Zaterdag 7 Maart 1908.
TWEEDE BLAD.
KALENDER
voor de dagen der week.
8 MAART.
Van feiten en feitjes.
Allerhanden.
DE VASTENBRIEVEN ONZER BISSCHOPPEN
Xaa. Q2iv©fci.
De laatste Offers.
ONS BLAD.
8 Mrt. Zondag. H. Joannes de Deo. Evan
gelie: Jezus wordt bekoord
in de woestijn. Matth. IV,
1—11.
9 Maandag. H. Francisca.
10 Dinsdag. H.H. Martelaren v. Sebaste.
11 Woensdag. Quatertemper. H.Vindicianus
12 Donderdag. H. Gregorius de Groote.
13 Vrijdag. Öuatertemper. Feest van de
HH. Lans en Nagelen O. H.
14 Zaterdag. Quatertemper. H. Mathilda.
Eerste Zondag van de Vaste.
Tweede Zondag der Maand.
Les uit den tweeden brief van den
H. apostel Paulus aan de Korinthiërs
VI, 1—10.
Broeders 1 Wij vermanen u, dat gij
de genade Gods niet te vergeefs ontvangt.
Immers zegt Hijin den aangenaraen
tijd heb Ik u verhoord en op den dag
des heils heb Ik u geholpen Ziet, nu
is het de aangename tijd, ziet, nu is
het de dag des heilsAan niemand geven
wij eenigen aanstoot, opdat onze bediening
niet gelaakt worde; maar laten wij ons
in alles gedragen als dienaren Gods, in
veel geduld, in verdrukkingen, in nooden,
in benauwdheden, in slagen, in gevange
nissen, in oproeren, in arbeid, in waken,
in vasten, in zuiverheid, in kennis, in
lankmoedigheid, in minzaamheid, in den
Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde,
in het woord der waarheid, in de kracht
Gods, door de wapenen der gerechtigheid
ter rechter- en ter linkerzijde, bij eer
en oneer, bij kwaden en bij goeden
naamals verleiders en nochtans waar
heid sprekend als onbekend, en nochtans
bekend als stervend en ziet, wij leven
als gekastijd, en niet ter dood gebracht
als bedroefd, en toch altoos verheugd;
als arm, en toch velen rijk makendals
niets hebbend, en alles bezittend.
Evangelie volgens den H. Mattheüs;
IV, 1- 11.
Te dien tijde werd Jesus door den
Geest naar de woestijn geleid, om door
den duivel bekoord te worden Nadat
Hij nu veertig dagen eri veertig nachten
had gevast, had Hij ten laatste honger.
En de bekoorder naderde en sprak tot
Hem: indien Gij Gods Zoon zijt, zeg
dan dat deze steenen brood worden 1
Hij antwoordde en zeide: er staat ge
schreven de mensch leeft niet van brood
alleen, maar van alle woord, dat uit
Gods mond voortkomt. Toen nam de
duivel Hem op naar de heilige stad en
plaatste Hem op de tinne des tempels
en zeide tot Hemindien Gjj Gods Zoon
zijt, werp U dan naar beneden! want
er staat geschreven, dat Hij zijne engelen
aangaande U bevolen heeft, en zij U
op de handen zullen nemen, opdat gij
uwen voet soms niet stooten zoudt tegen
eenen steen. Jesus zeide hem: ook staat
er geschreven: gij zult den Heer uwen
God niet op de proef stellen. Wederom
nam de duivel Hem op naar een zeer
hoogen berg en toonde Hem al de
koninkrijken der wereld en hunne pracht,
en zejde Hemdit alles zal ik U geven,
als Gij, neervallend, mij aanbidt. Toen
sprak Jesus tot hem: ga weg, Satan!
want er staat geschrevenden Heer
uwen God zult gij aanbidden en Hem
alleen dienen. Toen verliet de duivel
Hemen zie, de engelen kwamen en
dienden Hem.
XXII.
