TWEEDE BLAD.
De laatste Offers.
Zaterdag 11 Januari 1908.
12 JANUARI.
Van feiten en feitjes.
Allerhanden.
ONS BLAD.
KALENDER
voor de dagen der week.
12 Jan. Zondag. H. Ernest. Evang.Jezus
te Jeruzalem verloren. Lucas
II 42-52.
13 Maandag. Octaafdag van Driekoningen.
14 Dinsdag. H. Hiiarius.
15 Woensdag. H. Paulus, Kluizenaar.
16 Donderdag. H. Marcellus.
17 Vrijdag. H. Antonius, Abt.
18 Zaterdag. H. Petrus Stoel te Kome.
Zondag onder het octaaf van
Drie-Koningen.
Tweede Zondag der Maand.
Les uit den brief van den H. apostel
Paulus aan de Romeinen
XII, 1-5.
Broedersik smeek u bij de barm
hartigheid Gods, dat gij uw lichaam
opdraagt tot eene levende, heilige, Gode
welbehagelijke offerandeuw redelijke
eerediensten weest niet dezer wereld
gelijkvormig, maar wordt door de ver
nieuwing uws gemoeda hervormd om te
onderzoeken, wat de goede en welbe
hagelijke en volmaakte wil Gods zij
Want ik zeg door de genade, welke mij
gegeven is, aan allen onder uniet
hooger van zich te denken dan het
behoorlijk is te denken, maar met be
scheidenheid over zich te denken, en
zóó als God aan een ieder de mate des
geloofs heeft toegedeeld Want gelijk
wij in één lichaam vele ledematen heb
ben, alle ledematen echter niet dezelfde
verrichting hebben, zoo zijn wij, velen,
één lichaam in Christus en, ieder afzon
derlijk, elkanders ledematen, in Christus
Jesus onzen Heer.
Evangelie volgens den H. Lucas;
II, 42-52.
Toen Jesus twaalf jaar geworden was,
en zij, voigens de gewoonte van het
feest, opgingen naar Jeruzalem, en, nadat
de dagen voleind waren, terugkeerden,
bleef het Kind Jesus te Jeruzalemen
Zjjne ouders wisten het niet. In de
meening nu, dat Hij bjj het reisgezel
schap was, trokken zij ééne dagreize
voort en zochten Hem onder de bloed
verwanten en bekendenen, Hem niet
vindend, keerden zij naar Jeruzalem
terug om Hem te zoeken. En het ge
schiedde, dat zij Hem na drie dagen in
den tempel vonden zitten te midden der
leeraars, hen hoorend en vragenden
allen, die Hem hoorden, stonden verbaasd
over zijne wijsheid en zijne antwoorden.
Zij nu waren verwonderd, toen zij Hem
zagen. En Zijne Moeder zeide tot Hem
Zoon waarom hebt Gij ons zóó gedaan
Zie, uw vader en ik zochten u met
smart. En Hij sprak tot henwaarom
zocht gij Mij Wist gij niet, dat lk zijn
moet in hetgeen rnjjua Vaders is? En
v zij begrepen het woord niet, dat Hij
tot hen sprak. Hij nu ging met hen
af en kwam te Nazareth, en was hun
onderdanig. En zijne Moeder bewaarde
al deze woorden in haar hart. En Jesus
nam toe in wijsheid en jaren en in
genade bij God en de menschen
XVIII.
In 'n Parijsch blad las ik een dezer
dagen zoo'n gèèstig en è&rdig schetsje,
zoo leuk-los neergeschreven door den
Pranschen abbé, dien ik weet, dat
zich verbergt achter den schuilnaam,
die er onder stond, dat 't al dadelijk
bij 't lezen in m'n vingers jeukte om
't te verhollandschen. 'n Schrijf jeuk,
waaraan ik direct maar voldoe.
