Zaterdag 7 Maart 1908. TWEEDE BLAD. KALENDER voor de dagen der week. 8 MAART. Van feiten en feitjes. Allerhanden. DE VASTENBRIEVEN ONZER BISSCHOPPEN Xaa. Q2iv©fci. De laatste Offers. ONS BLAD. 8 Mrt. Zondag. H. Joannes de Deo. Evan gelie: Jezus wordt bekoord in de woestijn. Matth. IV, 1—11. 9 Maandag. H. Francisca. 10 Dinsdag. H.H. Martelaren v. Sebaste. 11 Woensdag. Quatertemper. H.Vindicianus 12 Donderdag. H. Gregorius de Groote. 13 Vrijdag. Öuatertemper. Feest van de HH. Lans en Nagelen O. H. 14 Zaterdag. Quatertemper. H. Mathilda. Eerste Zondag van de Vaste. Tweede Zondag der Maand. Les uit den tweeden brief van den H. apostel Paulus aan de Korinthiërs VI, 1—10. Broeders 1 Wij vermanen u, dat gij de genade Gods niet te vergeefs ontvangt. Immers zegt Hijin den aangenaraen tijd heb Ik u verhoord en op den dag des heils heb Ik u geholpen Ziet, nu is het de aangename tijd, ziet, nu is het de dag des heilsAan niemand geven wij eenigen aanstoot, opdat onze bediening niet gelaakt worde; maar laten wij ons in alles gedragen als dienaren Gods, in veel geduld, in verdrukkingen, in nooden, in benauwdheden, in slagen, in gevange nissen, in oproeren, in arbeid, in waken, in vasten, in zuiverheid, in kennis, in lankmoedigheid, in minzaamheid, in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde, in het woord der waarheid, in de kracht Gods, door de wapenen der gerechtigheid ter rechter- en ter linkerzijde, bij eer en oneer, bij kwaden en bij goeden naamals verleiders en nochtans waar heid sprekend als onbekend, en nochtans bekend als stervend en ziet, wij leven als gekastijd, en niet ter dood gebracht als bedroefd, en toch altoos verheugd; als arm, en toch velen rijk makendals niets hebbend, en alles bezittend. Evangelie volgens den H. Mattheüs; IV, 1- 11. Te dien tijde werd Jesus door den Geest naar de woestijn geleid, om door den duivel bekoord te worden Nadat Hij nu veertig dagen eri veertig nachten had gevast, had Hij ten laatste honger. En de bekoorder naderde en sprak tot Hem: indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze steenen brood worden 1 Hij antwoordde en zeide: er staat ge schreven de mensch leeft niet van brood alleen, maar van alle woord, dat uit Gods mond voortkomt. Toen nam de duivel Hem op naar de heilige stad en plaatste Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hemindien Gjj Gods Zoon zijt, werp U dan naar beneden! want er staat geschreven, dat Hij zijne engelen aangaande U bevolen heeft, en zij U op de handen zullen nemen, opdat gij uwen voet soms niet stooten zoudt tegen eenen steen. Jesus zeide hem: ook staat er geschreven: gij zult den Heer uwen God niet op de proef stellen. Wederom nam de duivel Hem op naar een zeer hoogen berg en toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hunne pracht, en zejde Hemdit alles zal ik U geven, als Gij, neervallend, mij aanbidt. Toen sprak Jesus tot hem: ga weg, Satan! want er staat geschrevenden Heer uwen God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Toen verliet de duivel Hemen zie, de engelen kwamen en dienden Hem. XXII. Yoor 'n paar dagen deed 'n kort „gemengd berichtje" de rondte door de pers, dat menigen lezer z'n mondhoeken wel zal hebben doen vertrekken tot 'n lachje van-verbazing en zoo'n lang-gerekt „hèè" tusschen z'n lippen zal hebben doen klinken, als je doet, wanneer je iets hèèl verrassends leest. 