Yoor 'n paar dagen deed 'n kort
„gemengd berichtje" de rondte door de
pers, dat menigen lezer z'n mondhoeken
wel zal hebben doen vertrekken tot 'n
lachje van-verbazing en zoo'n lang-gerekt
„hèè" tusschen z'n lippen zal hebben
doen klinken, als je doet, wanneer je
iets hèèl verrassends leest.
't Was 't bericht, dat Raissoeli... ge
ëngageerd was door den directeur van
'n groot Londensch hippodroom, dat hjj
voorstellingen zou komen geven in 't
paardenspul van sir Stoll...
Hjj, Raissoeli, de geweldige Moorsohe
rooverhoofdman 1
Die zoo'n voorname rol speelde in de
geschiedenis van Marokko, 't land, waar
van de loop der gebeurtenissen de laatste
jaren met spknnende belangstelling be
gluurd wordt door allen, die belang stellen
in 't spel der groote internationale poli
tiek, 't land, dat dag aan dag aan
buitenlandsche-overzicht-schrij vende jour
nalisten copy-voorraad bij de el levert
Raissoeli, die daar in z'n witten
burnoes en z'n tulband om 't hoofd
gewikkeld, hoog op z'n snuivend ros,
aan 't hoold van z'n mannen door 't
stuivend woestijnzand galoppeerde, of
hinderlagen legde in moeilijk-begaanbare
bergpassen. Die met de lange Moorsche
pistolen in z'n gordel reizigers overviel
en uitplunderde, écht als de fantas
tische rooverhoofdman uit onze jongens
boeken, en die door de bewoners van
t land werd gevreesd en geëerbie
digd... Hij, het vrije kind en de koning
van de woestijn en de wildernis, met
z'n gezicht zwart-gebrand door de zen
gende Afrikaansche zon, met z'n zwart-
glinsterend oog van ;n havik loerend
op prooi
Raissoeli, de ontembare vrijheid-liever,
die door den heerscher van 't land, den
sultan, zoo werd gevreesd, dat deze hem
verleden jaar in Juli een deftige depu
tatie van Moorsche notabelen zond om
hem vriendelijk te verzoeken zich te
onderwerpen en te zijn 'n trouw en
gehoorzaam onderdaan.
En wat deed hij toen de romantische
schavuit
Hij liet den leider der deputatie, Mac
Lean, nog al een Engelschman, maar
die jaren lang in Marokko had geleefd,
de vertrouweling was van den sultan
en door dezen tot Kaïd was aangesteld,
in z'n tent komen. Daar overmeesterde
hij hem eenvoudig en sleepte hem mee
in gijzeling, ver weg op de vlugge
paarden. Nu mocht men in Engeland al
mopperen, nu mocht de sultan al legers
en al zjjn mehallah's op hem afsturen,
Raissoeli hield zijn gevangene vast en
verborg hem in onbereikbare roovers-
nesten. Liet hem brieven schrijven om
een losprijs.
Eerst een dezer dagen bracht hij hem
weer gezond en wel in Tanger terug.
Hij had weten te bedingen, dat hem 'n
„tegemoetkoming werd toegestaan Vol
gens krantenberichten kreeg hij als
losprijs 't voorrecht, dat hij met 28 van
zijn volgelingen onder Engelsche be
scherming kwam En voor de goede
bezorging van den Kaïd werden hem
gegeven een kostbare zegelring met zijn
eigen wapen, een gouden horloge, 60 000
gulden in baar geld, een maandelijksche
toelage van 1250 gulden voor tiea jaar
en een bankdepot, een soort spaarbank
boekje van 180.000 gulden, dat hij op
1 Januari 1910 lossen kan, als hij goed
oppast 1
...Die geweldenaar, die op zoo'n ma
nier gepaaid worden moet, ...komt nu
comedie spelen, eerst in 'n Londensch
circus om dan waarschijnlijk wel 'n
rondreis te doen door al de tingeltan
gels, casinos, variété's en café-ohantants
var, de versohillende landen.
De baas van 't spul moet hem een
ontzaggelijk hooge som geboden hebben,
die nog niet bekend is, maar die zelfs
voor Engelsohe toestanden, en ze
weten daar sensatie te betalen ver
bluffend-groot moet wezen. De roover
hoofdman moet al op wèg zijn, al
dobberen op den oceaan en zal dus wel
gauw voor z'n nieuwe bestemming te
Londen aankomen.
