Zaterdag 29 Mei 1909.
TWEEDE BL4D.
30 MEI.
Indrukken van een Lentedag,
Van menschen, die voorbijgaan.
ONS BLAD.
KALENDER
voor de dagen der week.
30 Mei Zondag. Pinksteren. Evangelie:
De Trooster zal u alle
waarheid leer en. Joannes
XVI: 23-31.
31 Maandag. 2e Pinksterdag. Evang.
Gods liefde in het zenden
van Zyn Zoon. Joannes
III: 16-21.
1 Juni Dinsdag. H. Liduina, Maagd.
2 Woensdag. Quatertemper. De'overbiyf-
selen van den H. Bavo
nit Gent naar Haarlem
overgebracht In 1550.
3 Donderdag. H. Anselmus, Leeraar.
4 Vrijdag. Quatertemper. H. Francis-
eus Caracciolo.
5 Zaterdag. Quatertemper. HH. Bonifa-
cius en Gez., Martelaren.
PINESTEBBN.
Vijfde Zondag der Maand.
Les uit de Handelingen der apostelen;
II, 1-11.
Toen de Magen van Pinksteren vervuld
werden, waren al de leerlingen te zamen
in dezelfde plaats. En eensklaps ontstond
er uit den hemel een geluid als van een
opkomenden hevigen wind en. vervulde het
geheele huis, waar zij gezeten waren. En
er verscheen hun verdeelde tongen als van
vuur, en op ieder van hen zette het zich
neder. En allen werden vervuld met den
Heiligen Qeest en begonnen te spreken in
verschillende jtjalen, naar dat de Heilige
Geest hun gaf uit te spreken.
Er waren Joden, die te Jeruzalem hun
verblijf hielden, godsdienstige mannen
ui alle volken, die onder den hemel zijn.
Als nu dit geluid ontstond, kwam de me-
nigte zamen en werd ontsteld, omdat ieder-
dereen hen in zijne eigene taal hoorde
spreken. En allen stonden verbaasd en zei
den: ziet, zijn niet deze allen, die spreken
Galileërs? Hoe hooren wij dan ieder onze
taal, waarin wij geboren zijn Parthen en
Mediërs en Elamietcn en inwoners van
Mesopotaimië, Judea en Kappadocië, Pon-
tus en Azië, Phrygië en Pamphylië Egypte
en de gewesten van Libye bij Cyrene, en
die uit Rome gekomen zijn, Joden zoowel
als proselieten, Kretenzen en Arabieren,—
wij hoorden hen spreken in onze talende
de groote werken Gods!
Evangelie volgens den H. Joannes;
XIV, 23-31.
Te dien tijde sprak Jezus tot zijne leer
lingen: zoo iemand Mij liefhebt, hij zal
mijn woord onderhouden; en mijn Vader
zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem
komen en. ons verblijf bij hem houden.
Die Mij niet liefhebt onderhoudt mijne
woorden niet. En het woord, dat gij ge
hoord hebt, is niet het mijne, maar des
Vaders, die Mij gezonden heeft.
Dit heb Ik tot u gesproken, terwijl Ik
bij u verbleef. Dodh de Vertrooster, de
Heilige Geest, dien de Vader in mijnen
naam zenden zal, Hij zal u alles leeren en
u alles indachtig maken, wat Ik u gezegd
heb. Vrede laat Ik u, mijnen vrede, geef ik
u; niet gelijk de wereld dien geeft, geef
Ik hem aan u. Dat uw hart niet verontrust
worde noch vreeze! Gij hebt gehoord, dat
Ik u gezegd heb: Ik ga heen, en Ik kom
tot u. Indien gij Mij Iiefhadt, zoudt gij ze
ker verblijden, omdat Ik tot den Vader
ga; want de Vader is grooter dan Ik. En
nu heb Ik het u gezegd, eer het geschiedt
opdat gij, als het geschied is, gelooven
moogt.
Ik zal niet veel meer met u spreken.
Want de vorst dezer wereld komt, en hij
heeft niets aan Mij; doch opdat de wereld
erkenne, dat Ik den Vader liefheb en zóó
doe als de Vader Mij bevolen heeft.
PISISIER-HAMÜD&G.
