tweede blad.
öp reis naar Lour des
Landbouw.
Zaterdag 13 Juni 1908.
KALENDER
voor de dagen der week.
14 JUNI.
Een noodlottige dag.
ONS BLAD.
14Juni. Zondag. H. Drievuldigheid. Evan
gelie: Gaat en leert alle
volkeren. Matth. XXVIII
18-20.
15 Maandag. H. Joannes a Facundo.
16 Dinsdag. H. Franciscus Regis, S. J.
17 Woensdag. H. Barnabas.
18 Donderdag. H. Sacramentsdag. Evan
gelie Mijn vleesch is waar
lijk spijs. Joan. VI55 -59.
19 Vrijdag. H. Juliana Falconeri.
20 Zaterdag. H. Silveriua.
Eerste Zondag na Pinksteren.
Tweede Zondag der Maand.
Les uit den eersten brief van den
H. apostel Joannes; IV, 8—21.
Veel geliefden God is liefde. Hierin
is Gods liefde tot ons geopenbaard, dat
God zijnen ééngeborenen Zoon in de
wereld heeft gezonden, opdat wij door
Hem zouden leven. Hierin bestaat deze
liefdeniet dat wij God beminden, maar
dat Hij het eerst ons liefgehad en zijnen
Zoon gezonden heeft tot verzoening voor
onze zonden. Zeer geliefden! als God
ons zóó heeft liefgehad, moeten ook wij
elkander liefhebben. Niemand heeft ooit
God gezien. Als wij elkander liefhebben,
bljjft God in ons, en is zijne liefde in
ons volmaakt. Hieraan weten wij dat
wij in Hem blijven en Hij in ons, dat
Hij ons van zijnen Geest gegeven heeft.
En wij hebben het aanschouwd en geven
en getuigenis van, dat de Vader zijnen
Zoon gezonden heeft tot Zaligmaker der
wereld. Al wie belijdt dat Jesus de Zoon
Gods is, in hem blijft God en hij in God.
En wij hebben de liefde, welke God
voor ons heeft, erkend en geloofd. God
is liefdeen die in de liefde blijft, blijft
in God en God in hem, Hierin is Gcds
liefde bij ons volkomen, zoodat wij ver
trouwen mogen hebben op den dag des
oordeels: dat gelijk Hij is, zoo ook wij
in deze wereld zijn Vrees is er in de
liefde niet, de volmaakte liefde sluit de
vrees buitende vrees immers heeft iets
pijnlijksen hij die vreest, is niét vol
maakt in de liefde. Wij dus, laten wij
God liefhebben, omdat God ons eerst
heeft liefgehad. Zoo iemand zegtik
bemin God, en zijnen broeder haat, is
hij een leugenaar. Want die zijn broeder,
welken hij ziet, niet liefheeft, hoe kan
hij God, dien hij niet ziet, liefhebben?
Ook dit gebod hebben wij van God, dat
wie God liefheeft, ook zijnen broeder
moet liefhebben.
Evangelie volgens den H. Lucas
VI, 36-42.
Te dien tijde sprak Jesus tot zijne
leerlingen: zijt barmhartig gelijk ook
uw Vader barmhartig is Oordeelt niet,
en gij zult niet geoordeeld worden
veroordeelt niet en gij zult niet veroor
deeld worden. Vergeeft, en u zal ver
geven worden. Geeft, en u zal gegeven
wordeneene goede en volgedrukte en
geschudde en overloopende maat zal men
in uwen schoot uitstorten. Want met
dezelfde maat, waarmede gij gemeten
hebt, zal u teruggemeten worden.
En Hij zeide hun ook eene gelijkenis
kan wel een blinde eenen blinde leiden
vallen zij niet beiden in den kuil? De
leerling is niet boven zijn meester, maar
volmaakt zal ieder zijn, indien hij gelijk
zijn meester is. En wat ziet gij den
splinter in het oog uws broeders, en
geeft geen acht op den balk, die in uw
oog is Of hoe kunt gij tot uwen broeder
zeggenbroederlaat ik den splinter
uit uw oog trekken! gij, die zelf den
balk in uw eigen oogen niet ziet Schijn
heilige ruk eerst den balk uit uw eigen
oog, en dan zult gij zien om den splinter
uit het oog uws broeders te trekken.