't Was 't bericht, dat Raissoeli... ge ëngageerd was door den directeur van 'n groot Londensch hippodroom, dat hjj voorstellingen zou komen geven in 't paardenspul van sir Stoll... Hjj, Raissoeli, de geweldige Moorsohe rooverhoofdman 1 Die zoo'n voorname rol speelde in de geschiedenis van Marokko, 't land, waar van de loop der gebeurtenissen de laatste jaren met spknnende belangstelling be gluurd wordt door allen, die belang stellen in 't spel der groote internationale poli tiek, 't land, dat dag aan dag aan buitenlandsche-overzicht-schrij vende jour nalisten copy-voorraad bij de el levert Raissoeli, die daar in z'n witten burnoes en z'n tulband om 't hoofd gewikkeld, hoog op z'n snuivend ros, aan 't hoold van z'n mannen door 't stuivend woestijnzand galoppeerde, of hinderlagen legde in moeilijk-begaanbare bergpassen. Die met de lange Moorsche pistolen in z'n gordel reizigers overviel en uitplunderde, écht als de fantas tische rooverhoofdman uit onze jongens boeken, en die door de bewoners van t land werd gevreesd en geëerbie digd... Hij, het vrije kind en de koning van de woestijn en de wildernis, met z'n gezicht zwart-gebrand door de zen gende Afrikaansche zon, met z'n zwart- glinsterend oog van ;n havik loerend op prooi Raissoeli, de ontembare vrijheid-liever, die door den heerscher van 't land, den sultan, zoo werd gevreesd, dat deze hem verleden jaar in Juli een deftige depu tatie van Moorsche notabelen zond om hem vriendelijk te verzoeken zich te onderwerpen en te zijn 'n trouw en gehoorzaam onderdaan. En wat deed hij toen de romantische schavuit Hij liet den leider der deputatie, Mac Lean, nog al een Engelschman, maar die jaren lang in Marokko had geleefd, de vertrouweling was van den sultan en door dezen tot Kaïd was aangesteld, in z'n tent komen. Daar overmeesterde hij hem eenvoudig en sleepte hem mee in gijzeling, ver weg op de vlugge paarden. Nu mocht men in Engeland al mopperen, nu mocht de sultan al legers en al zjjn mehallah's op hem afsturen, Raissoeli hield zijn gevangene vast en verborg hem in onbereikbare roovers- nesten. Liet hem brieven schrijven om een losprijs. Eerst een dezer dagen bracht hij hem weer gezond en wel in Tanger terug. Hij had weten te bedingen, dat hem 'n „tegemoetkoming werd toegestaan Vol gens krantenberichten kreeg hij als losprijs 't voorrecht, dat hij met 28 van zijn volgelingen onder Engelsche be scherming kwam En voor de goede bezorging van den Kaïd werden hem gegeven een kostbare zegelring met zijn eigen wapen, een gouden horloge, 60 000 gulden in baar geld, een maandelijksche toelage van 1250 gulden voor tiea jaar en een bankdepot, een soort spaarbank boekje van 180.000 gulden, dat hij op 1 Januari 1910 lossen kan, als hij goed oppast 1 ...Die geweldenaar, die op zoo'n ma nier gepaaid worden moet, ...komt nu comedie spelen, eerst in 'n Londensch circus om dan waarschijnlijk wel 'n rondreis te doen door al de tingeltan gels, casinos, variété's en café-ohantants var, de versohillende landen. De baas van 't spul moet hem een ontzaggelijk hooge som geboden hebben, die nog niet bekend is, maar die zelfs voor Engelsohe toestanden, en ze weten daar sensatie te betalen ver bluffend-groot moet wezen. De roover hoofdman moet al op wèg zijn, al dobberen op den oceaan en zal dus wel gauw voor z'n nieuwe bestemming te Londen aankomen. En daar zal hij dan rondrijden op 'n getemd paardje door 't mooi geharkte circus zand, daar zal hij met 'n stuk of wat van z'n mannen moeten draven, pistolen afschieten en kunsten uithalen met piassen, misschien wel liedjes zingen. Hij. de vrije zopn van de woestijn Natuurlijk zal bij 'n attractie zijn op 't program, zal t publiek ströömen, 't applaus klateren van 't schellinkje tot den eersten rang ...Teekent dit feit weer niet schérp de ongezonde nieuwsgierigheid van zoo vele menschen van onzen tijd P Teekent 't niet schérp óók de manier uit, waarop men zich tegenwoordig „ontspant" en „vermaakt" 't Hooge en verheffende van de kunst wordt niet meer gewaar deerd. Voor 't bezielende en Adelende, dat een échte kunstavond bieden zou, haalt men de schouders op. Maar men betaalt graag zijn entrée voor een tingel tangel, waar men de niets-waardige, de verlAgende en schunnige versjes en grappen van een liedjes-zanger toejuioht, waar men de grimassen zien kan van iemand, die sensatie heeft gemaakt... Men negèèrt immers 't hoogerel... ZOEKER. VIII. Op het punt van dierenbescherming zijn wij in onzen modernen tijd flink vooruit ge gaan. In de hoofdstad