En daar zal hij dan rondrijden op 'n
getemd paardje door 't mooi geharkte
circus zand, daar zal hij met 'n stuk of
wat van z'n mannen moeten draven,
pistolen afschieten en kunsten uithalen
met piassen, misschien wel liedjes zingen.
Hij. de vrije zopn van de woestijn
Natuurlijk zal bij 'n attractie zijn op
't program, zal t publiek ströömen, 't
applaus klateren van 't schellinkje tot
den eersten rang
...Teekent dit feit weer niet schérp
de ongezonde nieuwsgierigheid van zoo
vele menschen van onzen tijd P Teekent
't niet schérp óók de manier uit, waarop
men zich tegenwoordig „ontspant" en
„vermaakt" 't Hooge en verheffende
van de kunst wordt niet meer gewaar
deerd. Voor 't bezielende en Adelende,
dat een échte kunstavond bieden zou,
haalt men de schouders op. Maar men
betaalt graag zijn entrée voor een tingel
tangel, waar men de niets-waardige, de
verlAgende en schunnige versjes en
grappen van een liedjes-zanger toejuioht,
waar men de grimassen zien kan van
iemand, die sensatie heeft gemaakt...
Men negèèrt immers 't hoogerel...
ZOEKER.
VIII.
Op het punt van dierenbescherming zijn
wij in onzen modernen tijd flink vooruit ge
gaan. In de hoofdstad zijn zelfs vaste con
troleurs, die maandelijks in de groote bladen
het verslag van hunne werkzaamheden open
baar maken. Men leest dan b.v.op het
Frederiksplein een paard, dat een wonde
aan de zy vertoonde, van een wagen afge
spannen proces-verbaal opgemaakt tegen een
bestuurder, die zjjn kreupel paard met zweep
slagen voortjoeg, enz. Op het punt van men-
schenbescherming zijn wij evenwel nog lang
niet zoo ver.
Op het programma van het circus Schu
mann in Onze hoofdstad stond dezer dagen
>de oude vrouwen-wedren».
j Tevoren werden bij advertenties opgeroe
pen «oude dames zonder hartkwaal» zich
te vervoegen aan het circus,
i De wedloop is doorgegaan ook en werd
j later door een ren met hindernissen gevolgd.
Waar het publiek tegenwoordig geen be
lang instelt! Zelfs in het harddraven van
oude menschen I En er is natuurlijk verba
zend om gelachen, dat kunt gij begrijpen.
Dat alles «omdat men den ouderdom moet
eerenl»
Zou het geen tijd worden om ook eens
een vereeniging voor >menschenbescherming«
in het leven te roepen Want dit is toch
zeker, wanneer geprobeerd zou worden, een
wedloop voor oude paarden uit te schrijven,
dat de vereeniging tot dierenbescherming daar
al heel gauw een stokje voor zou trachten
te steken.
Een wedloop voor oude menschen echter
mag nog wel gehouden worden I
SNUFFELAAR.
A... 4 Maart. '08.
Mgr. Gallier, bisschop van Haarlem, die
verleden jaar als een der oorzaken van de
geloofsverflauwing noemde het lezen van
godsdienstlooze bladen en tijdschriften, voegt
daaraan dit jaar toe bet gebrek aan kennis
van 't geloof. Hoevelen groeien heden ten
dage in de grootste geestelijke verwildering
op, geen Catechismus of Evangelie kennende,
hoeveel anderen gaan verloren, omdat zij
slechts zeer oppervlakkig hooren van de
grondslagen, waar onze godsdienst op berust.
