met Maria, zijne Moederen zich nederwerpend aanbaden zij het En, na hunne schatten geopend te hebben, offerden zij aan hetzelve ge schenken goud, wierook en mirre. En, in den Blaap vermaand zijnde om niet weder naar Herodes te gaan, keerden zij langs een anderen weg naar hun land terug. XVII, Prosit Neujahr I... Zoo juist, nu ik dit schrijven ga, moet dan 't groote oogenblik zeker gebeurd zijn De wijzerpootjes van m'n klok op den schoorsteen, die altijd vooruitloopt, zijn, heelemaal onbewust van de gewichtige manoeuvre, die ze volbracht hebben, al 'n heel eind over de 12 heengekropen. Maar daarbuiten hoor ik het fluit-gegil van de booten op de rivier snerpen door de vries-koude lucht, gieren nog de sirenen hun brui-geluid uitwelkomst groet van het watervolk aan 't Nieuwe Jaar. Zwaar daartusschen knalt 'n pistoolschot, stiekum zeker door kwajon gen afgelost, in dronken vreugde, dat er weer 'n jaar voorbij isl... De ramen van m n stille kamer ram melen nu van de voorbijrijdende rijtui gen, die gauw over de steenen hotsen, menschen tehuis brengend, die "t oude en nieuwe vierden in gezellige pret. En in de kamer achter hoor ik m'n hospita de glaasjes al opruimen, waaruit ze vanavond de warme bisschop zeker elkaar hebben toegedronken met 'n „Zalig Nieuwjaar". Zoo is dan 'n Nieuwjaar weer geko men Dat is tóch even 'n diep-doorvoe'd levensmoment Want je mag nóg zoo weinig malen om al die Nieuwjaars-maskerade, om al die oude en nieuwe pret. Je kan nog zoo onverschillig blijven voor al die heil en zegen, die de krantenjongen je wenscht met 'n schuinen blik naar den zak, waarin ie denkt, dat je portemonnaie zit, die de meid je met 'n extra-lachje op haar groene-zeep glimmende wangen je komt toewensehen, of die je barbier je zoetig als 'n pomadetje toefluistert, als hij je jas helpt aantrekken. Tóch drukt die overgang je 'n levendige im pressie in Met 'n zachten weemoed voel je, dat er weer 'n heel stuk is aangeweefd aan je Leven, en d er komt dan 'n spijt in je op, dat je het niet meer doorhaald hebt met de gouden draden van je goede daden, dat je dat weefsel niet teerder en inniger gemaakt hebt en dat er zoo weinig glans en gloed over straalt... En in de nacht-stilte, die er in je kamer heerschen gaat, begint voor je herinnering zooveel nog op te leven van wat je om je zag gebeuren. Denk je, dat er zooveel nu misschien zullen zitten aohter hun boeken, waar ze hun balans in hebben nageteld met rimpels in hun voorhoofd, omdat ze niet gedacht had den, da' de Eries en de Western s en de Atchison's hen zoo'n klap gegeven hadden. Weet je, dat er in zooveel huisgezinnen hoDger-ellende grijnst, vrou wen-smart stil wordt uitgesnikt en kou huilen van kinderen akeligt... Dan heb je moeite je van dat alles, van dat verleden, los te maken... Maar wij, Roomsche menschen, moe ten in de toekomst zien. Sterk moeten wjj die toekomst tegemoet gaanDe toekomst voor ons zelf en voor anderen Het ware woord heb ik eens gelezen „demain sera ce que nous en ferons, morgen zal wezen, wat wij er van maken zullen 1" We moeten 't nieuwe Leven ingaan met onze hooge idealen, met onzen wil die Roomsche idealen in daden om te zetten. Dan maken wij van ónze toekomst iets goeds. We moeten 't nieuwe Leven ingaan met een groot gemeenschapsgevoel, met 'n warme broederliefde, dan maken we van de toekomst ook iets goeds voor anderen I Zoo moet iedere nieuwe jaarwisseling een nieuwe toekomst-wijding geven aan ons leven 1 En al weet ik, dat als straks de vlugge zettershanden van den meesterknecht of van 'n halfwas, want ik weet niet of m'n copy wel de eer van meester knechtshanden waardig is, deze regels in z'n haak in looden lettertjes zal heb ben omgezet en het „stuk" netjes opge bonden op z'n galei voor den vorm te wachten staat, we al een heel eind in het nieuwe jaar gevorderd zijn, toch wil ik de lezers van dit blad in dién