Zaterdag 30 Mei 1908.
TWEEDE BLAD.
SorMQajbda.
KALENDER
voor de dagen der week.
31 MEI.
De Verzoeking.
Verzoend.
KERKNIEUWS
ONS BLAD.
m
31 Mei. Zondag. O. L. Vr. van het H. Hart.
EvangelieDe leerlingen
zullen vervolging lijden.
Joan. XVI: 1-4.
1 Juni. Maandag. H. Liduina.
2 Dinsdag. De overbrenging der reli
kwieën van den H, Bavo.
3 Woensdag. H. Angelmus.
4 Donderdag. Octaafdag van 's Heeran
Hemelvaart.
5 Vrtfdag. H.H. Bonifacins en Gez.
6 Zaterdag. Vigilie van Pinketeren,
Vastendag.
Zesde Zondag na Paschen.
Vijfde Zondag der Maand.
Les uit den eersten brief van den
H. apostel Petrus; IV, 7—11.
Veel geliefden! Zijt bedachtzaam en
waakt in gebeden. Doch vóór alles, hebt
elkander wederzijds en bestendig lief;
want de liefde bedekt eene menigte van
zonden. Weest jegens elkander gastvrij
zonder morren. Dat allen, naar gelang
zij genadegaven ontvingen, daarmede,
de een den andere, ten dienste zijn, als
goede uitdeelers van Gods menigerlei
genade. Spreekt iemand, hjj spreke als
Gods woorden; oefent iemand eene be
diening nit, hij doe dit als uit de kraoht,
welke God verleent; opdat in alles God
verheerlijkt worde door Jesua Christus
onzen Heer.
Evangelie volgens den H. Joannes
XV, 26—XVI, 4.
Te dien tijde sprak Jesus tot zijne
leerlingen: als de Vertrooster, dien Ik
u van den Vader zenden zal, den Geest
der waarheid, die van den Vader voort
komt, zal gekomen zijn, zal Hij getuigenis
van Mij geven. En gij zult getuigenis
geven, omdat gij van den beginne met
Mij zijt.
Deze dingen heb Ik u gezegd, opdat
gij niet geërgerd wordt. Zij zullen u uit
de synagogen bannenja, het uur komt,
dat al wie u doodt, meenen zal Gode
dienst te doen. En dit zullen zij u aan
doen, omdat zij noch den Vader noch
Mij kennen. Doch Ik heb u dit gezegd,
opdat gij, als het uur er van gekomen
is, gedenken moogt, dat Ik het u ge
zegd heb.
Op jeugdigen leeftijd had ik mijn vader
door den dood verloren en aangezien bij
one slechte weinig aardsche goederen had
nagelaten, werd het zeer spoedig na zijn
overlijden noodzakelijk, dat ik een betrek
king zocht.
Ik had den leeftijd van dertien jaren
bereikt en was alles behalve sterk gebouwd
doch daarentegen had ik een vasten wil,
die my in staat stelde alles te doen wat
mjjn hand vond om te doen. Ik drong er
dus bij mijn moeder op aan, dat zij mij in
de gelegenheid zou stellen, haar moeitevolle
taak eenigermate te verlichten, en gretig greep
ik het aanbod aan, dat door een timmer
mansbaas werd gedaan, om by hem in de
leer te komen, terwijl hl) my reeds dadelijk
een belooning toezegde, daarbij rekenende
op mijn bekwaamheden, die hij zich ten nutte
kon maken.
Met Ijver pakte ik de zaak aan, en in
spjjt van alle bezwaren, hield ik het twee
jaren bij hem voltoen echter was ik zoo
danig uitgeput door den zwaren arbeid, dat
- mijn moeder en ik tot de overtuiging kwa
men, dat het niet langer mogelijk was bij
den timmermansbaas te blijven. Hiertoe werd
nog te eerder besloten, daar zich door de
bemoeiingen van mijn zuster, die twee jaren
ouder was dan ik, een gelegenheid had voor
gedaan, waar ik een plaatsing kon vinden,
meer overeenkomstig mijn zwak gestel.
