TWEEDE BLAD. Zaterdag 20 Juni 1908. KALENDER voor de dagen der week. 21 JUNI. Op reis naar Lourdes, De drie deuren der andere wereld. De droom des geluks. ONS BLAD. 21 Juni. Zondag. H. Engelmundus, Evange lie De gasten verschoonen zich ten feestdisch te komen, Lucas XIV: 16-24. 22 Maandag. H. Aloysius v. Gonzaga S. J. 23 Dinsdag. Vigilie van den H. Joannes den Dooper. 24 Woensdag. Geboortedag van den H. Joannes den Dooper. 25 Donderdag. Octaafdag van H. Sacra mentsdag. 26 Vrijdag. Feestdag van het H. Hart van Jezus. 27 Zaterdag. Vastendag. H. Wilhelmus. Tweede Zondag na Pinksteren. Derde Zondag der Maand. Les uit den eersten brief van den H. apostel Joannes; III, 13—18. Veel geliefden! Verwondert u niet, zoo de wereld 11 haat. Wij weten, dat wij van .den dood tot het leven zijn overgevoerd, dewijl wij de broeders lief hebben. Die niet liefheeft, blijft in den dood; al wie zijn broeder haat, is een moordenaaren gij weet, dat geen moordenaar het eeuwig leven blijvend in zioh zeiven heeft. Hierin hebben wij de liefde Gods leeren kennen, dat Hij zijn leven voor ons gegeven heeft; ook wij moeten voor onze broeders het leven geven. Zoo iemand de goederen dezer wereld bezit en zijnen broeder ziet gebrek lijden, en zijn hart voor hem sluit, hoe blijft de liefde Gods in hem? Mijne kinderenlaat ons niet met woorden beminnen of met de tong, maar met daden en in waarheid Evangelie volgens den H. Lucas XIV, 16-24. Te dien tijde sprak Jesus tot de Pharizeën deze gelijkeniseen zeker man richtte een groot avondmaal aan en noodigde velen. En tegen het uur des avondmaals zond hij zijnen dienaar om den genoodigden te zeggen dat zij zouden komen, daar alles reeds toebereid was. Doch zij begonnen zich allen ge lijkelijk te verontschuldigen. De eerste zeide tot hemik heb eene landhoeve gekocht en moet noodzakelijk uitgaan om die te bezienik bid u, houd mij voor verontschuldigd! Een ander zeide: ik heb vijf koppel ossen gekocht en ga ze beproevenik bid u, houd mij voor verontschuldigdEn een ander zeide ik heb eene vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. De dienaar nu keerde terug en bood schapte dit zijnen heer. Toen werd de huisvader vertoornd en sprak tot zijnen dienaar: ga haastig uit op de straten en in de wijken der stad, en breng de armen en kranken en blinden en kreu pelen hier binDeu! De dienaar nu zeide heer! het is geschied gelijk gij bevolen hebt, en er is nog plaats. En de heer sprak tot den dienaarga uit op wegen en langs heggen, en dring hen binnen te komen, opdat mijn huis vol worde Doch ik zeg u, dat geen van die mannen, welke uitgenoodigd waren, mijn avond maal proeven zal. IH. NACHTREIS. Van klimmende hitte dragelijk weer maken is moeilijk. Nog bezwaarlijker ig een gewone tweede klae rookcoupé om te scheppen tot een genoegelijk slaapvertrek. Maar heelemaal onbegonnen werk is het, vroolijk gezelschap, dat in alleszins gezelligen kring zit te snap pen, plotseling tot zwijgen te brengen en er slaperige, neen, slapende menschen van te maken. 's Nachts door een zwerm muggen over vallen worden, is niet aangenaam. Nog onbehagelijker doet het een mensch aan, in zijn eerste nachtrust, door een luidruchtig gezelschap, dat voorbij trekt, gestoord te worden. Maar wat er van te zeggen, als met overtreding van alle regels van étiquette, de coupé, waarin je denkt tot slapen te komen, wordt opengegooid en een spelend en invallend drietal je het laatste ziertje slaap uit je oogen haalt. Een nachtreis op spoor, zeg ik met Socrates, heeft an sich niets welgevalligs. Zoo vast staan de meesten in hun over tuiging we kunnen geen oog dicht doen, dat ze ook niet eens slapen willen. Driest gaan ze de hulp van buurtcoupé's iproepen en ten slotte heel het gezelschap opwekken zich aan deze meening aan te sluiten. Ziet u, dit maakt nachtreizen in de oogen van ieder welslapend mensch ondragelijk. Het spreekt van zelf, dat, aangezien dus eenmaal de meeste