TWEEDE BLAD.
De laatste Offers,
Zaterdag 11 April 1908.
12 APRIL.
Van feiten en feitjes.
LIEFSTE.
KORTE VERHALEN VOOR C0MIMEK11EREN.
Calvarië.
KERKNIEUWS
ONS BLAD.
KALENDER
voor de dagen der week.
12 Apr. Zondag. Palm Zondag. Evangelie
Luisterrijke intocht van
Jezus te Jeruzalem. Matth.
XXI: 1-9.
13 Maandag. H. Herminigildis.
14 Dinsdag. Zalige Liduina v. Schiedam,
15 Woensdag. H. Justinus.
16 Donderdag. Witte Donderdag. Evan
gelie Jezus wascht de
voeten zijner Apostelen.
Lucas XIII: 1—15.
17 Vrijdag. Goede Vrijdag.
18 Zaterdag. Paaschzaterdag.
Palm-Zondag.
Tweede Zondag der Maand.
Les uit het boek ExodusXV, 27—XV1,7
Ia die dagen kwamen de zonen Israël's
in Elim, waar twaalf waterbronnen en
zeventig paimboomen warenen zij sloe
gen hunne tenten op bij bet water. En
van Elim vertrokken zij, en de ganeehe
menigte der zonen Israël's kwam in de
woestijn Sin, die tusschen Elim en Sinaï
ligt, op den vijftienden dag van de tweede
maand sedert zij uit Egypte vertrokken
waren. En de gansche menigte der zonen
Israëla morde in de woestijn tegen Mozes
en Aaron, en de zonen Israël's zeiden
tot henachwaren wij gestorven door
de hand des Heeren in Egypteland, toen
wij bij de vleeschpotten zaten en brood
aten in overvloed! Waarom hebt gij ons
uitgevoerd in deze woestijn, om het gan
sche volk van honger te doen sterven?
En de- Heer sprak tot Mozeszie, Ik
zal voor u brood uit dqp hemel doen
regenenDat het volk uitga en inzamele
zooveel als voldoende is voor eiken dag;
opdat Ik het op de proef stelle, of het
in mijne wet wandelt, al dan niet. Doch
op den zesden dag moeten zij toebereiden
wat zjj indragen, en dit zal het dubbele
zijn van hetgeen zij voor eiken dag ple
gen in te zamelen.
En Mozes en Aaron zeiden tot al de
zon6n Israël'sdezen avond zult gij weten,
dat de Heer u uit Egypteland gevoerd
heeft, en morgen zult gij des Heeren
glorie aanschouwen.
Evangelie volgens den H. Mattheüs;
XI, 1-9.
Te dien tijde, toen Jesus Jeruzalem
genaderd en ie Bethfage aan den olijf
berg gekomen was, zond Hij twee zijner
leorlingen en zeide tot hen: gaat naar
het vlek, dat tegenover u ligten aan
stonds zult gij eene ezelin vastgebonden
vinden en haar veulen bij haar; maakt
ze los en brengt ze tot Mij. En zoo
iemand u iets mogt zeggen, zegt dan
de Heer heeft ze noodigen terstond
zal hij ze laten gaan. Dit alles nu is
geschied, opdat vervuld zou worden wat
gesproken is door den profeet, die zegt
spreekt tot Sion's dochter: zie uw Ko
ning komt tot u, zachtmoedig, zittend
op eene ezelin en op het veulen, het
jong eener jukdragende. De leerlingen
nu gingen en deden zooals Jesus hun
bevolen had. En zij bragten de ezelin
en het veulen, en legden hunne kleederen
daarop en deden Hem daarop zitten.
En eene talrijke schare spreidde hare
kleederen uit op den weganderen sne
den takken van de «boomen en strooiden
die op den wegen de scharen, die
vooruitgingen en die volgden, riepe,n en
zeidenhosanna den Zoon van David
Gezegend Hij die komt in den naam
des Heeren 1
XXIII.
