TWEEDE BLAD. De laatste Offers. Zaterdag 11 Januari 1908. 12 JANUARI. Van feiten en feitjes. Allerhanden. ONS BLAD. KALENDER voor de dagen der week. 12 Jan. Zondag. H. Ernest. Evang.Jezus te Jeruzalem verloren. Lucas II 42-52. 13 Maandag. Octaafdag van Driekoningen. 14 Dinsdag. H. Hiiarius. 15 Woensdag. H. Paulus, Kluizenaar. 16 Donderdag. H. Marcellus. 17 Vrijdag. H. Antonius, Abt. 18 Zaterdag. H. Petrus Stoel te Kome. Zondag onder het octaaf van Drie-Koningen. Tweede Zondag der Maand. Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan de Romeinen XII, 1-5. Broedersik smeek u bij de barm hartigheid Gods, dat gij uw lichaam opdraagt tot eene levende, heilige, Gode welbehagelijke offerandeuw redelijke eerediensten weest niet dezer wereld gelijkvormig, maar wordt door de ver nieuwing uws gemoeda hervormd om te onderzoeken, wat de goede en welbe hagelijke en volmaakte wil Gods zij Want ik zeg door de genade, welke mij gegeven is, aan allen onder uniet hooger van zich te denken dan het behoorlijk is te denken, maar met be scheidenheid over zich te denken, en zóó als God aan een ieder de mate des geloofs heeft toegedeeld Want gelijk wij in één lichaam vele ledematen heb ben, alle ledematen echter niet dezelfde verrichting hebben, zoo zijn wij, velen, één lichaam in Christus en, ieder afzon derlijk, elkanders ledematen, in Christus Jesus onzen Heer. Evangelie volgens den H. Lucas; II, 42-52. Toen Jesus twaalf jaar geworden was, en zij, voigens de gewoonte van het feest, opgingen naar Jeruzalem, en, nadat de dagen voleind waren, terugkeerden, bleef het Kind Jesus te Jeruzalemen Zjjne ouders wisten het niet. In de meening nu, dat Hij bjj het reisgezel schap was, trokken zij ééne dagreize voort en zochten Hem onder de bloed verwanten en bekendenen, Hem niet vindend, keerden zij naar Jeruzalem terug om Hem te zoeken. En het ge schiedde, dat zij Hem na drie dagen in den tempel vonden zitten te midden der leeraars, hen hoorend en vragenden allen, die Hem hoorden, stonden verbaasd over zijne wijsheid en zijne antwoorden. Zij nu waren verwonderd, toen zij Hem zagen. En Zijne Moeder zeide tot Hem Zoon waarom hebt Gij ons zóó gedaan Zie, uw vader en ik zochten u met smart. En Hij sprak tot henwaarom zocht gij Mij Wist gij niet, dat lk zijn moet in hetgeen rnjjua Vaders is? En v zij begrepen het woord niet, dat Hij tot hen sprak. Hij nu ging met hen af en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. En zijne Moeder bewaarde al deze woorden in haar hart. En Jesus nam toe in wijsheid en jaren en in genade bij God en de menschen XVIII. In 'n Parijsch blad las ik een dezer dagen zoo'n gèèstig en è&rdig schetsje, zoo leuk-los neergeschreven door den Pranschen abbé, dien ik weet, dat zich verbergt achter den schuilnaam, die er onder stond, dat 't al dadelijk bij 't lezen in m'n vingers jeukte om 't te verhollandschen. 'n Schrijf jeuk, waaraan ik direct maar voldoe. Alleen had ik het motto, dat er boven geschreven stond „Vae soli, wee den mensch, die alleen leeft", ook uitgestrekt willen zien tot een „wee" over hen die altijd hun leven lèèg laten, 't niet weten te vullen en 't z'n waarde te geven... Op den avond van Nieuwjaarsdag. Met den rand van z'n dop diep over z'n oogen, handen in z'n zakken, slen tert Ernst Douvivier, 'n onverzoenlijk vrijgezel van 37 jaren, langs 't trottoir. Oesters?... 'n Kleintje koffie?... 'n Gebakje?... Dat zou zoo kwaad nog niet zjjn. Of zou ik maar zonder meer naar m'n bed gaan?... Gisteren ben ik d'er ondergekropen als 'n marmot... Nee, 't is toch te gek om 16 uur aaneen te slapen als een dier!... Twee beelden rijzen tezelfdertijd voor z'n oogen... Een warm, gezellig café, waar de bedrijvige kellners rondloopen met hnn presenteerbladen... En daar naast een kamer, zonder 'n kooltje vuur, vuil en stoffig, waar op tafel het laatste afgedragen boordje en 'n paar vieze manchetten neergegooid zijn naast 'a half-afgerookt endje sigaar. Vooruit, dan maar oesters. 