TWEEDE BLAD.
Zaterdag 4 Januari 1908.
KALENDER
voor de dagen der week.
6 JANUARI.
Van feiten en feitjes
De laatste Offers,
Heiloo of Heilo.
Landbouw,
ONS BLAD.
5 Jan. Zondag. H. Télesphorus. Evangelie
naar verkiezing.
6 Maandag. H.H. Driekoningen. Ev.
Dt aanbidding der Wijzen.
Matth. 11:1—12.
7 Dinsdag. H. Lucianus.
8 Woensdag. H. Gudula.
9 Donderdag. H.H. Julianus en BaBilissa.
10 Vrijdag. H. Agathon,
11 Zaterdag. H. Benedictus.
Eerste Zondag der Maand
Les uit den brief van den H. apostel
Paulus aan de Galaten; IV, 1—7.
BroedersZoo langen tijd de erfge
naam kind is, verschilt hij niets van een
dienstknecht, ofschoon hij heer van alles
ismaar hij staat onder voogden en
verzorgers totaan den tijd, duor zijn
vader te voren bepaald. Zoo ook waren
wij. zoolang wij kinderen waren dienst
baar onder de eerste beginselen der
wereld. Maar toen de volheid destijds
gekomen was, heeft God zijnen Zoon,
geworden uit eene vrouw, geworden
onder de wet, gezonden, opdat Hij hen,
die onder de wet waren, zou vrijkoopon,
opdat wij de aanneming tot zonen zou
den verwerven. En omdat gij zonen zijt,
heeft God- den Geest van zijnen Zoon
in uwe harten gezonden, die roept
Abba, Vader 1 Dus is het niet meer
dienstknecht maar zoon indien nu zoon,
dan ook erfgenaam door God.
Evangelie volgens den H. Matthetts
II, 19-23.
Te dien tijde, toen Herodes gestorven
was, zie, verscheen een engel des Heeren,
in den slaap, aan Jozef in Egypte, zeg
gende sta op, neem het Eind en zijne
Moeder en ga naar het land van Israël
want diegenen, welke het Kind naar het
leven stonden, zjjn gestorven. En hij,
opstaande, nam het Kind en zjjne Moe
der en kwam in het land van Israël.
Toen hij echter hoorde dat Archelaüs
in plaats van zijnen vader Herodes in
Judea regeerde, vreesde hij daarheen te
gaan en, na in den slaap vermaand te
zijn, week hij naar het land van Galilea.
En er komende woonde hij in eene stad,
Nazareth geheeten; opdat vervuld zou
worden wat door de profeten gezegd is
Hij zal Nazareër genoemd worden.
DRIE-KONINGEN.
Les uit den profeet Isalas LX, 1—6.
Sta op, wordt verlicht, Jeruzalem,
want uw Licht is gekomen en de glorie
des Heeren over u opgegaan. Want zie,
duisternis bedekt de aarde en nacht de
volkenmaar over u gaat de Heer op,
en zijne heerlijkheid verschijnt in u. En
volken zullen wandelen in uw Licht,
koningen in den glans, die u is opge
gaan. Hef uwe oogen op in het rond
en zieDeze allen verzamelen zich,
komen tot uvan verre snellen uwe
zonen aan, van alle kanten verrijzen
uwe dochters. Dan zult gij het zien en
overvloed hebben uw hart zal verbaasd
zjjn en zich verwijden, als der zeeën
menigte zich tot u keert, der heidenen
maoht tot u komt. Een overstrooming
van kameelen bedekt u Dromedarissen
uit Madian en EphaUit Saba komen
zij allen, goud en wierook aanbrengend
en den Heer lofzingend.
Evangelie volgens den H. Matthetts
II, 1—12.