Een schrijver, ook al is hjj journalist,
die dag aan dag *n pèAr kolommen vól
pent en... plakt, leeft altijd mèè met
hetgeen hij geschreven heeft. Al kent
hg persoonlijk niemand van heel z'n
lezerskring, van die misschien wel hon
derden, die z'n geestes- en verbeeldings
werk, z'n pen-gezwoeg begluren en
beoordeelen, tóch voelt bij met hen
mee, leven ze hel op voor zijn fantazie.
Als hij ernstig of plechtig schrijft, 'h
zwaar-gedegen hoofdartikel, dan ziet hij
reeds de hoofden van z'n lezers in 't
lamplicht gefronsd, dan ziet hij ze lang
zaam, bijna spellend lezen. Schrjjft hij
m vollen levens-aandrift een tintelend
stuk van geestdrift, dan ziet hij hun
wangen gloeien, hun oogen tintelen...
Voelt hij lust tot ironie, krast zijn pen
n scherpe geestigheid neer, dan hoort
bij al hun opeens-uitbarstenden schater
lach, hun jolige vroolijkheid en instem
ming met zoo'n réke mop 1 Spint hij
uitvoerig de huiveringwekkend sensatio-
neele omstandigheden uit van 'n ongeluk,
of n moordzaak, of 'n ander buitengewoon
gemengd nieuwtje, dan ziet hij de opge
wonden hoofden van babbelende buur
vrouwtjes meewarig knikkebollen boven
haar bakje troost. Of voelt hij 'n spotlust
in zich kittelen, waagt hij 'n onschuldig
grapje, 'n pikanterietje aan 't jonge
schoon e geslacht, dan ziet hij meisjes-
waDgetjes blozen, of hoort haar achter-
de-handsoh geginnegap
...Zoo heeft ook Zoeker meegeleefd
met wat hij in de enkele losse schetsjes
in dit blad neerschreef... En in de
laatste weken leefde hij zelfs mee met
wat hij niét schreef!
Lezeresje of lezer mogen hem zijn
anonieme pedanterie, z'n misschien onaan
genaam aandoende ijdelheid vergeven,
maar éérlijk bekent hij de laatste weken
zioh wel eens te hebben voorgesteld, dat
er wel enkelen waren, die 't Zaterdag
sche tweede-blaadje openvouwden en dan
'n beetje lèèlijk gezicht trokken, omdat
er weer geen van feiten en feitjes in
stonden afgedrukt. Eerlijk bekent hij
zich wel eens te hebben ingebeeld, dat
van 't rijke, voedzame menu, in ieder
nummer van dit mooi Roomsehe blad
geboden, ook zijn hors-d'oeuvretje met
smaak werd opgepeuzeld.
Dan kon hij ook echt spijt hebben,
wanneer jachtige drukte en z'n bèèlen
tijd eischend „werk" hem verhinderden
z'n gewone weeksche schetsje te schrij
ven te verhalen 'n feit of 'n feitje van
den dag en daarin te zoeken 't diepere
fond, dat er aan ten gronde lag't
diepere beginsel, waarvan 't een levens
uiting was. En dat ofschoon er took
zooveel „stof tot schrij ven was, ofschoon
op 'n eenzaam avond-loopje ter verstrooi
ing in de al nacht-stille straten een
heele woorden-compositie hem door 't
hoofd kon neurieën, alleen maar wach
tend om te worden neergeschreven...
In die omstandigheden, 't gebeurt
hem nu voor 't eerst, dat hij moeizaam
naar z'n wóórden snuffelen moet,
neemt Zoeker eenigen tijd afscheid van
z'n lezerskring in dit blad. den grooten
familie-kring van Ons Bladwaarvan
hij niemand kende, maar waarin hij
toch zoo intiem meeleefde. Omdat hij
wist, de kolommen van dit blad ge
tuigden het met ieder nummer, dat
er leefde die héérlijk écht Katholieke
geest, dat volle, daadkrachtige Katho
lieke leven...
...Mocht hij van hetgeen hij schreef
één enkele voldoening hebben. Mocht
hij zich, al was 't ook nog zoo weinig,
bewust wezen, 'n beetje te hebben mede
gewerkt aan den hoógeren opbloei van dat
Roomsehe leven. Mocht hij kunnen zeg
gen, al was 't nog zoo 'n weinig„j'ai
éveillé," ik heb gewékt, ik heb gesticht...