menschen geen werkelijke slapers zqn, het hun altijd beter staat, uit deferentie tegenover de schijn-slapers, wanneer zij maar nuchter-weg blijven zitten, zonder te pogen naar iets, dat bjj hen toch uiterlijke ophitsing blijftwant wel verre van te versluimeren in schommel deining, worden hun gedragingen nog maar zelden vergemak kelijking voor slaapkunstenaars. Slaapkunst, ja leer me die kunst eens. Je gaat bedaard het gewoel in. Je gaat met je zeiven theorie houden over ja neem maar wat het bestaanbare en niet bestaanbare. Je weet het een, twee, drie je gaat tellen, altijd opnieuw. Vindt u nachtreizen dan zoo prettig Die simpele vraag maakt me nu effetief boos. Na zelf eerBt in den nacht verstoord te zijn, moet ik gaau vertellen wat ik van dat reizen denk. Een nachtreis lijkt veel op een verstoorde juffrouw, schreiend van kwaadheid, met wanhoop in de oogen. Ze heeft een braven man, die al behoefte heeft aan kalmte en rust. Maar zij, de verstoorde, zij gunt hem die niet, nqdig en kwaad als ze is. Eigenlijk is een reis te nacht op spoor één groote teleurstelling. Een groot deel er van is gewijd aan ploeteren en zoeken te slapen, en je krijgt ten slotte het gevoel van er genoeg van te hebben, van weerzin, omdat de nacht van lieverlede den indruk maakt van zelf plezier te krijgen in je slaap-begeerte, en den opkomenden dag te hulp roept om je mee aan te zien en met onbedaarlijke vroo lijkheid uit te lacheD. Neen, een opinie over nachtreizen heb ik niet, wil ik niet hebben. Alleen een apho- rïsme geef ik gaarne hier ten beste. Veel dingen zijn slechts daarom onmogelijk, omdat men zich gewend heeft ze daarvoor te houden. BORDEAUX. Een groot voordeel voor de stad, de korte duur van een vluchtig bezoek. Een rijtoer, een vluchtige blik, een vluchtig woord dus. Bordeaux is niets dan kade, met eenige huizen en eenige winkels er tegen aan ge bouwd. Maar noch de huizen, noch de winkels geven iets te zien. Ik heb me zeiven afge vraagd waartoe dat kort bezoek, dat veel te lange oponthoud Zou het stationsbuffet het weten Elf uur. Eerste dejeuner in statiooseetzaal. Men begeeft er zich heen. Men ontmoet er van zelf de medegasten. Hollanders allen bij mekaar Onophoudelijk treden bezoekers en bezoeksters de zaal binnen, met de oogen vorschende naar een onbezette plaats. Stree- lend klinkt het kom, kom hier, kom naast me. Vriendinnetjes neveus vriendinnetjes. Vermoeid ^zien er sommigen uit. Juffrouw (van gisteravond zal ik baar maar blijven noemen, dien naam heeft zij heel de reis gehouden) laat zich niet meer in verwarring brengen, ze zit al. Student uit eigen coupé wat 'n deugniet zit vlak naast haar in overdruk gesprek. Mijnheer »Dat most niet magge< is al aan het eerste gerecht begonnen, bouillon. Wederzijdsche gastvrijheid, die je geniet en ook weer leent, verbiedt geenszins om inquisitie in te stellen, wat er zoo al, na vermoeiende nachtrust en lange rijtoer, te genieten valt. Heeremetijd, 'n gevoel van grenzenlooze angst overkruipt je, wanneer je de tafel overziet, of je in het land van kabouters bent zoek geraakt. Hier ziet men het groen van een paar blaadjes salade, daar het geel van gehakt ei tusschen een ansjovis. Wat verder een schaaltje jnet wat weet ik niet. Van alles maar een hapje, 't Is om weg te blazen, goed voor een lilipnttersmaal- tqd. Keurig gerangschikt, maar wat hebt je er aan. Men vraagt zich aarzelend af, of het wel gegeten kan worden en niet enkel voor luxe dient. Stukken brood, goed om aan een gaspijp te rijgen. En fruit, ja maar fruit moet je op reis niet veel eten, wordt er gewaarschuwd. Dit uurtje -is het meest hygiënsche van heel de heenreis geweest. In A. ontvingen ze een ansicht Brug over de Garonne, met vluchtig bijschrift van me Zooals je ziet, niets dan water a Bordeaux, De naam alleen is goed abord d'eau, vloed van water. Nachtrust mee in het water gevallen. Overigens gezond. Bouillon al te puriteinsch. Ik prefereer 'n