H. SACEAMENTS-DAG.
Les uit den eersten brief van den
H. apostel Paulus aan de Korlnthiërs;
XI, 23-28.
BroedersIk toch heb van den Heer
ontvangen, wat ik u ook heb overgele
verd, dat de Heer Jesus, in den nacht,
waarin Hij verraden werd, brood nam
en het dankend brak en zeideneemt
en eet! dit is mijn Lichaam, dat voor
u zal worden overgeleverd Doet dit tot
mijne gedachtenis. Insgelijks den kelk,
nadat Hij het avondmaal gehouden had,
zeggende: deze kelk is het Nieuwe Tes
tament in mijn Bloed. Doet dit, zoo
dikwijls gjj dien drinken zult, tot mijne
gedachtenis.
Want zoo dikwijls gij dit brood eten
en den kelk zult drinken, zult gij den
dood des Heeren verkondigen, totdat Hij
komt. Derhalve, al wie onwaardig dit
brood eet of den kelk des Heeren drinkt,
zal schuldig zijn aan het Lichaam en
Bloed des Heeren. Dat echter de mensch
zich beproeve, en zóó van dit brood ete
en van den kelk drinke. Want wie on
waardig eet en drinkt, eet en drinkt
zich een oordeel, omdat Hij het Lichaam
des Heeren niet onderscheidt.
Evangelie volgens den H. Joannes;
VI, 56-59.
Te dien tijde sprak Jesus tot de scharen
der Jodenmijn Vleesch is waarlijk
spijs, en mijn Bloed is waarlijk drank.
Die mijn Vleesch eet en mijn Bloed
drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk
de levende Vader Mij gezonden heeft,
en Ik leef om den Vader, zoo zal ook
hij, die Mij eet, om Mij leven. Dit is
het brood, dat uit den hemel is neder
gedaald. Niet gelijk uwe vaders het manna
gegeten hebben en gestorven zijndie
dit brood eet, zal leven in eeuwigheid.
ii.
PARIJS.
Is dat 'n leven. Duizend dolle winden die
er spokeD. Je houdt 't er niet bij uit, het
is om er gek van te worden. Zoo'n gewir
war van menschen. Zoo'n menschetdawaai.
Als opkomende nevelwolk, die opdringt
tegen roode zon, zoo komt uit Gare du Nord
een menschenleger met blonde, zwarte, ros
eige koppen schuifelend aandringen, stad in.
't Wordt avond. Met witte glimhoeden en
wijnroode gezichten zitten de koetsiers hoog
in de lucht, siingervuistend en handenzwaaiend
tegen je. Sjovele menschen met karige plunje
maar breed armenbeweeg dwingen je uit
den weg, of staan met handwijzend gebaar
tegen je op. Jongens met ravenoogen schuiven
langs je heen, vlak onder je spraak, die
willen hooren waar je vandaan komt. Alles
weet op eens dat je vreemdeling bent. Klip
klap gaan weer de zweepen en glijden af
langs zenuwtrillende paardenschoften. Van
zelf kijk je op. Koetsiers wenken elkaar.
Je zoekt je gezelschap.
Een dame, een van de onzen, uit Delft
is door de plotseling op haar aanvallende
stadszwoelte wat overBtuursch geraakt. Waar
motten we nou heen Waar staan nou de
rijtuigen Ik dacht dat het Comité, zoo
gezegd, voor rijtuigen zorgen zou. II faut
seulement et doucement attendre. Ja, dat is
goed, dat versta ik toch niet. Bedaard aan,
bedaard aan, bedaard blijven. Zie ginder
staan ze, de rijtuigen >Hotel Central». Dames
en wat ouderen van dagen binnen-in, jong
volk bovenop. Eindelijk treden uit de woe
lige menschenbrij de volgestampte wagens,
en rollen voort over het eerste Parijsche
plaveisel, de stad in.
Gut nog an toe, roept een stem van
binnen, de koetsier, de koetsier is vergeten,
waar zit de koetsier O die is mee aan
den hol, die zit driehoog vóór, roept een
Amsterdammer. Hard gaat ie. Als snorrende
drijfriemen vliegen de menschen voorbij.
Als dolle heksen dansen ze langs je, de
telefoonpalen. Uit breede Boulevards, die we
doorkruisen, komen er tien, twaalf wagens
naast elkaar op ons aanrennen. Heer bewaar
me, help, wat is dat O dat is niets, niets.