Les uit de Handelingen der apostelen;
X, 42-48.
In die dagen opende Petrus zijnen mond
en sprak: mannen broeders! Ons heeft de
Heer bevolen, den volke te prediken en te
betuigen, dat Hij degene is, die door God
gesteld is tot Regter van levenden endoo-
den. Van hem getuigen al de profeten, dat
allen die in Hem gelooven, door zijnen
naam vergiffenis van zonden verwenen
Terwijl Petrus deze woorden nog sprak,
daalde de Heilige Geest neder over allen,
die het woord hoorden. En de geloovigen
nit de Joden, die met Petrus gekomen wa
ren, stonden verbaasd, dat ook over de
heidenen des Heiligen Geest werd uitge
stort. .Want zij hoorden hen vreemde talen
spreken en God verheerlijken. Toen nam
petrus het woord: kan wel iemand het wa
ter weren, dat deze niet zouden gedoopt
woeden, die den Heiligen Geest ontvangen
hebben evenals wij? gn hij gebood hen
te doopen in den na*m de« Heeren Je-
gus Christus,
Evangelie volgens den H. Joannes;
III, 16 21.
Te dien tijde sprak Jesus tot Nikodemus:
zóó heeft God de wereld liefgehad, dat Hij
zijnen ééngeborenen Zoon gaf, opdat al
wie in Hem gelooft niet verloren ga, maar
het eeuwig leven hebbe. Immers heeft God
zijnen Zoon niet in de wereld gezonden,
opdat Hij de wereld oordeele, maar op
dat de wereld door Hem behouden worde.
Wie in Hem gelooft, wordt niet geoor
deeld; maar wie niet gelooft is reeds ge
oordeeld, omdat hij niet gelooft in den
naam van den ééngeborenen Zoon Gods.
Dit nu is het oordeel: het licht is in de
wereld gekomen, en de menschen hebben
de duisternis meer bemind dan het licht;
want hunne werken waren boos. Immers
al wie kwaad doet, haat het licht, opdat
zijne werken niet bestraft worden; maar
wie de waarheid doet komt tot het licht,
opdat zijne werken openbaar worden, dat
zij in God gedaan zijn.
Het lieve gulden zonnetje, dat boven de
ze lage landen, vooral in het voorjaar, zoo
dikwijls verstoppertje speelt, had voor de
zen morgen het spel gestaakt. De nevel
sluiers die door de nachtelijke koelte uit
de warm gekoesterde aarde waren opge
stegen en alom in het rond velden en
beemden en bosschen hulden in een fan
tastisch waas, werden bij het aanbreken
van den dageraad opgeschrikt uit haarloo-
men rust en dansten en schoven en, rolden
als spelende kindertjes dooreen. En toen
de zonne aan de oosterkimme opdook en
het geheele landschap met haar majesti-
eus morgenlicht overgoot, speelden de op
geschrikte nevelwolken te midden van den
gouden gioed waarin de aarde zich baadde,
de lieve, zacht wenkende koninginne van
den dag tegemoet. Kleine vlokjes, die zich
afscheidden van de grootere nevebnassa's
en weinig lust schenen te hebben de laat-
sten te volgen, bleven, nog een wijle han
gen aan de twijgen van beuken en dennen
en eik of speelden een rondedans op veld
en wei. Langzaam, in heel de heerlijkheid
van haar glans schreed de dagvorstmnc
voort op haar baan aan 'hoogen hemeltrans.
Zacht kuste zij de bloempjes der velden
om ze te wekken tot nieuwen, dartelen le
venslust en zond, over blad en twijg haar
gulden stralen om de koelte van den nacht
te verdrijven en de verkleumde en voch
tige natuurkindertjes te koesteren en te ver
warmen.
De laatste nevelvlokjes, losten zich inde
warmere lucht op of dansten in den vorm
van helder schitterende dauwdruppeltjes van
blad tot blad, tot eindelijk moeder aarde
ze in haar schoot opnam.
De dag, de volle dag was aangebroken.
De zon overgoot het landschap met een
zee van licht en deed geheel de natuur
baden in hare tevenwekkenden gloed.
