TWEEDE BLAD.
Zaterdag 20 Juni 1908.
KALENDER
voor de dagen der week.
21 JUNI.
Op reis naar Lourdes,
De drie deuren der andere wereld.
De droom des geluks.
ONS BLAD.
21 Juni. Zondag. H. Engelmundus, Evange
lie De gasten verschoonen
zich ten feestdisch te komen,
Lucas XIV: 16-24.
22 Maandag. H. Aloysius v. Gonzaga S. J.
23 Dinsdag. Vigilie van den H. Joannes
den Dooper.
24 Woensdag. Geboortedag van den H.
Joannes den Dooper.
25 Donderdag. Octaafdag van H. Sacra
mentsdag.
26 Vrijdag. Feestdag van het H. Hart
van Jezus.
27 Zaterdag. Vastendag. H. Wilhelmus.
Tweede Zondag na Pinksteren.
Derde Zondag der Maand.
Les uit den eersten brief van den
H. apostel Joannes; III, 13—18.
Veel geliefden! Verwondert u niet,
zoo de wereld 11 haat. Wij weten, dat
wij van .den dood tot het leven zijn
overgevoerd, dewijl wij de broeders lief
hebben. Die niet liefheeft, blijft in den
dood; al wie zijn broeder haat, is een
moordenaaren gij weet, dat geen
moordenaar het eeuwig leven blijvend
in zioh zeiven heeft. Hierin hebben wij
de liefde Gods leeren kennen, dat Hij
zijn leven voor ons gegeven heeft; ook
wij moeten voor onze broeders het leven
geven. Zoo iemand de goederen dezer
wereld bezit en zijnen broeder ziet gebrek
lijden, en zijn hart voor hem sluit, hoe
blijft de liefde Gods in hem? Mijne
kinderenlaat ons niet met woorden
beminnen of met de tong, maar met
daden en in waarheid
Evangelie volgens den H. Lucas
XIV, 16-24.
Te dien tijde sprak Jesus tot de
Pharizeën deze gelijkeniseen zeker
man richtte een groot avondmaal aan
en noodigde velen. En tegen het uur
des avondmaals zond hij zijnen dienaar
om den genoodigden te zeggen dat zij
zouden komen, daar alles reeds toebereid
was. Doch zij begonnen zich allen ge
lijkelijk te verontschuldigen. De eerste
zeide tot hemik heb eene landhoeve
gekocht en moet noodzakelijk uitgaan
om die te bezienik bid u, houd mij
voor verontschuldigd! Een ander zeide:
ik heb vijf koppel ossen gekocht en ga
ze beproevenik bid u, houd mij voor
verontschuldigdEn een ander zeide
ik heb eene vrouw getrouwd, en daarom
kan ik niet komen.
De dienaar nu keerde terug en bood
schapte dit zijnen heer. Toen werd de
huisvader vertoornd en sprak tot zijnen
dienaar: ga haastig uit op de straten
en in de wijken der stad, en breng de
armen en kranken en blinden en kreu
pelen hier binDeu! De dienaar nu zeide
heer! het is geschied gelijk gij bevolen
hebt, en er is nog plaats. En de heer
sprak tot den dienaarga uit op wegen
en langs heggen, en dring hen binnen
te komen, opdat mijn huis vol worde
Doch ik zeg u, dat geen van die mannen,
welke uitgenoodigd waren, mijn avond
maal proeven zal.
IH.
NACHTREIS.
Van klimmende hitte dragelijk weer maken
is moeilijk. Nog bezwaarlijker ig een gewone
tweede klae rookcoupé om te scheppen tot
een genoegelijk slaapvertrek. Maar heelemaal
onbegonnen werk is het, vroolijk gezelschap,
dat in alleszins gezelligen kring zit te snap
pen, plotseling tot zwijgen te brengen en
er slaperige, neen, slapende menschen van
te maken.