'n Koude, mistige nacht. Gas-vlammetjes tot in't oneindige Gas vlammetjes, wier bleek-geel schijn sel tot op den bodem van 't zwarte grachtwater te weerspiegelen lijkt. Knorrig en nadenkend drentelt de vrijgezel verder. 'n Magnifieke Nieuwjaarsdag 't Is leuk!... God wat is dat gezellig Bijna net als dit trottoir zoo vuil zwart en dan hier en daar eris 'n lichtje... 'n Mooi beeld van 't leven Wantrouwerig kijkt hij de straat af, in zich zelf sprekend. Ja, en dén?... Getrouwd?... Nee, ik zou je wel lekker danken!... Wat heb ik je gedaan, oude jongen Getrouwd, en met wie?... Mis- sohien met een van die klauwige har pijen,' die 'n heel leven vergiftigen?... Of met een van die hellevegen die je binnen veertien dagen onder den pan toffel hebben en je formeel tot 'n huis houdster maken„Zeg, doe dit eris even of dat. Zet den pot eventjes op 't vuur... Heb je je parapluie weer niet vergeten... Mn nieuwe costuum kost 75 gulden", enz... Zoo zie je, oudje, op die manier had je alles op je rug gekregen... En nog heel wat meer... O neen, gelukkig dat ik het daartoe nooit heb laten komen Aan de noodige gelegenheid heeft 't me intusschen toch niet ontbroken Hij haakt den knop van z'n stok om z'n arm. Hoeveel maal hebben ze me toch wel niet willen laten trouwen?... Als ik gehoor gegeven had aan al die menschen, die er zich zoo voor interes seerden. Hg telt na. Eenmaal... Tweemaal... Drie-... Vier-... Vijf... Zes-... ja, ik geloof zelfs wel zevenmaal. Het eerst met die kleine Lucette... 'n Vogeltje, 'n kanarietje... Maaralleen leuk om wat mee te babbelen... Ik heb haar laatst nog ontmoet aan den arm van haar man, met twee bébés... Wat was ze trotseh... En 'n gezicht, of ze geloofde !t nu gevonden te hebben Hij denkt na En dan Simone... Neen maar die!... Met 'n schittering in z'n oogen:, Daarna was 't die kleine Gaby... Vadertje Monépée had dat in z'n hoofd gezet... Overigens een aardig kind, heel chic!... Ja die Gaby... Heelemaal in gedachten Ja, met die Gaby... dat had misschien nog kunnen gaan. In 't donker van de gracht verschijnt 'n lichte gestalte... 'n Oogenblik kijkt hij haar aan dan 'n cigaret aanzuigend Ah bah I... Hij doet 'n lange haal. Op 't oogenblik dus, is er nie mand anders dan ik Al m'n vrienden hebben den groo- ten stap gewaagd;... Ludovicus öök al,... die heeft ook al z'n nestje gebouwd, 'n lief blauw nestje... En dan is natuur lgk overal de deur gesloten Midden op 't trottoir blijft hjj staan. Neen, dat is toch curieusZoo dra ze getrouwd zijn, sluiten ze mij buiten... En toch Hg stapt weer verder. Hé, al op de Place de la Concorde. Mooi!... Zou ik oversteken?... Verdraaid, kijk uit, koetsier... Rijd niet over 'n huis vader z'n teenen!... Eindelijk bereikt hjj 'n vluchtheuvel. Hé ja, 'n ideé... als ik eris aan de familie Gaby 'n doos bonbons ging brengen?... Of'n tol voor de kinderen?... Ik heb hun nestje gezienPrachtig!... Wat hebben ze alles met smaak gerang schikt!... En dan beken 't maar, oude jongen, je hebt er vanavond behoefte aan, om kleine kinderen voor je te zien stoeien en op je knie' te zien kruipen... Zou ik 't doen.?... 