PBIESTEB-JUBILE - 1
AUGUSTUS.
TWEEDE BLAD.
Zaterdag 15 Aug. 1908.
KALENDER
voor de dagen der week.
15 AUGUSTUS.
Zijn list gelukt
MS tlil.
16 Aug. Zondag. H. Joachim. Evangelie:
Het gebed van den Farizeeër
en den Tollenaar. Lncai
xvni: 9—14.
17 Haandag. Octaafdag van den H. Lau-
rentiua.
18 Dinsdag. H. Jeroen.
19 Woensdag. H. bodewijk van Toulouse.
20 Donderdag. H. Bernardue.
21 Vrijdag. H. Joanna Francieca,
22 Zaterdag. Octaafdag van Maria He
melvaart.
FEESTDAG VAN MAEIA-HEMELVAART
Les uit het boek Ecclesiastlcus
XXIV, 11-13; 15-20.
In alles heb ik rust gezocht, en in
het erfdeel des Heeren zal ik verblijven.
Toen gebood en zeide mij de Schepper
aller dingen, Hij, die mij geschapen en
in mijne tent gerust heeft, Hjj zeide
mijwoon in Jakob en heb uw erfdeel
in Israël en schiet wortel onder mijne
uitverkorenen. En aldus heb ik mij op
Sion gevestigd en eveneens mjjne rust
plaats gevonden in de geheiligde stad,
en voer ik heerschappij te Jeruzalem.
En wortel heb ik geschoten onder een
vereerd volk, dat in het aandeel van
mijnen Hod zijne erfenis heeft; en in
de volle menigte der heiligen is mijn
vast verblijf. Ik ben opgewassen als een
ceder op den Libanon en als een cipres
op den berg Sionik ben opgewassen
als een palm te Kades en als een roze-
boom te Jericho; ik ben opgewassen
als een schoone olijf op de velden en
als een plataan bij het water op de
pleinen. Als kaneel en welriekende bal
sem heb ik geur verspreid, een liefe
lijken geur heb ik verspreid als uitgelezen
mirre.
Evangelie volgens den H. Lucas
X, 38-42.
Te dien tijde kwam Jesus in zeker
dorp, en eene zekere vrouw, Martha
geheeten, ontving Hem in haar huis.
Zij nu had eone zuster met name Maria,
die ook, aan 's Heeren voeten gezeten,
zijn waprfi Doch JVTarthfl.
was druk bezig met veel dienenen zij
bleef staan en zeideHeer 1 gaat het
niet aan, dat mijne zuster mij alleen
heeft gelaten om te dienen? Zeg haar
dan, dat zij mij helpeEn de Heer
antwoordde en sprak tot haar: Martha,
Martha! gij zijt bezorgd en verontrust
u over zeer vele dingenéén echter is
noodigMaria heeft het beste deel ver
koren, hetwelk haar niet zal ontnomen
worden.
16 AUGUSTUS.
Tiende Zondag na Pinksteren.
Derde Zondag der Maand.
Les uit den eersten brief van den
H. apostel Paulus aan de Korinthlërs;
XII, 2-11.
BroedersGij weet dat gij, toen gij
heidenen waart, tot de stomme afgoden
gingt, naar dat gij geleid werd. Daarom
maak ik u bekend, dat niemand, die
door den Geest Gods spreekt, zegt
gevloekt zij Jesusen niemand, tenzij
door den Heiligen Geest, kan zeggen
Jesus is de Heer!
Er is nu verscheidenheid van genade
gaven, maar één en dezelfde Geestook
is er verscheidenheid van bedieningen,
maar één en dezelfde Heer; en er is
verscheidenheid van werkingen, maar
één en dezelfde God, die alles in allen
werkt. En aan een ieder wordt de open
baring des Geestes geschonken ten nutte.
Den eene wordt door den Geest geschon
ken het woord der wijsheid den andere,
naar denzelfden Geest, het woord der
wetenschap eenen andere, in denzelfden
Geest, het geloofeenen andere, in dien
éénen Geest, de genade-gave der gene
zingen eenen andere de werking van
wonderkrachten, eenen andere de profetie,
eenen andere de onderscheiding der
geesten, eenen andere het spreken van
verscheidene talen, eenen andere de uit
legging de reden. Dit alles nu werkt
één en dezelfde Geest, die aan een ieder
toedeelt, gelijk Hjj wil.
