tweede blad. öp reis naar Lour des Landbouw. Zaterdag 13 Juni 1908. KALENDER voor de dagen der week. 14 JUNI. Een noodlottige dag. ONS BLAD. 14Juni. Zondag. H. Drievuldigheid. Evan gelie: Gaat en leert alle volkeren. Matth. XXVIII 18-20. 15 Maandag. H. Joannes a Facundo. 16 Dinsdag. H. Franciscus Regis, S. J. 17 Woensdag. H. Barnabas. 18 Donderdag. H. Sacramentsdag. Evan gelie Mijn vleesch is waar lijk spijs. Joan. VI55 -59. 19 Vrijdag. H. Juliana Falconeri. 20 Zaterdag. H. Silveriua. Eerste Zondag na Pinksteren. Tweede Zondag der Maand. Les uit den eersten brief van den H. apostel Joannes; IV, 8—21. Veel geliefden God is liefde. Hierin is Gods liefde tot ons geopenbaard, dat God zijnen ééngeborenen Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij door Hem zouden leven. Hierin bestaat deze liefdeniet dat wij God beminden, maar dat Hij het eerst ons liefgehad en zijnen Zoon gezonden heeft tot verzoening voor onze zonden. Zeer geliefden! als God ons zóó heeft liefgehad, moeten ook wij elkander liefhebben. Niemand heeft ooit God gezien. Als wij elkander liefhebben, bljjft God in ons, en is zijne liefde in ons volmaakt. Hieraan weten wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van zijnen Geest gegeven heeft. En wij hebben het aanschouwd en geven en getuigenis van, dat de Vader zijnen Zoon gezonden heeft tot Zaligmaker der wereld. Al wie belijdt dat Jesus de Zoon Gods is, in hem blijft God en hij in God. En wij hebben de liefde, welke God voor ons heeft, erkend en geloofd. God is liefdeen die in de liefde blijft, blijft in God en God in hem, Hierin is Gcds liefde bij ons volkomen, zoodat wij ver trouwen mogen hebben op den dag des oordeels: dat gelijk Hij is, zoo ook wij in deze wereld zijn Vrees is er in de liefde niet, de volmaakte liefde sluit de vrees buitende vrees immers heeft iets pijnlijksen hij die vreest, is niét vol maakt in de liefde. Wij dus, laten wij God liefhebben, omdat God ons eerst heeft liefgehad. Zoo iemand zegtik bemin God, en zijnen broeder haat, is hij een leugenaar. Want die zijn broeder, welken hij ziet, niet liefheeft, hoe kan hij God, dien hij niet ziet, liefhebben? Ook dit gebod hebben wij van God, dat wie God liefheeft, ook zijnen broeder moet liefhebben. Evangelie volgens den H. Lucas VI, 36-42. Te dien tijde sprak Jesus tot zijne leerlingen: zijt barmhartig gelijk ook uw Vader barmhartig is Oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden veroordeelt niet en gij zult niet veroor deeld worden. Vergeeft, en u zal ver geven worden. Geeft, en u zal gegeven wordeneene goede en volgedrukte en geschudde en overloopende maat zal men in uwen schoot uitstorten. Want met dezelfde maat, waarmede gij gemeten hebt, zal u teruggemeten worden. En Hij zeide hun ook eene gelijkenis kan wel een blinde eenen blinde leiden vallen zij niet beiden in den kuil? De leerling is niet boven zijn meester, maar volmaakt zal ieder zijn, indien hij gelijk zijn meester is. En wat ziet gij den splinter in het oog uws broeders, en geeft geen acht op den balk, die in uw oog is Of hoe kunt gij tot uwen broeder zeggenbroederlaat ik den splinter uit uw oog trekken! gij, die zelf den balk in uw eigen oogen niet ziet Schijn heilige ruk eerst den balk uit uw eigen oog, en dan zult gij zien om den splinter uit het oog uws broeders te trekken. H. SACEAMENTS-DAG. Les uit den eersten brief van den H. apostel Paulus aan de Korlnthiërs; XI, 23-28. BroedersIk toch heb van den