Bloempjes van allerlei soort en kleuren
openden hunne kelkjes en ademden den
warmen lucht met volle teugen in'. De neer
hangende bladeren van boom en struik hie
ven hunne vezelen gesterkt omhoog en uit
duizenden keelen zongen de vogjelen hun
overheerlijk morgenlied. Geheel de natuur,
tot een nieuw leven gewekt, zong mee in
het koor der bonte zangers en een overwel
digende melodie van lof en dank steeg, in
duizenderlei toonaarden, oneindig heerlijk
tot den Maker van alles omhoog.
Ook ik trachtte mee te zingen dat lied
van onvergelijkelijke .schoonheid en heer
lijkheid.
Maar ach, alsof de stemme mijner over
weldigde ziel door een onzichtbare macht
werd weerhouden, bleef ik stom en dor en
geen ruiting van eerbied en bewondering
ontwelde m'n gemoed.
Een gevoel van onbeschrijfelijken weet
moed vervulde mijn hart. Het werd mij eng
te moede. Een looden gevoel drukte mijn
borst en bij al de heerlijkheid rondom mij,
gevoelde ik me ongelukkiger dan ooit.
Droomend ging ik mijns weegs. Ik liep
aldoor, zonder er ook maar een oogenblik
aan te denken, waarheen mijne schreden
me zouden brengen.
Naarmate ik verder ging werd de lucht
om mij heen heeter en zwoeler. En de
eenzaamheid en de lucht oefenden een be|-
nauwenden invloed op me uit.
Eensklaps ging de zon schuil achtereen
rij kleine wolkjes, die zich als wollige vlok
ken zachtkens bewogen door het luchtruim.
Tegelijkertijd voelde ik een frissche wind
glijden langs m'n brandende slapen en
schijnbaar van verre drong een zacht ge-
ruisch als van stroomende wateren door
tot mijn oor.
Ik ontwaakte uit mijne mijmeringen.
Nog eenige oogenbldkken en ik zie in
de verte uit de blauwende nevelen de
groene wateren van de zee1 opdoemen.
De zee! Een zucht van verlichting, stijgt
uit den geprangden borst op. De zee!
Herinneringen uit mijn jeugd werpen
zich op iu mijn gekwelden,geest. Hoedik,-
wijls liet ik mijl toen, gezeten in de kleine
boot, meesleepen in de branding van de
kust. Ho* vet# gelukkig uren sleet ik in
volkomen zorgeloosheid met m'n vrienden j
aan de zangerige boorden van het zilte
meer.
De zee! Wat al liefelijke beelden uit
lang vervlogen jaren roept gij voor mijn
geestesoog terug! Onvergetelijke beelden
van ongekunsteld en ongestoord genot!
Ik adem weer ruimer. Mijn tred wordt
lichter. De frissche zeekoelte die m'n sla
pen zachtkens streelt wekt me op. Nog
eenige schreden en aan mijn voet ruischt
en wriemelt de branding van het onmete
lijke, steeds bewegelijke watervlak.
De wind wordt sterker. Ontelbare, ro
zige wolkjes, die zich door de warmte lie
ten verleiden, elkander te naderen, wor
den door den wind bewogen en verspreid.
Snel drijven ze al wentelend en kleurend
naar het zenith en de zon, van haar sluier
bevrijd, giet haar gulden stralenglans in on-
gekenden luister over de schuimende gol
ven.
Welk een heerlijk schouwspel! De groe
ne wateren zijn als bij tooverslag veran
derd in vloeibaar goud. Het schuim der
golven spat op in allerlei kleurschakeerin».
gen en het groengouden vlak zwemt in
louter licht en kleuren.
Boven dit tooneel het donkerblauw van
een azuren gewelf waarin de zonne troont
als de vorstin van licht en leven.
Meeuwen, sneeuwwit of in bonten veder
tooi vliegen hete en derwaarts of wiegen
op de schommelende baren.
Aan mijn voet speelt de branding. Dich
te schuimende golfjes komen en gaan, rub1*
schend en zingend als dartele kindertjes,
spelend in den heerlijken zonnedag.
Het is alsof ze u tiitnoodigen met hen te
komen spelen in gezellige dans.