Toen Jesus in Bethlehem van Juda
geboren was, in de dagen van koning
Herodes, ziet, kwamen er te Jeruzalem
wijzen uit het Oosten aan, zeggende
waar is de Koning der Joden, die ge
boren is P want wij hebben zijne ster
in het Oosten gezien, en wij zijn geko
men om Hem te aanbidden. Toen koning
Herodes dit hoorde, werd hij ontsteld,
en geheel Jeruzalem met hem. En hij
vergaderde ai de opperpriesters en de
schriftgeleerden des volks en deed bij
hen onderzoek, waar de Christus moest
geboren worden. Zij nu zeiden tot hem
in Bethlehem van Juda. Want aldus
is er door den profeet geschrevenen
gij, Bethlehem, land van Judazijt
geenszins de geringste onder Juda's
vorstenimmers zal uit u voorttreden
de Vorst, die mijn volk Israël regeeren
zal. Toen ontbood Herodes de wijzen
in het geheim en vernam nauwkeurig
van hen den tijd, waarop de ster hun
verschenen waBen, hen naar Bethlehem
zendend, zeide hijgaat en doet nauw
keurig onderzoek naar het Kind en
wanneer gij het gevonden hebt, bood
schapt het mjj dan, opdat ook ik kom 9
en het aanbidde. Na den koning gehoord
te hebben, vertrokken zij. En zie, de
ster, die zij in het Oosten gezien hadden,
ging voor hen uit, totdat zjj kwam en
staan bleef boven de plaats, waar het
Kind was. Als zij nu de ster zagen,
verheugden zij zich met eene zeer groote
vreugde. En het huis binnentredend,
vonden zij het Kind met Maria, zijne
Moederen zich nederwerpend aanbaden
zij het En, na hunne schatten geopend
te hebben, offerden zij aan hetzelve ge
schenken goud, wierook en mirre. En,
in den Blaap vermaand zijnde om niet
weder naar Herodes te gaan, keerden
zij langs een anderen weg naar hun
land terug.
XVII,
Prosit Neujahr I...
Zoo juist, nu ik dit schrijven ga, moet
dan 't groote oogenblik zeker gebeurd
zijn
De wijzerpootjes van m'n klok op den
schoorsteen, die altijd vooruitloopt, zijn,
heelemaal onbewust van de gewichtige
manoeuvre, die ze volbracht hebben, al
'n heel eind over de 12 heengekropen.
Maar daarbuiten hoor ik het fluit-gegil
van de booten op de rivier snerpen door
de vries-koude lucht, gieren nog de
sirenen hun brui-geluid uitwelkomst
groet van het watervolk aan 't Nieuwe
Jaar. Zwaar daartusschen knalt 'n
pistoolschot, stiekum zeker door kwajon
gen afgelost, in dronken vreugde, dat
er weer 'n jaar voorbij isl...
De ramen van m n stille kamer ram
melen nu van de voorbijrijdende rijtui
gen, die gauw over de steenen hotsen,
menschen tehuis brengend, die "t oude
en nieuwe vierden in gezellige pret. En
in de kamer achter hoor ik m'n hospita
de glaasjes al opruimen, waaruit ze
vanavond de warme bisschop zeker
elkaar hebben toegedronken met 'n
„Zalig Nieuwjaar".
Zoo is dan 'n Nieuwjaar weer geko
men
Dat is tóch even 'n diep-doorvoe'd
levensmoment
Want je mag nóg zoo weinig malen
om al die Nieuwjaars-maskerade, om al
die oude en nieuwe pret. Je kan nog
zoo onverschillig blijven voor al die heil
en zegen, die de krantenjongen je wenscht
met 'n schuinen blik naar den zak,
waarin ie denkt, dat je portemonnaie
zit, die de meid je met 'n extra-lachje
op haar groene-zeep glimmende wangen
je komt toewensehen, of die je barbier
je zoetig als 'n pomadetje toefluistert,
als hij je jas helpt aantrekken. Tóch
drukt die overgang je 'n levendige im
pressie in
Met 'n zachten weemoed voel je, dat
er weer 'n heel stuk is aangeweefd aan
je Leven, en d er komt dan 'n spijt in
je op, dat je het niet meer doorhaald
hebt met de gouden draden van je goede
daden, dat je dat weefsel niet teerder
en inniger gemaakt hebt en dat er zoo
weinig glans en gloed over straalt...