geest nog toewensehen een „Zalig Nieuwjaar*. ZOEKER. X. «De tiende man uit het eerste gelid waB een krachtige, jonge man. Door het nood lottige getal ter „dood veroordeeld, legde hij zijn wapenen af, knielde neder op den grond en voordat hij het hoofd bukte voor de bijl des beule, richtte hij blikken en handen ten hemel en riep met luider stem: ««God zij geprezen I" «Zijn hoofd viel, een straal van bloed kleurde den bodem, terwijl als uit één mond, geheel het legioen" de woorden herhaalde ««God zij geprezen.»» «En de echo van den roep dier onver schrokken, heldhaftige soldaten, die voor hun geloof den dood tegemoet gingen, hij weer kaatste langs de bergen en verbrak donderend het angstig-stille zwijgen, dat over het dal was neergezonkenbij verveelvoudigde zich in de holen der Alpenrotsen, plantte Zich voort van dal tot dal, van rots tot rots, tot aan de hoogste spitsen van het reusachtig gebergte. »Ik hoorde Sulpicia pijnlijk Bteunen, ik waagde het niet haar aan te zien; mijn blikken vestigden zich op Sabinus, die zijne i eehtgenoote uit de verte een laatst vaarwel toeriep.i - j «De tweede martelaar wasteen man van meergevorderden leeftijd/ Hij knielde neder I en sprak met" duidelijke, heldere Btem «Eeuwige God, ontferm" u over mijne eeht genoote j'en mijne kinderen,5; uw naam zij geprezen in eeuwigheid." «Een angstige stilte, een slag, weer don- derde| het alom den ^Allerhoogste tereere, die in dit oogenblik den hemel voor hun makker ontsloot, i «Mjjn echtgenoot zette de telling voort en waa dicht bij Sabinus genaderd. Sulpicia verkeerde in doodsangst. Eindelijk stiet zij een vreugdekreet uit,'„haar echtgenoot waa niet het offer van den beul geworden, i Toen de eerste decimeering voltooid was, wendde Maximiniaan zich opnieuw tot de christen soldaten en beval hun voor de tweede maal den eed voor het altaar af te leggen, i ««Wij Bterven voor onzen God", klonk het als uit éénen mond. «Daar beval de tyran het legioen voor de tweede maal te decimeeren. Wederom stond Sulpicia doodelijken angst uit, maar ook dezen keer werd Sabinus door de noodlottige telling gespaard, i «Maximiniaan vorderde nu voor de derde maal de Christenen op, zjjn bevelen te gehoorzamenallen weigerden en wederom werd het legioen gedecimeerd. «Vrees en angst grepen de arme Sulpicia opnieuw aan, maar thans behaalde het geloof de overwinning over de zwakke natuur. Toen mijn echtgenoot wederom bij Sabinua genaderd was, wierp zij zich op de knieën en bad; »»Mjjn God,-uw wil geschiede." Maar ook dezen keer bleef uw vader ge spaard. Ik geloofde reeds, dat er aan het vreeselijk bloedbad een einde gekomen was, toen Maximiniaan het overgebleven gedeelte van het Thebaïsche legioen door zijn geheel leger omsingelen liet en het bevel gaf, allen die nog over waren in stukken te houwen. «Zonder den geringsten tegenstand te bieden legden deze heldhaftige belijders van Jesus Christus hunne wapenen neder, ont blootten de borst en lieten zich door hun medesoldaten nederhouwen, geen enkele bleef er gespaard. «Sabinus was dezen keer reeds onder de eersten gevallen, zjjn aangezicht straalde van geluk; hij stierf met zijn blikken ten hemel gewend. Sulpicia zonk bij het aanschouwen van dit gruwelijk tooneel bewusteloos neder op de rots die haar Calvarieberg geworden was. U, dierbare Antonia, hield ik nog steeds in mjjne armen gekneld, gij weendet alsof gjj wist, wat daaronder in het dal voltrokken werd. Terstond had ik mij over uwe moeder nedergebogen, ik trachtte haar op te wekken, alles te vergeefs, de weduwe van den mar telaar had reeds deze aarde verlaten; de smart had haar hart gebroken, en haar ziel was opgegaan naar den hemel om zich met haar echtgenoot te vereenigen. «Het dal bood een afgrijselijk schouwspel aanverminkte ljjken bedekten met hoopen den bodem, terwjjl het warme, rookende bloed der slachtoffers in beken stroomde. Het