Alleen had ik het motto, dat er boven
geschreven stond „Vae soli, wee den
mensch, die alleen leeft", ook uitgestrekt
willen zien tot een „wee" over hen die
altijd hun leven lèèg laten, 't niet weten
te vullen en 't z'n waarde te geven...
Op den avond van Nieuwjaarsdag.
Met den rand van z'n dop diep over
z'n oogen, handen in z'n zakken, slen
tert Ernst Douvivier, 'n onverzoenlijk
vrijgezel van 37 jaren, langs 't trottoir.
Oesters?... 'n Kleintje koffie?...
'n Gebakje?... Dat zou zoo kwaad nog
niet zjjn.
Of zou ik maar zonder meer naar
m'n bed gaan?... Gisteren ben ik d'er
ondergekropen als 'n marmot... Nee,
't is toch te gek om 16 uur aaneen te
slapen als een dier!...
Twee beelden rijzen tezelfdertijd voor
z'n oogen... Een warm, gezellig café,
waar de bedrijvige kellners rondloopen
met hnn presenteerbladen... En daar
naast een kamer, zonder 'n kooltje vuur,
vuil en stoffig, waar op tafel het laatste
afgedragen boordje en 'n paar vieze
manchetten neergegooid zijn naast 'a
half-afgerookt endje sigaar.
Vooruit, dan maar oesters.
'n Koude, mistige nacht.
Gas-vlammetjes tot in't oneindige
Gas vlammetjes, wier bleek-geel schijn
sel tot op den bodem van 't zwarte
grachtwater te weerspiegelen lijkt.
Knorrig en nadenkend drentelt de
vrijgezel verder.
'n Magnifieke Nieuwjaarsdag
't Is leuk!... God wat is dat gezellig
Bijna net als dit trottoir zoo vuil zwart
en dan hier en daar eris 'n lichtje...
'n Mooi beeld van 't leven
Wantrouwerig kijkt hij de straat af,
in zich zelf sprekend.
Ja, en dén?...
Getrouwd?... Nee, ik zou je
wel lekker danken!... Wat heb ik je
gedaan, oude jongen
Getrouwd, en met wie?... Mis-
sohien met een van die klauwige har
pijen,' die 'n heel leven vergiftigen?...
Of met een van die hellevegen die je
binnen veertien dagen onder den pan
toffel hebben en je formeel tot 'n huis
houdster maken„Zeg, doe dit eris
even of dat. Zet den pot eventjes op
't vuur... Heb je je parapluie weer niet
vergeten... Mn nieuwe costuum kost
75 gulden", enz...
Zoo zie je, oudje, op die manier
had je alles op je rug gekregen... En
nog heel wat meer... O neen, gelukkig
dat ik het daartoe nooit heb laten
komen
Aan de noodige gelegenheid heeft
't me intusschen toch niet ontbroken
Hij haakt den knop van z'n stok om
z'n arm.
Hoeveel maal hebben ze me
toch wel niet willen laten trouwen?...
Als ik gehoor gegeven had aan al die
menschen, die er zich zoo voor interes
seerden.
Hg telt na.
Eenmaal... Tweemaal... Drie-...
Vier-... Vijf... Zes-... ja, ik geloof zelfs
wel zevenmaal.
Het eerst met die kleine Lucette...
'n Vogeltje, 'n kanarietje... Maaralleen
leuk om wat mee te babbelen... Ik heb
haar laatst nog ontmoet aan den arm
van haar man, met twee bébés... Wat
was ze trotseh... En 'n gezicht, of ze
geloofde !t nu gevonden te hebben
Hij denkt na
En dan Simone... Neen maar die!...
Met 'n schittering in z'n oogen:,
Daarna was 't die kleine Gaby...
Vadertje Monépée had dat in z'n hoofd
gezet... Overigens een aardig kind, heel
chic!... Ja die Gaby...
Heelemaal in gedachten
Ja, met die Gaby... dat had
misschien nog kunnen gaan.
In 't donker van de gracht verschijnt
'n lichte gestalte... 'n Oogenblik kijkt
hij haar aan dan 'n cigaret aanzuigend
Ah bah I...