's Nachts door een zwerm muggen over
vallen worden, is niet aangenaam. Nog
onbehagelijker doet het een mensch aan, in
zijn eerste nachtrust, door een luidruchtig
gezelschap, dat voorbij trekt, gestoord te
worden. Maar wat er van te zeggen, als
met overtreding van alle regels van étiquette,
de coupé, waarin je denkt tot slapen te
komen, wordt opengegooid en een spelend
en invallend drietal je het laatste ziertje
slaap uit je oogen haalt.
Een nachtreis op spoor, zeg ik met Socrates,
heeft an sich niets welgevalligs.
Zoo vast staan de meesten in hun over
tuiging we kunnen geen oog dicht doen,
dat ze ook niet eens slapen willen. Driest
gaan ze de hulp van buurtcoupé's iproepen
en ten slotte heel het gezelschap opwekken
zich aan deze meening aan te sluiten. Ziet
u, dit maakt nachtreizen in de oogen van
ieder welslapend mensch ondragelijk.
Het spreekt van zelf, dat, aangezien dus
eenmaal de meeste menschen geen werkelijke
slapers zqn, het hun altijd beter staat, uit
deferentie tegenover de schijn-slapers, wanneer
zij maar nuchter-weg blijven zitten, zonder
te pogen naar iets, dat bjj hen toch uiterlijke
ophitsing blijftwant wel verre van te
versluimeren in schommel deining, worden
hun gedragingen nog maar zelden vergemak
kelijking voor slaapkunstenaars.
Slaapkunst, ja leer me die kunst eens.
Je gaat bedaard het gewoel in. Je gaat
met je zeiven theorie houden over ja
neem maar wat het bestaanbare en niet
bestaanbare. Je weet het een, twee, drie
je gaat tellen, altijd opnieuw.
Vindt u nachtreizen dan zoo prettig
Die simpele vraag maakt me nu effetief
boos. Na zelf eerBt in den nacht verstoord
te zijn, moet ik gaau vertellen wat ik van
dat reizen denk.
Een nachtreis lijkt veel op een verstoorde
juffrouw, schreiend van kwaadheid, met
wanhoop in de oogen. Ze heeft een braven
man, die al behoefte heeft aan kalmte en
rust. Maar zij, de verstoorde, zij gunt hem
die niet, nqdig en kwaad als ze is. Eigenlijk
is een reis te nacht op spoor één groote
teleurstelling. Een groot deel er van is gewijd
aan ploeteren en zoeken te slapen, en je
krijgt ten slotte het gevoel van er genoeg
van te hebben, van weerzin, omdat de nacht
van lieverlede den indruk maakt van zelf
plezier te krijgen in je slaap-begeerte, en
den opkomenden dag te hulp roept om je
mee aan te zien en met onbedaarlijke vroo
lijkheid uit te lacheD.
Neen, een opinie over nachtreizen heb ik
niet, wil ik niet hebben. Alleen een apho-
rïsme geef ik gaarne hier ten beste. Veel
dingen zijn slechts daarom onmogelijk, omdat
men zich gewend heeft ze daarvoor te houden.
BORDEAUX.
Een groot voordeel voor de stad, de korte
duur van een vluchtig bezoek. Een rijtoer,
een vluchtige blik, een vluchtig woord dus.
Bordeaux is niets dan kade, met eenige
huizen en eenige winkels er tegen aan ge
bouwd. Maar noch de huizen, noch de winkels
geven iets te zien. Ik heb me zeiven afge
vraagd waartoe dat kort bezoek, dat veel
te lange oponthoud Zou het stationsbuffet
het weten
Elf uur. Eerste dejeuner in statiooseetzaal.
Men begeeft er zich heen. Men ontmoet er
van zelf de medegasten. Hollanders allen bij
mekaar Onophoudelijk treden bezoekers en
bezoeksters de zaal binnen, met de oogen
vorschende naar een onbezette plaats. Stree-
lend klinkt het kom, kom hier, kom naast
me. Vriendinnetjes neveus vriendinnetjes.
Vermoeid ^zien er sommigen uit. Juffrouw
(van gisteravond zal ik baar maar blijven
noemen, dien naam heeft zij heel de reis
gehouden) laat zich niet meer in verwarring
brengen, ze zit al. Student uit eigen coupé
wat 'n deugniet zit vlak naast haar
in overdruk gesprek. Mijnheer »Dat most
niet magge< is al aan het eerste gerecht
begonnen, bouillon.