Evangelie volgens den H. Lucas;
XVIII, 9-14.
Te dien tijde sprak Jesus deze gelij
kenis tot sommigen, die op zich zeiven
vertrouwden, als zijnde rechtvaardigen,
en die de anderen verachttentwee
menschen gingen op naar den tempel
om te biddende één een Pharizeër,
de andere een tollenaar. De Pharizeër
stond en bad aldus bij zich zeiven
Godik dank U, dat ik niet ben gelijk
de overige menschenroovers, onrecht-
vaardigen, overspelers; noch ook gelijk
deze tollenaar. Ik vast tweemaal in de
week, ik geef tienden van al wat ik
bezit. En de tollenaar, van verre staande,
wilde zelfs zijne oogen niet opheffen,
Vond ik gelijkenis van God op aarde
Voortreffelijker dan uw blanke ziel,
Ten hemel opgenomen Maagd, ik viel
In stof neer voor die ongeëvenaarde.
Maria, die haar Eerstling maagdlijk baarde,
Riep Jozef, dat zij 's Vaders lichtglans zag,
En bloosde, toen zij op dien derden dag
Des Heeren woorden in haar hart bewaarde.
Nu veler Moeder sinds haar Lievlings dood,
Wat is baar liefde voor uw Orde groot,
Gezalfde van den Heer, o Priester-vader,
O Moederkerk, die volk en priester bindt!
Door roep en plicht geadeld menschenkind,
Breng offrend uw geslacht de Heilbron-nader.
Het Roomsche volk, gekweekt in Christus' Kerk
En kloek vervroomd o brandend zielsbegeeren,
Veel reiner dan weleer naar 't broodvermeeren
Omringt den Offeraar in 't offerwerk;
Ziet op den outer het genademerk
In schijn de bloem van blanke korenaren,
In waarheid God, omstuwd van Englenscharen
Aanbidt en zucht: o God, dit Brood ons sterk'.
De Priester reikt dan dankend, naar de wijze
Melchisedech's, den reinen de offerspijze.
Genuttigd, neemt deez' Spijze ons zeiven aan.
Weer zie 'k den Priester tot den outer schrijden
„Kom, God mijn God, kom mij mijn jeugd verblijden
Tot U en tot Uw outer zal ik gaan".
Gespijsde Elias staat voor mij volkrachtig.
Hoe groot een weg werd door hem afgelegd!
Tot Horeb, 't Godsgebergt' is hem gezegd,
„Het Brood des Engels maakt u sterk en machtig
Sta op en eet". Hoe blijkt dit woord waarachtig.
Na veertig jaren staat hij onvervaard
Leerarend, offrend voor de schuldige aard,
Des tloogepriesters offerdood gedachtig.
Hoe prijkt het beeld des priesters in den strijd,
Hoe klinkt zijn stem tot die verdrukking lijdt
Als 't majestatisch koor van feestbazuinen
Eet s üeereii -biwLékiir, &t®^«®sts9%rood u schijnt.
Sta op! Ten Godsberg! waar de Heer verschijnt
En opvoert tot der bergen heil'ge kruinen.
A. S.
maar hjj sloeg op zjjne borst, zeggende
God wees mij, zondaar, genadigIk
zeg u: deze ging gerechtvaardigd naar
zijn huis en gene nietwant al wie zich
verheft zal vernederd, en wie zich ver
nedert zal verheven worden.
U bent brutaal, meneer, verstaat u 7
Brutaal, impertinent
Kolonel Crackerley kon af en toe wel
eens driftig uitvallen. Bat vertelde bij self
ook wel, en dan sprak hü, wat anders niet
altijd het geval was, de waarheid.
Kolonel Crackerley beweerde te zijn »een
man van zeer groote ondervinding'.
