tweede blad. Zaterdag 8 Februari 1908. KALENDER voor de dagen der week. 9 FEBRUARI. Van feiten en feitjes. xx. Allerhanden. De laatste Offers. De arme student. ONS BLAD 9 Febr. Zondag. H. Apollonia. Evangelie: Gelijkenis van het goede zaad. Matth. XIII: 24- 30. 10 Maandag. H. Scholastica. 11 Dinsdag. H. Titue. 12 Weensdaff.^XXVI HH. Martel. v.Japan. 13 Donderdag. H. Oyrillus AlexandrinuB. 14 Vrijdag. H. ValentinuB. 15 Zaterdag. H. Siegfried. Vijfde Zondag na Drie-Koning en. Tweede Zondag der Maand. Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan de Kolossensen III, 12-17. Broeders Doet aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en welbeminden, hartelijk mededoogen, goedertierenheid, nederig heid, bescheidenheid, lankmoedigheid, elkander verdragend en elkander ver gevend, zoo iemand eenige klacht heeft tegen een ander; gelijk de Heer u'ver geven heeft, aldus ook gijBoven dit alles echter hebt de liefde, welke de band der volmaaktheid is. En in uwe harten zegeviere de vrede van Christus, tot welken gij ook geroepen zijt in één lichaamen weest dankbaar Het woord van Christus wone in u overvloedig in alle wijsheid 1 Leert en vermaant elkan der met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, in welgevalligheid Gode zingend in uwe harten Al wat gij ook doet met woord ot werk, doet alles in den naam des Heeren Jesus Christus, God en den Vader dankzeggend door Jesus Christus onzen Heer! Evangelie volgens den H. Mattheüs XIII, 24- 30. Te dien tijde sprak Jesus tot de scharen deze gelijkenis: het Rijk der hemelen is gelijk aan een man, die goed zaad op zijnen akker gezaaid had. Doch terwijl de menschen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid midden tusschen de tarwe en ging heen. Toen nu de halmen opgeschoten waren en vrucht droegen, vertoonde zich ook het onkruid. En de dienaren des huisvaders gingen tot hem en zeidenheerhebt gij geen goed zaad op uwen akker gezaaid? Van waar dan heeft hij het onkruid Hij nu zeide tot heneen vijandig mensch heeft dit gedaan. En de dienaars zeiden hem wilt gij dat wij gaan en het verzamelen Doch hij zeideneenopdat gij misschien niet, het onkruid verzamelend, tegelijk daarmee ook de tarwe uitrukt. Laat beiden groeien tot den oogst; en ten tjjde van den oogst zal ik aan de maaiers zeggenverzamelt eerst het onkruid en bindt het zamen tot bundels om te ver branden maar vergadert de tarwe in mjjne schuur. Amice redaoteur. In de laatste weken heb ik in 't altijd stroomend water van de dag-historie heel wat feitjes en feiten-baarsjes voorbij laten zwemmen, zonder ook maar te probeeren ze met het hoekig haakje van m'n pen óp te hengelen... En daaronder waren ook vette karpers van 'n zeldzame dikte en grootte. Want zoo'n sensatie-geval in Lissabon, om maar iets te noemen en de bijzonderheden die daarvan werden ge meld, doen toch iemand, wien ook maar 'n béétje journalistisch bloed door z'n hart jaagt, gewoonweg épspringen. En als er geen dringende overwegingen waren, die je heel nuchter terug hielden, als je portemonnaie niet zoo plat was en zoo leeg als... je maag op'n Vigilie dag, als je niet wist, dat je met je vingers in je vestjeszakje je allerMtste riks loopt te beaaien, dan zou je direct den expres naar Parijs en daar den „Zuider" nemen naar Lissabon om daar te gaan kijken en vragen, om 't tragische daar mee te leven en om te werken in kolommen copy... Als je nu al die telegrammen hier krjjgt, die tele grammen, die énderen hebben gemaakt en je moet ze maken tot een gróót sensatie-verhaal, dan voel je eerst wat je weer gemist hebt... Is 't niet, amice? Ondanks al die baarsjes en die karpers heb ik toch 'n paar weken achter elkaar m'n pierebak op zolder laten staan en m'n hengeltje op tafel laten liggen ver stoffen... 