Het geluk was mij thans gunstig, in
zooverre ik door den manufacturier A. werd
aangenomen als winkelbediende, zoodat ik
een betrekking erlangde in hetzelfde huis,
waaraan myn zuster reeds sedert jaren was
verbonden. Dit was van meer beteekenis,
aangezien myn zuster daar algemeen bemind
was en wel in de eerste plaats door Julia,
de dochter des huizes, een mooi meisje van
ongeveer denzelfden leeftijd als ik, en die,
zooals ik later vernam, op aanzoek myner
zuster, niet weinig moeite in het werk had
gesteld, om my myn aanstelling te bezorgen.
Weldra was ik op myn post en gevoelde
my gelukkig en tevreden. Niet alleen was
myn chef een aangenaam en beminneiyk
man, maar ook Julia scheen een deel van
de genegenheid, welke zij voor myn zuster
koesterde, op my te hebben overgedragen.
Zoo ging een jaar voorby en in dien tijd
was myn geschokte gezondheid geheel her
steld; intussehen had ik zoozeer het ver
trouwen van myn patroon gewonnen, dat hij
my zyn particuliere zaken toevertrouwde.
Eén zaak echter hinderde myik had
nameiyk in myn schatting niet zulk een
hoog traktement als ik meende, dat my
toekwam. Dit hinderde mij te meer, aange
zien ik schulden had, en wel doordien ik
kleederen had laten maken, die ik nog altijd
moest betalen. De kleermaker drong op vol
doening aaneerst gelukte het my uitstel
te verkrygen, maar toen deze termijn ver-
streken was, was ik nog altyd niet in staat
hem te voldoen.
Hy dreigde, ik moest hem nog altijd met
beloften tevreden stellen.
Op een avond zat Ik alleen in den winkel
al de klerken en winkelbedienden waren
vertrokken. Het was Zaterdag en het was
een drukke dag geweest. Wy hadden een
massa goed verkocht en de geldlade was
goed gevuld. Een helsche gedachte kwam in
mij op en een demonische geest begon in
mij te blazendaar liggen de schijven,
die gij noodig hebt om uw kleermaker
tevreden te stellen. Ik wist, dat het bedrag,
dat zich in de kaB bevond, myn patroon
onbekend was. Ik had den kleermaker be
loofd, dat hy dienzelfden avond zyn geld
zou hebben en ik had besloten mijn patroon
te verzoeken mij het geld voor te schieten.
Ik had mijn salaris niet verspild, integendeel
ik had het byna geheel aan mijn moeder
overhandigd ten einde haar in de kosten
der huishouding tegemoet te komen.
Langen tijd zat ik gedaohtenloos voor my
te zien, de oogen steeds gericht op de lade,
en al dien tyd worstelde mijn kwade geest
met myn geweten. Het was mij bekend, dat
klerken en bedienden zich menigmaal aan
dergeiyke ontvreemdingen schuldig maken
en dwaas die ik destyds was ik meende,
dat de nood voor hen als een verontschul
diging kon gelden. Hoe kon ik mijn schuld,
eischer weer met ledige handen onder de
oogen komen Dat ging niet, en ik nam
het stellig voornemen zulks in geen geval
te doen. Ik stond op en begaf mij naar de
geldlade. Ik opende haar en nam met bevende
handen honderd francs, doch als waren het
kolen vuur, zij ontvielen mijn hand. Ik
spoedde my weer naar myn plaats, en slechts
korten tyd daarna kwam mijn winkelchef
binnen.
•Kom, Karei,* voegde hy my toe, »wy
zullen sluiten.
Ik stond op, ging naar buiten en zette
de luiken voor de vensters; terugkomende
vond ik myn chef bezig de kas op te maken.
Toen ik hem naderde zag hy my met een
scherp oog aan, waarop ik als een blad begon
te trillen.
•Wat scheelt u vroeg hy mij.
•Niets mynheer*, luidde mijn antwoord,
my inmiddels trachtende te herstellen.
•Maar er moet u iets schelen*, vervolgde
Ml, >gij ziet er zoo bleek uit als een geest,
't Is dan ook niet te ontkennen, dat gij
heden hard hebt gewerktga dus naar huis.
Ik zal het overige wel op my nemen.*
Met een wanhopige poging om my zelf
te herstellen, dankte ik hem voor zijn goed
heid, nam mijn hoed en begaf my huiswaarts.