En in de nacht-stilte, die er in je
kamer heerschen gaat, begint voor je
herinnering zooveel nog op te leven van
wat je om je zag gebeuren. Denk je,
dat er zooveel nu misschien zullen zitten
aohter hun boeken, waar ze hun balans
in hebben nageteld met rimpels in hun
voorhoofd, omdat ze niet gedacht had
den, da' de Eries en de Western s en
de Atchison's hen zoo'n klap gegeven
hadden. Weet je, dat er in zooveel
huisgezinnen hoDger-ellende grijnst, vrou
wen-smart stil wordt uitgesnikt en kou
huilen van kinderen akeligt...
Dan heb je moeite je van dat alles,
van dat verleden, los te maken...
Maar wij, Roomsche menschen, moe
ten in de toekomst zien. Sterk moeten
wjj die toekomst tegemoet gaanDe
toekomst voor ons zelf en voor anderen
Het ware woord heb ik eens gelezen
„demain sera ce que nous en ferons,
morgen zal wezen, wat wij er van maken
zullen 1" We moeten 't nieuwe Leven
ingaan met onze hooge idealen, met
onzen wil die Roomsche idealen in daden
om te zetten. Dan maken wij van ónze
toekomst iets goeds.
We moeten 't nieuwe Leven ingaan
met een groot gemeenschapsgevoel, met
'n warme broederliefde, dan maken we
van de toekomst ook iets goeds voor
anderen I
Zoo moet iedere nieuwe jaarwisseling
een nieuwe toekomst-wijding geven aan
ons leven 1
En al weet ik, dat als straks de vlugge
zettershanden van den meesterknecht of
van 'n halfwas, want ik weet niet
of m'n copy wel de eer van meester
knechtshanden waardig is, deze regels
in z'n haak in looden lettertjes zal heb
ben omgezet en het „stuk" netjes opge
bonden op z'n galei voor den vorm te
wachten staat, we al een heel eind
in het nieuwe jaar gevorderd zijn, toch
wil ik de lezers van dit blad in dién
geest nog toewensehen een „Zalig
Nieuwjaar*.
ZOEKER.
X.
«De tiende man uit het eerste gelid waB
een krachtige, jonge man. Door het nood
lottige getal ter „dood veroordeeld, legde hij
zijn wapenen af, knielde neder op den grond
en voordat hij het hoofd bukte voor de bijl
des beule, richtte hij blikken en handen ten
hemel en riep met luider stem: ««God zij
geprezen I"
«Zijn hoofd viel, een straal van bloed
kleurde den bodem, terwijl als uit één mond,
geheel het legioen" de woorden herhaalde
««God zij geprezen.»»
«En de echo van den roep dier onver
schrokken, heldhaftige soldaten, die voor hun
geloof den dood tegemoet gingen, hij weer
kaatste langs de bergen en verbrak donderend
het angstig-stille zwijgen, dat over het dal
was neergezonkenbij verveelvoudigde zich
in de holen der Alpenrotsen, plantte Zich
voort van dal tot dal, van rots tot rots, tot
aan de hoogste spitsen van het reusachtig
gebergte.
»Ik hoorde Sulpicia pijnlijk Bteunen, ik
waagde het niet haar aan te zien; mijn
blikken vestigden zich op Sabinus, die zijne i
eehtgenoote uit de verte een laatst vaarwel
toeriep.i - j
«De tweede martelaar wasteen man van
meergevorderden leeftijd/ Hij knielde neder I
en sprak met" duidelijke, heldere Btem
«Eeuwige God, ontferm" u over mijne eeht
genoote j'en mijne kinderen,5; uw naam zij
geprezen in eeuwigheid."
«Een angstige stilte, een slag, weer don-
derde| het alom den ^Allerhoogste tereere,
die in dit oogenblik den hemel voor hun
makker ontsloot, i
«Mjjn echtgenoot zette de telling voort en
waa dicht bij Sabinus genaderd. Sulpicia
verkeerde in doodsangst. Eindelijk stiet zij
een vreugdekreet uit,'„haar echtgenoot waa
niet het offer van den beul geworden, i
Toen de eerste decimeering voltooid was,
wendde Maximiniaan zich opnieuw tot de
christen soldaten en beval hun voor de
tweede maal den eed voor het altaar af te
leggen, i
««Wij Bterven voor onzen God", klonk
het als uit éénen mond.