'n Ziekte had m'n heele gestel slap gedorschvlegeldM'n zin, m'n verbeel ding, Alles lag dood als gedeukte graan korrels op een dorschvloer... En laat daar dan ook maar eens wat uit groeien!... Ik heb m'n heele binnenwerk uitge- schroeid met heete kwasten, ik heb om 't uur een lepel van 'n drankie gecon sumeerd, dat je deed denken,... o neen daar niet meer van... Ik heb'n wollen- deken-kuur geduldig ondergaan, me zelf met taf gehalsband en me trachten te cureeren met Emser-bad-pastilles, ik heb er zelfs aan gedécht 'n dokter te nemen... Al die duizend en één misères van 'n zieken „meheer op kamers" Maar nu er dóór of misschien wel ondènks al die geneespraeparaten einde lijk weer wat „gang" in komt, nu ik me niet meer zoo slap voel als 'n oude hooge hoed waar ze op zijn gaan zitten, nu is wel m'n eerste werk, u, amice, m'n verontschuldiging aan te bieden en te beloven geregeld m'n weeksohe praatje weer te zenden 't meer of minder vette zooitje van feitjes- en feiten- visch, dat ik misschien weer lnet 'n hengeltje verschalken mag... Tot spoedig dus amice! Je toegenegen ZOEKER. Wij wensehen onzen bekwamen mede werker van harte geluk met z'n beter schap, hopen dat ze blijvend moge zijn en hij onze lezers nog menigmaal op 'n heerlijken vischschotel verrasse! De Redactie. IV. In een vakblad las ik gisteren een aardig stukje over huisbezoek, waarvan ik een ge deelte bier zal laten volgen Klop I Klop Binnen I Meneer, daar is iemand om u te spreken, zei de meid... En wie was 't dan, zei ik. Ja, dat weet ik ook niet, antwoordde zij dan ik ken hem niet, maar by ziet eruit alsof bij wat... Of hij wat hebben wil Vraag hem maar, dat hy 't tegen u zegt. De meid af. En weer gauw terughy kon 't tegen my niet zeggen. Of u maar niet bij 'm zoudt gaan En dan gingt ge, en waart ge., verkocht, zoudt ge kunnen zeggen maar zeg 't liever zoodan waart ge door de klachten, die ge moest aanho'oren en ook al om den tijd af te koopen, die anders met terugpraten zou verloren gaan, genoodzaakt iets te koopen, wat ge waarschynlijk zelf beter zoudt hebben gebruikt. En ge maaktet voor den zooveelsten keer het vaste voornemen om nooit meer bij zoo iemand by te gaan. Maar over 'n tyd was 't weerklop I klop I en Binnenen weer iemand, die de boodschap aan de meid niet kon afgeven en weer een dolle koop of een onnoodige gift; en weer het vaste voornemen. En over weer 'n tyd... Hou maar op, zult ge zeggen, we ken nen 't al. Waarde lezers en lezeressen, dit korte verhaaltje geeft duidelyk aan de kracht van het huisbezoek, van het iemand opzoeken. En nu de tijd weer daar is om kiezers te kweeken, nu ik in het laatste Woensdag nummer van Ons Blad zoovele verslagen heb gelezen van Kiesvereenigingen, waarin stond vermeld, dat zy daar en op dat uur zitting hielden, meende ik dit verbaaltje even onder uwe aandacht te moeten brengen, wyl er onder u toch velen zfln, die zich dezer dagen met het kweeken van kiezers zullen belasten. Huisbezoek, dat is daartoe het ware. Al plaatBtet gij de grootste annonces als >De >Kiesvereeniging houdt zitting in het lokaal >van den heervoor aanstaande kiezers »tot het verstrekken van inlichtingen*, dat alles baat weinig, de loome menschen komen daar toch niet. (Wie wat met kiesplicht op heeft, geeft zich zelf wel op het Raadhuis aan). Huisbezoek, dat is het ware en dan liefst met de formulieren in den zak en die zelf ingevuld weggebracht, want er zyn er, die nog te lui zijn om het formulier weg te brengen I De Telegraaf meldde onlangs het volgende «Zaterdagmorgen te Baarn. Een naaistertje belt aan bg een harer klanten om de reke ning aan te bieden. Deur open en weer dicht, geen betaling. Naaistertje zet zich met de onbetaalde rekening in de band op den rand der serre (van de villa) neer. Sneeuw buien vallen naaistertje blijft