zijn zelfs vaste con troleurs, die maandelijks in de groote bladen het verslag van hunne werkzaamheden open baar maken. Men leest dan b.v.op het Frederiksplein een paard, dat een wonde aan de zy vertoonde, van een wagen afge spannen proces-verbaal opgemaakt tegen een bestuurder, die zjjn kreupel paard met zweep slagen voortjoeg, enz. Op het punt van men- schenbescherming zijn wij evenwel nog lang niet zoo ver. Op het programma van het circus Schu mann in Onze hoofdstad stond dezer dagen >de oude vrouwen-wedren». j Tevoren werden bij advertenties opgeroe pen «oude dames zonder hartkwaal» zich te vervoegen aan het circus, i De wedloop is doorgegaan ook en werd j later door een ren met hindernissen gevolgd. Waar het publiek tegenwoordig geen be lang instelt! Zelfs in het harddraven van oude menschen I En er is natuurlijk verba zend om gelachen, dat kunt gij begrijpen. Dat alles «omdat men den ouderdom moet eerenl» Zou het geen tijd worden om ook eens een vereeniging voor >menschenbescherming« in het leven te roepen Want dit is toch zeker, wanneer geprobeerd zou worden, een wedloop voor oude paarden uit te schrijven, dat de vereeniging tot dierenbescherming daar al heel gauw een stokje voor zou trachten te steken. Een wedloop voor oude menschen echter mag nog wel gehouden worden I SNUFFELAAR. A... 4 Maart. '08. Mgr. Gallier, bisschop van Haarlem, die verleden jaar als een der oorzaken van de geloofsverflauwing noemde het lezen van godsdienstlooze bladen en tijdschriften, voegt daaraan dit jaar toe bet gebrek aan kennis van 't geloof. Hoevelen groeien heden ten dage in de grootste geestelijke verwildering op, geen Catechismus of Evangelie kennende, hoeveel anderen gaan verloren, omdat zij slechts zeer oppervlakkig hooren van de grondslagen, waar onze godsdienst op berust. Wat moet er van terecht komen, als dezulken zoo weinig mogelijk gebruik maken van de onderrichtingen onder de H.H. Missen en de conferentiën gedurende het Lof en elk godsdienstig boek als vervelende lectuur ter zijde leggen I «Waarlijk zegt Mgr. Callier wij behoeven nog geen onvoorwaardelijke lofprijzers te zijn van den vroegeren tijd om toch diep te betreuren, dat ook in huisge zinnen, die nog goed katholiek heeten, niet meer als vroeger de gewoonte bestaat, om in alle vertrekken van het huis herinneringen te plaatsen aan Christus en Zijne heiligen, de gewoonte om de huisgenooten bij hun terugkeer uit de kerk te vragen en te laten verhalen wat zij daar hebben gehoord, de gewoonte om met elkaar te spreken over de plechtige viering van kerkelijke feesten, waarbij de Geheimen van onzen Godsdienst worden herdacht, de gewoonte om by ver maningen, die wy aan kinderen en onder hoorigen soms moeten geven, hun allereerst godsdienstige beweegredenen voor te houden, in één woord de gewoonte om veel aan de geloofswaarheden te denken en te doen denken». Mgr. Van de Wetering, aartsbisschop van Utrecht, handelt in zijn VaBtenmandement over den godsdienst als grondslag van 't openbaar en huiselyk leven der katholieken. De ongeloovige is ontevreden met wat hij is en bezitmaar de geloovige verdraagt lyden en wederwaardigheden met ond6rwer ping en gevoelt zich daarbjj gelukkig. Hét is dan ook noodzakelijk, dat in de huisge zinnen het zaad van den godsdienst over vloedig worde uitgestrooid. Want als het kind thuis geen godsdienstig leven mede maakt, nooit over God en de Heiligen hoort spreken en geen vroom voorbeeld heeft aan vader en moeder, moet men zich niet ver wonderen als het later een wereldlicg en misschien een afvallige wordt. Mgr. P. Leyten wekt in zjjn Vastenbrief de katholieken in zyn Bisdom op om naar het verlangen van den H. Vader veelvuldig te commuuiceeren. Hy toont de zegenrijke gevolgen der veelvuldige Communie aan, die in den staat van heiligmakende genade en vrome stemming genoten wordt, en drukt den wensch uit, dat meer algemeen het Brood der Engelen dikwyls door de geloovigen moge