Hij doet 'n lange haal.
Op 't oogenblik dus, is er nie
mand anders dan ik
Al m'n vrienden hebben den groo-
ten stap gewaagd;... Ludovicus öök
al,... die heeft ook al z'n nestje gebouwd,
'n lief blauw nestje... En dan is natuur
lgk overal de deur gesloten
Midden op 't trottoir blijft hjj staan.
Neen, dat is toch curieusZoo
dra ze getrouwd zijn, sluiten ze mij
buiten... En toch
Hg stapt weer verder.
Hé, al op de Place de la Concorde.
Mooi!... Zou ik oversteken?... Verdraaid,
kijk uit, koetsier... Rijd niet over 'n huis
vader z'n teenen!...
Eindelijk bereikt hjj 'n vluchtheuvel.
Hé ja, 'n ideé... als ik eris aan
de familie Gaby 'n doos bonbons ging
brengen?... Of'n tol voor de kinderen?...
Ik heb hun nestje gezienPrachtig!...
Wat hebben ze alles met smaak gerang
schikt!... En dan beken 't maar, oude
jongen, je hebt er vanavond behoefte aan,
om kleine kinderen voor je te zien stoeien
en op je knie' te zien kruipen... Zou ik
't doen.?... 'n Doos chocolade?... Ik weet
'n goed adres 1
In zich zelf schijnt hij op 'n opwer
ping te antwoorden.
Nu ja, ik kan toch even maar
in en uit loopen!...
Met kracht.
Neen!... Want zelfs dén zou
ik nog een indringer lijken... Ze zijn
natuurlijk en familie... Ze zullen zich
verplicht voelen me te inviteeren... En
ik ben bang er nog beroerder vandaan
te komen dan ik er heen ga!
Al ben ik dan alleen, wat komt
't ër op aan!... Die pastoor daar is óók
wel alleen... Neen, maar eigenlijk is hij
toch ook niet alleen... Men noemt hem
immers „vader",... en dan, kijk eens,
wat 'n hoop patronaatsjongens op z'n hie
len!... Het lijkt wel'n heel huishouden,
daar!...
Bijna tragisch.
Maar ikIk, die immers geen
begrip heb van liefdewerken... en nog
veel minder van priesterschap!... Die
electrische tram zou me tot mosterd kun
nen verpletteren en dan geloof ik nog
niet, dat uit de saamgestroomde men-
schenmassa er ééu zou zijn, die de moeite
zou doen om m'n gebroken ribbenkast
te herkennen... Ja, ja, 't is 'nprachtig
bestaan tje, dat ik me zelf geschapen heb.
Hij kijkt op z'n horloge.
Halt zeven al... Dat valt me nog
mee... Maar kijk me die straat nu eens
aan... al die gezellige kinderen, rood van
pleizier!... Al die ramen vol lichtAl
die papa's met hun doozen vol verras
singen
Bitter.
Ik ben de eenige, die niet weet,
waar den avond door te moeten brengen...
Kom, kom, laat ik me zelf niet verge
ten!... Verheug je, oudje: ik ga naar'n
restaurant.., Daar zal ik je warm laten
wordenJe zult alleen kunnen genieten
't beste stukje kunnen nemen... En je
zult niet lastig gevallen worden door 'n
kind dat je voortdurend aan je hoofd
maalt: „toe pa, geef mo nog n taaretje!"...
'n Restaurant binnenglurend.
Als ik hier eris naar binnen
ging... 't Is stikvol... En daar Ook al...
alle menschen lachen en praten en hebben
pret... alleen ik loop met 'n gezicht als
'n oorworm... Ik kan me in geen con
versatie 'mengen, of ze zouden zeggen:
wat is dét voor 'n type Zeker 'n politie
agent!... Zou ik binnen gaan, o'zouik
niet binnen gaan?
Hij aarzelt.
Het lijkt wel, of ik op 't punt sta
te trouwen 1
Een bloemenverkoopster houdt hem 'n
bouketje voor.