Heer ontvangen, wat ik u ook heb overgele verd, dat de Heer Jesus, in den nacht, waarin Hij verraden werd, brood nam en het dankend brak en zeideneemt en eet! dit is mijn Lichaam, dat voor u zal worden overgeleverd Doet dit tot mijne gedachtenis. Insgelijks den kelk, nadat Hij het avondmaal gehouden had, zeggende: deze kelk is het Nieuwe Tes tament in mijn Bloed. Doet dit, zoo dikwijls gjj dien drinken zult, tot mijne gedachtenis. Want zoo dikwijls gij dit brood eten en den kelk zult drinken, zult gij den dood des Heeren verkondigen, totdat Hij komt. Derhalve, al wie onwaardig dit brood eet of den kelk des Heeren drinkt, zal schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed des Heeren. Dat echter de mensch zich beproeve, en zóó van dit brood ete en van den kelk drinke. Want wie on waardig eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel, omdat Hij het Lichaam des Heeren niet onderscheidt. Evangelie volgens den H. Joannes; VI, 56-59. Te dien tijde sprak Jesus tot de scharen der Jodenmijn Vleesch is waarlijk spijs, en mijn Bloed is waarlijk drank. Die mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik leef om den Vader, zoo zal ook hij, die Mij eet, om Mij leven. Dit is het brood, dat uit den hemel is neder gedaald. Niet gelijk uwe vaders het manna gegeten hebben en gestorven zijndie dit brood eet, zal leven in eeuwigheid. ii. PARIJS. Is dat 'n leven. Duizend dolle winden die er spokeD. Je houdt 't er niet bij uit, het is om er gek van te worden. Zoo'n gewir war van menschen. Zoo'n menschetdawaai. Als opkomende nevelwolk, die opdringt tegen roode zon, zoo komt uit Gare du Nord een menschenleger met blonde, zwarte, ros eige koppen schuifelend aandringen, stad in. 't Wordt avond. Met witte glimhoeden en wijnroode gezichten zitten de koetsiers hoog in de lucht, siingervuistend en handenzwaaiend tegen je. Sjovele menschen met karige plunje maar breed armenbeweeg dwingen je uit den weg, of staan met handwijzend gebaar tegen je op. Jongens met ravenoogen schuiven langs je heen, vlak onder je spraak, die willen hooren waar je vandaan komt. Alles weet op eens dat je vreemdeling bent. Klip klap gaan weer de zweepen en glijden af langs zenuwtrillende paardenschoften. Van zelf kijk je op. Koetsiers wenken elkaar. Je zoekt je gezelschap. Een dame, een van de onzen, uit Delft is door de plotseling op haar aanvallende stadszwoelte wat overBtuursch geraakt. Waar motten we nou heen Waar staan nou de rijtuigen Ik dacht dat het Comité, zoo gezegd, voor rijtuigen zorgen zou. II faut seulement et doucement attendre. Ja, dat is goed, dat versta ik toch niet. Bedaard aan, bedaard aan, bedaard blijven. Zie ginder staan ze, de rijtuigen >Hotel Central». Dames en wat ouderen van dagen binnen-in, jong volk bovenop. Eindelijk treden uit de woe lige menschenbrij de volgestampte wagens, en rollen voort over het eerste Parijsche plaveisel, de stad in. Gut nog an toe, roept een stem van binnen, de koetsier, de koetsier is vergeten, waar zit de koetsier O die is mee aan den hol, die zit driehoog vóór, roept een Amsterdammer. Hard gaat ie. Als snorrende drijfriemen vliegen de menschen voorbij. Als dolle heksen dansen ze langs je, de telefoonpalen. Uit breede Boulevards, die we doorkruisen, komen er tien, twaalf wagens naast elkaar op ons aanrennen. Heer bewaar me, help, wat is dat O dat is niets, niets. De twee voorste paarden struikelen even, ze staan, ze draven weer voort. Waarvoor al dat hollen