wachten. Dame uit de buurt brengt wachtend vrouwtje warm drinken en een dito stoof. De deur biyft onverbiddelijk gesloten. Bij 't vallen van den avond zit het vrouwtje nog steeds met de rekening In de hand op haar centjes te wachten*. Treurig, niet waar lezers en lezeressen Dit is een enkel staaltje van het onthou den van loon aan werklieden, maar hoe vaak komt het niet voor in faillissementen, dat timmerlieden, metselaars, smeden hun halve loon niet ontvangen Ook dkt is ont houding van loon aan werklieden. En gij weet het allen, onthouding van loonen aan werklieden behoort tot de wraakroepende zonden. Al mag de wereld nog zoo veranderd zyn, al mag een faillissement niet meer in het cog van velen eene schande wezen, waar Blijft het, wat de H. Apostel Jacobus heeft gezegd «Zie, het loon der werklieden, het- «welk door u achtergehouden is, roept, en «dat geroep is tot de ooren van den Heer «der heirscharen gekomen*. Neen, dan in Limmen, daar is het goed, Daar houdt men de ambtenaren met [weinig centen zoet. (Mynheer de Redacteur, er mag wel wat poezie by al dit proza 1) B. en W. van Limmen vragen een amb tenaar van den burg. stand en ter secretarie, dat alles te zamen op een salaris van f 50.—, plus f lOO.'b jaars (dit is f3.per week.) Diensturen 9—1. Volgens de rekening van Bartjes is dit 6 X uur °f 24 uur per week tegen f 3.of f 0,15, zegge 15 centen, per uur en dan eischt de wet nog 23 jarigen leeftyd. Goed voorgaan doet goed volgen I SNUFFELAAR. A5 Febr. '08. XV. «De slaap vlucht de legerstede der godde- loozen,* antwoordde Servia bekommerd. «Ik geloof, lieve moeder, dat zy rustiger zullen slapen dan wij, die op dit oogenblik in zoo grooten angst verkeeren. Zij mogen ook wel eenige oogenblikken van rust en geluk genieten, daar bij den dood een eeuwigheid van pijnen hen wacht.* «Hoor, daar wordt geklopt,* riep plotse ling de oude vrouw, van haar zetel opsprin gende. Ook Antonia stond op, onhoorbaar ging zij naar de deur en luisterde met gespannen aandacht. «Ik hoor niets, moeder, het zal de wind zijn, die de deur van het atrium deed ram melen. Het is reeds te laat, Fiavianus zal niet meer komen.* «Zoolang het nog geen middernacht is, heb ik nog hoop, misschien hebben zijne kameraden hem opgehouden, hij kan nog komen.* «Moeder, wy wachten te vergeefs begeef u nu ter ruBte, ik zal blijven waken om mijn broeder open te doen, zoo bij nog komen mocht.* «Neen, Antonia, ik wil nog wachten.* «Ach, lieve moeder, ge kunt u van ver moeienis nauwelyks staande houden, kom, ga nu mede en gun u zelve een weinig rust.* Bij deze woorden had Antonia de oude vrouw by de hand genomen, en voerde haar nu met zacht geweld naar het slaapvertrek. Met bidden en liefkozingen overreedde zy haar eindelyk zich ter ruste te begeven. In het eerst wilde de slaap niet komen. Servia zuchtte onophoudelijk en lag met half luide stem te bidden. Eindelijk daalde een barmhartige Bluimering over haar moede oogen, hare lippen bewogen zich niet meer en weldra had een weldadige slaap haar aan haren angst ontrukt. Onbewegelyk als een marmerbeeld zat Antonia aan het voeteneinde. Ook tot haar naderde de slaap, echter vreezende voor den aandrang te zullen bezwyken, begon zij nu aan Sylvia, aan Fiavianus en den Aethiopiër te denken. Langzamerhand begon de lamp weder haar licht te weigeren. Antonia wilde niet in het duister blyven waken, zij Btond dus zachtjes op, om olie in de aangrenzende kamer te halen. Nog bezig zynde, hoorde zij aan de deur kloppen. «Dat is Fiavianus,* zeide zy bij zich zelve, haar hart klopte van vreugde. Zonder haar moeder te wekken, begaf zij zich naar het atrium. Daar stond zy een oogenblik twijfelend stilhy, die daar klopte, mocht eens haar broeder niet zyn. De hoop gaf haar echter moed, zij begaf zich naar de deur