Voor wie zou ik dat koopenP...
Voor m'n hospita?... Kom laat ik maar
stilletjes in bed kruipen!
Een half uur later op z'n kamer. Hij
scharrelt het een en ander in zjjn kast.
Ja dat wist ik wel... Ik heb nog
maar vier blikjes sardinen van Kerstmis...
en twee oude flesschen tafel water... Dit
is 't eenige drinkbare!... En dan heb
ik geen kurkentrekker ook eens... Waar
heeft die hospita dien nu weer gelaten...
Dat menseh heeft 'n manie om al m'n
schatten te verstoppen... 't Is lam...
Hij neemt z'n lampetkan, schenkt zich
'n glas water in, en drinkt.
Ik drink op de gezondheid van...
me zelf!
Een oogenblik kijkt hg zijn rommel
kamer rond.
En dan te moeten bekennen, dat
ik dat zelf gewild heb.
Hij werpt zich op 'n onopgemaakt
bed en droomt voor zich uit, starend
naar 't plafond, terwjjl uit de kamers
naast hem, uit de restauraties en de
keukens en van overal een pret-geroes
opgaat van families, die feestvieren om
't tiieuwe jaar.
Ja jongen... misschien wordt 't
ook wel iets voor jou
Eenige oogenblikken stilte.
En als ik oud zal zijn geworden
Op een somberen toon, die in 't ka
niertje klinkt als 'n doodgraversstem
En tóch ben ik gelukkig!...
Is dit niet scherp naar 't leven ge-
teekend, die bittere ironie op 't leven
van een ouden vrijgezel, maar ook van
iemand, die z'n leven niet heeft weten
te vullen met 'n streven naar hööger
en béter?
ZOEKER.
i.
Alle begin is moeilijk, zegt het spreek
woord. Dat ondervind ik thans ook. Toen
't namelijk bij mij vaststond nu en dan eens
een artikeltje voor u, lezers en lezeressen
van Ons Blad, te schrijven, dacht ik dadelijk
aan eene deftige inleiding, die ik geven
moest, om mjj bü u voor te stellen. Daar
ik evenwel niet veel van die stijve deftig
heid houd en in den regel weinig met al
die complimentjes op heb, kom ik maar
met de deur in huis vallen.
Ik ben van beroep reiziger, liever gezegd
vertegenwoordiger nog liever representant,
(dat klinkt veel deftiger) in >Allerhanden<
en kreeg van den Redacteur verlof eens een
offerte te maken in een allegaartje van Alk-
maarsche jongens, Arnhemsche theerandjes,
Haarlemmer halletjes, Utrechtsche theerandjes
en wie weet wat niet meer. Daarmede wil
ik. evenwel niet zeggen, dat ik alleen voor
de lezeressen schrijf, ook de lezers mogen
proeven, zjj honden eveneens wel van een
koekje bij de koffie,
Studies ale voorname tijdschriften zal ik
niet leveren; ik geef slechts causerietjes op
godsdienstig, maatschappelijk, politiek en let
terkundig gebied en zal zoo laag mogelijk
bij den grond blijven.
De weken van bet jaar, waarin de meeste
feestdagen vallen, zijn weer voorbij, en daar
mede de rnstdagen, die zoo kort op elkander
volgen. Toch wordt het meer en meer ge
woonte om die feestdagen, die dan eigenlijk
rustdagen moeten heeten tot onrustdagen
te maken. Zoo hadden op de beide Kerst
dagen te Amsterdam 11 muziekuitvoeringen
plaats
Ie KerstdagItaliaansche Opera 's mid
dags en 's avonds.
2e Kerstdag Stadsschouwburg 's middags
Matinée Ronde Luthersche kerk uitvoering
gewijde muziek; Nieuwe kerk, orgelbespeling
enz. enz.