Wederzijdsche gastvrijheid, die je geniet
en ook weer leent, verbiedt geenszins om
inquisitie in te stellen, wat er zoo al, na
vermoeiende nachtrust en lange rijtoer, te
genieten valt. Heeremetijd, 'n gevoel van
grenzenlooze angst overkruipt je, wanneer je
de tafel overziet, of je in het land van
kabouters bent zoek geraakt. Hier ziet men
het groen van een paar blaadjes salade, daar
het geel van gehakt ei tusschen een ansjovis.
Wat verder een schaaltje jnet wat weet ik
niet. Van alles maar een hapje, 't Is om
weg te blazen, goed voor een lilipnttersmaal-
tqd. Keurig gerangschikt, maar wat hebt je
er aan. Men vraagt zich aarzelend af, of
het wel gegeten kan worden en niet enkel
voor luxe dient. Stukken brood, goed om
aan een gaspijp te rijgen. En fruit, ja maar
fruit moet je op reis niet veel eten, wordt
er gewaarschuwd.
Dit uurtje -is het meest hygiënsche van
heel de heenreis geweest.
In A. ontvingen ze een ansicht Brug over
de Garonne, met vluchtig bijschrift van me
Zooals je ziet, niets dan water a Bordeaux,
De naam alleen is goed abord d'eau, vloed
van water. Nachtrust mee in het water
gevallen. Overigens gezond. Bouillon al te
puriteinsch. Ik prefereer 'n bord d'eau.
Geheel de uwe. S.
(Wordt vervolgd).
EEN LEGENDE.
Een arme moeder, die op sterven lag, liet
haar drie dochters bij haar bed komen.
«Mijn dierbare kinderen,» zei ze haar,
>het uur is gekomen, waarop ik mij van u
moet scheiden. God roept mij uit deze wereld,
om daarboven uw vader terug te vinden.
Mijn droefheid bestaat alhier in, dat ik u
jong, alleen en arm op deze aarde moet
achterlaten. Maar de goede God, die voedsel
geeft aan de kleine vogels en de bloemen
des velds kleedt, zal u niet verlaten, indien
gij braaf zijt. Wanneer ik er niet meer zal
zijn, bidt dan vurig tot God en denkt aan
de vermaningen uwer moeder. Ik ben te
zwak, om lang te spreken, ik zal ze u in
in weinige woorden herhalen. Bemint elkander
en doet uw evenmensch wat gij zoudt wenschen
dat men u deed. Dat is het beste, het eenige
middel, om den goeden God te behagen.
En thans, mijne dierbare kinderen, breng
mq de drie brooden, die ik voor u heb
bereid. Het zqn de laatste, die gij van mij
ontvangt. Ieder uwer neme er een van en
trachte er een goed gebruik van te maken.
Wees er zuinig mee, doch weiger niet een
stuk aan den arme, die gebrek lijdt. De arme
ia uw broeder, de arme is Jesus Christus
zelf I Indien gij uw brood deelt met den
arme, zal Jesus Christus met u zijn rijk in
de andere wereld deelen. Daarheen ga ik,
kinderen, daar zal ik u afwachten. Vergeet
het niet, als gij uw weg zoudt moeten vragen,
om naar mij te komen.»
De moeder zegende haar drie dochters,
en na haar nogmaals God te hebben aan
bevolen, stierf zij.
De kinderen bleven den geheelen dag bij
't bed harer moeder, de oudste meer ver-
Blagen dan ontroerd, de jongere haar tranen
afdrogend, de jongste biddend en weenend.
Maar den volgenden morgen had men
nauwelijks het lijk der vrouw naar het kerk
hof gebracht, of de eigenaar van het huis
snelde toe.
«Gij kunt hier niet blijven,» zei hq tot
de jonge meisjes, «uw moeder heeft de huur
niet betaald. Gij moet het huis verlaten.»
Zij wisten niet, waarheen te gaan.