en luisterde met ingehouden adem. Er werd voor de tweede maal, maar thans harder geklopt. Antonia antwoordde met onvaste stem «zijt gy het Fiavianus «Neen,* luidde het antwoord, «ik ben een soldaat uit het legioen van uw broeder en door hem gezonden. Fiavianus is stervende*. Bij deze woorden stiet Antonia een hart- verscheurenden kreet uit, snel schoof zy den ijzeren grendel terug en opende de deur. Nauwelijks had zij dit gedaan, of een jonge man greep het argelooze kind vast, bond haar mond en oogen met een doek dicht en hief haar met behulp van een anderen booswicht onder een hoonend gelach van den grond op. Wie beschryft ons den angst en den schrik van het hulpelooze kind zij scheen op het pnnt haar bewustzyn te verliezen, maar zij vond kracht by God, een innig gebed schonk haar de sterkte des geestes terug. In hare gedachten vertoefde zij bij haar goede moeder, zij riep haar een laatst en hartelijk vaarwel toe, zy dacht aan haren vader, ja, weldra zou zij hem in den hemel wederzien I Ondertusschen had men Antonia in een draagzetel doen plaats nemen, daar was zij ten minste uit de handen van haar wreede roovers verlost. Daar zy zich nu vry bewegen kon, nam zy den doek van haar gelaat weg, zy zag echter niets, want de draagstoel was aan alle kanten gesloten. Na ongeveer een weg van een half uur te hebben afgelegd, hielden de dragers stil een der roovers opende den draagzetel en deed Antonia uitstygen, zorgvuldig bond hy haar een blinddoek voor de oogen en baar by de hand nemende, zeide hy dreigende «Indien gy het minste geluid geeft, zyt gij een kind des doods.* Antonia gehoorzaamde. Door dezen ruwen uitval zeer verschrokken, ging zy toch be trekkelijk rustig voort. Weldra bemerkte zij, dat zij op een gladden, marmeren vloer liep, dan gevoelde zij zich in een bedekte ruimte, nog eenige schreden en zij ademde weder de frissche nachtlucht in, tegelyk vernam zy het ruischen van het water eener fontein. Eindelijk knarste er een sleutel in een slot een duw de deur sloot zich achter haar en de arme gevangene vernam niets meer I Ofschoon alleen zynde, waagde zij het nog niet den blinddoek van hare oogen te nemen onbewegelijk stond zij daar als aan den grond genageld, haar hart sloeg met hevige Blagen, terwijl het koude zweet haar begon uit te breken. De lucht, die haar omgaf, was dik en zwoel en verstikte haar byna den adem op eens rukte zij den blinddoek van het gelaat, zy zag echter niets, dikke duisternis omgaf haar -, het verschrikkelijke van haar toestand werd nog verhoogd door de diepe, hoorbare stilte, die overal heerschte. Antonia bukte zich, betastte met de hand den bodem, waar zij op stond en zette zich toen neder, uitgeput als zy was van angst en vermoeienis. Duizende schrikbeelden joegen nu baren geest voorbij, inbeeldingen meer in staat het afge matte lichaam geheel en al uit te putten, dan rust te schenken aan een geest door lyden en droefheid tot het uiterste gepijnigd. NogmaalB wendde zy zich tot God, zij stelde zich geheel en al onder de hoede van den Almachtige, zonder wiens toelating niets smartelijks haar treffen kon. (Wordt vervolgd (Slot) Na verloop van eene minuut had de kellner zijne tegenwoordigheid van geeBt herwonnen. «Waarmee kan ik u dienen vroeg hij onderdanig. De gast keek op, een minachtende, vijandige glimlach vertoonde zich op zyn gezicht. Een oogenblik zweeg hy. Toen liet hij een korten, schellen lach hooren. «Breng mij een cognac line champagne en een portie kaviaar,* zei hy op gebieden den toon. De kellner verdween en gaf de bestelling op aan het buffet. De jonge man aan het tafeltje echter, wiens zenuwen door de opwinding tot het uiterste gespannen waren, hoorde door een lieve, welluidende stem deze op gedempten toon gesproken woorden«Dat kan je ter harte nemen, Frans!