schoone, moedige voorbeeld dier bloedgetuigen van Christus had niet nagelaten een diepen indruk te maken op al de Romeinsche legioenenvele soldaten verzaakten den af goden en bekenden, dat zij in Christus geloofden. Ook mjjn echtgenoot behoorde onder die gelukkigen. Plechtig zwoer hjj het heidendom af, en vol berouw over den gruwzamen dienst bjj de telling van het Thebaïsche legioen bewezen, trad hjj terstond op den Keizer toe en bekende, dat ook hjj thans in Christus geloofde, maar Maximi niaan, geheel en al van bloed verzadigd, wilde dien dag zjjnen goden geen nieuwe offers brengen, i «Den daarop volgenden nacht ging ik het lijk van Sabinus zoeken, ik vond het in een plas van bloed, met ontelbare wonden be dekt. Ik doopte een doekje in het bloed van den martelaar, deed het in een fleschje, dat ik geheel met bloed vulde, en als een kostbare gedachtenis in mijn boezem verborg. Dan groef ik met behulp van mijn echt genoot een graf, waar ik de eerbiedwaardige overblijfselen van Sabinus en Sulpicia neder- Iegde.i «Niet lang daarna werd mjjn echtgenoot door een hevige ziekte aangegrepen, hij stierf vol zalige hoop in het geloof aan den God der christenen. «Nu keerde ik naar Gallië terug, waar ik u, dierbare Flavianus, had achtergelaten. Gij kwaamt mjj tegemoet geloopen en noemdet mij uwe moeder, ik liet u in deze onschul dige dwaling. «Toen reisde ik met u beiden naar Rome, mijn vaderstad, terug, en hier was het, dat ik u, mijne aangenomene kinderen, opvoedde.i «Terstond bij mijn aankomst liet ik mij plechtig in de gemeenschap der Christenen opnemen, en van nu af aan was het mjjn eenigste zorg u in dat heilig geloof uwer ouders groot te brengen. Menigmaal was ik op het punt u van Sulpicia te vertellen, maar ik zweeg, naijverig op uwe kinderlijke liefde. Eindelijk beBloot ik op den raad eens priesters u geheel de waarheid te openbaren.t «Kinderen van Sulpicia, vergeeft gij mij, dat ik u zoolang bedrogen heb, doordat ik u gelooven liet, dat ik uwe moeder was?" In plaats van antwoord te geven bedekten broeder en zuster de handen van Servia met kussen, zij waren zoo ontroerd, dat zij niet in staat waren een enkel woord te spreken. De oude vrouw onttrok zich aan hunne liefkozingen om zich naar de aangrenzende kamer te begevenweldra kwam zij met een fleschje terug, plaatste het midden op de tafel en zeide«Kinderen, ziedaar het bloed van uwen vader, beloof mij bij deze kostbare reliquie, dat gjj liever sterven zult dan ooit het geloof te verloochenen, waarvoor hij zijn bloed vergoten heeft, i Antonia knielde neder, legde de gevouwene handen op het fleschje en sprak «Mijn vader, mijn edele, goede vader, uwe kinderen zullen zich uwer waardig toonen.« «Ja, bevestigde Flavianus, terwijl hij het fleschje aan zijn lippen drukte, wij zullen trachten zulk een vader waardig te zijn.i Dan naderde hij zijn zuster, legde zijn hand op haar hoofd en sprak, terwijl hij in de andere hand het bloed van den martelaar hield«Dit is de eenigste erfenis, welke onze vader ons heeft achtergelaten, maar zij is een heilige schatu, mijn zuster, vertrouw ik haar toe, moogt gij waardig worden haar altijd te bewaren.« Antonia nam het fleschje aan, drukte hare lippen op het glas, onder het storten van nieuwe tranen. «Kinderen,i zeide Servia nu, «voordat deze gedenkwaardige dag voorbij is, laten wij nog eerst de voorbede inroepen van de martelaren van het Thebaïsche legioen, opdat zjj voor ons bidden mogen voor den troon des Allerhoogsten.i Flavianus en Servia knielden nu naast Antonia neder, en allen stuurden een innig, een vurig gebed ten hemeltoen zij op stonden was middernacht reeds voorbij. Voordat de soldaat naar de legerplaats terugkeerde, zeide hij tot Servia: «Moeder, ik keer naar het leger terugbeloof mij nu, opdat ik zonder zorgen moge vertrekken, dat Antonia zich niet buiten deze woning begeven zal, voordat