bord d'eau. Geheel de uwe. S. (Wordt vervolgd). EEN LEGENDE. Een arme moeder, die op sterven lag, liet haar drie dochters bij haar bed komen. «Mijn dierbare kinderen,» zei ze haar, >het uur is gekomen, waarop ik mij van u moet scheiden. God roept mij uit deze wereld, om daarboven uw vader terug te vinden. Mijn droefheid bestaat alhier in, dat ik u jong, alleen en arm op deze aarde moet achterlaten. Maar de goede God, die voedsel geeft aan de kleine vogels en de bloemen des velds kleedt, zal u niet verlaten, indien gij braaf zijt. Wanneer ik er niet meer zal zijn, bidt dan vurig tot God en denkt aan de vermaningen uwer moeder. Ik ben te zwak, om lang te spreken, ik zal ze u in in weinige woorden herhalen. Bemint elkander en doet uw evenmensch wat gij zoudt wenschen dat men u deed. Dat is het beste, het eenige middel, om den goeden God te behagen. En thans, mijne dierbare kinderen, breng mq de drie brooden, die ik voor u heb bereid. Het zqn de laatste, die gij van mij ontvangt. Ieder uwer neme er een van en trachte er een goed gebruik van te maken. Wees er zuinig mee, doch weiger niet een stuk aan den arme, die gebrek lijdt. De arme ia uw broeder, de arme is Jesus Christus zelf I Indien gij uw brood deelt met den arme, zal Jesus Christus met u zijn rijk in de andere wereld deelen. Daarheen ga ik, kinderen, daar zal ik u afwachten. Vergeet het niet, als gij uw weg zoudt moeten vragen, om naar mij te komen.» De moeder zegende haar drie dochters, en na haar nogmaals God te hebben aan bevolen, stierf zij. De kinderen bleven den geheelen dag bij 't bed harer moeder, de oudste meer ver- Blagen dan ontroerd, de jongere haar tranen afdrogend, de jongste biddend en weenend. Maar den volgenden morgen had men nauwelijks het lijk der vrouw naar het kerk hof gebracht, of de eigenaar van het huis snelde toe. «Gij kunt hier niet blijven,» zei hq tot de jonge meisjes, «uw moeder heeft de huur niet betaald. Gij moet het huis verlaten.» Zij wisten niet, waarheen te gaan. »Wj) zullen den weg naar de andere wereld vragen», zei de jongste, «en wij zullen onze moeder gaan terugvinden.» Zij kwamen overeen, dat te zamen te doen en zij pakten haar geringe bagage bijeen. De drie brooden, door de moeder gegeven, waren op de tafel blijven liggen. Ze waren niet even groot. Er was een groot brood, een middelsoort en een klein. De oudste had het met één oogopslag gezien en nam haastig het grootste brood. De jongere zuster nam het middelsoort en voor de jongste zuster schoot het kleinste over. Aldus voorzien voor den onbekenden weg, dien zij hadden te doorloopen, verlisten zij gezamenlijk dat huis. Daar zij volgens haar karakter met ver schillende snelheid liepen, de oudste alleen aan haar zelf denkend, en gehaast, van haar vrijheid te genieten, de tweede zich niet bekommerend om haar zusters, de jongste denkend aan haar moeder en haar verma ningen, bevonden zij zich weldra, zonder dat zij het vermoedden, op vrij grooten afstand van elkaar, de oudste voorop, dan de tweede en de jongste ver achter. En daar de weg dikwijls krommingen maakte, volgden de drie zusters elkaar zonder elkaar te zien. Aan het einde van den weg was een groot kruis, en achter het kruis bevond zich een driesprongde weg scheidde zich in drie takken, de eene liep links, de tweede rechts, de derde liep recht vooruit. Aan den rand van den weg, dien de meisjes volgden, zat een man, een grijsaard aan den voet van het kruis, bij den ingang der drie wegen, stond een knappe jongeman. Toen de oudBte bij den grijsaard gekomen was, zei hij met smeekende stem «Heb medelijden met mij ik ben oud en kan niet meer werken, en ik heb niets om brood te koopen.» Maar het jonge meisje ging gevoelloos verder, terwijl ze in haar brood hapte. «Heb medelijden met mij,» hernam hij, «ik ben oud, mijn kind, en ik heb honger 1» Doch zonder hem te antwoorden vervolgde zij haar weg. «In naam van Jesus Christus,» riep de grijsaard, «ik