De heer Daniël de Lange, die verslag
uitbrengt voor de Muzikale Kroniek van een
zeker blad, was in 't geheel niet van plan
om die feestdagen tot onrustdagen voor zich
te maken. Hij volgde het voorbeeld van een
predikant, wien een stapel briefjes werd toe
gezonden met verzoek om de betrokken per
sonen in het gebed te gedenkenziende
dat hij onmogelijk alle namen afzonderlijk
kon noemen deed hjj een greep uit het
groote aantal, noemde die namen en liet
daarop volgen de woorden >en, Heere, zegen
«verder allen, die nog in het hakje zijn».
Of hij geljjk had I
In alle mogelijke vaken komen in onzen
tijd werkstakingen voor.
Te H. droeg onlangs een onderwijzeres
aan een kweekeling op puntjes aan de grif -
fels te slijpen I De kweekeling weigerde dit.
Dat was beneden zijne waardigheid. Gelukkig
echter, dat er een «Bond van Kweekelingen»
bestaat. In «Kras» heeft men dezer dagen
vergaderd opdat meerdere wijsheid over
hen kwam, zaten de zestien tot aebtienjarige
heeren met lange pjjpen tusschen de met
vlasbedonsde lippen en de voorzitter
protesteerde in lang niet malsche termen
tegen de handelwijze van de onderwijzeres.
Hoog gingen de golven van verontwaar
diging en als niet de meerderheid der lange
pijprookers op het critieke moment der
stemming, misselijk was geworden, zou zonder
twijfel de algemeene werkstaking zijn.gepro
clameerd met al de noodlottige gevolgen
van dien alsontvolkte scholen, vergaderingen
in d' Geelvinck, hongeroptochten, bloedige
betoogingen, aanvallen op onderkruipers enz.
Gelukkig liep 't niet zoo bar, doch het
slot was toch, dat er een motie werd aan
genomen, waarin gezien en gehoord, veront
waardigd en veracht, de onderwijzeres aan
de publieke minachting werd prijsgegeven
en den kweekelingen het slijpen van punten
niet werd toegestaan.
Toen werden de heertjes, verhaalt de
historie, door hun moeder achter hun ooren
gedroogd en naar bed gebracht.
SNUFFELAAR.
A10 Jan. '08.
XI.
Nog altjjd ging de keizer in de galerij op
en af, van tijd tot tijd stampte hjj onge
duldig met de voeten op den marmeren
bodem, dan wierp hjj weder een blik naar
buiten naar de opene plaats, stampte dan
nogmaals met het grootste ongeduld om zijn
onverkwikkelijke wandeling weder voort te
zetten. Op eens stiet hjj^een vreugdekreet
uit, hij zag twee mannen naderen.
Het waren Oornelius en Aurelius.
De eerste, zjjn vriend een weinig vooruit
gaande, boog diep voor den keizer en zeide
«Caesar, ik had niet gedacht n reeds op
dit uur wakende te vinden
Ik heb reeds lang op u gewacht en had
ik nog langer moeten wachten, dan ware u
een geheel andere ontvangst bereid», ant
woordde de keizer toornig.
«Gewichtige zaken hebben mij verhinderd
hedenmorgen het goed voorspellende gesternte
waar te nemen,» zeide Cornelius.
Gij liegt, ik ben overtuigd dat onze rit
van gisteren, die uwe krachten te sterk
was, de oorzaak is dat gij in uw zachte
legerstede mijn bevelen vergeten hebt.»
•Ik zweer het u, Caesar, bjj de onsterfe
lijke goden, dat ik reeds voor het morgen-
gloren met de uitvoering uwer bevelen
bezig was.»
Maxentius werd thans kalmer. Na een
oogenblik zwijgens ging hij voort.
Uwe trekken verraden onrust, Cornelius,
is er wederom een ongeluk gebeurd?...
Spreek toch, waarom blijft gij stom? Hebt
gij den moed niet mjj de waarheid te zeg
gen?» riep de keizer bevende van angst.