Wat moet er van terecht komen, als dezulken
zoo weinig mogelijk gebruik maken van de
onderrichtingen onder de H.H. Missen en
de conferentiën gedurende het Lof en elk
godsdienstig boek als vervelende lectuur ter
zijde leggen I «Waarlijk zegt Mgr. Callier
wij behoeven nog geen onvoorwaardelijke
lofprijzers te zijn van den vroegeren tijd om
toch diep te betreuren, dat ook in huisge
zinnen, die nog goed katholiek heeten, niet
meer als vroeger de gewoonte bestaat, om in
alle vertrekken van het huis herinneringen
te plaatsen aan Christus en Zijne heiligen,
de gewoonte om de huisgenooten bij hun
terugkeer uit de kerk te vragen en te laten
verhalen wat zij daar hebben gehoord, de
gewoonte om met elkaar te spreken over
de plechtige viering van kerkelijke feesten,
waarbij de Geheimen van onzen Godsdienst
worden herdacht, de gewoonte om by ver
maningen, die wy aan kinderen en onder
hoorigen soms moeten geven, hun allereerst
godsdienstige beweegredenen voor te houden,
in één woord de gewoonte om veel aan de
geloofswaarheden te denken en te doen
denken».
Mgr. Van de Wetering, aartsbisschop van
Utrecht, handelt in zijn VaBtenmandement
over den godsdienst als grondslag van 't
openbaar en huiselyk leven der katholieken.
De ongeloovige is ontevreden met wat hij
is en bezitmaar de geloovige verdraagt
lyden en wederwaardigheden met ond6rwer
ping en gevoelt zich daarbjj gelukkig. Hét
is dan ook noodzakelijk, dat in de huisge
zinnen het zaad van den godsdienst over
vloedig worde uitgestrooid. Want als het
kind thuis geen godsdienstig leven mede
maakt, nooit over God en de Heiligen hoort
spreken en geen vroom voorbeeld heeft aan
vader en moeder, moet men zich niet ver
wonderen als het later een wereldlicg en
misschien een afvallige wordt.
Mgr. P. Leyten wekt in zjjn Vastenbrief
de katholieken in zyn Bisdom op om naar
het verlangen van den H. Vader veelvuldig
te commuuiceeren. Hy toont de zegenrijke
gevolgen der veelvuldige Communie aan, die
in den staat van heiligmakende genade en
vrome stemming genoten wordt, en drukt
den wensch uit, dat meer algemeen het Brood
der Engelen dikwyls door de geloovigen
moge ontvangen worden. Ten slotte schryft
Mgr. Leyten, herinnerend aan den Vasten
brief, dien hij 't vorig jaar aan hetzelfde
onderwerp wijdde:
«Is het ons eone oprechte vreugde te weten,
dat onze opwekking van het vorig jaar niet
zonder vrucht gebleven en het getal H. Com
muniën in ons Bisdom aanmerkelyk vermeer
derd isop het voorbeeld van O. H. Vader,
drukken Wy hierby den wensch uit, dat
op den ingeslagen weg met yver zal worden
voortgegaan. Daarom verklaren Wy het ten
slotte voor onzen uitdrukkelyken wil, dat er
in ons Bisdom altyd meer zal gezonnen wor
den op middelen het best geschikt, om de
geloovigen te brengen tot een vurig verlangen
naar en een veelvuldig gebruik van de H.
Communie. Dat de Priesters daarover spre
ken op den kansel en daartoe aansporen in
den biechtstoel. Dat zij overwegen, wat er
by ouderen en vooral by jongeren, bij men
schen van verschillende levensomstandigheden
en gemoedstemming kan gedaan worden, op
dat zooveel doenbaar Jezus dagelyks zyne
geloovigen aan de Tafel zijner liefde zie
deelnemenen hoe er 't best voor kan wor
den gezorgd, dat er geen te hooge eischen
voor de veelvuldige Communie worden ge
steld en toch de goede en vrome stemming
niet door Bleur en oneerbiedigheid verloren ga».
Mgr. Van de Ven, bisschop van 's Her-
togenbosch, behandelt in zijn herderlyk schrij
ven de waarde van den vastentyd en de
beteekenis van het familieleven. Ofschoon
het vereenigingsleven in den geest der Kerk
welgezind zijnde, verzoekt Mgr. de vereeni
ging toch, uithoofde van het gezi aaleven
voor den man, geen onnoodige vergaderingen
te houden. Ter wille van hun arbeid op de
werkdagen schryft de bisschop zijn
vele vaders nagenoeg den ganschen dag af
wezig, en als er dan nog dikwijls op Zon
en feestdagen moet vergaderd worden, schiet
er voor het familieleven niet veel over, te
weinig althans om het huisgezin gelukkig
te maken en dien invloed te verwekken,
die waarlyk de ouders aan de kinderen en
de kinderen aan de ouders hecht.