ZOEKER.
Noot der Redactie, Wij hadden niet ge
dacht, zeker niet gehoopt, dat Zoeker ons
reeds zoo spoedig zou verlateD. De omstan
digheden echter kennende, begrijpen wij zijn
besluit.
Wij brengen Zoeker hier openlijk dank
voor zijne bijdragen, zoo geheel belangeloos
aan Ons Blad afgestaan. Zijne «Feiten en
Feitjes» waren voor zeervelen geliefkoosde
lectuur, èn om den degelijken inhoud èn
om den fraaien vorm, waarmede de schrijver
een simpel gemengdje vaak wist te om-
kleeden.
Zoeker hèèft gewekt, Zoeker hèèft gesticht
en daarvoor danken wij hem. Thans neemt
hij voor eenigen tijd afscheid. Wij hopen
voor kort en blij zullen wij zijn, en onze
lezers mét ons, wanneer wij over een paar
maanden eene nieuwe serie «Feiten en
Feitjes» mogen aankondigen I
(Voor de Eerste H. Communie
Liefste Die het meeste mint
Mag vandaag van «liefste» spreken
Diep geheim van wonderteeken
Noemt u Zijn Communiekind.
Liefste kon, o kon de zon
Eens haar warme stralen leggen
In uw binnenst, en u zeggen
Hoe zij warmer warmte won.
Blonk niet morgenster zoo ver,
Eerstling der Communiedagen,
Om uw schoonheid zou ze vragen
Blanker blonk de morgenster.
Liefste wil eens dicht uw licht
Staan vertellen aan de rozen
Buiten, wélke binnen blozen
Schaamrood ging heur kelke dicht.
Schoonste feest van open goud,
Hoor muziek van merels fluiten,
Honderd fluiters tieren buiten,
Merelzangen zijn zoo oud.
Liefste Jesus is de zon
Bron van stralen die er schieten
Van volsmaken, van genieten
Liefste Jesus is de bron.
A.
XXIII.
«Gy zult met Aurelius niet in 't huwelijk
treden; ik zal Cornelius spreken en hem
zulke woorden toevoegen, dat hij niet langer
bij zijn eisch zal volharden I» Dit zeide de
zwakke vrouw, die sidderde reeds bij het
zien van haar gemstal.
Sylvia lachtte droevig en zeide op be
slisten toon
«Het is te laat. Reeds dezen avond moet
de verloving plaats hebben de getuigen van
beide kanten zijn uitgenoodigd, morgen moet
ik Aurelius in den tempel van Juno volgen.
Volbreng ik mijn belofte niet vrijwillig, dan
zal de tiran van Rome met geweld mij naar
den tempel laten slepen. Waartoe dienen
recht en wetteD, wanneer de wil van dezen
mensch almachtig is Ga nu naar uwe woning,
dierbare moeder, spoedig zal ik by u komen.
«Laat mij nu alleen, een bruid moet zich
voorbereiden voor het feest harer verloving.
Morgen zal het volk samendringen bij den
tempel van Juno, waar ik -met bloemen ge-
kransd als een offerdier ter slachtbank zal
gevoerd worden... Ook de «goddelijke keizer»
wil bij mijn huwelijk tegenwoordig zijn, zorg
dus dat de maaltijd zulk een gast waardig zy.»
Terwijl de jonge patricische aldus sprak
trachtte zij te glimlachen, maar iedere glim-
lach bestierf op hare lippen. De matrone
liet zich door Sylvia's woorden niet bedriegen.
Zij verliet haar dochter, vast besloten alles
te beproeven om de huwelijksplechtigheid
tenminste te doen verschuiven.
«Myn God,» zuchtte Sylvia toen zij weder
alleen was, «geef dat morgen het hart mijner
goede moeder zich tot het ware geloof
keeren moge, en verleen haar de groote
genade vrij en zonder schroom Uw heiligen
naam te belyden.