ontvangen worden. Ten slotte schryft Mgr. Leyten, herinnerend aan den Vasten brief, dien hij 't vorig jaar aan hetzelfde onderwerp wijdde: «Is het ons eone oprechte vreugde te weten, dat onze opwekking van het vorig jaar niet zonder vrucht gebleven en het getal H. Com muniën in ons Bisdom aanmerkelyk vermeer derd isop het voorbeeld van O. H. Vader, drukken Wy hierby den wensch uit, dat op den ingeslagen weg met yver zal worden voortgegaan. Daarom verklaren Wy het ten slotte voor onzen uitdrukkelyken wil, dat er in ons Bisdom altyd meer zal gezonnen wor den op middelen het best geschikt, om de geloovigen te brengen tot een vurig verlangen naar en een veelvuldig gebruik van de H. Communie. Dat de Priesters daarover spre ken op den kansel en daartoe aansporen in den biechtstoel. Dat zij overwegen, wat er by ouderen en vooral by jongeren, bij men schen van verschillende levensomstandigheden en gemoedstemming kan gedaan worden, op dat zooveel doenbaar Jezus dagelyks zyne geloovigen aan de Tafel zijner liefde zie deelnemenen hoe er 't best voor kan wor den gezorgd, dat er geen te hooge eischen voor de veelvuldige Communie worden ge steld en toch de goede en vrome stemming niet door Bleur en oneerbiedigheid verloren ga». Mgr. Van de Ven, bisschop van 's Her- togenbosch, behandelt in zijn herderlyk schrij ven de waarde van den vastentyd en de beteekenis van het familieleven. Ofschoon het vereenigingsleven in den geest der Kerk welgezind zijnde, verzoekt Mgr. de vereeni ging toch, uithoofde van het gezi aaleven voor den man, geen onnoodige vergaderingen te houden. Ter wille van hun arbeid op de werkdagen schryft de bisschop zijn vele vaders nagenoeg den ganschen dag af wezig, en als er dan nog dikwijls op Zon en feestdagen moet vergaderd worden, schiet er voor het familieleven niet veel over, te weinig althans om het huisgezin gelukkig te maken en dien invloed te verwekken, die waarlyk de ouders aan de kinderen en de kinderen aan de ouders hecht. Het Vastenmandement eindelijk van Mgr. Drehmans, bisschop van Roermond, is even eens gewyd aan de veelvuldige en dageiyksche H. Communie. Ook door den Roermondschen Kerkvoogd worden de geloovigen aangespoord, vaker tot de H. Tafel te naderen. Ver in het diepe blauw der lucht ligt zacht van zilver de maan. Als een droom vol pracht vervloeit haar mat-glanzend licht over de zwijgende aarde. Hoog boven de kimme drijven, als beelden eener herinnering zonder wil, teer- wit fijndradige wolkjes, in grillig vervormende weving. Zonder beweging, zonder geluid staan Geth- sémanis zwaar ronde hoornen sterke groeiing van onbewust leven terwyl onder hunne dicht neerhangende looftakken het licht tot duisternis kwijnt droeve herinnering aan de weelde daar boven. De handen gevouwen, vooruitgestrekt op een steenbrok ligt Jezus geknieldover de schouders hangt af zyn donker kleed, in diepe plooien reikend tot over de voeten. In smartelijk aanschouwen geheven rijst moeilijk zyn Goddelyk hoofd. Van lydensernst schoon, trilt lichtelijk het gelaat, Bterk willend, maar moeieiyk kunnend onderdrukken de hóóg opgolvende droefheid. Zijn oogen, donkere diepten vol smart staren uit de warme stille bede der ziel. Een hef tige vlaag van menschelijke vrees boven God delyk verlangen wringt nypend zijn keel... Dan, met een heigenden snik overgolft Hem de smart Zyner ziel voorover valt Hij op Zijn gevouwene handen, het hoofd bedekt onder de spreiding der haren. Ia het stille lichaam komt een sidderend schok ken, als in een bloem die wreed wordt ver waaid door nydigen rukwind. Zuchten bre ken uit door de benauwde keel, zuchten in woordeloos klagen van Liefde die strijdt en toch mateloos vreest, van Liefde die lijdt en troosteloos wordt vergeten. Als een sterke die zyn lyden zwygt tusschen de menschen maar in wilde smart uitbreekt in zijne een zaamheid. De angstige vrees duurt, en stervensbe- nauwd parelt uit en vloeit af een koudbloedig zweet vau zyn lichaam. De