Nu had hjj ongetwijfeld heel wat gezien
in de wereld. Wat evenwel zijn •onder
vinding» betreft, kolonel Crackerley hield
zich niet altijd strikt aan wat hij bad gezien
en de geschiedenissen, die hij zich her
innerde, werden met den dag wonderlijker.
Sommige van die geschiedenissen had de
kolonel heel vaak verteld, zoo dikwijls, dat
het hem toeleek, alsof ze pas waren voor
gevallen, en altijd was hij er de held der
historie in.
En te begrijpen was, dat, toen kolonel
Crackerley zijn plan te kennen gaf, om zijn
gedenkschriften te schrijven en zelfs daar
over met een uitgever begon te spreken
over het drukken, enz., zijn dochter Dorothea
bedenkelijk het hoofd schudde.
Zij was wel bekend met het zwak van
haar vader, de flinke daden van anderen op
zijn eigen rekening te schrijven en met zijn
volslagen gebrek aan eerbied voor de recht
matige aanspraken van de eigenlijke helden.
Zij trachtte daarom tot eiken prijs hem van
zijn voornemen af te brengen.
Zij pleitte, zij argumenteerde, zij wees op
de mogelijke gevolgen alles vruchteloos.
Kolonel Crackerley had zijn besluit genomen.
Hjj moest en zou een boek schrijven.
Toen, in haar wanhoop, riep Dorothea
de hulp van Teddy Barcombe in.
En Teddy vatte de zaak aan evenals een
schooljongen, zonder eenigen takt.
Hij lachte eenvoudig om de geschiede
nissen van den kolonel, die dan ook inder
daad zoo waren gewijzigd dat ze alle recht
om in ernst te worden opgenomen hadden
verloren.
Maar dit was slecht voor Teddy en het
was ook slecht voor Dorothea. Zij waren
geëngageerd met volle toestemming van
kolonel Crackerley.
U bent impertinent, mjjnheerl don
derde de kolonel nogmaals. TT u hebt
gelachen, mjjnheer gelachen
Het spijt me, mijnheer I mompelde
Teddy. Dan voegde hij er als een clown
aan toe
Weet u, mijnheer, het was een erg
grappig verhaal.
Grappig? riep kolonel Crackerley vol
verwondering en ergernis uit. Grappig I Als
u in mijn plaats was geweest, had u het
dan grappig gevonden om van een rots
driehonderd zes en vijftig voet naar beneden
te vallen 7
Een paar minuten geleden was het twee
honderd vijf en zeventig voet geweest en
Teddy was dwaas genoeg hem daarop te
wijzen.
Mijn huis uit, mijnheer I bulderde
kolonel Crackerley, toen hij weer adem ge
noeg had om te bulderen. Mijn huis uit
Ik heb geen schoonzoon, opdat hjj zou lachen
met mjjn ongelukken en mijn feiten be
strijden, feiten, mjjnheer, die binnenkort
gepubliceerd zullen worden I
Maar mynheer
D'r uit, stoof de kolonel woedend op.
D'r uit, mjjnheer, en kom me niet weer de
deur in of ik zal je zoo doodschieten als ik
het Jack uit Texas, dien ze den duivel der
mijnen noemden, heb gedaan. Mijn dochter
aan jou geven 7 Je als mijn schoonzoon
aannemen? Ik zou me nog liever aan de
eerste de beste lantaarn ophangen.
En Teddy 7 Wel Teddy ging er uit. Hjj
koos de wijste partjj. De oude heer zou wel
spoedig tot bedaren komen en keker zjjn
daad betreuren.
Misschien betreurde kolonel Crackerley
ze. Maar dat wilde hjj dan toch, boos als
hij was, niet bekennen.
Houd je mond, kind! beval hjj zjjn
dochter streng, toen zjj trachtte hem tot
andere gedachten te brengen.
Houd je mond. Barcombe kan alleen
zich kwaad doen zoo hij hier been komt.