De twee voorste paarden struikelen even,
ze staan, ze draven weer voort. Waarvoor
al dat hollen zegt een zwaarlijvige dame,
die al met zitten werk doet voor twee. Dat
most niet magge, zegt een grijze heer, 'k
geloof, hij is wethouder te B. Is hier geen
politie vraagt de juffrouw uit Delft, want
warempel, die zit ook in den wagen gestampt.
Politie, mensch, die hebben ze wel in Delft,
die hebben ze hier in Parijs niet noodig.
We zijn in Metropolis.
Parijs, de stad van enkel ultra's. Zie
eens even naar de trams. De beteekenis van
een mensch stijgt met de plaats die hij in
de tram inneemt. Men maakt niet meer
't is lang zoo geweest de tram naar
den mensch, maar men zet het lichaam naar
de tram, onder aan of boven op, binnen in
of achter langs.
Weg met de heupen en wat meer in den
weg zit. Men ziet daarom van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat den echten Parijze-
naar in een drafje loopen, ik zag er zich
rollen over de straat. Zoo wordt het over
tollige vleesch verwijderd vindt ge 't geen
ultra lumineus idee 7 Zoo 1b men bezig het
gezette lichaam slank en elegant te maken,
pasklaar te maken voor de tram.
Een overdreven eisch zult ge 't noemen,
misschien een modegril. Maar ultraspontaan
klinkt tegenwoordig de eisch om de stads
einden want de Metropolitain zelfs deugt
niet meer door bestuurbare luchtvaart
met elkaar te verhinden. In veertig seconden
van Gare du Nord naar...... Goddank, we
zijn er Hotel Central.
Dien avond aan tafel wordt er schrikba
rend gepraat. Niemand ie bang meer. Alleen
de juffrouw uit D. mankeert. Ze heeft
gemeend bij de douanen te zjjn en alles te
moeten overgeven.
Hoort ze praten, de menschen vooral die
te voren nooit in Parjjs geweest zijn. Er
komen er hier en gaan dagelijks tachtig
duizend zeven honderd (of het allen Parij-
zenaars zijn, weet ik niet) langs den Boule
vard des Capucins. Acht duizend zes en
zeventig of zeven en zestig rijtuigen snorren
er iederen dag over de Plage de l'Opéra.
Met mekaar worden er ieder etmaal honderd
veertig duizend verrold per omnibus. Op
de Avenue des Champs Elysséss een file
van rijtuigen, je weet niet of de paarden
vóór of achter staan, trekken ze of dauwen
ze 7 Tachtig .riem papier, vertelt de verslag
gever van een courant, verslindt de Matin
iederen morgen, om daarmee zijn lezers te
kunnen verzadigen. Wat zal je er aan doeD,
zegt een juffrouw. En ze geeuwt.
't Is tien uur geworden.
Een bedevaart naar de Basiliek van het
H. Hart is bezoek aan Parijs alleen waard.
Dit zeldzaam Bchoon gebouw werd op Mont-
martre geplaatst door Frankrijk tot eerherstel
aan de beleedigde Liefde van het Goddelijk
Hart. Hoe innig devoot Mishooren is het
onder die machtige gewelven Hoe krachtig
klinken er zelfs van die kleine schaar
Nederlandsche pelgrims de toejuichingen.
>Aan de allerheiligste en ondeelbare Drie
eenheid, aan den Vader en den Zoon en
den H. Geest, eer, macht en glorie in de
eeuwen der eeuwen.» »Aan den allerzoetsten
Jesus, den Verlosser van het menochelyk
geslacht, eer, lof en dankbaarheid door alle
eeuwen der eeuwen». »Aan het allerheiligst
Hart van Jesus Christus de eer der aan
bidding, de lofprijzing der eeuwen». En niet
minder getuigen de antwoorden van de innig
heid des gevoels. 'Anian, amen Dank aan
den goeden God, Die zijn vreugde aan ons,
pelgrims, heeft medegedeeld». 'Amen, amen J
Dank aan den goeden Jesus, Die ons door
Zijn kostbaar bloed heeft vrijgekocht».