zegt een zwaarlijvige dame, die al met zitten werk doet voor twee. Dat most niet magge, zegt een grijze heer, 'k geloof, hij is wethouder te B. Is hier geen politie vraagt de juffrouw uit Delft, want warempel, die zit ook in den wagen gestampt. Politie, mensch, die hebben ze wel in Delft, die hebben ze hier in Parijs niet noodig. We zijn in Metropolis. Parijs, de stad van enkel ultra's. Zie eens even naar de trams. De beteekenis van een mensch stijgt met de plaats die hij in de tram inneemt. Men maakt niet meer 't is lang zoo geweest de tram naar den mensch, maar men zet het lichaam naar de tram, onder aan of boven op, binnen in of achter langs. Weg met de heupen en wat meer in den weg zit. Men ziet daarom van 's morgens vroeg tot 's avonds laat den echten Parijze- naar in een drafje loopen, ik zag er zich rollen over de straat. Zoo wordt het over tollige vleesch verwijderd vindt ge 't geen ultra lumineus idee 7 Zoo 1b men bezig het gezette lichaam slank en elegant te maken, pasklaar te maken voor de tram. Een overdreven eisch zult ge 't noemen, misschien een modegril. Maar ultraspontaan klinkt tegenwoordig de eisch om de stads einden want de Metropolitain zelfs deugt niet meer door bestuurbare luchtvaart met elkaar te verhinden. In veertig seconden van Gare du Nord naar...... Goddank, we zijn er Hotel Central. Dien avond aan tafel wordt er schrikba rend gepraat. Niemand ie bang meer. Alleen de juffrouw uit D. mankeert. Ze heeft gemeend bij de douanen te zjjn en alles te moeten overgeven. Hoort ze praten, de menschen vooral die te voren nooit in Parjjs geweest zijn. Er komen er hier en gaan dagelijks tachtig duizend zeven honderd (of het allen Parij- zenaars zijn, weet ik niet) langs den Boule vard des Capucins. Acht duizend zes en zeventig of zeven en zestig rijtuigen snorren er iederen dag over de Plage de l'Opéra. Met mekaar worden er ieder etmaal honderd veertig duizend verrold per omnibus. Op de Avenue des Champs Elysséss een file van rijtuigen, je weet niet of de paarden vóór of achter staan, trekken ze of dauwen ze 7 Tachtig .riem papier, vertelt de verslag gever van een courant, verslindt de Matin iederen morgen, om daarmee zijn lezers te kunnen verzadigen. Wat zal je er aan doeD, zegt een juffrouw. En ze geeuwt. 't Is tien uur geworden. Een bedevaart naar de Basiliek van het H. Hart is bezoek aan Parijs alleen waard. Dit zeldzaam Bchoon gebouw werd op Mont- martre geplaatst door Frankrijk tot eerherstel aan de beleedigde Liefde van het Goddelijk Hart. Hoe innig devoot Mishooren is het onder die machtige gewelven Hoe krachtig klinken er zelfs van die kleine schaar Nederlandsche pelgrims de toejuichingen. >Aan de allerheiligste en ondeelbare Drie eenheid, aan den Vader en den Zoon en den H. Geest, eer, macht en glorie in de eeuwen der eeuwen.» »Aan den allerzoetsten Jesus, den Verlosser van het menochelyk geslacht, eer, lof en dankbaarheid door alle eeuwen der eeuwen». »Aan het allerheiligst Hart van Jesus Christus de eer der aan bidding, de lofprijzing der eeuwen». En niet minder getuigen de antwoorden van de innig heid des gevoels. 'Anian, amen Dank aan den goeden God, Die zijn vreugde aan ons, pelgrims, heeft medegedeeld». 