Morgen zal ik misschien de zon niet meer
zien ondergaan... Maxentius zal mij terstond
als ik zijn valsclie goden gelasterd heb, laten
dooden... Mijn moeder, Dio, Flavianus, gij
allen zult treuren bij mijn graf, terwijl ik
voor u in den hemel bidden zal I»
Zonderling 1 in dit droevig oogenblik stelde
zich het beeld van den armen soldaat voor
den geest der ODtstelde jonkvrouwzij zeide
tot zich zelve«ware Aureliu3 slechts Christen
en zoo deugdzaam als Flavianus, ik zou
zooveel smart niet te lijden hebben.»
Terstond verdreef Sylvia die gedachte van
zich en zocht sterkte voor de naderende
gebeurtenis in een hartelijk gebed.
Nu weder rustig en overgegeven, beval
zij haar slavinnen den bruidstooi en hare
kostbaarheden in gereedheid te brengen
zelve vlocht zij een krans van bloemen en
plooide haar langen purperen sluier.
Eindelijk begaf zij zich naar hare moeder,
en beval haar nogmaals Dio en de arme
gevangene aan. Zij moest zelfs de matrone
troosten, want Aemilia hield niet op met
weenen. Deze erkende thans, maar te laat,
de slechtheid van den gemaal, die als een
tiran haar behandeldenu verklaarde zij
met eene bij haar ongewone beslistheid, dat
zij zich van hem zou losmaken en tegen de
opoffering van hare dochter aan Aurelius
zich verzetten zou.
De wind droeg deze woorden weg. De
jonge patricische was niet meer te redden
uit de handen van Maxentius onbarmhartigen
gunsteling.
XI. IN DEN TEMPEL
Het uur waarop het huwelijk zou vol
trokken worden brak aan.
Aurelius was buiten zich zeiven van
vreugde, want nu zouden de rijkdommen
van Sylvia hem eindelijk toebehooren en...
wat van niet minder belang was voor den
zoo dikwerf vernederde... thans was ook
de tijd zijner wraak gekomen.
Het gevolg, dat de bruid naar den tempel
van Juno begeleiden zou, verzamelde zich
in het paleis. Aurelius, gekleed in een pur
peren toga en het hoofd met bloemen ge
kranst, was reeds binnengetreden, vergezeld
door tal van vrienden, die hij tot de plech
tigheid had uitgenoodigd.
Thans ging bij in de ontvangstzaal op en
neder, telkens de gelukwenechen der nieuw-
gekomenen in ontvangst nemende.
Op eens werden de deuren der zaal wijd
opengeslagen en kondigde een slaaf met
luider stem de komst der bruid aan.
Sylvia naderde, voorafgegaan door den
doofstommen knaap, die gekleed in een witte,
met zilveren franjes afgezette toga, in zijn
rechter hand een zilveren schaal droeg,
waarop meel en zout lagen. Straks moesten,
volgens Romeinsch gebruik, deze spijzen
onder de jonggehuwden verdeeld worden.
Bij het zien van Sylvia ging een bewon
derend gefluister uit de menigte op inder
daad nimmer scheen Sylvia schooner dan
op dit oogenblik, nu een lichte blos over
haar anders zoo doodsbleek gelaat lag uit
gespreid. Het was echter niet de vreugde
eener gelukkige bruid, maar angst en span
ning voor de gebeurtenissen, die weldra
zouden plaats grijpen, welke het hart sneller
deden kloppen, en haar het bloed naar de
wangen joegen.
Een krans van groene bladeren, waarin
afwisselend roode en witte rozen gevlochten
waren, kroonde haar hoofd en omgaf den
sluier, die in rijke plooien over haar Wit met
roode franjes versierd kleed nederhing.
Aan hare zijde ging Aemilia gekleed in
de pracht eener Romeinsche matrone. Haar
bleeke trekken en de droefheid sprekende
uit haar gelaat waren geheel in stryd met
den luister harer kleeding.
De getuigen omringden de bruid, dan
volgden haTe slavinnen in het wit gekleed
en met bloemen rijk getooid. De eene droeg
een stuk fijn linnen, een ander een spin
rokken, een derde een draadklos, als om te
kennen te geven, dat de vrouw in het huis
van haren man met deze zaken zich moet
bezig houden.