Ik schiet hem neer zoodra hij een voet over
den drempel zet. Het woord van een oud
soldaat is onwrikbaar
En als de arme verjaagde schoonzoon
over zjjn lot met zijn meisje sprak, zeide
hjj: Het is verschrikkelijk, Dorothea, maar
ik kan me er toch niet aan bloot stellen
doodgeschoten te worden, daar heb ik geen
Bent u bent u gevallen, meneer 7
Kolonel Crackerley was bezig geweest een
vogelnest, dat hem hinderde, uit een boom
te halen. Daarin was hjj geslaagd, maar
door zjjn baast was hij op een allesbehalve
gebruikelijke wjjze van de ladder afgekomen.
Ben ik gevallen 7 herbaalde bij woe
dend, terwijl by den goedgekleeden vreem
deling aanzag van uit een bed met vertrapte
geraniums, waarin hy was terechtgekomen.
Ben ik gevallen? Neen, meneer, ik
ben niet gevallen, ik ben volstrekt niet
gevallen. Ik heb van de bovenste sport van
de ladder in dit bloembed getrapt, omdat
omdat omdat verwenscht meneer,
omdat dit myn zaak is en niet het uwe!
Kolonel Crackerley
Dat is myn naam, wanneer u dat ook
al interesseert.
Ik was op het punt u een bezoek te
brengen, kolonel, ging de vreemdeling met
de grootste kalmte voort. Wanneer ik me
niet vergis, bent u van plan een boek met
gedenkschriften uit te geven.
Wat zou dat, meneer 7
Ik wilde u alleen even meedeelen, dat
ik Warrington Waller ben, de schry'ver van
de Beisherinneringen van een wereld wan
delaar», en dat ik volstrekt geen letter-
dievery uit myn boek zal toestaan. Op ver
schillende tyden en plaatsen heeft u de
brutaliteit gehad avonturen te vertellen, die
iemand de haren te berge doen ryzen, welke
trouwens geheel waar zyn, maar waarin u
uw eigen naam in plaats van den mynen
heeft gesteld en aldus u zelf voor den held
hebt uitgegeven. Daar is bijvoorbeeld de
geschiedenis van myn kleine schermutseling
met een boa constrictor, van twintig voet
lengte, en daar is myn jacht op een wilden
olifant, en de geschiedenis van mijn gevecht
met een menscheneter en van mijn stryd
met een gewonde wolvin. Hoort u 7 TT is
een leeiyke bedrieger, dat is alles. Goeden
morgen
Kolonel Crackerley stond langzaam van
zijn perk geruïneerde geraniums op en trad
met een nadenkend gezicht het huis binnen.
Gedurende het volgende half uur sloot
hij zich op in wat hij met veel trots zyn
studeerkamer noemde en gaf zich over aan
diep gepeins. Toen haalde hij langzaam en
biykbaar met weerzin uit een der laden van
zyn schrijftafel een pakje manuscript te
voorschijn en een half dozijn >memoires<
werden ten doode gedoemd.
Het is een tegenelag, mompelde hy,
dat een andere kerel dezelfde avonturen
moet hebben doorgemaakt en dat by zich
zoo buitengewoon gehaast heeft met die uit
te geven. Maar voegde hij er op wat rp«i -
opgewekten toon bij, ik kan ze wel mi/
Ik beb nog stof genoeg.
Vijf minuten later vroeg een tweec'
zoeker naar kolonel Crackerley. Het wasI
ruwe kerel met een eenigszins angstaanjaf
voorkomen. Hij noemde zich een mjjnwr
en daar zag hij wel naar uit ook. Hy 1
ook met een klacht en een waarschv
Neen, antwoordde hy, toen de kolonel
nem een stoel aanbood, ik wil niet gaan
zitten.
Hij was even vriendschappelijk komen
binnenloopen, vertelde hy den verbaasden
kolonel verder, om dezen te waarschuwen
dat hy zich met zijn eigen zaken had te
bemoeien wanneer hy wenschte dat er nog
een beentje in zyn geraamte heel bleef.
Tracht niet u zelf in mijn plaats te
stellen, merkte hy op. Een mooi verhaaltje
heeft u me laatst op de sociëteit verteld.
TJ is in de Diepdowmyn gevallen, is het
niet 7 Luister nu eens naar myDaar is
maar één man die in die schacht is ge
vallen en er 't leven by af heeft gebracht.
En die man ben ik. Ik ben Bill Cox, En