zuchten verwor den tot klagende woorden, smeekende woorden van mateloos leed dat troost zoekt in liefde «Vader, myn Vader, neem weg van mij dit lyden» Uit de hooge lucht als een visioen langs klaargouden weg zweeft aan een lich tende Engel tot hy staat by Jezus in de Btralende pracht van zijn hemelschen luister. Eerbiedig zich nygend, heft hij Jezus gebo gen hoofd op, wischt de droppels en sporen van bloed weg en toont Hem met zwygend gebaar den openen hemel. Jezus staart in het oord Zijner liefde, zijn lijdenedoel... Wel moeieiyk maar vast, zich bewust van Zyn zending staat Jezus op«Vader niet mijn maar Uw wil geschiede». Nog huivert het lichaam na van de heftige smart, maar beraden en sterk in zijn besluit wijdt Hij zich moedig ten dood. H. M. v. d. B., R. K. Pr. XIX. VIII. DE SLEUTEL. «Zal het mij gelukken die geheime kamer binnen te dringen vroeg Sylvia zich zelve af, geleund op de balustrade der galerij. «Mijne moeder gelooft nog immer aan de onschuld van Cornelius, en weigert my hare hulp Arme Antonia I misschien zijt gij reeds niet meer onder de levenden misschien heeft een te hevige koortsaanval u weggerukt.» Deze woorden by zich zelve sprekende richtte de patricische hare blikken op de ijzeren deur bij de gedachte aan de droef heid en de smart van Flavianus en zijn oude moeder welden haar de tranen in de oogen. In hare vertrekken teruggekeerd, beval zy een harer slavinnen Dio, haar trouwen slaaf, onmiddellijk by zich te roepen. De Aethiopiër liet niet lang op zich wach ten, zyn droevige trekken toonden hoe zijn hart deelnam in het lot der arme Antonia, die als een vluchtige schaduw van de aarde verdwenen scheen. «Ga naar de woning van Servia», beval Sylvia, «en zeg aan Flavianus, dat ik niets ontdekt heb en ook niet in staat bén iets voor zyne zuster te doen.» •Vergeef mij myne stoutheid», antwoordde de slaaf deemoedig, «maar ik geloof dat het beter is tot morgen te wachten, voordat wy den armen soldaat alle hoop ontnemen.» «Ook morgen zullen wy niet verder zijn dan heden. Tevergeefs heb ik myn moeder trachten over te halen my den slentei van die kamer te verkrijgen. Zij gelooft niet aan de slechtheid van Cornelius, integendeel zy verliet mij verstoord, my verwytend dat ik Cornelius belasterde.» «De sleutel van de geheime kamer is in 't bezit van Polybius», antwoordde de Aethiopiër. «Polybius gehoorzaamt slechts aan de bevelen van Cornelius, hy draagt wel zorg niets uit te laten van hetgeen Cornelius hem toevertrouwtvan harte gaarne gaf ik myn leven om dat van Antonia te redden ik ben echter in de onmogelijkheid iets voor haar te doen, ik ben geheel en al moedeloos.» «Dikwijls komt hulp van boven», ant woordde Dio, «als wy er het minst aan denkon, wie weet of het my ten slotte nog niet gelukken zal het vertrouwen van Polybius te winnen Hij haat mij, dat is waar, en toyh heb ik hem nooit eenig kwaad berok kend en...» «En op dit uur waart gy reeds lang onder zijne slagen bezweken, ais ik niet uwe meesteres ware... Ach reken niet op dezen mensch, die de kwade geest van Cornelius is vermyd veeleer zijn tegenwoordigheid als gy niet wilt dat het ergste u overkome... Egr laten zyn toch gelukkige menschen zy kunnen met drooge oogen het ongeluk hun ner medemenschen aanschouwen», zeide de patricische met droevige stem. «Ach spreek zoo niet, edele meesteres», riep de Aethiopiër uit. «Uw goed hart is met smarten overstelpt, ik weet het, maar wat kan ons grooter troost in het lijden schenken, dan het bewustzijn ik heb mijn hand aan een ongelukkige gereikt, ik ben een zwakke ter hulp gekomen, ik heb gedaan wat in myn vermogen was, en heb ik de tranen van smart en lyden niet kunnen drogen, ik heb ten minate met den onge lukkige mede geweend.» De elaaf, die geen andere leermeesters kende dan zyn gezond verstand, zyn edel hart en de heilige leer van het christelijk geloof, hy sprak steeds zoo roerend en met zulk een overtuiging, dat hij immer een beslissenden