'n Doos chocolade?... Ik weet 'n goed adres 1 In zich zelf schijnt hij op 'n opwer ping te antwoorden. Nu ja, ik kan toch even maar in en uit loopen!... Met kracht. Neen!... Want zelfs dén zou ik nog een indringer lijken... Ze zijn natuurlijk en familie... Ze zullen zich verplicht voelen me te inviteeren... En ik ben bang er nog beroerder vandaan te komen dan ik er heen ga! Al ben ik dan alleen, wat komt 't ër op aan!... Die pastoor daar is óók wel alleen... Neen, maar eigenlijk is hij toch ook niet alleen... Men noemt hem immers „vader",... en dan, kijk eens, wat 'n hoop patronaatsjongens op z'n hie len!... Het lijkt wel'n heel huishouden, daar!... Bijna tragisch. Maar ikIk, die immers geen begrip heb van liefdewerken... en nog veel minder van priesterschap!... Die electrische tram zou me tot mosterd kun nen verpletteren en dan geloof ik nog niet, dat uit de saamgestroomde men- schenmassa er ééu zou zijn, die de moeite zou doen om m'n gebroken ribbenkast te herkennen... Ja, ja, 't is 'nprachtig bestaan tje, dat ik me zelf geschapen heb. Hij kijkt op z'n horloge. Halt zeven al... Dat valt me nog mee... Maar kijk me die straat nu eens aan... al die gezellige kinderen, rood van pleizier!... Al die ramen vol lichtAl die papa's met hun doozen vol verras singen Bitter. Ik ben de eenige, die niet weet, waar den avond door te moeten brengen... Kom, kom, laat ik me zelf niet verge ten!... Verheug je, oudje: ik ga naar'n restaurant.., Daar zal ik je warm laten wordenJe zult alleen kunnen genieten 't beste stukje kunnen nemen... En je zult niet lastig gevallen worden door 'n kind dat je voortdurend aan je hoofd maalt: „toe pa, geef mo nog n taaretje!"... 'n Restaurant binnenglurend. Als ik hier eris naar binnen ging... 't Is stikvol... En daar Ook al... alle menschen lachen en praten en hebben pret... alleen ik loop met 'n gezicht als 'n oorworm... Ik kan me in geen con versatie 'mengen, of ze zouden zeggen: wat is dét voor 'n type Zeker 'n politie agent!... Zou ik binnen gaan, o'zouik niet binnen gaan? Hij aarzelt. Het lijkt wel, of ik op 't punt sta te trouwen 1 Een bloemenverkoopster houdt hem 'n bouketje voor. Voor wie zou ik dat koopenP... Voor m'n hospita?... Kom laat ik maar stilletjes in bed kruipen! Een half uur later op z'n kamer. Hij scharrelt het een en ander in zjjn kast. Ja dat wist ik wel... Ik heb nog maar vier blikjes sardinen van Kerstmis... en twee oude flesschen tafel water... Dit is 't eenige drinkbare!... En dan heb ik geen kurkentrekker ook eens... Waar heeft die hospita dien nu weer gelaten... Dat menseh heeft 'n manie om al m'n schatten te verstoppen... 't Is lam... Hij neemt z'n lampetkan, schenkt zich 'n glas water in, en drinkt. Ik drink op de gezondheid van... me zelf! Een oogenblik kijkt hg zijn rommel kamer rond. En dan te moeten bekennen, dat ik dat zelf gewild heb. Hij werpt zich op 'n onopgemaakt bed en droomt voor zich uit, starend naar 't plafond, terwjjl uit de kamers naast hem, uit de restauraties en de keukens en van overal een pret-geroes opgaat van families, die feestvieren om 't tiieuwe jaar. Ja jongen... misschien wordt 't ook wel iets voor jou Eenige oogenblikken stilte. En als ik oud zal zijn geworden Op een somberen toon, die in 't ka niertje klinkt als 'n doodgraversstem En tóch ben ik gelukkig!... Is dit niet scherp naar 't leven ge- teekend, die bittere ironie op 't leven van een ouden vrijgezel, maar ook van iemand, die z'n leven niet heeft weten te vullen met 'n streven naar hööger en béter? ZOEKER. i. Alle begin is moeilijk, zegt het spreek woord. Dat ondervind ik thans ook. Toen 't namelijk bij mij vaststond nu en dan eens een artikeltje voor u, lezers en lezeressen van Ons Blad, te schrijven, dacht ik dadelijk aan eene deftige inleiding, die ik geven moest, om mjj bü u voor te stellen. Daar ik evenwel niet veel van die stijve deftig heid houd en in den regel weinig met al die complimentjes op heb, kom ik maar met de deur in huis vallen. Ik ben