»Wj) zullen den weg naar de andere
wereld vragen», zei de jongste, «en wij
zullen onze moeder gaan terugvinden.»
Zij kwamen overeen, dat te zamen te doen
en zij pakten haar geringe bagage bijeen.
De drie brooden, door de moeder gegeven,
waren op de tafel blijven liggen.
Ze waren niet even groot. Er was een
groot brood, een middelsoort en een klein.
De oudste had het met één oogopslag
gezien en nam haastig het grootste brood.
De jongere zuster nam het middelsoort en
voor de jongste zuster schoot het kleinste
over.
Aldus voorzien voor den onbekenden weg,
dien zij hadden te doorloopen, verlisten zij
gezamenlijk dat huis.
Daar zij volgens haar karakter met ver
schillende snelheid liepen, de oudste alleen
aan haar zelf denkend, en gehaast, van haar
vrijheid te genieten, de tweede zich niet
bekommerend om haar zusters, de jongste
denkend aan haar moeder en haar verma
ningen, bevonden zij zich weldra, zonder dat
zij het vermoedden, op vrij grooten afstand
van elkaar, de oudste voorop, dan de tweede
en de jongste ver achter.
En daar de weg dikwijls krommingen
maakte, volgden de drie zusters elkaar zonder
elkaar te zien.
Aan het einde van den weg was een groot
kruis, en achter het kruis bevond zich een
driesprongde weg scheidde zich in drie
takken, de eene liep links, de tweede rechts,
de derde liep recht vooruit.
Aan den rand van den weg, dien de
meisjes volgden, zat een man, een grijsaard
aan den voet van het kruis, bij den ingang
der drie wegen, stond een knappe jongeman.
Toen de oudBte bij den grijsaard gekomen
was, zei hij met smeekende stem
«Heb medelijden met mij ik ben oud en
kan niet meer werken, en ik heb niets om
brood te koopen.»
Maar het jonge meisje ging gevoelloos
verder, terwijl ze in haar brood hapte.
«Heb medelijden met mij,» hernam hij,
«ik ben oud, mijn kind, en ik heb honger 1»
Doch zonder hem te antwoorden vervolgde
zij haar weg.
«In naam van Jesus Christus,» riep de
grijsaard, «ik smeek u in naam van Jesus
Christus 1»
«Hij zelf helpe u, brave man,» antwoordde
zij, «ik heb niets te geven.»
En zq vervolgde haar weg.
De jongeman, die aan den voet des kruiBes
stond, had alles gezien en gehoord.
Toen zij bij hem gekomen was aan den
ingang der drie wegen, was zij erg verlegen.
«Zoudt gij,» zei zij tot den jongeman,
«mij den weg naar de andere wereld kunnen
wijzen
«Er zijn er drie,» antwoordde de jongeman
op Btrengen toon«maar gij zult zeker dien
van linkB nemen, want hij is de gemakke
lijkste, ofschoon hij niet de weg is, dien
uw vrome moeder genomen heeft. Aan het
einde zult gij de roode deur der andere
wereld vinden.»
Hij had nog niet uitgesproken, toen het
jonge meisje onbezorgd en zonder te letten
op die laatste vermaning, de breede en
lachende helling van den linkerweg afging,
omgeven door bloemen en vruchten,
OndertusBchen was de tweede zuster op
haar beurt gekomen op de plaats, waar de
grijsaard zich bevond, en met dezelfde smee
kende stem herhaalde deze zijn bede
«Heb medelijden met mij I Ik ben oud,
ik kan niet meer werken en ik heb niets
om brood te koopen.»
EvenalB de oudste zuster wilde de tweede
zuster haar weg vervolgen, maar de grijsaard
drong aan
«Heb medelijden met mij,» hernam hij,
«ik ben oud en ik heb honger.»
Het jonge meisje aarzelde nog.
«In naam van God I» riep hy uit, «in
naam van God, die het u zal teruggeven 1»
Zij herinnerde zich haar moeder, zij voelde
iets als een verwijt, en het brood van onder
haar voorschoot te voorschijn halend, waar
onder zij het had willen verbergen, brak zij
er een klein deel af en gaf het den grijsaard.