smeek u in naam van Jesus Christus 1» «Hij zelf helpe u, brave man,» antwoordde zij, «ik heb niets te geven.» En zq vervolgde haar weg. De jongeman, die aan den voet des kruiBes stond, had alles gezien en gehoord. Toen zij bij hem gekomen was aan den ingang der drie wegen, was zij erg verlegen. «Zoudt gij,» zei zij tot den jongeman, «mij den weg naar de andere wereld kunnen wijzen «Er zijn er drie,» antwoordde de jongeman op Btrengen toon«maar gij zult zeker dien van linkB nemen, want hij is de gemakke lijkste, ofschoon hij niet de weg is, dien uw vrome moeder genomen heeft. Aan het einde zult gij de roode deur der andere wereld vinden.» Hij had nog niet uitgesproken, toen het jonge meisje onbezorgd en zonder te letten op die laatste vermaning, de breede en lachende helling van den linkerweg afging, omgeven door bloemen en vruchten, OndertusBchen was de tweede zuster op haar beurt gekomen op de plaats, waar de grijsaard zich bevond, en met dezelfde smee kende stem herhaalde deze zijn bede «Heb medelijden met mij I Ik ben oud, ik kan niet meer werken en ik heb niets om brood te koopen.» EvenalB de oudste zuster wilde de tweede zuster haar weg vervolgen, maar de grijsaard drong aan «Heb medelijden met mij,» hernam hij, «ik ben oud en ik heb honger.» Het jonge meisje aarzelde nog. «In naam van God I» riep hy uit, «in naam van God, die het u zal teruggeven 1» Zij herinnerde zich haar moeder, zij voelde iets als een verwijt, en het brood van onder haar voorschoot te voorschijn halend, waar onder zij het had willen verbergen, brak zij er een klein deel af en gaf het den grijsaard. OndankB dit gevoelde zij zich toch niet geheel gerust gesteld en tevreden over zich zelf, toen zij bq den jongeman aan den voet van het kruis kwam, die alles gezien en gehoord had. Evenals haar zuBter was zij in groote verlegenheid, daar zq tegenover drie wegen stond. «Zoudt gij,» zei ze tot den jongeman, «mij niet den weg naar de andere wereld kunnen wijzen «Deze drie wegen leiden er heen,» ant woordde hij met'droevig gelaat. «Maar neem dien van rechts, gij zoudt den moed missen om den nauwen weg te volgen. Aan het einde van den weg, dien ik u heb aange wezen, zult gij de groene deur van de andere wereld vinden.» Het jonge meisje sloeg rechts af en kwam op een weg met minder zachte helling en minder vroolijk uitzicht maar een toch ge makkelijk te volgen weg. Op haar beurt was de jongste zuster gekomen op de plaats, waar zich de grijs aard bevond. «Heb medelijden met mij,« zei deze. «Ik ben oud, ziekelijk en heb honger.» Het kind liet hem zijn bede niet herhalen. Zq nam haar broodje en bood het den grijsaard geheel aan. «Dat is te- veel, mijn kind,» zei hij, «een klein stukje slechts. Ik heb meer niet noodig.» «Neen,» hernam zij, «neem dan ten minste de helft. Mijn moeder heeft mij gezegd, toen ze het mij gaf, het te deelen met den arme, omdat de arme onze broeder is.» En het brood door midden brekend, gaf zij het grootste stuk aan den armen grijsaard. De jongeman aan den voet van het kruis had alles gezien en gehoord. Toen de kleine bij hem gekomen was, was ook zij verlegen en vroeg aan den jongeman «Zoudt gij mij den weg van de andere wereld kunnen wijzen De jongeman antwoordde met een glimlach «Deze drie wegen leiden er heen, mijn kind. Maar neem dien van het midden juist tegenover het kruis. Aan het einde daarvan zult gij de witte poort van het rijk der andere wereld vinden.» «Daar is mijn moeder, niet waar?» zei zij, «want ik wil naar haar.» «Ja, daar is je moeder, kleine, en ook je vader en de goede God. Daar wachten zij u,< «Ik ga er dan vlug heen,» zei zij. «Maar wat is die helling moeilijk I en wat is de weg nauw en doornig 1 Ik ben bang te vallen 1» «Wees zonder vrees zei de mooie jonge man. «God heeft mij belast, u te leiden. Ik zal u in mijn armen dragen, uit vrees, dat gij uw voet tegen de rotsen zult stooten.» Toen nam de engel (want de jongeman