van beroep reiziger, liever gezegd vertegenwoordiger nog liever representant, (dat klinkt veel deftiger) in >Allerhanden< en kreeg van den Redacteur verlof eens een offerte te maken in een allegaartje van Alk- maarsche jongens, Arnhemsche theerandjes, Haarlemmer halletjes, Utrechtsche theerandjes en wie weet wat niet meer. Daarmede wil ik. evenwel niet zeggen, dat ik alleen voor de lezeressen schrijf, ook de lezers mogen proeven, zjj honden eveneens wel van een koekje bij de koffie, Studies ale voorname tijdschriften zal ik niet leveren; ik geef slechts causerietjes op godsdienstig, maatschappelijk, politiek en let terkundig gebied en zal zoo laag mogelijk bij den grond blijven. De weken van bet jaar, waarin de meeste feestdagen vallen, zijn weer voorbij, en daar mede de rnstdagen, die zoo kort op elkander volgen. Toch wordt het meer en meer ge woonte om die feestdagen, die dan eigenlijk rustdagen moeten heeten tot onrustdagen te maken. Zoo hadden op de beide Kerst dagen te Amsterdam 11 muziekuitvoeringen plaats Ie KerstdagItaliaansche Opera 's mid dags en 's avonds. 2e Kerstdag Stadsschouwburg 's middags Matinée Ronde Luthersche kerk uitvoering gewijde muziek; Nieuwe kerk, orgelbespeling enz. enz. De heer Daniël de Lange, die verslag uitbrengt voor de Muzikale Kroniek van een zeker blad, was in 't geheel niet van plan om die feestdagen tot onrustdagen voor zich te maken. Hij volgde het voorbeeld van een predikant, wien een stapel briefjes werd toe gezonden met verzoek om de betrokken per sonen in het gebed te gedenkenziende dat hij onmogelijk alle namen afzonderlijk kon noemen deed hjj een greep uit het groote aantal, noemde die namen en liet daarop volgen de woorden >en, Heere, zegen «verder allen, die nog in het hakje zijn». Of hij geljjk had I In alle mogelijke vaken komen in onzen tijd werkstakingen voor. Te H. droeg onlangs een onderwijzeres aan een kweekeling op puntjes aan de grif - fels te slijpen I De kweekeling weigerde dit. Dat was beneden zijne waardigheid. Gelukkig echter, dat er een «Bond van Kweekelingen» bestaat. In «Kras» heeft men dezer dagen vergaderd opdat meerdere wijsheid over hen kwam, zaten de zestien tot aebtienjarige heeren met lange pjjpen tusschen de met vlasbedonsde lippen en de voorzitter protesteerde in lang niet malsche termen tegen de handelwijze van de onderwijzeres. Hoog gingen de golven van verontwaar diging en als niet de meerderheid der lange pijprookers op het critieke moment der stemming, misselijk was geworden, zou zonder twijfel de algemeene werkstaking zijn.gepro clameerd met al de noodlottige gevolgen van dien alsontvolkte scholen, vergaderingen in d' Geelvinck, hongeroptochten, bloedige betoogingen, aanvallen op onderkruipers enz. Gelukkig liep 't niet zoo bar, doch het slot was toch, dat er een motie werd aan genomen, waarin gezien en gehoord, veront waardigd en veracht, de onderwijzeres aan de publieke minachting werd prijsgegeven en den kweekelingen het slijpen van punten niet werd toegestaan. Toen werden de heertjes, verhaalt de historie, door hun moeder achter hun ooren gedroogd en naar bed gebracht. SNUFFELAAR. A10 Jan. '08. XI. Nog altjjd ging de keizer in de galerij op en af, van tijd tot tijd stampte hjj onge duldig met de voeten op den marmeren bodem, dan wierp hjj weder een blik naar buiten naar de opene plaats, stampte dan nogmaals met het grootste ongeduld om zijn onverkwikkelijke wandeling weder voort te zetten. Op eens stiet hjj^een vreugdekreet uit, hij zag twee mannen naderen. Het waren Oornelius en Aurelius. De eerste, zjjn vriend een weinig vooruit gaande, boog diep voor den keizer en zeide «Caesar, ik had niet gedacht n reeds op dit