>Amen, amenGeloofd zij het Goddelijk
Hart, Dat ons de zaligheid heeft gebracht
aan het Goddelijk Hart zij roem en eere in
eeuwigheid. Amen».
Parijs ligt van den berg gezien in nevelen.
Hoe waren ze rond in het moderne Sodom
de schaduwen des geestelijken doods en des
zedelijken bedetfs. Maar o, hoe schoon ia
zij opgestaan en houdt haar banier van
vroomheid omhoog, de reine bruid, het heilige
Frankrijk.
Het heilige Frankrijk, zeker. Want in
Fraukrjjk, in Parijs zijn er heiligeD. Ze
leven er stil, ze zijn eerbiedzaam, ze doen
veel goed. Hun hoog ideaal is om 't oor
spronkelijk Frankrijk in eere te houden, om
van Frankrijk weer te beginnen, van Frank
rijk uit de wereld te veroveren voor Jesus
Christus. Omhoog in de hoogte staat de
Votief kerk. Niet alleen de steenen draagster
eener schoone herinnering van den schat,
dien zij zelf verloren heeft. Al ontmoet ge
ook op uwen weg er heen slapende gedenk-
teekens van een allerschoonst verleden, nader
toch met ontzag tot dit voortbrengsel van
Frankrijks nieuwste kunnen, omdat het u
spreekt van Frankrijks eerlijk willen. Sacré-
Coeur is het levend monument van Fran-
schen goeden wil. Het willen maakt onB
blij, de belofte Blaat in ons gemoed.
Wie eenige oogenblikken op den steenen
vloer van Montmartre heeft neergeknield,
gaat getroost en vol vertrouwen den berg
weer af en spreekt met heroischen drang
van den wil het bijna ongebruikte woord
Frankrijk moet behouden zijnde wereld
door heilig Frankrijk,
Wordt vervolgd).
Het was eene heerlijke zomerdag en mijn
vrouw had het voornemen opgevat, om, in
gezelschap van mij, een oude tante, en vier
huwbare nichten, een dag naar buiten te
gaan en wel bij onzen boterboer, die ons
om tien uur zou komen afhalen. Nu moet
ik ronduit bekennen, dat ik het vooruitzicht,
dat ik mij een geheelen dag met mijn vrouw,
een oude tante en 4 (zegge vier) nichten
zou moeten amuseereD, hij een boterboer,
mij niet erg aanlokkelijk was.
Ik stond in mijn kamertje, had mij ge
schoren, en met het vlijmend instrument,
dat wij tot deze operatie behoeven, nog in
de hand, trad ik aan het open venster om
eens te zien of er geen donderkoppen aan
de lucht kwamen, want in dat geval had ik
de dames trachten te bewijzen dat de reis
gevaarlijk wasmaar de hemel was helder
blauw en de zon scheen zóó vroolijk, alsof
zij mij spottend toeriep 'Neen man I 't lukt
je niet, je moet er op uit.» Opeens hoorde
ik een gil uit de belendende kamer, waar
mijn vrouw zich bevond en ontdekte dadelijk
de oorzaak Mimi, de lieveling van haar, de
mooie kanarievogel, was de kooi ontsnapt
en zat in het kozijn van mijn overbuur
vroolijk rond te kijken, precies of hij zeggen
wou»ik ga vandaag ook eens den boer
op» en floot toen het hem geleerde deuntje
'schep vreugde in 't leven.»
«Och, vang dien kleinen vluchteling eens,»
riep ik een paar loodgietersgezellen toe, die
aan de overzijde werkzaam waren.
Net op dit oogenhlik draafde een schoen
makersjongen met een paar laarzen voorbij
en liep zoo hard hij kon.
Een der werklieden kreeg den knaap in
't oog, meende dat deze de 'vluchteling»
was, en onder een luid geschreeuw 'houd
'em, houd 'em I» ving hij een wedloop met
den jongen aan. Daar zij spoedig den hoek
van de straat omgeslagen waren, verloor ik
hen uit het oog en vestigde weer al mijn
aandacht op Mimi. De andere loodgieter had
mjj heter begrepen, zag den vogel en richtte
een ladder op, om het vogeltje te vangen.
Hij stond nauwelijks eenige sporten hoog,
toen een rijtuig kwam aanrijden en, o wee 1
een der achterwielen haakte en mijn vogel
vanger tuimelde met de ladder omver.