Een kind sloot den stoet. In 't blauw
gekleed droeg het een met bloemen en linten
versierd lam, dat aan de godin der liefde
moest geofferd worden.
Aurelius en Cornelius traden op de bruid
toede eerste bood haar nu bet huwelijks
geschenk aan, dat bij de Romeinen meestal
bestond uit een kostbaar sieraad of ook wèl
uit een gewonen ijzeren ring.
Sylvia nam het ebbenhouten kistje, waarin
de kleinoodiën besloten lagen onverschillig
aan en reikte het zonder er zelfs een blik
in te werpen aan hare Blavinnen over.
Aurelius werd bleek van woede by dit
teeken van verachting, hy bedwong zich
echter maar besloot dezen smaad te zullen
wreken.
Cornelius was heengegaan om de komst
van den keizer te verbeiden, weldra kwam
hij haastig terug en kondigde de komst van
Maxentius aan.
Aurelius boog zich diep voor den binnen-
tredenden keizer en dankte hem dat hij zijn
huwelijksfeest met zijn «goddelijke tegen
woordigheid» wilde vereeren.
Maxentius lachtte, spottend en na Sylvia
begroet te hebben wenschte hij Aurelius
geluk met het bezit van een zoo schoone
en zachtmoedige bruid.
Dan stelde hij zieh aan het hoofd van
den Btoet,die zich nu naar den tempel van
Juno op weg begaf. Langzaam gingen de
keizer en aan diens zijde Cornelius en
Aurebus voort. Dan volgde de bruid met
hare moeder en de talrijke getuigeD, achter
dezen de slavinnen en de beide kinderen,
ten laatste de gasten.
Een ongewoon groote volksmenigte was
in de straten samengedrongen, een ieder
bewonderde de bruid en riep haar luide
zegewenschen toe.
Sylvia geheel in gedachten verzonken sloeg
geen acht op hetgeen er om haar voorviel.
Nu en dan hief zjj de blikken ten hemel
en een kort, vurig gebed ontvloog haar
trillende lippen.
Op eens verbleekte zij, zij moest Flavianus
voorbij, die daar onbewegelijk als een stand
beeld aan de zijde van den weg stond.
Deze beschouwde Sylvia verwonderd, en kon
zelfs zijne verbazing niet meester worden.
Wel had hij zich op de raadselachtige woor
den van Sylvia naar deze plaats begeven,
maar het was hem niet in de gedachten
gekomen, dat Aurelius haar naar den tempel
van Juno voeren zou.
Sylvia boog het hoofd toen zij Flavianus
voorbij ging, in diens blikken had zy mede
lijden on verachting gelezen. Het was of de
krac'.teu haar ontzonken, zy greep zich vast
aan hare moeder om staande te blijven...
een k t gebed schonk haar de kracht des
hemels terug en moedig vervolgde zij nu
weder haren weg.
Op het kapitool verhief zich trotsch het
heiligdom van Juno; ten tijde van Vespa-
sianus verbrand tegelijk met den tempel van
Jupiter en Minerva, was het thans met
nieuwen luister uit zijn asch verrezen.
De stoet steeg de trappen van den tempel
op en schaarde zich nu om het altaar, dat
met laurier en rozen rijk versierd was.
Aan de rechterzijde plaatste zich de keizer,
links Cornelius.
Een priester in een wijd, wollen kleed
gehuld besteeg het altaar en wenkte de beide
kinderen, die de offers droegen, nader te
treden. Aurelius begaf zich naar Sylvia,
greep lachende haar hand om haar naar den
priester te voerende patricische rukte zich
heftig los en besteeg snel het altaar, dan
keerde zij zich naar de samengepakte menigte
en riep met luider stem
«Hoort mij, gy allen die hier verzameld
zijt om mijn huwelijk bij te wonen. Ik ben
christen en het is Aurelius niet geoorloofd
een jonkvrouw te huwen, die zyn goden
veracht en lastert.»