uur wakende te vinden Ik heb reeds lang op u gewacht en had ik nog langer moeten wachten, dan ware u een geheel andere ontvangst bereid», ant woordde de keizer toornig. «Gewichtige zaken hebben mij verhinderd hedenmorgen het goed voorspellende gesternte waar te nemen,» zeide Cornelius. Gij liegt, ik ben overtuigd dat onze rit van gisteren, die uwe krachten te sterk was, de oorzaak is dat gij in uw zachte legerstede mijn bevelen vergeten hebt.» •Ik zweer het u, Caesar, bjj de onsterfe lijke goden, dat ik reeds voor het morgen- gloren met de uitvoering uwer bevelen bezig was.» Maxentius werd thans kalmer. Na een oogenblik zwijgens ging hij voort. Uwe trekken verraden onrust, Cornelius, is er wederom een ongeluk gebeurd?... Spreek toch, waarom blijft gij stom? Hebt gij den moed niet mjj de waarheid te zeg gen?» riep de keizer bevende van angst. Caesar, het geluk der wapenen is ons een oogenblik ontrouw geweestmaar laat u dit niet verontrusten, Mars zal ons wederom zijn hulp schenken.» •Vervloekte raadsels I kunt gij mjj dan niet zonder omwegen de waarheid zeggen Gij zult alles vernemen Caesar, want gij wenscht het zoo. Het leger van Constantijn is aan den voet der Alpen op uwe Italiaansche ruiterij gestoten en geheel uwe ruiterij is vernietigd. Eenige vluchtelingen hebben zoo even de tjjding dezer treurige gebeurtenis gebracht.» Bjj deze woorden brak Maxentius in een woest gebral loshjj trok zich de baren uit het hoofd en beet zich als een waanzinnige in de vingers; dan keerde hij zich tot Cor nelius en riep op wanhopenden toon uit •wat te doen, Constantjjn nadert, en ik heb de kern mjjner troepen verloren.» •Beveel, dat de Senaat alle strijdbare mannen oproepe, dan kunt gij Constantijn bjj zjjn intrede in de romeinsche Campagna tegenhouden en dan zult gij hem ongetwijfeld overwinnen.» •Uw raad is goed, maar zal mijn leger mij trouw blijven •Twjjfel daaraan niet, goddelijke keizer.» •Voor mijne pretorianén koester ik geen vrees, maar in de andere legioenen bevinden zich zoovele christenen. Ik haat die sekte, die, niettegenstaande alle vervolging, toch niet van de aarde verdwijnen wil, maar hoe langer hoe sterker wordt. Zullen zij mjj niet verraden op het beslissende oogenblik? Ik haat de aanhangers van den Nazarener, maar toch kan ik hun trouw en hun dapperheid niet loochenen, zjjn zij hardnekkig in hun dwaze leer, even trouw houden zjj den eed, dien zij hun vorsten gezworen hebben, 't Is goed, ik zal mjj haasten een besluit te nemen, maar ik zal nooit de dwaasheid van mijn vader navolgen door een geheel legioen neder te houwen, of het moest zijn, dat ik het niet meer noodig had. Maar eerst zal ik de goden raadplegen en zien, welk lot mij beschoren is. Weet gij reeds waar het kind woont dat wij gisteren op den Appischen weg ontmoetten. October nadert en ik heb een jeugdig meisje noodig •Ik heb er Sylvia naar gevraagd, maar niettegenstaande mijn bedreigingen en mijn toorn en de beden harer moeder, weigert zij te antwoorden.» «Zijt gjj dan niet in staat een vrouw te temmen?» riep Maxentius spottend uit, Caesar, gij kent Sylvia niet. Haar hard nekkigheid is grenzenloos. Met Aurelius verloofd, weigert zij toch mijn vriend haar hand te schenken en wjj zullen ons gedwongen zien haar met geweld naar het altaar te sleepen. Misschien zou het beter zijn, Fla- vianus door spionnen te laten volgen en zoo de woning zijner zuster te ontdekken.» •Dat is voor het oogenblik onmogelijk, hg is Christen en zou als zoodanig dat kind in 't openbaar met zjjn leven verdedigen. Op een anderen tijd zou mij dat niet be kommeren, maar thans moet ik de christenen ontzien, daar hun macht in mijn leger groot is. Ik moet de pas