«Daar beval de tyran het legioen voor de
tweede maal te decimeeren. Wederom stond
Sulpicia doodelijken angst uit, maar ook dezen
keer werd Sabinus door de noodlottige telling
gespaard, i
«Maximiniaan vorderde nu voor de derde
maal de Christenen op, zjjn bevelen te
gehoorzamenallen weigerden en wederom
werd het legioen gedecimeerd.
«Vrees en angst grepen de arme Sulpicia
opnieuw aan, maar thans behaalde het geloof
de overwinning over de zwakke natuur.
Toen mijn echtgenoot wederom bij Sabinua
genaderd was, wierp zij zich op de knieën
en bad; »»Mjjn God,-uw wil geschiede."
Maar ook dezen keer bleef uw vader ge
spaard. Ik geloofde reeds, dat er aan het
vreeselijk bloedbad een einde gekomen was,
toen Maximiniaan het overgebleven gedeelte
van het Thebaïsche legioen door zijn geheel
leger omsingelen liet en het bevel gaf, allen
die nog over waren in stukken te houwen.
«Zonder den geringsten tegenstand te
bieden legden deze heldhaftige belijders van
Jesus Christus hunne wapenen neder, ont
blootten de borst en lieten zich door hun
medesoldaten nederhouwen, geen enkele
bleef er gespaard.
«Sabinus was dezen keer reeds onder de
eersten gevallen, zjjn aangezicht straalde van
geluk; hij stierf met zijn blikken ten hemel
gewend. Sulpicia zonk bij het aanschouwen
van dit gruwelijk tooneel bewusteloos neder
op de rots die haar Calvarieberg geworden
was. U, dierbare Antonia, hield ik nog steeds
in mjjne armen gekneld, gij weendet alsof
gjj wist, wat daaronder in het dal voltrokken
werd. Terstond had ik mij over uwe moeder
nedergebogen, ik trachtte haar op te wekken,
alles te vergeefs, de weduwe van den mar
telaar had reeds deze aarde verlaten; de
smart had haar hart gebroken, en haar ziel
was opgegaan naar den hemel om zich met
haar echtgenoot te vereenigen.
«Het dal bood een afgrijselijk schouwspel
aanverminkte ljjken bedekten met hoopen
den bodem, terwjjl het warme, rookende bloed
der slachtoffers in beken stroomde. Het
schoone, moedige voorbeeld dier bloedgetuigen
van Christus had niet nagelaten een diepen
indruk te maken op al de Romeinsche
legioenenvele soldaten verzaakten den af
goden en bekenden, dat zij in Christus
geloofden. Ook mjjn echtgenoot behoorde
onder die gelukkigen. Plechtig zwoer hjj het
heidendom af, en vol berouw over den
gruwzamen dienst bjj de telling van het
Thebaïsche legioen bewezen, trad hjj terstond
op den Keizer toe en bekende, dat ook hjj
thans in Christus geloofde, maar Maximi
niaan, geheel en al van bloed verzadigd,
wilde dien dag zjjnen goden geen nieuwe
offers brengen, i
«Den daarop volgenden nacht ging ik het
lijk van Sabinus zoeken, ik vond het in een
plas van bloed, met ontelbare wonden be
dekt. Ik doopte een doekje in het bloed
van den martelaar, deed het in een fleschje,
dat ik geheel met bloed vulde, en als een
kostbare gedachtenis in mijn boezem verborg.
Dan groef ik met behulp van mijn echt
genoot een graf, waar ik de eerbiedwaardige
overblijfselen van Sabinus en Sulpicia neder-
Iegde.i
«Niet lang daarna werd mjjn echtgenoot
door een hevige ziekte aangegrepen, hij stierf
vol zalige hoop in het geloof aan den God
der christenen.
«Nu keerde ik naar Gallië terug, waar ik
u, dierbare Flavianus, had achtergelaten.
Gij kwaamt mjj tegemoet geloopen en noemdet
mij uwe moeder, ik liet u in deze onschul
dige dwaling.