Nog altijd stond ik met mijn scheermes
in de hand en, bij het zien van dit ongeluk,
ontglipte het mij en boorde een diepe wonde
.in het gelaat van een heer met een zwarten
rok. Die heer was een zaakwaarnemer, die
naar de vogeljacht had staan zien, want als
er wat te vangen valt zijn die heeren altoos
oplettend, 't Was al genoeg, dat de lood
gieter overreden was, om een volksmenigte
voor mijn huis te krijgen, nu moest er nog
een bloedende zaakwaarnemer bijkomenik
stond als vernietigd I Gedienstige mannen en
vrouwen hielpen den loodgieter, maar toen
een hartelijke vischvrouw met de welgemeende
woorden'Kom hier ouwe, ik zal je wel
wat opknappen», den zwartrok naderde, toen
riep hij'Ga weg, vrouwhier bestond
poging tot moord met voorbedachten rade».
'Heeft die man je willen vermoorden 7»
begon men reeds dreigend te vragen, toen
er een afleiding kwam. Onder het triomflied
>we hebben 'em, we hebben 'em I» rukte
een bataljon jongens aan, geleid door een
loodgieter, die een schoenmakersjongen hij
den kraag had, en twee beslijkte en verfom
faaide laarzen als zegeteekenen voor zich
uit droeg.
Toen ontzonk mij de moed en ik zocht
een bomvrije kazemat in de keuken, die zich
aan de andere zijde van het huis bevond.
Nauwelijks was ik tot bewustzijn gekomen,
toen Kaatje de meid riep'Meheer 1 daar
is de commissaris van politie en agenten ook,
och als ze u maar niet meenemen I»
In 't volle gevoel van mijn onschuld stond
ik op en met een waardigheid, die ik geloof
dat medelijden verdiende, ging ik de heeren
van het gerecht te gemoet. Een steen viel
mij van het hart, toen ik in den commissaris
den heer B. herkende, met wien ik zoo'n
menig partijtje domino had gespeeld.
»Wat drommel kerel hebt ge uitgevoerd?
Men roept moord en brand en men wil
barrikaden tegen uw huis opwerpen.»
Zoo begon hij en ik ik liep even weg
en haalde een flesch madera, ontkurkte de
fleseh en ving een trouw verhaal aan van
al de wederwaardigheden, die mij in de
keuken hadden gedrongen. Ik begon met
den kanarievogel, vervolgde met het scheer
mes, de ladder, enz.
'Maar wat heeft die jongen toch uitge
voerd, dien gjj hebt doen arresteeren 7»
vroeg B. de commissaris.
'Wel, hoegenaamd niets,» was mijn ant
woord.
'Hm,» zei de commissaris, »dat 's leelijk,
de knaap zit bij ons in de kast met twee
laarzen, die wij gelóófden, dat hij van u
gestolen had.»
'Lieve hemel 1» schreeuwde ik uit, 'laat
het kind los, ik heb geen laarzen; ik draag
geen laarzen
>Hei, hei I» riep mijn compagnon in het
domino, «Jat gaat zoo glad niet; een ver
wonding, mogelijk ongewilde manslag, een
ongegronde aanklacht, laster en hoon...
hm, hm I»
Onder deze optelling van misdaden brak
het zweet mij uit en met een gesmoorde
stem vroeg ik»maar waarde B., is er nietB
aan te doen
»Te doen en te doen is twee,» luidde het
antwoord, »maar weet je wat, geef vooreerst
een vijftig gulden, dan zal ik dat varken
zien te wasschen.»
Ik dacht dadelijk aan den zaakwaarnemer
en gaf B. met een eenigszins verlicht hart
twee bankjes, ieder ad f 25.
»Nu,« zei B., »we zullen die zaak wel
trachten te redderen» en hij wilde mjj ver
laten, toen een schoenmaker, vergezeld van
een heer op pantoffels, de deur indrongen;
de een vroeg wat er van zijn jongen, de
ander wat er van zijn laarzen geworden was.