invloed uitoefende op het hart van Sylvia deze beschermde dan ook den slaaf, gelijk hij het verdiende. «Dio», sprak Sylvia, »ik zal aan uw ver langen voldoenik zal zelfs naar mijne moeder gaan en haar om vergiffenis bidden, ofschoon ik haar niet beleedigd heb.» Dit zeggende verliet Sylvia het vertrek. De slaaf begaf zich naar de zuilenhal. Gelijk gewoonlyk zette hy zich neder by de mar meren fontein en blikte verstrooid in het water dat uit den bek van een dolphijn klaterend nederstortte en dan van bekken tot bekken nedervloeide, gekleurd door de stralen der zon met de kleuren van den regenboog. Na eenigen tyd het kleurenspel der pare lende druppels te hebben gadegeslagen, ves tigde hij zijn blikken van de bron op een jongen elaaf van ongeveer dertien jaar, die, gezeten op het voetstuk van een granietzuil, zich vermaakte met kleine steentjes naar beneden te werpen. De natuur had dezen knaap gehoor en spraak onthouden. Als elaaf bij Cornelius geboren, verleende hij zyn heer dezelfde diensten als zyn- mede slaven, die allen met uitzondering van Poly bius, den knaap zeer genegen waren. De knaap verdiénde aller genegenheid want hij bezat eeu goedhartig karakter. Zag men hem, men meende een model van een grieksch Btandbeeld voor zich te zien zijn zwarte, zyden haren vielen in dichte lokken over zijn schouders, terwijl zyn groote bruine oogen u vol vuur tegenschitterden alsof zy de spraak vervangen wilden. De Aethiopiër riep met een beweging van zyn hand den doofstomme bij zich, deze snelde terstond toe en sloeg zijn armen om den hals van Dio. Deze liefkoosde hem en mompeldeonge lukkige knaap 1 gij kent de draagwijdte van uw ongeluk niet.» De doofstomme zag den Aethiopiër met onderzoekende blikken in het gelaat, bemer kende dat Dio droevig gestemd was werd ook hij treurig. Moedeloos schudde hij het hoofd als vroeg hij «Wat deert u De slaaf zag den beminlijken knaap nog eenige oogenblikken glimlachend aan, dan verviel hij weder in zijn vorige droomerijen. Eindelyk wierp hy onderzoekende blikken om zich henen, stond voorzichtig op en naderde de deur der geheime kamer. Zorg vuldig onderzocht Dio het slot, maar onvol daan keerde hy naar de fontein terug nu eerst den stommen knaap weder bemerkende die hem zacht aan de kleederen trok. «Wat wilt gij, stoor my niet», zeide de Aethiopiër eenigszins ontstemd, alsof bet doove kind hem verstaan kon. De knaap verschrok een weinig, maar wees toch naar het slot van de deur en naar het ergastulum. «Gy wilt zeggen», gaf Dio hèm te ver- staan, «dat Polybius den sleutel van deze deur bewaart De knaap boog toestemmend het hoofd, dan greep hy de hand van den Aethiopiër en voerde hem naar de yzeren deur, eerst schudde de knaap met het hoofd, dan met de schouders als om lang afhangend haar aan te duiden, vervolgens wees bij op een zonnenstraal, welke op den marmeren vloer viel. Dio verBtond den knaap niet en gaf dit door een teeken van ongeduld te kennen. Toen de knaap zag dat hij niet verstaan werd, werd hy bedroefd. Zijn oogen vulden zich met trauen, hy zocht naar een voor werp om zijn gedachten duidelijker te ver- aanschouweiyken. Op eens stiet hij een juichkreet uit, wenkte Dio hem te volgen en snelde op een standbeeld toe tegen den muur der zuilenhal opgericht. Hel beeld stelde Phoebe de dochter van den zonnegod voor, wier gelaat gtraalde van wonderbare schoonheid. Dit meesterstuk van Grieksche beeldhouwkunst verzinlykte den schroom eener kuische jonkvrouw. Hare lange haren goifden tot den gordel af terwyl over haar gelaat een droevig, melancholisch waas lag neêrgespreid. De knaap klom snel langs vooruitstekende muursteenen omhoog, totdat bij den kop bereikt had, dan stiet hy een tweeden juichkreet uit en zag met zegepralende blikken Dio aan, die de bewe gingen van den knaap oplettend volgde, dan wees hij naar het gelaat en de lange haren en vervolgens naar de geheime kamer. (Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5