* Enkele oogenblikken later stonden de cognac en de kaviaar voor hem. Toen by het sterke vocht in het glas goot en de geur hem in de neus drong, beefden zyne banden, en het scheelde weinig of de flesch was hem ontgleden. Als bedwelmd hield bij het glaasje een weinig omhoog nog waagde hy niet te drinken. Hij vergat alles om zich heen en zag ook niet hoe het meisje in het buffet hem getroffen gadesloeg. Eindelyk zette hy de lippen aan het glas. Als een gloeiende stroom ging het hem door het lichaam. De alcohol brandde in zijn uitgehongerde maag; nog talmde hy, toen dronk hy in een teug het glas ledig en zette het haastig neer. Een oogenblik bleef hy geheel roerloos, om plotseling in een zacht snikken uit te barsten. Op dat oogenblik wendde het meisje den I blik van hem af en verdiepte zich yverig in haar werk. Toen hy na geruimen tijd wat tot kalmte gekomen was, zag hy verlegen om zich heen en ademde verlucht op. Goddank, de slungel van een kellner had zich uit de voeten gemaakt, en het meisje daar op den achter grond was veel te druk bezig om op hem te letten. Voorzichtig sneed hy zich een kaviaarbroodje en at het met kleine hapjes op. Toen schonk hy zich nog eens van den cognac inhet werd hem zoo aangenaam te moede. Hy at nog een broodje en staarde daarna in eene hem reeds lang vreemd ge worden zalige stemming op zyn ledig bord. De kellner verscheen weer. «Heeft mynheer geroepen vroeg hy bescheiden. Hij schrikte een weinig. Doch na eene kleine pauze zeide hij verstrooid«Breng my drie zachtgekookte eieren en een broodje met tong. Maar eerst een kop zwarte koffie.* De heete drank verwarmde hem het lichaamhet werd hem hoe langer hoe aangenamer te moede. De werkelykheid om hem verdween, en alle leed, alle ellende was van hem afgenomen slechts droomerig geluk omgaf hem, dat licht en zonnig als met fijne draden om hem heen gesponnen scheen. Zoo bleef hy langen tyd in schier be- wusteloozen toestand zitten. Soms keek het meisje naar hem met onderzoekenden blik. Hij zag er zoo bleek en moede, zoo zwak en droevig uit. Zij waagde het ternauwernood zich te verroeren, om hem niet op te schrikken. Voor hem waB de ruBt een lang ontbeerde behoefte, dat zag zij duideiyk. Zij waB niet meer een onervaren kind. Op hare trekken waren duidelyk de sporen van harden arbeid zichtbaar. Eene uitdrukking van reinheid en goedheid gaf aan haar alledaagsche gezicht iets van fijne lieftalligheid. Een tydlang heerschte er in de ruime zaal de diepste stilte, totdat opeens de be zoeker scheen op te schrikken. De liefelyke droomen waren vervlogen, hy zag nog Blechts de grauwe werkelijkheid. En eensklaps trok geheel zyne treurige, bekrompen jeugd voorby zynen geesthoe zyne ouders altyd gewild hadden, dat hij iets groots zou worden in de wereld, hoewel de middelen hun ontbraken hun ontbraken om hem dienovereenkomstig een opvoeding te gevenhoe zijn zwakke moeder zich afsloofde voor hem en de zusjes, en zy haar zoon steeds voor oogen hield dat hij de trots en de hoop der familie was. Van de volksschool naar de burgerschool overgeplaatst was hy eindelyk als student in de groote stad gekomen, en van het eerste oogenblik af had hy er honger geleden, want liever dan te kruipen en om werk te bedelen, had hij gebrek geleden. De trots had hem het vasten geleerd. Dat alles ging hem thans door 't hoofd. En opeens overviel hem een doodelyke angst. Met welk recht met welk recht had hij zijn genoegen gegeten en wat zou hij thans beginnen Een oogenblik dacht hij er aan, eenvoudig hard weg te loopen; er mocht van komen wat wilde. Maar daar ginds voor de deur stond de kellner, en die... hij voelde hoe het koude angstzweet hem op het voorhoofd kwam... hy hoorde zijn slapen hameren. Hij waagde een schuwen blik op de klok. Kwart over zes. Als