Ze zagen er beiden vrij toornig uit, en geen
wonder, want, zooals ik later vernam, wachtte
de baas op f 7.50, die de jongen direct bij
de overgave der laarzen ontvangen moest,
en de heer had met ongeduld zijn schoeisel
verbeid, want hij moest er den grooten stap
mee doenhij moest trouwen. Mjjn vriend
B. achtte zich nu eenigszins gewapend en
zei dat alles ongeluk, toeval, misverstand,
enz. was, en dat hij de zaken wel schikken
zou en verliet met beide dreigende gezichten,
tot mijn groote blijdschap, mijn huis. Mij
het angstzweet afdrogend, liep ik naar de
kamer van mijn vrouw, en vond haar om
ringd van tante en de vier nichten.
'Hoe gaat het, lieve schat 7» vroeg ik en
mijn vrouw zei met een zwakke stem: »och,
hoe zou 't gaan I» en wees daarbij op de
ledige kooi. Tante en de nichten riepen te
gelijk, alsof ze het afgesproken waren»wel
neef, wat een historie I» en dien niets waar-
digen vogel hoorde ik duidelijk op een of
ander dak, in mijn nabijheid, zingen: 'Schep
vreugde in 't leven». Ik moet bekennen, dat
ik barbaarsch genoeg was, om mij een oogen
hlik te verheugen in den toestand der vrou
wen, daar ik mij voorstelde, dat haar de
lust vergaan zou zijn, om het voorgenomen
uitBtapje te maken.
Maar deze blijdschap was van korten duur,
want toen Kaatje, de meid, het hoofd tus-
schen de deur stak en zei'Meheer I daar
iB Bliek, de boer, om meneer te spreken»,
toen herkreeg het vijftal al zijn krachten en
ieder zocht naar hoed en manteltje en ik
ging naar heneden.
'Dat valt tegen heertje», zoo ving Bliek
aan, »de Bruin is vernageld en staat kreupel
en de Bles heeft het druk in den hooibouw,
dus op een anderen keer, goeie morgen
Ik was dapper in mijn schik en dacht er
is toch geen ongeluk of er komt een geluk
bij ik zette mijn gelaat in een knorrigen
plooi en bracht de tijding aan de vijf dames
over, die ik al gereed vond om op te stap
pen. Wat een zegen voor Bliek den boer,
dat hij zich niet in de nabijheid der engelen
bevondhij, zijn Bruin en zijn Bles waren
door het vuur verteerd, dat uit haar oogen
straalde. Mjjn vrouw was de eerste die de
tong kon reppen en maakte er ook een
nuttig gebruik van
'Maar lieve», zei ze, >we zijn aan dien
boer niet gebonden, het is er nu toch op
gezet en we hebben van morgen al miseries
genoeg gehad, me dunkt, je moest een rij
tuigje nemen, en laten we wat rond rijden».
>Wel dat vind ik nou ook,» zei tante en
de vier nichten herhaalden, als in koor:
>wel dat vind ik nou ook 1» en toen moest
ik wel toegeven.
Kaatje ging naar den stalhouder, en een
later reden we uit.
Bij mijn thuiskomst vond ik een briefje
van mijn vriend B., waarin hij mij berichtte
dat al de zaken perfekt in orde waren, dat
hij echter met den zaakwaarnemer nog al
wat te stellen had gehad, en daardoor was
hij gedrongen geweest, bij de f 50 nog f 10
te voegen, dat ik wel goed zou vinden, enz.
enz. Nu I ik moest het wel goedvinden
later eerst kreeg ik de rekening van den
stalhouder en hoorde ik de aanmerkingen
van mjjn tante en de vier nichten. Zie
daar de noodlottige geschiedenis van één
dag. (Hgz.)
Bevordering van goed melken.
De vereeniging 'Holland's Noorderkwar
tier» stelde ter bevordering van goed melken,
voor jongens en meisjes van 1520 jaar, de
gelegenheid open, een diploma van bekwaam
heid in het melken te verwerven.
Dit melkexamen had plaats op 25 en
26 Mei en 1 en 2 Juni j.l. aan de Proef-
zuivelboerderij te Hoorn. De commissie
van beoordeeling bestond uit de heeren
J. H. M. Huygens te Sijbecarspel, J. Zeile-
maker te Hauwert en Jn. Zijp Kz. te Twisk.
(Plaatsvervangend lid W. O. Duin te Wog-
meer).
Het aantal deelnemers bedroeg 29, n.l.
12 meisjes en 17 jongens aan 26 hunner,
n.l. 11 meisjes en 15 jongens, kon het
diploma worden uitgereikt, terwijl 3 moesten
worden afgewezen.