OndankB dit gevoelde zij zich toch niet
geheel gerust gesteld en tevreden over zich
zelf, toen zij bq den jongeman aan den
voet van het kruis kwam, die alles gezien
en gehoord had.
Evenals haar zuBter was zij in groote
verlegenheid, daar zq tegenover drie wegen
stond.
«Zoudt gij,» zei ze tot den jongeman,
«mij niet den weg naar de andere wereld
kunnen wijzen
«Deze drie wegen leiden er heen,» ant
woordde hij met'droevig gelaat. «Maar neem
dien van rechts, gij zoudt den moed missen
om den nauwen weg te volgen. Aan het
einde van den weg, dien ik u heb aange
wezen, zult gij de groene deur van de andere
wereld vinden.»
Het jonge meisje sloeg rechts af en kwam
op een weg met minder zachte helling en
minder vroolijk uitzicht maar een toch ge
makkelijk te volgen weg.
Op haar beurt was de jongste zuster
gekomen op de plaats, waar zich de grijs
aard bevond.
«Heb medelijden met mij,« zei deze. «Ik
ben oud, ziekelijk en heb honger.»
Het kind liet hem zijn bede niet herhalen.
Zq nam haar broodje en bood het den
grijsaard geheel aan.
«Dat is te- veel, mijn kind,» zei hij, «een
klein stukje slechts. Ik heb meer niet noodig.»
«Neen,» hernam zij, «neem dan ten minste
de helft. Mijn moeder heeft mij gezegd, toen
ze het mij gaf, het te deelen met den arme,
omdat de arme onze broeder is.»
En het brood door midden brekend, gaf
zij het grootste stuk aan den armen grijsaard.
De jongeman aan den voet van het kruis
had alles gezien en gehoord.
Toen de kleine bij hem gekomen was, was
ook zij verlegen en vroeg aan den jongeman
«Zoudt gij mij den weg van de andere
wereld kunnen wijzen
De jongeman antwoordde met een glimlach
«Deze drie wegen leiden er heen, mijn
kind. Maar neem dien van het midden juist
tegenover het kruis. Aan het einde daarvan
zult gij de witte poort van het rijk der
andere wereld vinden.»
«Daar is mijn moeder, niet waar?» zei
zij, «want ik wil naar haar.»
«Ja, daar is je moeder, kleine, en ook
je vader en de goede God. Daar wachten
zij u,<
«Ik ga er dan vlug heen,» zei zij. «Maar
wat is die helling moeilijk I en wat is de
weg nauw en doornig 1 Ik ben bang te vallen 1»
«Wees zonder vrees zei de mooie jonge
man. «God heeft mij belast, u te leiden. Ik
zal u in mijn armen dragen, uit vrees, dat
gij uw voet tegen de rotsen zult stooten.»
Toen nam de engel (want de jongeman
was een engel) haar in zijn armen en droeg
haar over den nauwen en rotsachtigen weg.
Zij kwamen spoedig aan bij de witte deur
der andere wereld. Christus zelf, vergezeld
door haar vader en haar moeder, kwam haar
open doen. Het was de deur van het paradijs.
Bijna op hetzelfde oogenblik klopte de
tweede zuster op de groene deur. Maar
helaas I toen deze geopend werd, moest het
arme meieje nog een langen, moeilijken weg
afleggen met duizend omwegen en te midden
van allerlei pijnen en ontberingen, want het
was de deur van het vagevuur.
Wat de oudste zuster betreft, die hard
nekkig geweigerd had een stukje brood door
den grijsaard in naam van Jezus Christus
gevraagd, ik durf niet zeggen waar de onge
lukkige zich bevond, toen de roode deur der
andere wereld geopend en achter haar ge
sloten werd.
H. V. Egz.
Of ik aan droomen geloof
Ik zal u vertellen, hoe dat in elkander zit.
Het is nu twee en twintig jaar geleden
ik had pas korten tijd mijn ouderlijk huis
verlaten om de wereld in te gaan toen
mq de kleine minnegod met pijl en boog
een vette streep door de rekening baalde.