'Amen, amen J Dank aan den goeden Jesus, Die ons door Zijn kostbaar bloed heeft vrijgekocht». >Amen, amenGeloofd zij het Goddelijk Hart, Dat ons de zaligheid heeft gebracht aan het Goddelijk Hart zij roem en eere in eeuwigheid. Amen». Parijs ligt van den berg gezien in nevelen. Hoe waren ze rond in het moderne Sodom de schaduwen des geestelijken doods en des zedelijken bedetfs. Maar o, hoe schoon ia zij opgestaan en houdt haar banier van vroomheid omhoog, de reine bruid, het heilige Frankrijk. Het heilige Frankrijk, zeker. Want in Fraukrjjk, in Parijs zijn er heiligeD. Ze leven er stil, ze zijn eerbiedzaam, ze doen veel goed. Hun hoog ideaal is om 't oor spronkelijk Frankrijk in eere te houden, om van Frankrijk weer te beginnen, van Frank rijk uit de wereld te veroveren voor Jesus Christus. Omhoog in de hoogte staat de Votief kerk. Niet alleen de steenen draagster eener schoone herinnering van den schat, dien zij zelf verloren heeft. Al ontmoet ge ook op uwen weg er heen slapende gedenk- teekens van een allerschoonst verleden, nader toch met ontzag tot dit voortbrengsel van Frankrijks nieuwste kunnen, omdat het u spreekt van Frankrijks eerlijk willen. Sacré- Coeur is het levend monument van Fran- schen goeden wil. Het willen maakt onB blij, de belofte Blaat in ons gemoed. Wie eenige oogenblikken op den steenen vloer van Montmartre heeft neergeknield, gaat getroost en vol vertrouwen den berg weer af en spreekt met heroischen drang van den wil het bijna ongebruikte woord Frankrijk moet behouden zijnde wereld door heilig Frankrijk, Wordt vervolgd). Het was eene heerlijke zomerdag en mijn vrouw had het voornemen opgevat, om, in gezelschap van mij, een oude tante, en vier huwbare nichten, een dag naar buiten te gaan en wel bij onzen boterboer, die ons om tien uur zou komen afhalen. Nu moet ik ronduit bekennen, dat ik het vooruitzicht, dat ik mij een geheelen dag met mijn vrouw, een oude tante en 4 (zegge vier) nichten zou moeten amuseereD, hij een boterboer, mij niet erg aanlokkelijk was. Ik stond in mijn kamertje, had mij ge schoren, en met het vlijmend instrument, dat wij tot deze operatie behoeven, nog in de hand, trad ik aan het open venster om eens te zien of er geen donderkoppen aan de lucht kwamen, want in dat geval had ik de dames trachten te bewijzen dat de reis gevaarlijk wasmaar de hemel was helder blauw en de zon scheen zóó vroolijk, alsof zij mij spottend toeriep 'Neen man I 't lukt je niet, je moet er op uit.» Opeens hoorde ik een gil uit de belendende kamer, waar mijn vrouw zich bevond en ontdekte dadelijk de oorzaak Mimi, de lieveling van haar, de mooie kanarievogel, was de kooi ontsnapt en zat in het kozijn van mijn overbuur vroolijk rond te kijken, precies of hij zeggen wou»ik ga vandaag ook eens den boer op» en floot toen het hem geleerde deuntje 'schep vreugde in 't leven.» «Och, vang dien kleinen vluchteling eens,» riep ik een paar loodgietersgezellen toe, die aan de overzijde werkzaam waren. Net op dit oogenhlik draafde een schoen makersjongen met een paar laarzen voorbij en liep zoo hard hij kon. Een der werklieden kreeg den knaap in 't oog, meende dat deze de 'vluchteling» was, en onder een luid geschreeuw 'houd 'em, houd 'em I» ving hij een wedloop met den jongen aan. Daar zij spoedig den hoek van de straat omgeslagen waren, verloor ik hen uit het oog en vestigde weer al mijn aandacht op Mimi. De andere loodgieter had mjj heter begrepen, zag den vogel en richtte een ladder op, om het vogeltje te vangen. Hij stond nauwelijks eenige sporten hoog, toen een rijtuig kwam aanrijden en, o wee 1 een der achterwielen haakte en mijn vogel vanger tuimelde met de ladder omver. Nog altijd stond ik met mijn scheermes in