er nu bezoekers™ kwamen... en in hetzelfde oogenblik dat deze gedachte bij hem oprees, werd de deur geopend. Als een misdadiger dook hy' ineen. Duidelyk meende hij al te hooren hoe de kellner grijnslachend vertelde dat die knaap daar, in lompen ge kleed, den grooten heer had uitgehangen, hoe hij wel dadelyk in de gaten gehad had' welk slag hy voor had, hy kende dat volk en nu zat hy er mooi mee in, nu hy zich door dien schooier, dien hongerlyder had laten beetnemen, die niet betalen kou. Hy dwong zich op te zien, hy wou weten wie zijn schande mee zou aanzien. «O zoo 1* mompelde by en Btreek over zijn weerbarstige zwarte haar. Het was de krantenvrouw met de ochtendbladen. Ditmaal kwam hy dus nog met den schrik vrij. Maar wat hielp dat. Ieder oogenblik kon het vreeselyke gebeuren. Nu ging de krantenvrouw weg. Hij stond op om de «Vossische Zeitung* by de buffet juffrouw te halen, die bezig was de bladen op te spannen. Hy voelde hoe hy' wankelde bij het loopen, en aan het buffet gekomen hield hy zich met beide handen kramp achtig er aan vast. Het meisje stond op. «Kan ik u misschien met iets dienen vroeg zij vriendelijk. Hy staarde haar met wijd geopende oogen aan. Een jreddende gedachte was by hem opgerezen. Een ingeving. Wie weet... misschien... Met een ruk keerde hy zich naar den kellner. Toen hy zag dat de man buiten gehoor was, ademde hy op, en zich snel weer naar het meisje wendend, dat hem met bevreemding gadesloeg, boog hij. «Juffrouw*, fluisterde hy met haperende stem, «houd u mij... zie ik?...* hy bleef steken, en een hulpelooze uitdrukking ver toonde zich op zijn gezicht. En nog zachter«Zie ik er werkelijk uit als een oplichter Zy deinsde een weinig terug bij die zonderlinge vraag. Maar die bedeesde, smeekende uitdrukking in zijn oogen ont roerde haar. «Neen, zeker niet 1* betuigde zy. 't Is, zei hy, vallend over zyn woorden, dat ik volstrekt niets, dat ik voor geen cent wou verteren, juffrouw, ik... ik bezit geen rooden duit. Een kinderlijke glimlach verhelderde by deze woorden zyn gezicht. «Wat ik eigenlyk wou zult u vragen advertenties opteekenen... verlof daartoe vragen... ik bent student... het gaat my allerellendigst. Ik leef u zult het nauweiy'ks gelooven*, zeide hij naïef, «nog veel ellen* diger dan een hond. En u hebt gezien hoe die vent, die kellner mij behandelde en dan de vreeselijke honger... dat alles bij elkaar... maar ik begryp nog niet... Zoo, nu weet u alles.* Zij knikte hem zwygend toe, geen oogen blik had zy aan zyn woorden getwyfeld zy begreep hem, ja, zij begreep hem maar al te goed zij behoefde slechts in haar eigen leven terug te blikken. «Ik kan u misschien helpen*, antwoordde zy op een toon, die, omdat hy zoo een voudig en eerlijk klonk, hem tot in het diepst zyner ziel schokte. Hij sloot de tanden vast op elkander, om zijn ontroering meester te worden. Maar zyn hand beefde toen hij het goudstuk aannam. Lang en ernstig zag hij haar in de oogen. «Ik heb in zoo lang geen geld meer in de hand gehad zeide hij. >U weet niet hoe dat iemand ontroeren kan. O, ik ben u zoo innig dankbaar Met eenvoudige woorden weerde zij zyn dank af. «Ik help u gaarne, antwoordde zy, «ik weet niet recht waarom, maar ik stel ver trouwen u.« Zijn gezicht verhelderde hoe langer hoe meer, hy voelde zich eensklaps zoo sterk, zoo vol levensmoed. «Al moest ik steenen gaan kloppen u zult zien... zult zien* riep hy uit. Bij zijn laatste woorden kon zij haar ontroering nauwelyks bedwingen gelukkig kwam de kellner. Nu verwyderde zij zich snel, nadat zij hem vlug nog eenige blaadjes papier en een potlood toegestopt had. Ijverig ging hy aan het noteeren. Toen hy er mee gereed was, streelde en liefkoosde hy het geldstuk als een talisman, waarvan

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5