Ik werd namelijk tot over mijn ooren ver
liefd op de dochter van mijn patroon. Dit
kon veilig bestempeld worden met den naam
van waanzin. Niet dat ik verliefd werd,
want nagenoeg alle jonge lieden fladderden
om de mooie Agnes. Neen, maar dat ik
mij verbeeldde, dat zij mijn liefde zou be
antwoorden en dat haar vader zijn toestem
ming zou geven.
Haar vader, de rijke kerel en hoofd van
een groote zaak, zou mij zijn dochter geven,
mij, den armen Karei, die niets op Gods
aardbodem bezat dan vlijt en goeden wil
daarbij een paar frische wangen en blauwe
oogeD, aan welke laatste eigenschappen
groote kooplieden al bitter weinig waarde
hechten.
Maar waanzin en liefde is immers vaak
hetzelfde. En dit wordt mij te klaarder, als
ik er aan denk, hoe ik het destijds in mijn
hersens had gekregen, om de schoone Agnes
mijn liefde te verklaren. Maar zij beminde
mij wederkeerig. En smoorlijk hoor. Ze had
het nog veel erger te pakken dan ik zelf.
Zij zei het tenminste. En ik nam het voor
zoeten koek aan, precies zooals zq cok deed,
en voelde mij in de wolken, mijnheertje.
Wij zwommen letterlijk in 't geluk. Maar
er was een leelijke omstandigheid. Wat zal
vader zeggen En wie zal 't hem meedee-
len?... Ik? Om de dood niet, hoor. Eigen
lijk was dat erg laf van me, maar ik geloof,
dat ik me liever had laten doodslaan, dan
dat ik tegen den vader een woord zon heb
ben dnrven kikken.
'Goed. Das zon Agnes het karwei op zich
nemen, om het den piepa aan het verstand
te brengen.
De uitwerking was verrassend, hoewel
niet heel en al zonder verdriet. Want de
schoone Agnes verhuisde nog denzelfden
dag naar familie te Groningen en... ik
werd in het heiligdom van mijn patroon
ontboden, waar zich het volgend gesprek
ontwikkelde
Gq bemint mijn dochter
Meer dan mqn eigen leven.
Papperlapap. Heb je fortuin?
Geen cent in de wereld.
Ben je een eerlqke vent
Jawel.
O, dat is al vaBt iets. Van een ver
loving kan natuurlijk geen sprake zqn. Mijn
dochter verhuist voor een jaar naar mijn
zuster te Groningen. Het is nu tien minuten
over twee de trein vertrekt om half drie.
In tien minuten kun je aan 't station zjjn.
Welnu, ik geef je permissie heen te gaan.
Je hoeft pas over een uur weer op 't kan
toor te zijn.
Hola, riep hij me nog na, toen ik
weg stormde.
Donderdagavond kom je bij mij een
partijtje kaartspelen. Voor de rest blijft
tusschen ons alles op den ouden voet hoor.
Dat was toch in elk geval vrjj wat beter
dan een afwijzende beschikking of de deur
uitgesmeten te worden.
Aan 't station ontmoette ik mijne Agnes,
zwemmend in de tranen, maar vol hoop
toch. Ze maande mjj aan om dit jaar erg
goed op te passen en vljjtig te zijn. Vader
wilde jou slechts gadeslaan, en als gij een
flinke vent leek... zij sprak den zin niet
uit, maar een blik en een handdruk van
haar zeiden mq alles.
En je zult het altijd zien... 't Is ver
draaid, als je iets goedB wilt doen, lap je
't he... altijd glad verkeerd en heb je
allerlei malheuren. Zoo ging het mq ook.
Hoewel ik mijn uiterste best deed, maakte
ik in korten tijd twee groote fouten. Eens
had ik mij verrekend, en de balans wilde
en wilde maar niet kloppen; en een anderen
keer had ik 't is ongehoord een post
op de credit- in plaats van op de debet-
zijde geboekt.
Dien dag zal ik nooit vergeten. Kerel,
kerel, wat heb ik toen in de rats gezeten.
Ik werd weer in 't heiligdom van mijn
patroon ontboden.