de hand en, bij het zien van dit ongeluk, ontglipte het mij en boorde een diepe wonde .in het gelaat van een heer met een zwarten rok. Die heer was een zaakwaarnemer, die naar de vogeljacht had staan zien, want als er wat te vangen valt zijn die heeren altoos oplettend, 't Was al genoeg, dat de lood gieter overreden was, om een volksmenigte voor mijn huis te krijgen, nu moest er nog een bloedende zaakwaarnemer bijkomenik stond als vernietigd I Gedienstige mannen en vrouwen hielpen den loodgieter, maar toen een hartelijke vischvrouw met de welgemeende woorden'Kom hier ouwe, ik zal je wel wat opknappen», den zwartrok naderde, toen riep hij'Ga weg, vrouwhier bestond poging tot moord met voorbedachten rade». 'Heeft die man je willen vermoorden 7» begon men reeds dreigend te vragen, toen er een afleiding kwam. Onder het triomflied >we hebben 'em, we hebben 'em I» rukte een bataljon jongens aan, geleid door een loodgieter, die een schoenmakersjongen hij den kraag had, en twee beslijkte en verfom faaide laarzen als zegeteekenen voor zich uit droeg. Toen ontzonk mij de moed en ik zocht een bomvrije kazemat in de keuken, die zich aan de andere zijde van het huis bevond. Nauwelijks was ik tot bewustzijn gekomen, toen Kaatje de meid riep'Meheer 1 daar is de commissaris van politie en agenten ook, och als ze u maar niet meenemen I» In 't volle gevoel van mijn onschuld stond ik op en met een waardigheid, die ik geloof dat medelijden verdiende, ging ik de heeren van het gerecht te gemoet. Een steen viel mij van het hart, toen ik in den commissaris den heer B. herkende, met wien ik zoo'n menig partijtje domino had gespeeld. »Wat drommel kerel hebt ge uitgevoerd? Men roept moord en brand en men wil barrikaden tegen uw huis opwerpen.» Zoo begon hij en ik ik liep even weg en haalde een flesch madera, ontkurkte de fleseh en ving een trouw verhaal aan van al de wederwaardigheden, die mij in de keuken hadden gedrongen. Ik begon met den kanarievogel, vervolgde met het scheer mes, de ladder, enz. 'Maar wat heeft die jongen toch uitge voerd, dien gjj hebt doen arresteeren 7» vroeg B. de commissaris. 'Wel, hoegenaamd niets,» was mijn ant woord. 'Hm,» zei de commissaris, »dat 's leelijk, de knaap zit bij ons in de kast met twee laarzen, die wij gelóófden, dat hij van u gestolen had.» 'Lieve hemel 1» schreeuwde ik uit, 'laat het kind los, ik heb geen laarzen; ik draag geen laarzen >Hei, hei I» riep mijn compagnon in het domino, «Jat gaat zoo glad niet; een ver wonding, mogelijk ongewilde manslag, een ongegronde aanklacht, laster en hoon... hm, hm I» Onder deze optelling van misdaden brak het zweet mij uit en met een gesmoorde stem vroeg ik»maar waarde B., is er nietB aan te doen »Te doen en te doen is twee,» luidde het antwoord, »maar weet je wat, geef vooreerst een vijftig gulden, dan zal ik dat varken zien te wasschen.» Ik dacht dadelijk aan den zaakwaarnemer en gaf B. met een eenigszins verlicht hart twee bankjes, ieder ad f 25. »Nu,« zei B., »we zullen die zaak wel trachten te redderen» en hij wilde mjj ver laten, toen een schoenmaker, vergezeld van een heer op pantoffels, de deur indrongen; de een vroeg wat er van zijn jongen, de ander wat er van zijn laarzen geworden was. Ze zagen er beiden vrij toornig uit, en geen wonder, want, zooals ik later vernam, wachtte de baas op f 7.50, die de jongen direct bij de overgave der laarzen ontvangen moest, en de heer had met ongeduld zijn schoeisel verbeid, want hij moest er den grooten stap mee doenhij moest trouwen. Mjjn vriend B. achtte zich nu eenigszins gewapend en zei dat alles ongeluk, toeval, misverstand, enz. was, en dat hij de zaken wel schikken zou en verliet met beide dreigende gezichten, tot mijn groote blijdschap, mijn huis. Mij het angstzweet afdrogend, liep ik naar de kamer van mijn vrouw, en vond haar om ringd van tante en de vier nichten. 