Lieflijke zephirs strijken fluisterend over
de wateren en verliezen zich in het mulle
zand van den oever,
En alles stemt samen tot een onbeschrij
felijk lied van heiligen jubel en ongekende
schoonheid en het ruischt in wonderzoete
melodiën uit lichte lucht en verre diepten;
en in mijn ziel klinken juichend en jubilees-,
rend de echo's van het lied des levens;
Licht als de vlindertjes die in luchtigen
vlucht dartelen van kelk tot kelk, licht als
de zephirs die de lieve kinderen der lente
wiegen op tengere stengels van bloem en
blad, licht als de zuivere lentelucht lichtend
in zonneweelde, stijgt mijn ziele omhoog
om voor den troon van den Heer des Ie-
vens te getuigen van eigen nietigheid en
van des Scheppers ongeziene schoonheid
en liefde
Inmiddels werd het later. De dag vorstin,
ne naderde langzaam den westerhorizont, De
laatste stralen van de wegzinkende zonne
speelden over het wijde, groen lichtende
watervlak en kleurden de kimme in rood
gouden gloed. Dan zonk ze weg in de neve
len van het verre verschiet. Dei dag ging
heen, de avond viel; en op deri heerlijk
schoonen voorjaarsdag volgde een pracfo-
tigen stil sluimerenden nacht.
Dien avoirs' zat ik nog lang in aange
naam gezelschap onder gezelligen kout op
het terras van een der hotels. Wij spra-
ken over allerlei dingen, ook over de
schoonheid der zee.
En toen ik, huiswaarts gekeerd, mij ter
ruste begaf, fluisterden de melodieën van
den dag zacht in mijn ziele en vereenigden
zich met een gebed van aanbiddende dank
baarheid tot den Oorsprong van alle
schoonheid, tot God, die om der menschen
wille, zijne schepping sierde met zoo groo
te heerlijkheid. N.S.
Wij leven in de eeuw, van de electri-
citeit, |d(e vrouw, de vliegmachine, het
kind, den bestuurbaren luchtballon, de on-
derzeesche boot, het dienstbodenvraag-
stuk, en... weet ik wat al niet meer. Even
afgezaagd als overbekend.
En daarom zou ik een nieuwe qualificatie
van onze eeuw willen voorstellen: eeuw van
het auto-mechanisme. En waarom niet?
Naar mijn zeer bescheiden meening heeft
die zeker zooveel recht van bestaan als al
die andere tezamen.
Immers, wilt ge uitgaan, dan begeeft ge
u van de bovenste verdieping van uw huis
per lift dat is een mechanisme, dat u
„vanzelf" naar beneden brengt naar de
benedenste, stapt daar in uw „auto"-mobiel
de Duitscher noemt zoo'n ding heel juist
„Selbst"-faurer, in 't Hollandsch weer te
geven door zoo iets als „zelfgaander"
en laat u 't is in den middag —heer
lijk gewiegd in de zachte kussens naar een
„automatisch" café-restaurant brengen,
waar automatisch uw biertje, uw glaasje
Cats, of is u afschaffer, uw atkohoLvrij
likeurtje wordt ingeschonken.
Of, js het tijd van werken, dan gaat gij
naar uw modern ingericht kantoor; nauwe.
Iijks zet gij den voet op de vloermat, of
„vanzelf" gaan de Seram-deuren voor u
open, laten u door, en vallen automatisch
achter u weer toe. Gij behoeft niet eens
uw verkleumde vingers uit uw jaszakken
te hallen. Even een knopje omgedraaid en
automatisch wordt het electrisch licht ont
stoken; de jakmzie van uw Amerikaansch
cylinderbureau omhoog geschoven, en op
datzelfde oogenblik zijn automatisch alle
kastjes en laden geopend. Rekenen of
schrijven doet gij zelf niet meer, dat doen
uw reken en schrijfmachine voor u.
Had ik dus ongelijk met te beweren, dat
wij in de eeuw van het auto-mechanisme
leven? Bij het aanvoeren van zoovele over
stelpende bewijzen durft u geen ja meer
te aeggtn. Trouwens u behoeft maar in
uw omgeving rond te zien, om deze met
nog wel honderden andere te vermeerde
ren.