Caesar, het geluk der wapenen is ons
een oogenblik ontrouw geweestmaar laat
u dit niet verontrusten, Mars zal ons
wederom zijn hulp schenken.»
•Vervloekte raadsels I kunt gij mjj dan niet
zonder omwegen de waarheid zeggen
Gij zult alles vernemen Caesar, want gij
wenscht het zoo. Het leger van Constantijn
is aan den voet der Alpen op uwe Italiaansche
ruiterij gestoten en geheel uwe ruiterij is
vernietigd. Eenige vluchtelingen hebben zoo
even de tjjding dezer treurige gebeurtenis
gebracht.»
Bjj deze woorden brak Maxentius in een
woest gebral loshjj trok zich de baren uit
het hoofd en beet zich als een waanzinnige
in de vingers; dan keerde hij zich tot Cor
nelius en riep op wanhopenden toon uit
•wat te doen, Constantjjn nadert, en ik heb
de kern mjjner troepen verloren.»
•Beveel, dat de Senaat alle strijdbare
mannen oproepe, dan kunt gij Constantijn
bjj zjjn intrede in de romeinsche Campagna
tegenhouden en dan zult gij hem ongetwijfeld
overwinnen.»
•Uw raad is goed, maar zal mijn leger
mij trouw blijven
•Twjjfel daaraan niet, goddelijke keizer.»
•Voor mijne pretorianén koester ik geen
vrees, maar in de andere legioenen bevinden
zich zoovele christenen. Ik haat die sekte,
die, niettegenstaande alle vervolging, toch
niet van de aarde verdwijnen wil, maar hoe
langer hoe sterker wordt. Zullen zij mjj niet
verraden op het beslissende oogenblik? Ik
haat de aanhangers van den Nazarener, maar
toch kan ik hun trouw en hun dapperheid
niet loochenen, zjjn zij hardnekkig in hun
dwaze leer, even trouw houden zjj den eed,
dien zij hun vorsten gezworen hebben, 't Is
goed, ik zal mjj haasten een besluit te
nemen, maar ik zal nooit de dwaasheid van
mijn vader navolgen door een geheel legioen
neder te houwen, of het moest zijn, dat ik
het niet meer noodig had. Maar eerst zal
ik de goden raadplegen en zien, welk lot
mij beschoren is. Weet gij reeds waar het
kind woont dat wij gisteren op den Appischen
weg ontmoetten. October nadert en ik heb
een jeugdig meisje noodig
•Ik heb er Sylvia naar gevraagd, maar
niettegenstaande mijn bedreigingen en mijn
toorn en de beden harer moeder, weigert
zij te antwoorden.»
«Zijt gjj dan niet in staat een vrouw te
temmen?» riep Maxentius spottend uit,
Caesar, gij kent Sylvia niet. Haar hard
nekkigheid is grenzenloos. Met Aurelius
verloofd, weigert zij toch mijn vriend haar
hand te schenken en wjj zullen ons gedwongen
zien haar met geweld naar het altaar te
sleepen. Misschien zou het beter zijn, Fla-
vianus door spionnen te laten volgen en zoo
de woning zijner zuster te ontdekken.»
•Dat is voor het oogenblik onmogelijk,
hg is Christen en zou als zoodanig dat kind
in 't openbaar met zjjn leven verdedigen.
Op een anderen tijd zou mij dat niet be
kommeren, maar thans moet ik de christenen
ontzien, daar hun macht in mijn leger groot
is. Ik moet de pas doorgestane vervolging
niet opnieuw in herinnering roepen. Kom,
ik wil met u naar uwe woning gaan, en
zien of Sylvia ook weerstaan zal aan den
wil eens keizers.»
Ongeveer ter zelfder tjjd dacht de jonge
patricische, op een rustbed in een der
prachtigste zalen van haar paleis uitgestrekt,
met weemoed aan den strijd, die reeds in
den vroegen morgen tusschen haar en den
gemaal harer moeder had plaats gehad.