Het Vastenmandement eindelijk van Mgr.
Drehmans, bisschop van Roermond, is even
eens gewyd aan de veelvuldige en dageiyksche
H. Communie. Ook door den Roermondschen
Kerkvoogd worden de geloovigen aangespoord,
vaker tot de H. Tafel te naderen.
Ver in het diepe blauw der lucht ligt zacht
van zilver de maan. Als een droom vol
pracht vervloeit haar mat-glanzend licht over
de zwijgende aarde. Hoog boven de kimme
drijven, als beelden eener herinnering zonder
wil, teer- wit fijndradige wolkjes, in grillig
vervormende weving.
Zonder beweging, zonder geluid staan Geth-
sémanis zwaar ronde hoornen sterke groeiing
van onbewust leven terwyl onder hunne
dicht neerhangende looftakken het licht tot
duisternis kwijnt droeve herinnering aan
de weelde daar boven.
De handen gevouwen, vooruitgestrekt op
een steenbrok ligt Jezus geknieldover de
schouders hangt af zyn donker kleed, in
diepe plooien reikend tot over de voeten. In
smartelijk aanschouwen geheven rijst moeilijk
zyn Goddelyk hoofd.
Van lydensernst schoon, trilt lichtelijk het
gelaat, Bterk willend, maar moeieiyk kunnend
onderdrukken de hóóg opgolvende droefheid.
Zijn oogen, donkere diepten vol smart staren
uit de warme stille bede der ziel. Een hef
tige vlaag van menschelijke vrees boven God
delyk verlangen wringt nypend zijn keel...
Dan, met een heigenden snik overgolft
Hem de smart Zyner ziel voorover valt
Hij op Zijn gevouwene handen, het hoofd
bedekt onder de spreiding der haren. Ia
het stille lichaam komt een sidderend schok
ken, als in een bloem die wreed wordt ver
waaid door nydigen rukwind. Zuchten bre
ken uit door de benauwde keel, zuchten in
woordeloos klagen van Liefde die strijdt en
toch mateloos vreest, van Liefde die lijdt
en troosteloos wordt vergeten. Als een sterke
die zyn lyden zwygt tusschen de menschen
maar in wilde smart uitbreekt in zijne een
zaamheid.
De angstige vrees duurt, en stervensbe-
nauwd parelt uit en vloeit af een koudbloedig
zweet vau zyn lichaam. De zuchten verwor
den tot klagende woorden, smeekende woorden
van mateloos leed dat troost zoekt in liefde
«Vader, myn Vader, neem weg van mij dit
lyden»
Uit de hooge lucht als een visioen
langs klaargouden weg zweeft aan een lich
tende Engel tot hy staat by Jezus in de
Btralende pracht van zijn hemelschen luister.
Eerbiedig zich nygend, heft hij Jezus gebo
gen hoofd op, wischt de droppels en sporen
van bloed weg en toont Hem met zwygend
gebaar den openen hemel. Jezus staart in
het oord Zijner liefde, zijn lijdenedoel...
Wel moeieiyk maar vast, zich bewust van
Zyn zending staat Jezus op«Vader niet
mijn maar Uw wil geschiede». Nog huivert
het lichaam na van de heftige smart, maar
beraden en sterk in zijn besluit wijdt Hij
zich moedig ten dood.
H. M. v. d. B.,
R. K. Pr.
XIX.
VIII. DE SLEUTEL.
«Zal het mij gelukken die geheime kamer
binnen te dringen vroeg Sylvia zich zelve
af, geleund op de balustrade der galerij.
«Mijne moeder gelooft nog immer aan de
onschuld van Cornelius, en weigert my hare
hulp Arme Antonia I misschien zijt gij reeds
niet meer onder de levenden misschien heeft
een te hevige koortsaanval u weggerukt.»