De namen der geslaagden zjjn
Meisjes1. J. Albertsma, Berkhout
2. A. Ooevert, Hoorn 3. J. Droog, Barsin-
gerhorn 4. N. Edam, Berkhout5. A, de
Geus, Stompetoren 6. M. Koning, Beemster
7. J. M. Rolff, Stompetoren 8. T. Schoor),
Kwadjjk 9. O. Sneek, Beemster 10. G. Sjjp,
O. Blokker11, D. Wit, Haringhuizen.
Jongens1. P. Brammer, Oudkarspel
2. P. Broersen, Barsingerhorn 3. O. Olay,
Schellinkhout5. A. de Jong, Beemster
4. J. Goedmaat, Broek in Waterland; 6. J. H.
Köhne, Beemster 7. C. Loots, Enkhuizen
8. K. Kooijman, Wognum 9. H. Roos,
Oosterleek; 10. T. Saai, Wognum11. J. Schenk,
Schagen12. A. Schoorl, id.; 13. C. Tuin
man, id.; 14. J. Zijp Jz., TwiBk; 15. K. Zijp Jz.,
Twisk.
Oogkleppen.
De heer W. A. Ortt schrijft in Androcles
De toepassing van oogkleppen als een
onderdeel van het paardentuig is een misbruik,
dat zijn ontstaan aan de beste bedoelingen
te danken heeft.
Immers zij dienen om het terrein, zijwaarts
van de wegen voor het oog der paarden te
bedekken en zoodoende hunne schrikachtigheid
te verminderen, in de onderstelling, dat het
paard alleen schrikt als het iets ziet of ver
meent te zien, dat zijne vrees gaande maakt.
Wordt nu het gezichtsveld beperkt tot den
weg vooruit en wordt het uitzicht op het
landschap zijwaarts weggenomen, dan blijft
er voor het paard zooveel te minder reden
over om een zijsprong te maken.
Vandaar dat de oogkleppen dan ook over
het algemeen alleen gebruikt worden bij
paarden, die de wegen volgen, dus tuigpaarden.
Paarden, die zich over de heide of over
ander afwisselend terrein hegeven voor
namelijk rijpaarden dus ziet men nooit
met oogkleppen.
Na het vorenstaande zal men zeggen >Wat
heeft men daar nu uit het oogpunt van
dierenbescherming tegen in te brengen 7»
Hiertoe is alweer een nadere beschouwing
van den bouw van het paard noodig.
Waar bij den mensch de oogen voor in
het hoofd staan, zijn die bij het paard meer
ter zijde van het hoofd geplaatst.
Zij puilen eenigszins uit, zoodat het paard
in het oog de lichtstralen opvangt van zij
waarts, ja zelfs van achterwaarts gelegen
voorwerpen.
Is het hoofd van het paard recht naar
voren gekeerd, dan ziet het al is het niet
duidelijk bewegingen die zich achter hem
vooidoen, zooals het wijzen met de zweep.
Indien we nu zoowel mensch als paard
voorzien denken van oogkleppen en dan een
vergelijking maken welk deel van het ge
zichtsveld daardoor wordt bedekt, dan zien
wjj hierin een belangrijk verschil en dan
zal het een ieder duidelijk zijn dat het licht,
dat het paard in het oog opneemt van de
hem omringende voorwerpen, in veel grootere
mate door de oogkleppen wordt onderschept
dan zulks bij den mensch het geval zou zijn.
De oogkleppen moeten dus voor het paard
een gewaarwording veroorzaken evenals b\j
den mensch, wanneer daarbij de oogkleppen
niet recht naar voren gekeerd waren, doch
zoover naar elkaar gedraaid, dat zij midden
voor het oog kwamen te staan.
Niet alleen is die gewaarwording niet aan
genaam, doch men ziet er veel minder goed
door.
Nu zijn er omstandigheden, waarin de
mensch moet kunnen rekenen op de goede
oogen van het paard. In geval van duisternis,
mist, slechte terreinen enz., ziet het paard
beter dan de mensch. 'Oogkleppen beletten
nu het gezichtsvermogen en wie weet hoeveel
ongelukken er aan deze tuigdeelen te danken
zjjn I
Daarbij bomt, dat het wind- en stofvangers