Bij de eerste de beBte fout, ben je on
middellijk ontslagen. Dat was zoowat de
quintessens van ons onderhond.
Ik beloofde heilig en zeker, dat het mij
nooit meer gebeuren zou. Maar nog geen
vier weken later stond ik alweer voor een
nieuw vergrijp.
Bij het nazien der kas, dat bij mijne
afwezigheid gebeurd was, vond men bij mij
een tekort van veertig gulden. Ik kwam
juist op 't kantoor, toen men de ontdekking
gedaan had.
De baas schuimbekte van toorn en over
laadde mij met standjes en betichtingen.
Hij gebood mii oogenblikkelqk op te
hoepelen.
Ik voelde mij vrij van alle schuld. Het
moest slechts een fout zijn en deze fout
kon gevonden worden.
In ieder geval, riep ik trotsch uit
wensch ik eerst mijn boeken af te sluiten.
De patroon wierp mij een woedenden
blik toe en ging heen. Ik ging voor mijn
lessenaar zitten en rekende, rekende,
rekende, uur op uur. Ik kon geen fout ont
dekken. De viertig gulden moesten gestolen
zijn en niemand anders kon dit gedaan heb
ben dan ik.
Des avonds vroeg ik om den patroon te
spreken. Maar hij was op reis werd me
gezegd en kwam pas overmorgen terug.
Goddank, nu had ik nog twee dagen om
na te denken, te zoeken en te rekenen. Ik
zou en moest de fout vinden... want het
ging om Agnes, om mijn levensgeluk.
Vergeefsch I Als ik er nog aan denk, met
welke gevoelens ik dien laatslen avond mijn
lessenaar verliet. Alles was verloren, voor
Agnes en mij was er geen hoop meer op
een huwelijk.
Als half gek liep ik des nachts door
bosschen en velden en de morgen schemerde
al, toen ik eindelijk naar huis terugkeerde.
Uitgeput zonk ik op mijn legerstede neer
en weldra overviel mq een zware slaap.
Toen droomde ik, dat ix voor mijn lesse
naar op 't kantoor stond te werken. Om
mq heen was alles rustig en ik dacht aan
niets kwaads. Daar kwam plotseling de
patroon naar mjj toezijn voorhoofd was
gefronst en zijn blik allesbehalve vriendelijk.
Ik ben niet tevreden, sprak hij
onlangs hebt gij twee fouten gemaakt
en nu hebt ge weer vergeten den nieuwen
lessenaar te noteeren.
De nieuwe lessenaar In één seconde
was ik wakker.
De nieuwe lessenaar. Nu was mij alles
duidelijk. Hoe kon ik daaraan ook niet
denken. Hoe was mij dat niet ingevallen.
Ongeveer veertien dagen geleden namelijk
was de patroon, gevolgd door een paar
werklieden, die een lessenaar brachten, hij
mij gekomen en had mq gezegd
Geef dien man uit uw kas veertig
gulden. Schrijf ze echter niet op mijn privé-
rekening, want ik geef ze u van avond terug.
Op 't oogenblik heb ik geen geld bij me.
En dat hadden wij beiden vergeten. Maar
mij, mij was het ingevallen. Hij had in zijn
droom er niet aan gedacht, mq de veertig
gulden terug te geven.
Den volgenden morgen kwam ik als naar
gewoonte op 't kantoor. Mijn collega's keken
mij medelijdend aan, sommigen ook met
leedvermaak maar bij allen stond het vast
dat ik binnen vqf minuten tot de frisBche
lucht zou worden bevorderd.
Toen de patroon was binnengetreden had
hij me geen blik gewaardigd volgde ik
hem op den voet in zijn heiligdom.
Hq beantwoordde mijn groet niethij keek
slechts om en zijn oogen schoten bliksem.
Hebt gij de fout gevonden vroeg hij.
Fout?... Gevonden... Ik weet van
geen fout, antwoordde ik.
Nou en... stoof hq op.
De ontbrekende veertig golden heb ik
uitgegeven voor den nieuwen lessenaar en u
hebt vergeten mq het geld terug te geven,
onderbrak ik hem.