Doch er is meer. Steeds meer dingen,
waarvoor op dit oogenblik nog de hulp
van menschenhanden noodig is, worden
binnen niet al te langen tijd automatisch
uitgevoerd. Dag aan dag liggen de inge
nieurs over hunne ontwerpen gebogen,
prutsen zij in hunne Laboratoria, tot op
een goeden morgen patent wordt aange
vraagd. Op die manier zijn wij nu zelfs
al tot automatische telefonie gekomen.
Het gevolg van deze „auto-manie? Dat
er steeds meer menschen onnoodig zullen
worden, naar huis gestuurd met de bood
schap: wij kunnen het best zonder jelui
af. Dat er in ons koffiehuis bij het binnen
komen geen jongen meer gereed staat
in mooi pakje, pet met opschrift „chasseur"
wij zijn in Holland, lezer op het ge
plakte hoofd, die ons met sierlijk armge
zwaai de deur opent, geen kellners meer
rondvliegen met wapperende servetten en
rokpanden, om ons op onze wenken te
bedienen, geen dames meer zitten achter
de schakelborden van het centraal telefoon
bureau, waarop wij' ons dikwijls boos ma
ken, als een verbinding niet spoedig ge
noeg naar onzen zin tot stand komt.
Doch dat alles maakt heel weinig indruk
op ons; wij denken wel even: he ja, die
hebben wij idan niet mjeer noodig, maar
daar blijft het ook bij.
Een analoog geval heeft mij echter de
zer dagen wel getroffen, 'k Las in een
Engelsch blad, dat in eenige wijken van
Londen op dit oogenblik een proef wordt
gehouden met het Automatisch aansteken
en uitdooven der gaslantaarns. Door een
verandering in de drukking van het toe-
stroomende gas, die de beambte in de ma
chinezaal van de gasfabriek door een één
voudig knop-omdraaien te weeg brengt,
floep! springen ineens door de heele stad
tegelijkertijd alle lantaarns aanen door
een soortgelijke manipulatie worden ze
even gemakkelijk alle tegelijk 's morgens
weer uitgedraaid. 1)
Mijn eerste gedachte was: een erg prac.
tisch middelt En mij!n volgende: dan heb
ben ze ook geen lantaarnopstekers meer
noodig. Toen voelde ik even een schok
en een brok herinnering uit mijn jeugd
drong plotseling naar voren.
Mijn ouders woonden toen ter tijd in een
der stille buitenwijken, waar het zoo heer
lijk rustig was, waar het gewoel der groo
te stad nauwelijks doordrong. Voor mijn
kameraadjes en mij een groot voordeel:
nu mochten wij 's avonds na schooltijd, als
het licht het maar eenigszins nog toeliet
op straat spelen. Straatjongens, van wie wij
kwaad zouden kunnen leeren, waren er
immers toch niet in die buurt. Wat een
genot, voor ons jongens, in plaats vantus-
schen de vier enge muren van een kamer
te zitten opgesloten, de geheele breede
straat vrij ter beschikking te hebben! Wat
profiteerden wij van die vergunning, die
maar een héél enkele maal werd ingetrok
ken, als wij ondeugend waren geweest
de gróótste straf, die ons kon treffen
en wat zaten wij dreinerig, zeurig, de
neuzen plat tegen de ruiten gedrukt, af
gunstig te kijken naar onze vriendjes bui
ten, als het een enkele maal zoover was
gekomen, Al de verschillende spelen, die
het jaargetijde meebracht, vonden in ons
trouwe beoefenaars; wij tolden, knikker
den, speelden krijgertje, sprongen haasje-
over, lieten onze bontgekleurde ééncents,
vliegers op, ^Ales op zijn tijd.
Doch hoe druk wij' ook bezig waren, hoe
wij ook |in het vuur van ons spel waren,
als tegen ide schemering aan het begin
der stille straat de lantaarnopsteker ver
scheen, was alle spel in eens uit. Zelfs de
zoo juist ontstane ruzie over een valschen
streek van jan, of een paar gesmokkelde
knikkers van Piet, was onmiddelijk vergeten.