Deze woorden by zich zelve sprekende
richtte de patricische hare blikken op de
ijzeren deur bij de gedachte aan de droef
heid en de smart van Flavianus en zijn
oude moeder welden haar de tranen in de
oogen.
In hare vertrekken teruggekeerd, beval zy
een harer slavinnen Dio, haar trouwen slaaf,
onmiddellijk by zich te roepen.
De Aethiopiër liet niet lang op zich wach
ten, zyn droevige trekken toonden hoe zijn
hart deelnam in het lot der arme Antonia,
die als een vluchtige schaduw van de aarde
verdwenen scheen.
«Ga naar de woning van Servia», beval
Sylvia, «en zeg aan Flavianus, dat ik niets
ontdekt heb en ook niet in staat bén iets
voor zyne zuster te doen.»
•Vergeef mij myne stoutheid», antwoordde
de slaaf deemoedig, «maar ik geloof dat het
beter is tot morgen te wachten, voordat wy
den armen soldaat alle hoop ontnemen.»
«Ook morgen zullen wy niet verder zijn
dan heden. Tevergeefs heb ik myn moeder
trachten over te halen my den slentei van
die kamer te verkrijgen. Zij gelooft niet aan
de slechtheid van Cornelius, integendeel zy
verliet mij verstoord, my verwytend dat ik
Cornelius belasterde.»
«De sleutel van de geheime kamer is
in 't bezit van Polybius», antwoordde de
Aethiopiër.
«Polybius gehoorzaamt slechts aan de
bevelen van Cornelius, hy draagt wel zorg
niets uit te laten van hetgeen Cornelius hem
toevertrouwtvan harte gaarne gaf ik myn
leven om dat van Antonia te redden ik ben
echter in de onmogelijkheid iets voor haar
te doen, ik ben geheel en al moedeloos.»
«Dikwijls komt hulp van boven», ant
woordde Dio, «als wy er het minst aan
denkon, wie weet of het my ten slotte nog
niet gelukken zal het vertrouwen van Polybius
te winnen Hij haat mij, dat is waar, en
toyh heb ik hem nooit eenig kwaad berok
kend en...»
«En op dit uur waart gy reeds lang onder
zijne slagen bezweken, ais ik niet uwe
meesteres ware... Ach reken niet op dezen
mensch, die de kwade geest van Cornelius
is vermyd veeleer zijn tegenwoordigheid als
gy niet wilt dat het ergste u overkome...
Egr laten zyn toch gelukkige menschen zy
kunnen met drooge oogen het ongeluk hun
ner medemenschen aanschouwen», zeide de
patricische met droevige stem.
«Ach spreek zoo niet, edele meesteres»,
riep de Aethiopiër uit. «Uw goed hart is
met smarten overstelpt, ik weet het, maar
wat kan ons grooter troost in het lijden
schenken, dan het bewustzijn ik heb mijn
hand aan een ongelukkige gereikt, ik ben
een zwakke ter hulp gekomen, ik heb gedaan
wat in myn vermogen was, en heb ik de
tranen van smart en lyden niet kunnen
drogen, ik heb ten minate met den onge
lukkige mede geweend.»
De elaaf, die geen andere leermeesters
kende dan zyn gezond verstand, zyn edel
hart en de heilige leer van het christelijk
geloof, hy sprak steeds zoo roerend en met
zulk een overtuiging, dat hij immer een
beslissenden invloed uitoefende op het hart
van Sylvia deze beschermde dan ook den
slaaf, gelijk hij het verdiende.
«Dio», sprak Sylvia, »ik zal aan uw ver
langen voldoenik zal zelfs naar mijne
moeder gaan en haar om vergiffenis bidden,
ofschoon ik haar niet beleedigd heb.»
Dit zeggende verliet Sylvia het vertrek.
De slaaf begaf zich naar de zuilenhal. Gelijk
gewoonlyk zette hy zich neder by de mar
meren fontein en blikte verstrooid in het
water dat uit den bek van een dolphijn
klaterend nederstortte en dan van bekken
tot bekken nedervloeide, gekleurd door de
stralen der zon met de kleuren van den
regenboog.