De buitenlucht deed my goed, en zoo haastig
als ik stappen kon, spoedde ik mij voorby
den winkel van den kleermaker en ofschoon
ik op dit oogenblik gedrukt ging onder
leedgevoel, dat ik hem niet kon betalen,
werd ik van den anderen kant opgebeurd
door het denkbeeld my niet aan het goed
myns meesters vergrepen te hebben. Doch
slechts een oogenblik duurde deze overtui
ging, om plaats te maken voor die, dat
hetgeen ik gedaan had, reeds strafbaar was.
Die gedachte verpletterde mij en maakte my
diep rampzaligik gevoelde my daarenboven
nog ongelukkiger, aangezien ik moest vreezen
dat myn patroon weldra zou weten dat ik
schulden had, hetgeen my zijn vertrouwen
zou doen verliezen.
Thuis komende gaf ik voor ziek te zijn,
en ging onmiddellijk naar bed. Mijn moeder,
ofschoon zelve ongesteld, kwam aan myn
bed en wilde my medicynen toedienen. Ik
weigerde aanvankelijk, doch ten laatste stemde
ik er in toe dat zy een kamillendrank voor
my maakte en nadat ik dien ingenomen
had kuste zy my goeden nacht, my toevoe
gende: »Wees voorzichtig, Karei, want het
zou mij veel leed doen, indien gij ziek wordt.
God spare en zegene u. Goeden nacht.*
Welk een zonderlingen indruk maakten
die woorden op my. Wat zou mijn zorgzame
moeder zeggen, wat zou zij gevoelen, als zy
wist dat haar zoon op het punt was geweeBt
een dief te worden. Langen tyd lag my dit
woord op de lippen, voordat ik het kon
uitspreken, maar eindelyk kon ik het toch
niet weerhoudenik was aan angst, dat men
myne poging ontdekt had, en zelfverwyt ten
prooi. De nacht ging voorby, zonder dat ik
een oog slootallerlei angstige gedachten
doorkruisten myne ziel en toen de morgen
schemering aanbrak, stond ik op en spoedde
my zelfs, voordat myne moeder en zuster
by de hand waren, naar buiten. Ik keerde
eerst terug toen het ontbyt gereed was.
Middelerwyi had ik zooveel beheersching
over my zeiven gekregen, dat myn uiterlijk
niets meer verried. Nochtans knaagde de
worm aan myn hart; ik gevoelde my zelf
schuldig, het voornemen stelde ik geiyk aan
de daad.
In den voormiddag ging ik met myn
zuster naar de kerk en nauweiyks was ik
het statige gebouw binnengetreden, of myn
oogen ontmoeten die des patroons. Hy zag
my scherp aan en een pynlijk gevoel lag
op myn gelaat te lezen. Toen de dienst ge
ëindigd was, zag ik hem met den kleermaker
in gesprek en ik merkte op, dat zy een
ernstige woordenverwisseling voerden en
het ontgiDg my niet, dat de kleermaker my
eenmaal met den vinger aanduidde. Toen
was ik byna zeker, dat alles ontdekt was.
•Maar myn hemel, Karei, wat scheelt er
toch aan riep mijne zuster uit, terwyi zij
mijn hand greep.
•Hij valt in zwijm.* Ik hoorde een dof
gemurmel om my heen, en toen ik omzag
ontmoette ik den blik van Julia, de dochter
van myn patroon. Zij was verschrikt, en
zonder dat ik er my rekenschap van kon
geven, gevoelde ik op dat oogenblik dat zij
mij liefhad. Maar deze gedachte maakte plaats
voor die andere, die vreeselijke, welke my
aan haar verachting moest prijsgeven.
Bleek en ontdaan snolde ik heen, terwyi
ik op de dringende vragen van myn zuster
Lucy slechts antwoordde, dat ik my zeer
ziek gevoelde. Hoe ongelukkig was ik bij de
gedachte, dat mijn chef my had betrapt en
dat myn patroon my het vertrouwen zou
ontzeggen, omdat hij iemand die schulden
had niet vertrouwen kon. Dat hy zulks wist,
bewees reeds de blik, dien hij op my wierp
en het gesprek met den kleermaker.
Dien namiddag durfde ik my niet ter
kerke begevengeen wonder dat myn moeder
zich pynigde met de gedachte, wat toch
wel de oorzaak van mijn lijden kon zijn.