«Toen reisde ik met u beiden naar Rome,
mijn vaderstad, terug, en hier was het, dat
ik u, mijne aangenomene kinderen, opvoedde.i
«Terstond bij mijn aankomst liet ik mij
plechtig in de gemeenschap der Christenen
opnemen, en van nu af aan was het mjjn
eenigste zorg u in dat heilig geloof uwer
ouders groot te brengen. Menigmaal was ik
op het punt u van Sulpicia te vertellen,
maar ik zweeg, naijverig op uwe kinderlijke
liefde. Eindelijk beBloot ik op den raad eens
priesters u geheel de waarheid te openbaren.t
«Kinderen van Sulpicia, vergeeft gij mij,
dat ik u zoolang bedrogen heb, doordat ik
u gelooven liet, dat ik uwe moeder was?"
In plaats van antwoord te geven bedekten
broeder en zuster de handen van Servia
met kussen, zij waren zoo ontroerd, dat zij
niet in staat waren een enkel woord te spreken.
De oude vrouw onttrok zich aan hunne
liefkozingen om zich naar de aangrenzende
kamer te begevenweldra kwam zij met een
fleschje terug, plaatste het midden op de
tafel en zeide«Kinderen, ziedaar het bloed
van uwen vader, beloof mij bij deze kostbare
reliquie, dat gjj liever sterven zult dan ooit
het geloof te verloochenen, waarvoor hij zijn
bloed vergoten heeft, i
Antonia knielde neder, legde de gevouwene
handen op het fleschje en sprak «Mijn vader,
mijn edele, goede vader, uwe kinderen zullen
zich uwer waardig toonen.«
«Ja, bevestigde Flavianus, terwijl hij het
fleschje aan zijn lippen drukte, wij zullen
trachten zulk een vader waardig te zijn.i
Dan naderde hij zijn zuster, legde zijn
hand op haar hoofd en sprak, terwijl hij
in de andere hand het bloed van den
martelaar hield«Dit is de eenigste erfenis,
welke onze vader ons heeft achtergelaten,
maar zij is een heilige schatu, mijn zuster,
vertrouw ik haar toe, moogt gij waardig
worden haar altijd te bewaren.«
Antonia nam het fleschje aan, drukte
hare lippen op het glas, onder het storten
van nieuwe tranen.
«Kinderen,i zeide Servia nu, «voordat
deze gedenkwaardige dag voorbij is, laten
wij nog eerst de voorbede inroepen van de
martelaren van het Thebaïsche legioen, opdat
zjj voor ons bidden mogen voor den troon
des Allerhoogsten.i
Flavianus en Servia knielden nu naast
Antonia neder, en allen stuurden een innig,
een vurig gebed ten hemeltoen zij op
stonden was middernacht reeds voorbij.
Voordat de soldaat naar de legerplaats
terugkeerde, zeide hij tot Servia: «Moeder,
ik keer naar het leger terugbeloof mij
nu, opdat ik zonder zorgen moge vertrekken,
dat Antonia zich niet buiten deze woning
begeven zal, voordat ik ben teruggekeerd.
«Veriaat u geheel op mijne voorzichtig
heid mijn angsten en zorgen zijn niet minder
dan de uwegeloof mij, ik zal weten te
waken over den engel, dien ik uit de handen
van Sulpicia ontvangen mocht
Door deze woorden geheel gerust gesteld,
haastte Flavianus zich de legerplaats te
bereiken. De nacht was duister, geen enkele
ster schitterde aan het firmament, de anders
zoo drukke en luidruchtige stad lag in het
diepBte zwijgen verzonken.
De jonge soldaat spoedde zich met rassche
schreden voort, toen hij bij het paleis ge
komen was, waar Sylvia woonde, stond hij
een oogenblik stil, daar woonde zjj, wier
naam alleen zijn hart hevig kloppen deed.
Maar snel nu den weg vervolgd, want de
tijd van zijn verlof was bijna verstreken,
en hij moest zich haasten, wilde hij op het
vastgestelde uur zijn kwartier nog bereiken.