'Hoe gaat het, lieve schat 7» vroeg ik en mijn vrouw zei met een zwakke stem: »och, hoe zou 't gaan I» en wees daarbij op de ledige kooi. Tante en de nichten riepen te gelijk, alsof ze het afgesproken waren»wel neef, wat een historie I» en dien niets waar- digen vogel hoorde ik duidelijk op een of ander dak, in mijn nabijheid, zingen: 'Schep vreugde in 't leven». Ik moet bekennen, dat ik barbaarsch genoeg was, om mij een oogen hlik te verheugen in den toestand der vrou wen, daar ik mij voorstelde, dat haar de lust vergaan zou zijn, om het voorgenomen uitBtapje te maken. Maar deze blijdschap was van korten duur, want toen Kaatje, de meid, het hoofd tus- schen de deur stak en zei'Meheer I daar iB Bliek, de boer, om meneer te spreken», toen herkreeg het vijftal al zijn krachten en ieder zocht naar hoed en manteltje en ik ging naar heneden. 'Dat valt tegen heertje», zoo ving Bliek aan, »de Bruin is vernageld en staat kreupel en de Bles heeft het druk in den hooibouw, dus op een anderen keer, goeie morgen Ik was dapper in mijn schik en dacht er is toch geen ongeluk of er komt een geluk bij ik zette mijn gelaat in een knorrigen plooi en bracht de tijding aan de vijf dames over, die ik al gereed vond om op te stap pen. Wat een zegen voor Bliek den boer, dat hij zich niet in de nabijheid der engelen bevondhij, zijn Bruin en zijn Bles waren door het vuur verteerd, dat uit haar oogen straalde. Mjjn vrouw was de eerste die de tong kon reppen en maakte er ook een nuttig gebruik van 'Maar lieve», zei ze, >we zijn aan dien boer niet gebonden, het is er nu toch op gezet en we hebben van morgen al miseries genoeg gehad, me dunkt, je moest een rij tuigje nemen, en laten we wat rond rijden». >Wel dat vind ik nou ook,» zei tante en de vier nichten herhaalden, als in koor: >wel dat vind ik nou ook 1» en toen moest ik wel toegeven. Kaatje ging naar den stalhouder, en een later reden we uit. Bij mijn thuiskomst vond ik een briefje van mijn vriend B., waarin hij mij berichtte dat al de zaken perfekt in orde waren, dat hij echter met den zaakwaarnemer nog al wat te stellen had gehad, en daardoor was hij gedrongen geweest, bij de f 50 nog f 10 te voegen, dat ik wel goed zou vinden, enz. enz. Nu I ik moest het wel goedvinden later eerst kreeg ik de rekening van den stalhouder en hoorde ik de aanmerkingen van mjjn tante en de vier nichten. Zie daar de noodlottige geschiedenis van één dag. (Hgz.) Bevordering van goed melken. De vereeniging 'Holland's Noorderkwar tier» stelde ter bevordering van goed melken, voor jongens en meisjes van 1520 jaar, de gelegenheid open, een diploma van bekwaam heid in het melken te verwerven. Dit melkexamen had plaats op 25 en 26 Mei en 1 en 2 Juni j.l. aan de Proef- zuivelboerderij te Hoorn. De commissie van beoordeeling bestond uit de heeren J. H. M. Huygens te Sijbecarspel, J. Zeile- maker te Hauwert en Jn. Zijp Kz. te Twisk. (Plaatsvervangend lid W. O. Duin te Wog- meer). Het aantal deelnemers bedroeg 29, n.l. 12 meisjes en 17 jongens aan 26 hunner, n.l. 11 meisjes en 15 jongens, kon