Indien zy mij slechts aan my zelf had over
gelaten, zou ik my minder ongelukkig gevoeld
hebben. Zij bleef echter by mij, vroeg mij
naar allerlei zaken en onder anderen ook,
of ik schulden had, die zy in menig opzicht
als de eenige reden voor alle oneerlijkheid
beschouwde. Op die vraag antwoordde ik
met een leugen het was de eerste, waaraan
ik my tegenover die edele vrouw schuldig
maakte.
Wederom ging een nacht in angstige
spanning voorbij, angstiger nog dan de vorige,
omdat ik wist dat de morgen alles aan het
licht zou brengen. Beeds dadelijk zou ik
myn chef ontmoeten. Vroegtydig begaf ik
my naar beneden en vond er myn moeder
reedszij was bleek als had de hand des
doods haar aangeraakt. Een oogenblik vergat
ik het zieleed, dat my kwelde, en viel haar
om den hals. Zy zag mij aan met een blik,
dien ik nimmer zal vergeten en vroeg my
daarna>Karel, gij hebt u toch aan geen
overtreding schuldig gemaakt?*
In plaats van te antwoorden liet ik myn
hoofd op haar schouder vallen en barstte
uit in tranen. Toen stiet zij my zachtjes
van haar af en voegde my op halfverwytenden
toon toe: Spoed u naar den winkel, uw
patroon wenscht u te spreken*.
Ik gevoelde dat haar hart was gebroken.
Zonder mijn ontbyt te gebruiken gaf ik
aan dat bevel gehoor. Op straat scheen het
mij toe alsof ieder aan mij kon zien, wat
er in myn ziel omging. Geen twyfel meer
of elkeen wist wat er gebeurd was. Aan
den verschrikkelijksten angst ten prooi, be
sloot ik te vluchten en zeer zeker had ik
dit plan ten uitvoer gebracht, hadde ik mijn
zuster niet ontmoet, die, mij onder den arm
nemende, voor iets ergers spaarde.
Wij bereikten eindelijk onze bestemming
en zoodra wy den winkel waren binnenge
komen, verzocht de chef mij op koelen toon,
mij naar het bureel van den patroon te be
geven. Ik stond gedachtenloos en als ver
pletterd over het lot, dat my te wachten
stond, met den rug naar de deur gekeerd.
Plotseling voelde ik een krachtige hand mijn
schouders aanvatten en de woordenKarei,
Karei,* wekten my als een electrischen schok
uit myn verbystering op. Ik waagde het
echter mijn patroon in de oogen te zien, toen
hy my op vriendelijken toon zeide
Wat scheelt er aan Kom, kom, gij moogt
den moed niet laten zinken. Zoo hoog is de
nood niet geklommen.*
En koud zweet bedekte myn voorhoofd
myn lichaam begon te beven, en myn gezicht
werd als beneveld, toen hij vervolgde:
•Myn dochter heeft my gezegd dat gy
geheel uw salaris aan uw moeder geeft. Dat
is braaf van u, zeer braafmaar hoe maakt
gy het dan met uw behoeften?*
Stamelend antwoordde ik
•Behoeften heb ik niet, behalve... kleed...*
De laatste letters bleven mij in de keel
steken.
•En daarvoor maaktet gy schulden, hè
•Ja, mijnheer, maar nimmer, nimmer doe
ik het weer. Eerder zal ik lompen dragen,
dan mij nog in schulden te steken. Ik heb
veel geledendie ééne rekening heeft mij
tien jaren ouder en wyzer gemaakt.*
•Ferm zoo, jongen. Maar gij verdient ge
holpen te worden. Beeds voor eenigen tyd
wilde ik u opslag geven, en thans wil ik
aan myn voornemen gevolg geven. Ziedaar,
daar hebt ge honderd francs op uw salaris
der laatste vier maanden, en die verhooging
zal tot het einde van het jaar van kracht
biyven. We zullen dan zien, of gy u waardig
hebt gemaakt eerste klerk te worden.*
Zonder te letten op de laatste woorden,
nam ik het geld, spoedde my naar den
kleermaker en daarna naar myn moeder,
die ik thans weder omhelsde zooals ik vroe
ger altijd gewoon was.