was een engel) haar in zijn armen en droeg haar over den nauwen en rotsachtigen weg. Zij kwamen spoedig aan bij de witte deur der andere wereld. Christus zelf, vergezeld door haar vader en haar moeder, kwam haar open doen. Het was de deur van het paradijs. Bijna op hetzelfde oogenblik klopte de tweede zuster op de groene deur. Maar helaas I toen deze geopend werd, moest het arme meieje nog een langen, moeilijken weg afleggen met duizend omwegen en te midden van allerlei pijnen en ontberingen, want het was de deur van het vagevuur. Wat de oudste zuster betreft, die hard nekkig geweigerd had een stukje brood door den grijsaard in naam van Jezus Christus gevraagd, ik durf niet zeggen waar de onge lukkige zich bevond, toen de roode deur der andere wereld geopend en achter haar ge sloten werd. H. V. Egz. Of ik aan droomen geloof Ik zal u vertellen, hoe dat in elkander zit. Het is nu twee en twintig jaar geleden ik had pas korten tijd mijn ouderlijk huis verlaten om de wereld in te gaan toen mq de kleine minnegod met pijl en boog een vette streep door de rekening baalde. Ik werd namelijk tot over mijn ooren ver liefd op de dochter van mijn patroon. Dit kon veilig bestempeld worden met den naam van waanzin. Niet dat ik verliefd werd, want nagenoeg alle jonge lieden fladderden om de mooie Agnes. Neen, maar dat ik mij verbeeldde, dat zij mijn liefde zou be antwoorden en dat haar vader zijn toestem ming zou geven. Haar vader, de rijke kerel en hoofd van een groote zaak, zou mij zijn dochter geven, mij, den armen Karei, die niets op Gods aardbodem bezat dan vlijt en goeden wil daarbij een paar frische wangen en blauwe oogeD, aan welke laatste eigenschappen groote kooplieden al bitter weinig waarde hechten. Maar waanzin en liefde is immers vaak hetzelfde. En dit wordt mij te klaarder, als ik er aan denk, hoe ik het destijds in mijn hersens had gekregen, om de schoone Agnes mijn liefde te verklaren. Maar zij beminde mij wederkeerig. En smoorlijk hoor. Ze had het nog veel erger te pakken dan ik zelf. Zij zei het tenminste. En ik nam het voor zoeten koek aan, precies zooals zq cok deed, en voelde mij in de wolken, mijnheertje. Wij zwommen letterlijk in 't geluk. Maar er was een leelijke omstandigheid. Wat zal vader zeggen En wie zal 't hem meedee- len?... Ik? Om de dood niet, hoor. Eigen lijk was dat erg laf van me, maar ik geloof, dat ik me liever had laten doodslaan, dan dat ik tegen den vader een woord zon heb ben dnrven kikken. 'Goed. Das zon Agnes het karwei op zich nemen, om het den piepa aan het verstand te brengen. De uitwerking was verrassend, hoewel niet heel en al zonder verdriet. Want de schoone Agnes verhuisde nog denzelfden dag naar familie te Groningen en... ik werd in het heiligdom van mijn patroon ontboden, waar zich het volgend gesprek ontwikkelde Gq bemint mijn dochter Meer dan mqn eigen leven. Papperlapap. Heb je fortuin? Geen cent in de wereld. Ben je een eerlqke vent Jawel. O, dat is al vaBt iets. Van een ver loving kan natuurlijk geen sprake zqn. Mijn dochter verhuist voor een jaar naar mijn zuster te Groningen. Het is nu tien minuten over twee de trein vertrekt om half drie. In tien minuten kun je aan 't station zjjn. Welnu, ik geef je permissie heen te gaan. Je hoeft pas over een uur weer op 't kan toor te zijn. Hola, riep hij me nog na, toen ik weg stormde. Donderdagavond kom je bij mij een partijtje kaartspelen. Voor de rest blijft tusschen ons alles op den ouden voet hoor. Dat was toch in elk geval vrjj wat beter dan een afwijzende beschikking of de deur uitgesmeten te worden. Aan 't station ontmoette ik mijne Agnes, zwemmend in de tranen, maar vol hoop toch. Ze maande mjj aan om dit jaar erg goed op te passen en vljjtig te zijn. Vader wilde jou slechts gadeslaan, en als gij een flinke vent leek... zij sprak den zin niet uit, maar een blik en een handdruk van haar zeiden mq alles. En je zult het altijd zien... 