ik ben teruggekeerd. «Veriaat u geheel op mijne voorzichtig heid mijn angsten en zorgen zijn niet minder dan de uwegeloof mij, ik zal weten te waken over den engel, dien ik uit de handen van Sulpicia ontvangen mocht Door deze woorden geheel gerust gesteld, haastte Flavianus zich de legerplaats te bereiken. De nacht was duister, geen enkele ster schitterde aan het firmament, de anders zoo drukke en luidruchtige stad lag in het diepBte zwijgen verzonken. De jonge soldaat spoedde zich met rassche schreden voort, toen hij bij het paleis ge komen was, waar Sylvia woonde, stond hij een oogenblik stil, daar woonde zjj, wier naam alleen zijn hart hevig kloppen deed. Maar snel nu den weg vervolgd, want de tijd van zijn verlof was bijna verstreken, en hij moest zich haasten, wilde hij op het vastgestelde uur zijn kwartier nog bereiken. IV. DUBBEL GEVAAR. In den vroegen morgen van den volgenden dag trad Maxentius de galerij binnen van het keizerlijk paleiszij had het uitzicht op het groote circus van Rome. Het regende. De Keizer was alleen en ging met groote schreden op en nederofschoon tot aan het hoofd in een grooten purperen mantel ge huld, sidderde hij nu en dan. De geweldige beheerscher van Rome was een man van middelbare, gestaltezijn slecht gevormd hoofd bedekt met zwart sluikerig haar, scheen onmiddellijk op zijn schouders te rusten. Zijn ledematen waren sterk ontwik keld, zijn gelaat, nog jeugdig van trekken, droeg de sporen van uitspatting en de teekenen van een vroegtijdigen ouderdom, het werk der hartstochten. Hij bezat een terugstootend uiterlijk, terwijl zijn matte oogopslag wreedheid verried; nooit had iemand een welwillende glimlach over zijn' lippen zien glijden. Zoon van Keizer Maximiniaan, had hij zijn vader doen dooden, om zelf de heer schappij te bemachtigen en thans regeerde hjj, door een ieder gehaat, slechts steunende op de gunst zijner Pretorianen, die hjj daar voor met eer en rijkdommen beloonde. Hjj was even onwetend als slecht en gaf zich aan de schandelijkste gruwelen van het bijgeloof over. Daar hij zjjn waarzeggers niet vertrouwde, doorvorschte hij zelf de toe komst en schrikte met dit doel voor oogen, voor niets terug. Zelfs menschenoffers werden in 't geheim den goden gebracht. Op dit oogenblik sidderde hij uit angst de opper heerschappij te zullen verliezen. Oonstantijn, door de oproerige en ontevreden Romeinen ter hulp geroepen, naderde met reuzen schreden de eeuwige stad. Strjjd was onvermijdelijk. De tyran be reidde er zich op voor, door op alle moge lijke wijzen zijn legioenen te believen; maar de Patriciërs en het volk moesten het harder nog dan voorheen ontgelden. §9 (Wordt vervolgd.) Mijn pleidooi voor Heiloo met 2 o's heeft den schrijver van 't eerste artikel over deze zaak een beetje kregel gemaakt. Wie in de krant schrijft moet dat niet worden. Schrijver wil geen «kundig latiniBti zijn. Mij goed. Maar* omdat hij met 't Latijn zoo heel aardig omsprong en een goed Hollandsch woord geen aandacht Bchonk, dacht ik: de schrijver kent waarschijnlijk nog beter Latijn dan Hollandsch. Errare humanum est (dwalen is menschelijk). Ik dacht nogal hem pleizier te doen door hem nog eens gelegenheid te geven te latiniseeren 'Castricum -Beverwijk. Doch daar blijft hij bij 't Hollandsch bever eevaart en ik geef dadelijk toe, dat die verklaring mij waarschijnlijker voorkomt dan de door mij gegevene. Die had ik, stilletjes gezegd, ook van een latinist, 't Was het betoog van onzen pastoor indertijd. Maar nu Heiloo of Heilo. De kwestie lijkt mij uit geschied- en taalkundig oogpunt interessant. X verwijt mij geen bewijzen aan te voeren: >a posse ad esse non valet conclusioi. Hoe heb ik 't nu Ik noemde: lo. de waarschijnlijke naams afleiding loo boschrijke hoogte 2o. de letterkundige afdeeling van het genootschap der Wetenschappen; 3o. de (in den loop der tijden onver