De gedachte echter aan de verzoeking,
waaraan ik had blootgestaan, en waarvan
ik byna het slachtoffer was geworden, drukte
my nog menigmaal, doch zy was pynigend
genoeg om my voor het vervolg te bewaren.
Jaren zyn er sedert voorbygegaan. Myn
patroon is een oud man gewordenmyn
kinderen zijn zyn kleinkinderen en de ma
nufacturenzaak behoort my voor de helft
in eigendom. Myn moeder woont bQ ons en
ik dank er den hemel voor, dat het slechts
bij dien eenen bitteren droppel is gebleven,
dien ik in haar levensbeker stortte.
(Egz.)
De rechter kykt zeer ernstig, want den
aangeklaagde wordt een onvergeeflijke ver
gissing ten laste gelegd. Het is de provisor
van een apotheker en hy wordt beschuldigd
een zieke in vergissing strychnine- in plaats
van chininepoeders gegeven te hebben. Een
zeer ernstige vergissing, die gemakkelijk den
dood der arme zieke tengevolge had kunnen
hebben. Het jonge meisje, aan wie deze
verschrikkeiyke poeders gegeven zijn, is te
gelijk met den aangeklaagde gedagvaard.
De provisor, een knappe, slanke jonge
man, kijkt met angstige spanning naar de
getuige, want hy weet, dat nu van haar
getuigenis zyn lot afhangt. Het is een zeer
jong, nauweiyks achttienjarig meisje, dat,
zeer eenvoudig maar uiterst zindelyk gekleed,
door haar mager, bleek gezichtje verraadt,
dat ze kort geleden een ziekte moet hebben
doorstaan. De groote, bruine, door donkere
randen omgeven oogen rusten diep in bun
kassennu vestigt zij ze op den aange
klaagde en een warm medelijden blinkt in
de prachtige, maar half uitgedoofde sterren.
Zy moest haar naam, beroep en ouderdom
zeggen. Marie Schmitt, naaister, zeventien
jaar.
Nu moet zy haar getuigenis afleggen.
Nog eenmaal vestigde zy haar blik op den
armen beklaagde.
•Ik had de koorts gekregen,* begon ze
met zachte stem. >De dokter schreef my
chinine voorik bracht het recept zelf naar
de apotheekmaar toen ik de medicijnen
had gehaald en het eerste poeder wilde in
nemen, viel het me op, dat het zoo leelijk
smaakte. Ik heb reeds eenmaal als kind
chinine moeten innemen en ik herinnerde
my, dat chinine alleen bitter was, maar niet
dien afschuwelyken smaak had. Dat zei ik
tot den dokter, toen hij kwamhy onder
zocht het poeder en riep me ontsteld toe,
dat het geen chinine, maar een vreeselyk
vergif, strychnine, was. Toen verschrok ik
wel een beetjemaar ik zei tot hem»Wat
ben ik blij, dat ik dan maar één poeder
genomen heb, dat zal me zeker niet veel
kwaad doen
•En ik b8n er ook werkeiyk niet erg ziek
van geworden*, voegde de naaister er glim
lachend bij, >en ik gevoel me weer heel
goed.* Zij richtte daarbij haar magere ge
stalte omhoog en wou het doen voorkomen
alsof ze werkeiyk krachtig en gezond was
en het gif haar niet verder geschaad had,
en toch had ze verschillende weken ziek
gelegen en voelde nu nog een zwakte in al
haar ledematen.
•En bespeurde u werkelijk geen nadeelige
gevolgen?* vroeg de rechter.
•Niet de minste,* gaf het jonge meisje
onbevangen ten antwoord,
•Als ge u nog zwak voelt en niet in
staat om te werken, moet de aangeklaagde
u schadevergoeding geven,* merkte de
rechter op.
•Neen ik maak geen aanspraak op de
schadevergoeding,* zei de naaister rustig,
•mij doet het slechts leed, dat die heer
onaangenaamheden zal hebben. Ik wilde
heelemaal niet hebben, dat er over het
voorval gesproken werd, maar de dokter zei,
dat het zyn plicht was de zaak aan te geven.
Ik zou gaarne willen, dat u mynheer geen
straf gaaftwant met opzet heeft hy het
zeker niet gedaan.* Op het gezicht der arme
naaister vertoonde zich weer een zachtheid
en goedhartigheid, die haar knappe, bekoor
lijke gelaatstrekken nog schooner maakte.