't Is ver draaid, als je iets goedB wilt doen, lap je 't he... altijd glad verkeerd en heb je allerlei malheuren. Zoo ging het mq ook. Hoewel ik mijn uiterste best deed, maakte ik in korten tijd twee groote fouten. Eens had ik mij verrekend, en de balans wilde en wilde maar niet kloppen; en een anderen keer had ik 't is ongehoord een post op de credit- in plaats van op de debet- zijde geboekt. Dien dag zal ik nooit vergeten. Kerel, kerel, wat heb ik toen in de rats gezeten. Ik werd weer in 't heiligdom van mijn patroon ontboden. Bij de eerste de beBte fout, ben je on middellijk ontslagen. Dat was zoowat de quintessens van ons onderhond. Ik beloofde heilig en zeker, dat het mij nooit meer gebeuren zou. Maar nog geen vier weken later stond ik alweer voor een nieuw vergrijp. Bij het nazien der kas, dat bij mijne afwezigheid gebeurd was, vond men bij mij een tekort van veertig gulden. Ik kwam juist op 't kantoor, toen men de ontdekking gedaan had. De baas schuimbekte van toorn en over laadde mij met standjes en betichtingen. Hij gebood mii oogenblikkelqk op te hoepelen. Ik voelde mij vrij van alle schuld. Het moest slechts een fout zijn en deze fout kon gevonden worden. In ieder geval, riep ik trotsch uit wensch ik eerst mijn boeken af te sluiten. De patroon wierp mij een woedenden blik toe en ging heen. Ik ging voor mijn lessenaar zitten en rekende, rekende, rekende, uur op uur. Ik kon geen fout ont dekken. De viertig gulden moesten gestolen zijn en niemand anders kon dit gedaan heb ben dan ik. Des avonds vroeg ik om den patroon te spreken. Maar hij was op reis werd me gezegd en kwam pas overmorgen terug. Goddank, nu had ik nog twee dagen om na te denken, te zoeken en te rekenen. Ik zou en moest de fout vinden... want het ging om Agnes, om mijn levensgeluk. Vergeefsch I Als ik er nog aan denk, met welke gevoelens ik dien laatslen avond mijn lessenaar verliet. Alles was verloren, voor Agnes en mij was er geen hoop meer op een huwelijk. Als half gek liep ik des nachts door bosschen en velden en de morgen schemerde al, toen ik eindelijk naar huis terugkeerde. Uitgeput zonk ik op mijn legerstede neer en weldra overviel mq een zware slaap. Toen droomde ik, dat ix voor mijn lesse naar op 't kantoor stond te werken. Om mq heen was alles rustig en ik dacht aan niets kwaads. Daar kwam plotseling de patroon naar mjj toezijn voorhoofd was gefronst en zijn blik allesbehalve vriendelijk. Ik ben niet tevreden, sprak hij onlangs hebt gij twee fouten gemaakt en nu hebt ge weer vergeten den nieuwen lessenaar te noteeren. De nieuwe lessenaar In één seconde was ik wakker. De nieuwe lessenaar. Nu was mij alles duidelijk. Hoe kon ik daaraan ook niet denken. Hoe was mij dat niet ingevallen. Ongeveer veertien dagen geleden namelijk was de patroon, gevolgd door een paar werklieden, die een lessenaar brachten, hij mij gekomen en had mq gezegd Geef dien man uit uw kas veertig gulden. Schrijf ze echter niet op mijn privé- rekening, want ik geef ze u van avond terug. Op 't oogenblik heb ik geen geld bij me. En dat hadden wij beiden vergeten. Maar mij, mij was het ingevallen. Hij had in zijn droom er niet aan gedacht, mq de veertig gulden terug te geven. Den volgenden morgen kwam ik als naar gewoonte op 't kantoor. Mijn collega's keken mij medelijdend aan, sommigen ook met leedvermaak maar bij allen stond het vast dat ik binnen vqf minuten tot de frisBche lucht zou worden bevorderd. Toen de patroon was binnengetreden had hij me geen blik gewaardigd volgde ik hem op den voet in zijn heiligdom. Hq beantwoordde mijn groet niethij keek slechts om en zijn oogen schoten bliksem. Hebt gij de fout gevonden vroeg hij. Fout?... Gevonden... Ik weet van geen fout, antwoordde ik. Nou en... stoof hq op. De ontbrekende veertig golden heb ik uitgegeven voor den nieuwen lessenaar en u hebt vergeten mq het geld terug te geven, onderbrak ik hem.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5