anderde gewestelijke uitspraak, met name het Vlaamsch, dat hier eene duidelijke en alles zins afdoende uitspraak geeft. (Ik noemde voorbeelden). De schrijver haalt als autoriteiten aan lo. de Holl. IJzeren Sp. Mjj. 2o, Van der Aa: Aardrijkk. woordenboek 3o. die oude pastoor van Heiloo, die «Uit de Heilige plaatse schreef. Ad. 1. De Holl. IJ. S. M. is een financieels onderneminguit zuinigheid plaatst zjj waar schijnlijk ééne o. Dat wint heel wat uit per jaar. Deze autoriteit neem ik dus niet ernstig. Ad. 2. Van der Aa schrijftHeilo, Heiloo, Heijlo of Hijlo en verwerpt dus Heiloo niet. Ad. 3. Ik kreeg eens een brief uit Lourdes in Frankrijk en daarin kwamen diezelfde woorden »e loco sacroi voor. Ik zie hierin niets geen betrekking met den naam. De schrijfwijze Heilichloe of Heiiigeloe in geschriften van 980 en 1063 pleit m. i. ten overvloede vóór 2 o's. Ik zie in de laatste e een verdubbelletter zooals men eertijds schreef, Baert voor Baart, Stuers voor Stuurs, beide nog ge bleven in Hollandsche familienamen. Ik hoop dat X mij niet weder beschuldigt van gebrek aan logica. Nog ietsIk kwam alleen op tegen het zoeken naar een Latijnsche afleiding waar een Hollandsche naam voor de hand lag. H. Y. d. B. Wij gelooven, dat de kwestie Heilo of Heiloo thans voldoende besproken is. Zoo wel X. als v. d. B. zijn ieder tweemaal aan het woord geweest en wij sluiten daarom de discussie. De kwestie is van te gering algemeen be lang om er verdere plaatsruimte voor te kunnen afstaan en de beide inzenders zullen waarschijnlijk toch ieder op zijn eigen stand punt blijven staan. De Redactie. Lucht in den bodem. Yele menschen meenen, dat onze planten alleen mest noodig hebben om te kunnen groeien, maar zij vergeten, dat lucht nog noodzakelijker is voor alle leven dan voedsel en de planten behooren toch ook tot de levende wezens der natuur. Met den stengel staan zij volop in de lucht, maar de wortels, die kunnen er nog weleens van afgesloten zijn. En die hebben er toch even goed behoefte aan als de bovenaardsche planten- deelen, want de plant moet ademhalen over het heele lichaam. En als de wortels op een of andere wijze gebrek hebben aan lucht, dan gaan de planten heel spoedig kwijnen en sterven. Steeds dringt de lucht in den bodem en een plantenwortel gaat niet dieper, wanneer de lucht ontbreekt. En als men nu leest, dat hier en daar plantenwortels worden uitgegraven, die twee drie en meer meters diep in den bodem zijn gedrongen, dan zou men haast gaan twijfelen, of het voor den boer wel noodig is den luchttoevoer tot den bodem te be vorderen, want zoo diep wordt de grond toch nooit en nergens bewerkt. Dit is volkomen waar, en wanneer de grond maar los en poreus genoeg is, dan zal de lucht er wel vanzelf in doordringen en liefst zoo diep mogelijk. Maar het gebeurt ook, dat de lucht moeilijk in den bodem dringen kan, omdat zich boven een korst heeft gevormd, de planten groeien dan slecht en eerst wanneer die korst is verbroken en de lucht vrij toetreden kan, beginnen de planten als het ware te herleven. En even als zich aan de oppervlakte een korst vormt, zoo kunnen in diepere grondlagen omstandigheden zich voordoen, die den toe voer van lucht bemoeilijken, zooals oerbanken, watermassa's enz. Zooals wij boven Bchreven gaan de wortels niet dieper dan waar zjj lucht vinden, zjj kunnen natuurlijk het voedsel slechts opzuigen uit den grond waar de haarworteltjes indringen en wat lager ligt dan de wortels, is voor de plant onbe reikbaar, al zou in den ondergrond ook nog zooveel voedsel voor de planten zitton, zij kunnen er onmogelijk van profiteeren. Maar er is meer. In alle gronden komen voor de overblijfselen van andere planten, welke langzaam verteren en zich om zetten in humus. Voor dit verteren ook is lucht noodig. Wel ontstaat er humus bjj onvol-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5