•Een ernstige misslag blijft het altijd,*
zei de man der wet ernstig, >en wanneer
ge niet zoo verstandig en voorzichtig geweest
waart en dadeiyk meer poeders genomen hadt,
dan zou het uw dood geweest zyn. Zich
tot den jongen apotheker wendend vroeg hij
koel en streng>Wat hebt ge daartegen in
te brengen
•Niets, dan dat ik myn vergissing zeer
betreur.*
•Is dat alles,* vroeg de rechter eenigszins
spottend.
De jonge apotheker dacht even na, dan
antwoordde hy ongewoon vlug en levendig:
•Dit nog, dat ik op het oogenblik, toen ik
het recept ontving om het klaar te maken,
in groote opgewondenheid en zeer verstrooid
was. Ik had kort te voren het bericht ont
vangen, dat myn oom gestorven was en mij
als zyn eenigen erfgenaam zyn vermogen
had nagelaten.*
•Hm, dat is wel een reden tot veront
schuldiging,* verklaarde de rechter; >maar
dat mocht u toch niet zoo verstrooid maken,
dat ge op het recept strychnine laast in
plaats van chinine.*
In aanmerking genomen zijn opgewonden
heid en daar de gezondheid der getuige niet
byzonder geleden had, werd de beklaagde tot
een week gevangenisstraf veroordeeld. Bustig
wendde hy zich tot den rechter met de vraag
•Moet mijn straftyd dadeiyk aanvangen
•Neen, wanneer ge wilt*.
•Dan zal ik morgen present zyn. Vandaag
moet ik myn verloving nog vieren,* en een
gelukkige glimlach speelde daarbij om zyn
lippen.
In het voorportaal van het gerechtsgebouw
trof hy het jonge meisje nog aan en op
haar toeloopend begon hy dadelyk
•Ik dank u, lieve juffrouw. C hebt me
door uw groote goedheid voor jarenlange ge
vangenisstraf bewaard. Ik dank u,< herhaalde
hy diep bewogen en wilde hare hand grypen
om ze zacht aan zyn lippen te brengen.
Zy trachtte verlegen en sterk blosend haar
hand los te trekken: zijt me volstrekt
geen dank schuldig, mynheer.*
•Jawel, ik zie, dat u door mijn onver
geeflijke vergissing nog te lijden hebt. U
zyt zeer ziek geweest, daarin vergis ik my
niet* en hy zag haar vriendeiyk in het
magere gezicht, dat nu eenigszins hooger
gekleurd was. >Ik zal uw goedheid nooit
vergeten, nooit!*
•Ik heb slechts gedaan, wat ik moest, ik
had zulk een medelijden en...«
•En weet ge ook, met wie ik me wil
verloven onderbrak hij haar plotseling le
vendig en zijn oogen begonnen heller te
schitteren. >Met u, Marie I Gij moet myn
vrouw wordenik wil geen andere dan jou.*
•Och, houd me niet voor den gek! Ik
ben een arme naaister en u een rijke heer.*
>TJ wil ik hebben, MarieKijk me niet
zoo verwonderd aan. Ik ben nu goed by
myn verstand en ik weet, wat ik doe. Gij
bezit een rijk, edel hart, waarnaar ik lang
heb gezocht. Ik bemin u diep en innig, ik
bid God, dat ik nooit ophoude u te beminnen I
Zoodra ik uit de gevangenis kom zullen wy
trouwen. Wilt ge Marie, lief, goed kind?*
Zwygend zag de arme naaister hem aan
en wonderbaar schitterden haar oogen.
O, Marie! Nu is alles gosd!* En hij
trok de teere gestalte naar zich toe.
Bedevaart naar O. L. V. ter Nood.
De lange rei van pelgrims van buiten
naar Maria's Heiligdom te Heiloo werd Zon
dag j.I. weder als in het vorige jaar geopend
door de Beverwijksche processie naar O. L. V.
ter Nood. Buim 600 personen uit Beverwijk
en omstreken hadden zich aaD deze bedevaart
aangesloten. Behalve deze pelgrims waren
ook met hunnen directeur, den ZesrEerw.