IV. DUBBEL GEVAAR.
In den vroegen morgen van den volgenden
dag trad Maxentius de galerij binnen van
het keizerlijk paleiszij had het uitzicht
op het groote circus van Rome.
Het regende.
De Keizer was alleen en ging met groote
schreden op en nederofschoon tot aan het
hoofd in een grooten purperen mantel ge
huld, sidderde hij nu en dan. De geweldige
beheerscher van Rome was een man van
middelbare, gestaltezijn slecht gevormd
hoofd bedekt met zwart sluikerig haar,
scheen onmiddellijk op zijn schouders te
rusten. Zijn ledematen waren sterk ontwik
keld, zijn gelaat, nog jeugdig van trekken,
droeg de sporen van uitspatting en de
teekenen van een vroegtijdigen ouderdom,
het werk der hartstochten. Hij bezat een
terugstootend uiterlijk, terwijl zijn matte
oogopslag wreedheid verried; nooit had
iemand een welwillende glimlach over zijn'
lippen zien glijden.
Zoon van Keizer Maximiniaan, had hij
zijn vader doen dooden, om zelf de heer
schappij te bemachtigen en thans regeerde
hjj, door een ieder gehaat, slechts steunende
op de gunst zijner Pretorianen, die hjj daar
voor met eer en rijkdommen beloonde.
Hjj was even onwetend als slecht en gaf
zich aan de schandelijkste gruwelen van het
bijgeloof over. Daar hij zjjn waarzeggers niet
vertrouwde, doorvorschte hij zelf de toe
komst en schrikte met dit doel voor oogen,
voor niets terug. Zelfs menschenoffers werden
in 't geheim den goden gebracht. Op dit
oogenblik sidderde hij uit angst de opper
heerschappij te zullen verliezen. Oonstantijn,
door de oproerige en ontevreden Romeinen
ter hulp geroepen, naderde met reuzen
schreden de eeuwige stad.
Strjjd was onvermijdelijk. De tyran be
reidde er zich op voor, door op alle moge
lijke wijzen zijn legioenen te believen; maar
de Patriciërs en het volk moesten het harder
nog dan voorheen ontgelden. §9
(Wordt vervolgd.)
Mijn pleidooi voor Heiloo met 2 o's heeft
den schrijver van 't eerste artikel over deze
zaak een beetje kregel gemaakt. Wie in de
krant schrijft moet dat niet worden.
Schrijver wil geen «kundig latiniBti zijn.
Mij goed. Maar* omdat hij met 't Latijn zoo
heel aardig omsprong en een goed Hollandsch
woord geen aandacht Bchonk, dacht ik: de
schrijver kent waarschijnlijk nog beter Latijn
dan Hollandsch. Errare humanum est (dwalen
is menschelijk). Ik dacht nogal hem pleizier te
doen door hem nog eens gelegenheid te geven
te latiniseeren 'Castricum -Beverwijk. Doch
daar blijft hij bij 't Hollandsch bever eevaart
en ik geef dadelijk toe, dat die verklaring
mij waarschijnlijker voorkomt dan de door
mij gegevene. Die had ik, stilletjes gezegd,
ook van een latinist, 't Was het betoog van
onzen pastoor indertijd.
Maar nu Heiloo of Heilo. De kwestie
lijkt mij uit geschied- en taalkundig oogpunt
interessant.
X verwijt mij geen bewijzen aan te voeren:
>a posse ad esse non valet conclusioi. Hoe
heb ik 't nu
Ik noemde: lo. de waarschijnlijke naams
afleiding loo boschrijke hoogte
2o. de letterkundige afdeeling van het
genootschap der Wetenschappen;
3o. de (in den loop der tijden onver
anderde gewestelijke uitspraak, met name het
Vlaamsch, dat hier eene duidelijke en alles
zins afdoende uitspraak geeft.
(Ik noemde voorbeelden).
De schrijver haalt als autoriteiten aan
lo. de Holl. IJzeren Sp. Mjj.
2o, Van der Aa: Aardrijkk. woordenboek
3o. die oude pastoor van Heiloo, die «Uit
de Heilige plaatse schreef.