Na eenigen tyd het kleurenspel der pare
lende druppels te hebben gadegeslagen, ves
tigde hij zijn blikken van de bron op een
jongen elaaf van ongeveer dertien jaar, die,
gezeten op het voetstuk van een granietzuil,
zich vermaakte met kleine steentjes naar
beneden te werpen. De natuur had dezen
knaap gehoor en spraak onthouden. Als
elaaf bij Cornelius geboren, verleende hij
zyn heer dezelfde diensten als zyn- mede
slaven, die allen met uitzondering van Poly
bius, den knaap zeer genegen waren.
De knaap verdiénde aller genegenheid
want hij bezat eeu goedhartig karakter. Zag
men hem, men meende een model van een
grieksch Btandbeeld voor zich te zien zijn
zwarte, zyden haren vielen in dichte lokken
over zijn schouders, terwijl zyn groote bruine
oogen u vol vuur tegenschitterden alsof zy
de spraak vervangen wilden. De Aethiopiër
riep met een beweging van zyn hand den
doofstomme bij zich, deze snelde terstond
toe en sloeg zijn armen om den hals van Dio.
Deze liefkoosde hem en mompeldeonge
lukkige knaap 1 gij kent de draagwijdte van
uw ongeluk niet.»
De doofstomme zag den Aethiopiër met
onderzoekende blikken in het gelaat, bemer
kende dat Dio droevig gestemd was werd
ook hij treurig. Moedeloos schudde hij het
hoofd als vroeg hij «Wat deert u
De slaaf zag den beminlijken knaap nog
eenige oogenblikken glimlachend aan, dan
verviel hij weder in zijn vorige droomerijen.
Eindelyk wierp hy onderzoekende blikken
om zich henen, stond voorzichtig op en
naderde de deur der geheime kamer. Zorg
vuldig onderzocht Dio het slot, maar onvol
daan keerde hy naar de fontein terug nu
eerst den stommen knaap weder bemerkende
die hem zacht aan de kleederen trok.
«Wat wilt gij, stoor my niet», zeide de
Aethiopiër eenigszins ontstemd, alsof bet
doove kind hem verstaan kon.
De knaap verschrok een weinig, maar
wees toch naar het slot van de deur en
naar het ergastulum.
«Gy wilt zeggen», gaf Dio hèm te ver-
staan, «dat Polybius den sleutel van deze
deur bewaart
De knaap boog toestemmend het hoofd,
dan greep hy de hand van den Aethiopiër
en voerde hem naar de yzeren deur, eerst
schudde de knaap met het hoofd, dan met
de schouders als om lang afhangend haar
aan te duiden, vervolgens wees bij op een
zonnenstraal, welke op den marmeren vloer
viel.
Dio verBtond den knaap niet en gaf dit
door een teeken van ongeduld te kennen.
Toen de knaap zag dat hij niet verstaan
werd, werd hy bedroefd. Zijn oogen vulden
zich met trauen, hy zocht naar een voor
werp om zijn gedachten duidelijker te ver-
aanschouweiyken. Op eens stiet hij een
juichkreet uit, wenkte Dio hem te volgen
en snelde op een standbeeld toe tegen den
muur der zuilenhal opgericht.
Hel beeld stelde Phoebe de dochter van
den zonnegod voor, wier gelaat gtraalde van
wonderbare schoonheid. Dit meesterstuk van
Grieksche beeldhouwkunst verzinlykte den
schroom eener kuische jonkvrouw. Hare
lange haren goifden tot den gordel af terwyl
over haar gelaat een droevig, melancholisch
waas lag neêrgespreid. De knaap klom snel
langs vooruitstekende muursteenen omhoog,
totdat bij den kop bereikt had, dan stiet
hy een tweeden juichkreet uit en zag met
zegepralende blikken Dio aan, die de bewe
gingen van den knaap oplettend volgde, dan
wees hij naar het gelaat en de lange haren
en vervolgens naar de geheime kamer.
(Wordt vervolgd