Heer Bijkenberg, de kweekelingen van de
katholieke kweekschool van Beverwijk ter
bedevaart getogen, die de reis te voet hadden
afgelegd.
In de parochiekerk van Heiloo werd onder
de H. Mis de predikatie gehouden door den
ZeerEerw. Heer Deken Waare, terwyi evenals
het vorige jaar, de Eerw. pater Macariuj O.M.
op >Kapel< de oefeningen leidde.
Des namiddags ten kwart over vieren
trokken de bedevaartgangers weder met het
vaandel van O. L. V. ter Nood in top naar
de kerk terug, waar een plechtig lof met
Te Deum de oefeningen sloot.
Wat is het toch, vraagt men zich onwil
lekeurig af, dat zoovele duizenden pelgrims
naar Heiloo trekt Niets vindt men er als
een eenvoudig houten kruis, waaraan een
onaanzienlijk plaatje is bevestigd. Geen kerk,
geen kapel, geen schitterende versieringen
of zaken die de belangstelling vragen of de
aandacht trekken, vindt men te Heiloo, en
toch, ziet hoe zij er dagelijksch komen de
kinderen van Maria, die in nood en zorg
vooral daar wordt vereerd als »de Troost
der Bedruckte*.
Dit is het antwoord op de vraag «Heiloo
is de door de H. Maagd uitverkoren plaats,
waar Zy sinds eeuwen Hare kinderen tot
zich roepthet is de roepstem van Maria,
die de aantrekkingskracht van Heiloo
uitmaakt*.
Maar al stellen, wat hen zelve betreft, de
pelgrims zich tevreden met het weinig uiter-
ïyke dat Heiloo hun biedt, voor Maria's eer
verlangen zy naar het herstel van haar
verwoest Heiligdom. Het Bisschoppelijk
Comité kan echter nog niet aan dit recht
matig geuit verlangen voldoen. De aankoop
van den aan >Kapel< liggenden grond, de be
planting er van, de aflossing van de op den
Kapelgrond* drukkende schuld, heeft groote
uitgaven gevorderd, en al zyn die uitgaven
in het belang der zaak gedaan wel besteed,
en al zyn daarvoor reeds groote offers
gebracht, als gevolg van die groote uitgaven
is er nu geen geld genoeg in de kas om
met den bouw eener kapel een aanvang te
kunnen maken. Toch zal die kapel er komen.
De liefde van Maria's kinderen zal zich niet
verloochenen, en wellicht spoort het lezen
dezer korte mededeeling wel weder deze of
gene aan om eene bijdrage voor de kapel
te zenden en voelen E.E. H.H. Pastoors, in
wier parochie nog geene zelatrices een offertje
vroegen voor Maria's Heiligdom, er zich
door opgewekt, om deze schoone zaak te
bevorderen. Het is wellicht niet overbodig
om aan dit berichtje nog eens toe te voegen,
dat leden van het Bisschoppelijk Comité zijn
de HoogEerw. Heer Mgr. Deken J. J. Graaf,
Ouderkerk a. d. Amstel, voorzitter, de Zeer
Eerw. Heer Pater J. A. F. Kronenburg,
C.s.s.B., Boermond, Pastoor J. C. J. Seuter
te Heilo en de HeerenC. J. Gonnet, Haarlem,
Jan Stuijt, Amsterdam en G. Th. M. van den
Bosch, Alkmaar, secretaris-penningmeester.
Nieuwe Kerk.
Zondag werd door den ZEerw. heer
pastoor Stekelenburg van Spanbroek van den
kansel medegedeeld, dat 't kerkbestuur be
sloten heeft tot den bouw eener nieuwe
B. K. Kerk. Maart 1909 wordt met den
bouw begonnen.
ALKMAAR.
Parochie van den H. Laurentius.
Zondag 's morgens 6l/, en 8 uur stille
H.H. Missen; 10 uur gezongen Hoogmis;
's midd. 2 uur Catechismus 3 uur Ves
pers 's avonds 6 uur Lof ter eere van
het Onbevl. Hart van Maria voor de bekee
ring der zondaren met Te Deum tot slui
ting van de Meimaand.
Maandag 's avonds 7 uur Congregatie der
H. Maagd.
Woensdag 'smorg, 9 uur gez. H. Mis