het diploma worden uitgereikt, terwijl 3 moesten worden afgewezen. De namen der geslaagden zjjn Meisjes1. J. Albertsma, Berkhout 2. A. Ooevert, Hoorn 3. J. Droog, Barsin- gerhorn 4. N. Edam, Berkhout5. A, de Geus, Stompetoren 6. M. Koning, Beemster 7. J. M. Rolff, Stompetoren 8. T. Schoor), Kwadjjk 9. O. Sneek, Beemster 10. G. Sjjp, O. Blokker11, D. Wit, Haringhuizen. Jongens1. P. Brammer, Oudkarspel 2. P. Broersen, Barsingerhorn 3. O. Olay, Schellinkhout5. A. de Jong, Beemster 4. J. Goedmaat, Broek in Waterland; 6. J. H. Köhne, Beemster 7. C. Loots, Enkhuizen 8. K. Kooijman, Wognum 9. H. Roos, Oosterleek; 10. T. Saai, Wognum11. J. Schenk, Schagen12. A. Schoorl, id.; 13. C. Tuin man, id.; 14. J. Zijp Jz., TwiBk; 15. K. Zijp Jz., Twisk. Oogkleppen. De heer W. A. Ortt schrijft in Androcles De toepassing van oogkleppen als een onderdeel van het paardentuig is een misbruik, dat zijn ontstaan aan de beste bedoelingen te danken heeft. Immers zij dienen om het terrein, zijwaarts van de wegen voor het oog der paarden te bedekken en zoodoende hunne schrikachtigheid te verminderen, in de onderstelling, dat het paard alleen schrikt als het iets ziet of ver meent te zien, dat zijne vrees gaande maakt. Wordt nu het gezichtsveld beperkt tot den weg vooruit en wordt het uitzicht op het landschap zijwaarts weggenomen, dan blijft er voor het paard zooveel te minder reden over om een zijsprong te maken. Vandaar dat de oogkleppen dan ook over het algemeen alleen gebruikt worden bij paarden, die de wegen volgen, dus tuigpaarden. Paarden, die zich over de heide of over ander afwisselend terrein hegeven voor namelijk rijpaarden dus ziet men nooit met oogkleppen. Na het vorenstaande zal men zeggen >Wat heeft men daar nu uit het oogpunt van dierenbescherming tegen in te brengen 7» Hiertoe is alweer een nadere beschouwing van den bouw van het paard noodig. Waar bij den mensch de oogen voor in het hoofd staan, zijn die bij het paard meer ter zijde van het hoofd geplaatst. Zij puilen eenigszins uit, zoodat het paard in het oog de lichtstralen opvangt van zij waarts, ja zelfs van achterwaarts gelegen voorwerpen. Is het hoofd van het paard recht naar voren gekeerd, dan ziet het al is het niet duidelijk bewegingen die zich achter hem vooidoen, zooals het wijzen met de zweep. Indien we nu zoowel mensch als paard voorzien denken van oogkleppen en dan een vergelijking maken welk deel van het ge zichtsveld daardoor wordt bedekt, dan zien wjj hierin een belangrijk verschil en dan zal het een ieder duidelijk zijn dat het licht, dat het paard in het oog opneemt van de hem omringende voorwerpen, in veel grootere mate door de oogkleppen wordt onderschept dan zulks bij den mensch het geval zou zijn. De oogkleppen moeten dus voor het paard een gewaarwording veroorzaken evenals b\j den mensch, wanneer daarbij de oogkleppen niet recht naar voren gekeerd waren, doch zoover naar elkaar gedraaid, dat zij midden voor het oog kwamen te staan. Niet alleen is die gewaarwording niet aan genaam, doch men ziet er veel minder goed door. Nu zijn er omstandigheden, waarin de mensch moet kunnen rekenen op de goede oogen van het paard. In geval van duisternis, mist, slechte terreinen enz., ziet het paard beter dan de mensch. 'Oogkleppen beletten nu het gezichtsvermogen en wie weet hoeveel ongelukken er aan deze tuigdeelen te danken zjjn I Daarbij bomt, dat het wind- en stofvangers

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5