Onder het spreken ckazer moedige woorden,
rukte de heldhaftige christinne zich de
bloemen van het hoofd, verscheurde haren
sluier en wierp de stukken op het altaar.
Een gebrul van afgrijzen Bteeg uit de
menigte op de ongelukkige Aemilia vreezende
dat men haar dochter dooden zou, drukte
haar met den moed der wanhoop aan haar
borst. Cornelius was bleek van woede en
Aurelius had Sylvia aan stukken kunnen
scheuren. Flavianus alleen, juichte in de
stilte zyns harten de stoutmoedige daad der
patricische toe. Geleund tegen een der zuilen
des tempels beschouwde hij dit tooneel met
een gevoel van onbeschrijfelijke vreugde, hij
had de hand reeds aan het zwaard geslagen,
bereid om met opoffering van eigen leven
de heldhaftige Sylvia te beschermen.
(Wordt vervolgd).
Hendrik zal dan zijn eerste H, Communie
t. doen. Want pastoor wil het. Eerwaarde
stuurde me laatst, vertelt moeder weer, een
briefje om den naam te weten en of er
bezwaren zijn. Ja, heb ik geschreven, be
zwaren zijn er wel, ik heb geen kleeren en
ik heb geen geld. Pastoor liet me toen bij
'm komen en zeiHendrik moet toegelaten
worden, want hy is al veertien jaar. O
mijnheer pastoor, zei ik, als ik het zeggen
mag, 't is een vlegel. De kwajongen verdient
niet, dat u hem aanneemt. Maar alB u het
wilt. Honderdmaal moet ik hem thuis zeg
gen Hendrik leer je les Hendrik 't is tijd
voor de Kerk Hendrik is er vandaag geen
leering. Maar als u het wilt, ziet u, en zorgt
dat ook ik en myn man knapjes voor den
dag komen...
En wat zei pastoor
Pastoor zei niets en gaf kleeren.
Hendrik is dat jaar toegelaten tot zijn
eerste H, Communie. Maar Hendrik heeft
het er bij gelaten dat zelfde jaar, en doet
er nu niets meer aan.
Hoe komt dat En wie zijn er buiten
Hendrik de schuld van
Luistert eens, lieve kinderen.
Hier beneden ligt een vallei, en in de
vallei is een hof. Geplant staan er veel
stevige boomen met jonge weeld'rige vruchten,
Eén boom is er, die wel eenige blaadjes
draagt, maar ach hoe jammer geen vrucht,
Hoe dat komt Daar is de hovenier. Vraagt
het hem eens. Hij weet 't. Verleden jaar,
vertelt hij, heb ik rondom hem gespit en
mest aangebracht. Misschien, dacht ik, zal
hy dan vrucht dragen. Maar ik vind er
geene, ik zal hem omhouwen. Want de stam
deugt niet, de etam, ziet u, de stam.
i.
Hendrik wil de wereld zien. Varen op
de West, dat wil hy. Maar Hendrik moet
nog zijn eerste H. Communie doen. Eerst
moet pastoor hem aannemen, zegt moeder.
Waarom houdt pastoor den jongen ook zoo
lang op leering 1 Mensch laat gaan, zegt
vader, we hebben er thuis genoeg, laat
varen als de jongen nu eenmaal matroos
worden wil. Maar moeder staat onverzettelijk
op haar stuk en bevestigt met haar gewonen
vuistslag op tafelmijn jongen zal eerst
worden aangenomen."
Hendrik maakt moeder doorgaans buiten
baar zelve van kwaadheid. Laatst nog zei
ze tegen buurvrouw Buurvrouw, zei ze, het
is een hel, zei z.e, tegenwoordig met de
jongens. Stuur je ze naar Mis of Kerk, ze
gaan niet. Mins, zei toen buurvrouw, je gaat
zelf niet. Wat dacht ze Of een mensch
met twee kommesaals en een paar platte
kinderen thuis 'nog kan denken aan Kerk
gaan De Kerk is goed voor de fijnen,
juffrouw.