doorgestane vervolging niet opnieuw in herinnering roepen. Kom, ik wil met u naar uwe woning gaan, en zien of Sylvia ook weerstaan zal aan den wil eens keizers.» Ongeveer ter zelfder tjjd dacht de jonge patricische, op een rustbed in een der prachtigste zalen van haar paleis uitgestrekt, met weemoed aan den strijd, die reeds in den vroegen morgen tusschen haar en den gemaal harer moeder had plaats gehad. Vooral deden haar de harde, ruwe woorden leed, dis zelfs haar moeder gebruikt had om haar te overreden. Met angst dacht zij aan het gevaar, waarin Antonia verkeerde; zij zon op mid delen om broeder en zuster te waarschuwen en de grootste voorzichtigheid aan te beveieD, Een gerucht, dat uit de naburige zalen tot haar doordrong, rukte haar los uit hare droevige gedachten. Daar traden Cornelius, Maxentius en Aure lius binnenmeer ontroerd dan verwonderd over het bezoek des keizers, stond de jonk vrouw op en groette den keizer met waar digheid. •Ik kom om van u te vernemen, wat gjj hedenmorgen aan Cornelius geweigerd hebt te zeggen», begon de keizer op gebiedenden toon, »ik wensch de dochter van een zoo dapperen soldaat, die tegen de Bourgondiërs gestreden heeft, te beloonen, zeg mij dus, waar zij woont en gij zult een daad van edelmoedigheid verrichten». Deze leugenachtige voorstelling vertoornde de jonkvrouw en slechte met moeite kon zij den afkeer verbergen, dien deze mensch haar inboezemde; op vasten toon antwoordde zij Caesar, gij geeft u te vergeefs moeite, wanneer gij meent van mij te zullen ver nemen wat ik zwijgen moet.» Zijt gij van uwe zinnen? denkt gij, dat wjj onzen wil door uwe eigenzinnigheid zullen laten dwarsboomenmet geweld zullen wij u tot gehoorzaamheid dwingen», raasde de tyran. Sylvia richtte hare groote, donkere oogen op den tyran, terwijl hare trekken bewonde- renswaardigen vrede en de grootste rust teekenden. Caesar», zeide zij, »gij zijt machtig, één wenk van uw hand en mijn hoofd ligt aan uwe voeten. Goed, begeer mijn dood, wan neer gij dat wilt, maar blijf niet iets vor deren, wat ik niet doen kan». •Ik dood geen vrouwen», brulde Maxen tius, •maar ik zal u op een andere wijze weten te straffen... ik zal u naar den tempel van Juno laten slepen, dan moet gij uw hand aan AureliuB schenken.» •Gij herhaalt een bedreiging, Caesar, die ik al zoo dikwerf gehoord heb. Ik twijfel er aan, of het u daarmede ernst is. Ga ik naar den tempel van Juno, dan zal het vrijwillig zijn, dan zult gij een bekentenis uit mijn mond vernemen, welke een onver- winnelijken scheidsmuur tusschen Aurelius en mij zal oprichten.» Cornelius wiens woede tot het uiterste gestegen was, zag Sylvia aan, als wilde hij haar met zijn blikken doorboren. Om de lippen van AureliuB vloog een gedwongen glimlach, terwijl Maxentius knarsetandde. Eindelijk kreet Cornelius haar tegen •Ongelukkige, gehoorzaam dengene, voor wien allen zich in 't stof nederwerpen.» •Ik eer den keizer gelijk het betaamt, maar nimmer zal ik er mij toe leenen een ongelukkige te verraden, in wier aderen het bloed vloeit van een belijder van Jesus Christus». Buiten zich zeiven van woede stortte de tyran zich op Sylvia, greep haar bij de armen en bralde«zoo uw leven u lief is, zoo beken teretond.» Thans verloor Sylvia haar geduld, haar gelaat verbleekte en met vonkelende oogen riep zij •Laat af, Caesar, vergrijp u niet aan de dochter van een edel romeinsch burger, die uwen vader trouw gediend heeft». Maxentius, verstomd" over den onverzette- 1 ijken wil, die hem durfde weerstaan, trok zijn hand terug. Cornelius echter greep den dolk, die aan zijne zjjde hing, zette de punt op de borst van Sylvia en riep

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5