Vooral deden haar de harde, ruwe woorden
leed, dis zelfs haar moeder gebruikt had
om haar te overreden.
Met angst dacht zij aan het gevaar,
waarin Antonia verkeerde; zij zon op mid
delen om broeder en zuster te waarschuwen
en de grootste voorzichtigheid aan te beveieD,
Een gerucht, dat uit de naburige zalen
tot haar doordrong, rukte haar los uit hare
droevige gedachten.
Daar traden Cornelius, Maxentius en Aure
lius binnenmeer ontroerd dan verwonderd
over het bezoek des keizers, stond de jonk
vrouw op en groette den keizer met waar
digheid.
•Ik kom om van u te vernemen, wat gjj
hedenmorgen aan Cornelius geweigerd hebt
te zeggen», begon de keizer op gebiedenden
toon, »ik wensch de dochter van een zoo
dapperen soldaat, die tegen de Bourgondiërs
gestreden heeft, te beloonen, zeg mij dus,
waar zij woont en gij zult een daad van
edelmoedigheid verrichten».
Deze leugenachtige voorstelling vertoornde
de jonkvrouw en slechte met moeite kon
zij den afkeer verbergen, dien deze mensch
haar inboezemde; op vasten toon antwoordde zij
Caesar, gij geeft u te vergeefs moeite,
wanneer gij meent van mij te zullen ver
nemen wat ik zwijgen moet.»
Zijt gij van uwe zinnen? denkt gij, dat
wjj onzen wil door uwe eigenzinnigheid zullen
laten dwarsboomenmet geweld zullen wij u
tot gehoorzaamheid dwingen», raasde de tyran.
Sylvia richtte hare groote, donkere oogen
op den tyran, terwijl hare trekken bewonde-
renswaardigen vrede en de grootste rust
teekenden.
Caesar», zeide zij, »gij zijt machtig, één
wenk van uw hand en mijn hoofd ligt aan
uwe voeten. Goed, begeer mijn dood, wan
neer gij dat wilt, maar blijf niet iets vor
deren, wat ik niet doen kan».
•Ik dood geen vrouwen», brulde Maxen
tius, •maar ik zal u op een andere wijze
weten te straffen... ik zal u naar den tempel
van Juno laten slepen, dan moet gij uw
hand aan AureliuB schenken.»
•Gij herhaalt een bedreiging, Caesar, die
ik al zoo dikwerf gehoord heb. Ik twijfel
er aan, of het u daarmede ernst is. Ga ik
naar den tempel van Juno, dan zal het
vrijwillig zijn, dan zult gij een bekentenis
uit mijn mond vernemen, welke een onver-
winnelijken scheidsmuur tusschen Aurelius
en mij zal oprichten.»
Cornelius wiens woede tot het uiterste
gestegen was, zag Sylvia aan, als wilde hij
haar met zijn blikken doorboren. Om de
lippen van AureliuB vloog een gedwongen
glimlach, terwijl Maxentius knarsetandde.
Eindelijk kreet Cornelius haar tegen
•Ongelukkige, gehoorzaam dengene, voor
wien allen zich in 't stof nederwerpen.»
•Ik eer den keizer gelijk het betaamt,
maar nimmer zal ik er mij toe leenen een
ongelukkige te verraden, in wier aderen het
bloed vloeit van een belijder van Jesus
Christus».
Buiten zich zeiven van woede stortte de
tyran zich op Sylvia, greep haar bij de
armen en bralde«zoo uw leven u lief is,
zoo beken teretond.»
Thans verloor Sylvia haar geduld, haar
gelaat verbleekte en met vonkelende oogen
riep zij
•Laat af, Caesar, vergrijp u niet aan de
dochter van een edel romeinsch burger, die
uwen vader trouw gediend heeft».
Maxentius, verstomd" over den onverzette-
1 ijken wil, die hem durfde weerstaan, trok
zijn hand terug. Cornelius echter greep den
dolk, die aan zijne zjjde hing, zette de punt
op de borst van Sylvia en riep