Op 6GQ heuvel, geheven aan Zijn kruis,
hangt Jesus hoog boven een bange wereld,
Wyd-uit zijn Zijn armen gespannen; met
spijkers zijn Zijne handen en voeten geslagen
vast aan het hout. Heel Zijn lichaam hangt
aan vier vreeselijke wonden. Zyn hoofd met
doornen bestoken, is diep gezakt voorover
op de beweeglooze borst.
Vaal heeft de kille dood dit edele lichaam
verstijfd...
De vuren Zijner heerlijkheid doorbliksemen
de duistere lucht en krakend davert de
donder over de rotsen...
Verward in wilden angst vlucht de menigte
terug naar Jerusalem...
Hoog geheven aan Zyn kruis hangt Jesus,
offer van lijden. Zijn lichaam is wreed
gerukt, in pijnlijke rekking gespannen, vast-
geslagen aan 't ruwe kruis. Grof zyn de
nagels geslagen, door scheurende spiereD,
dwars door de aderen, en 't bloed vreemd
opwellend langs 't ijzer, heeft er geteekende
donkerroods gangen langs polsen en voeten
vóór dat het neerdruppelen ging op den
grond. De vele wonden nu zichtbaar
allen, zijn 't vreeselijke spoor van matelooze
pijn. Het hoofd nu diep gezakt op de
borst, heeft zich gebogen, neergedrukt onder
overstelpenden smaad het is gezonken voor
over 3ls het lijden in smart na smart uit
groeide Ondragelijkhet heeft zich gebogen,
als eindelijk al het lijden volbracht was...
Hoog geheven aan Zijn Kruis hangt Jesus,
offer van Liefde. Uitgebloed is zijn lichaam
druppel na druppel uitstortend betaalde Zijn
Liefde dien grooten moeielyken losprijs. De
laatste adem die Zijn borst bewoog is uit
gegaan in een liefdeverzuchting. Zijn laatste
liefdegebed voor ons heeft de dood verstijfd
in Zijn lippen. Diep nijgt Zijn minnend
hoofd tot ons neer. Wond na wond, pur
perrood, zegt er met stamelende stemme,
hoe vurig daar binnen de Liefde brandt.
Door een breed open wond, schiet uit een
stralende vonkeling van 't onbedwingbare
Liefdevuur, dat daar vlamt in Zijn Goddelyk
Hart. Hooggeheven aan Zijn kruis hangt
Jesus eenzaam boven een bange wereld...
Komt en ziet gij allen, Jerusalem's kin
deren op een dorren heuvel, buiten de stad,
is opengebloeid, uit een groenen stengel van
Liefde, een wondere purpere lijdensbloem,
H. M. v. d. B., Pr.
Liefdewerk voor volwassen R. K.
Doofstommen,
In de Kapellen der eerw. Broeders van
St. Jan de Deo te Den Haag, Haarlem en
Amsterdam zal een preek worden gehouden
in gebaren en tegelykertyd met de lippen.
Daarna gelegenheid om te biechten.
Alle doofstommen, zonder uitzondering,
worden gaarne verwacht in gezelschap van
een of twee hoorende personen. Deze per
sonen hebben dus ook toegang tot de Kapel,
Vrouwelijke doofstommen, buiten den
Haag, Haarlem of Amsterdam woonachtig,
worden niet toegelaten zonder verantwoor
delijke geleide van ten minste één hoorend
persoon.
Den Haag, Plaats 13, op Zondag 12 April
om 3 uur.
Haarlem, Maarten van Heemskerkstraat,
op Zondag 26 April om half vier.
Amsterdam, Keizersgracht 67, op Zondag
19 April en op Zondag 3 Mei, onder de
H. Mis van 10 uur.
Deze oefeningen worden nu en dan ook
bijgewoond door doofstommen uit Alphen
a/d. Rijn, Assondelft, Gouda, Haarlemmer,
meer, Heemstede, Ilpendam, Schiedam, Uit
geest, Vrijenban, Weesp, Hilversum, Laren
en Utrecht.
Andere doofstommen zouden ook gaarne
nu en dan Gods woord zien verkondigen,
maar wie zal hun het reisgeld verschaffen 7