Ad. 1. De Holl. IJ. S. M. is een financieels
onderneminguit zuinigheid plaatst zjj waar
schijnlijk ééne o. Dat wint heel wat uit per
jaar. Deze autoriteit neem ik dus niet ernstig.
Ad. 2. Van der Aa schrijftHeilo, Heiloo,
Heijlo of Hijlo en verwerpt dus Heiloo niet.
Ad. 3. Ik kreeg eens een brief uit Lourdes
in Frankrijk en daarin kwamen diezelfde
woorden »e loco sacroi voor. Ik zie hierin niets
geen betrekking met den naam.
De schrijfwijze Heilichloe of Heiiigeloe in
geschriften van 980 en 1063 pleit m. i. ten
overvloede vóór 2 o's.
Ik zie in de laatste e een verdubbelletter
zooals men eertijds schreef, Baert voor
Baart, Stuers voor Stuurs, beide nog ge
bleven in Hollandsche familienamen.
Ik hoop dat X mij niet weder beschuldigt
van gebrek aan logica.
Nog ietsIk kwam alleen op tegen het
zoeken naar een Latijnsche afleiding waar
een Hollandsche naam voor de hand lag.
H. Y. d. B.
Wij gelooven, dat de kwestie Heilo of
Heiloo thans voldoende besproken is. Zoo
wel X. als v. d. B. zijn ieder tweemaal aan
het woord geweest en wij sluiten daarom de
discussie.
De kwestie is van te gering algemeen be
lang om er verdere plaatsruimte voor te
kunnen afstaan en de beide inzenders zullen
waarschijnlijk toch ieder op zijn eigen stand
punt blijven staan. De Redactie.
Lucht in den bodem.
Yele menschen meenen, dat onze planten
alleen mest noodig hebben om te kunnen
groeien, maar zij vergeten, dat lucht nog
noodzakelijker is voor alle leven dan voedsel
en de planten behooren toch ook tot de
levende wezens der natuur. Met den stengel
staan zij volop in de lucht, maar de wortels,
die kunnen er nog weleens van afgesloten
zijn. En die hebben er toch even goed
behoefte aan als de bovenaardsche planten-
deelen, want de plant moet ademhalen over
het heele lichaam. En als de wortels op
een of andere wijze gebrek hebben aan
lucht, dan gaan de planten heel spoedig
kwijnen en sterven. Steeds dringt de lucht
in den bodem en een plantenwortel gaat
niet dieper, wanneer de lucht ontbreekt.
En als men nu leest, dat hier en daar
plantenwortels worden uitgegraven, die twee
drie en meer meters diep in den bodem
zijn gedrongen, dan zou men haast gaan
twijfelen, of het voor den boer wel noodig
is den luchttoevoer tot den bodem te be
vorderen, want zoo diep wordt de grond
toch nooit en nergens bewerkt. Dit is
volkomen waar, en wanneer de grond maar
los en poreus genoeg is, dan zal de lucht
er wel vanzelf in doordringen en liefst zoo
diep mogelijk. Maar het gebeurt ook, dat
de lucht moeilijk in den bodem dringen
kan, omdat zich boven een korst heeft
gevormd, de planten groeien dan slecht en
eerst wanneer die korst is verbroken en
de lucht vrij toetreden kan, beginnen de
planten als het ware te herleven. En even
als zich aan de oppervlakte een korst
vormt, zoo kunnen in diepere grondlagen
omstandigheden zich voordoen, die den toe
voer van lucht bemoeilijken, zooals oerbanken,
watermassa's enz. Zooals wij boven Bchreven
gaan de wortels niet dieper dan waar zjj
lucht vinden, zjj kunnen natuurlijk het
voedsel slechts opzuigen uit den grond waar
de haarworteltjes indringen en wat lager
ligt dan de wortels, is voor de plant onbe
reikbaar, al zou in den ondergrond ook
nog zooveel voedsel voor de planten zitton,
zij kunnen er onmogelijk van profiteeren.
Maar er is meer. In alle gronden komen
voor de overblijfselen van andere planten,
welke langzaam verteren en zich om zetten
in humus. Voor dit verteren ook is lucht
noodig. Wel ontstaat er humus bjj onvol-