Joelend liepen wij op een hoop hem
te gemoet,
Het was steeds (hijetzelfde oude man-,
netje, met tanig, verweerd gezichtje, om
lijst door grijzende bakkebaardjes; steeds
dezelfde platte pet van onbestemde kleur
op den kalen schedel, steeds dezelfde vaal
groene jas, die in den vorm gelijkende
op een gekleede, misschien wel eens tot
zijn zwart trouwpak had behoord; steeds
ook droeg hij den Langen stok, teeken zij
ner vaardigheid, als een ulaan zijn last, een
veldheeer zijn maarschalkstaf, in den rech
terarm, fier de punt omhoog wijzend in
de lucht, Steeds, ik zie ze nog duidelijk
voor mij, ai was het midden in den zomer,
de blauwe gebreide mofjes om de magere
polsen.
Kalm, met gelijkmatigen stap, gewoon
te van al zooveel jaren, kwam hij op ons
toe, lachtte al in de verte met bescheiden;
glimlach, kende ons van eiken middag.
Want eiken middag herhaalde zich het
zelfde spelletje. Ongeveer tegelijk kwamen
het oude mannetje en wij bij den eersten
lantaarn aan; in kring gingen wij dan om
hem heen staan, de oogen in verwachting
groot omhoog. Het kleine armpje rekte
zich uit in poging om met den stok het
kleine haakje boven in de lantaarn te grij
pen, verschoof, het helblauwe polsmofje
naar buiten... „Hiep, ftiep..., hiep... „floep"
zei de gasvlam, en jvij tegelijkertijd juich
ten in koor „hoera!",
Geel tongde de breede gasvlam in het
glazen omhulsel kousjes, waren toen in
straatlantaarns een nog ongekende weel
de, het mannetje keek nog een oogen,
1) Dit automatisch aansteken van lan
taarns is ook bereids in ons land inge
voerd, tf Sa«»h
blik naar boven, knikte dan in zich zelf,
alsof hij tevreden was over zijn werk, en
maakte aanstalten schuin de straat over te
steken naar de tweede der drie lantaarns,
die 's nachts licht brachten in onze stille
straat van buitenwijk.
Vanzelf maakten wij voor hem plaatsen
volgden lachend, joelend, hem naar den
overkant. Daar hetzelfde van voren af aan,
Het gebeurde soms dat, hetzij door een
onhandigheid van het mannetje, hetzij door
een mankement aan het mechanisme, de lan
taarn op den derden tel van ons „hiep,
hiep, hiep, niet aanfloepte; dan krijschten
wij oorverdoovend, wat hij opvatte, en het
was misschien ook wel onbewust als zoo
danig bedoeld, als een afkeuring van zijn
werk, en hem ons met nijdige, kleine oog
jes deed aanzien. Ging de lantaarn dan
eindelijk dan, dan vergaten wij met zijn al,
len tegelijk „hoera" te roepen, en klon
ken er sléchts enkele dunne stemmen uit
den hoop op in de avondstille straat.
Overigens hebben wij onzen ouden lan
taarnopsteker nooit boos gezien; een en
kele maal verscheen bij het begin der straat
de stereotype glimlach wel eens niet op
zijn gezicht en kon hij een van ons, die
hem voor de voeten liep een nijdig woord
geven... Had het mannetje dan ook soms
geen zorgen
Toen ik wat ouder werd, in den tijd,
dat ik mij te groot ging voelen, om na
schooltijd op straat te spelen, verhuisden
mijn ouders naar een stadsgedeelte. En
ik vergat langzamerhand den ouden lantaarn
opsteker. Ik heb sinds dien nooit meer op
het aansteken der lantaarns gelet, weetniet
of daar bij voorkeur nog oudere menschen
voor worden gebruikt, of dat ook daar
langzamerhand jongere krachten in zijn
doorgedrongen. Het kan mij eigenlijk ook
niets schelen, 'k ken er toch niemand meer
van, als eens ons oude „lantaarnopstekertje"
zooals wij hem onder elkander noemden.
En als klfe lantaars voortaan automatisch
worden aangestoken, pi ij ook goed. Wij
leven nu eenmaal in de eeuw; van het auto
mechanisme.
Dat neemt niet weg, dat ik bij het denk
beeld aan deze toekomstige mogelijkheid,
even een schok voelde bij de herinnering
aan één uit een zekere categorie van men
schen, die zullen voorbijgaan. Want over
een tiental jaren zullen zij tot het verle,
den behooren, en nog veel later zal een
jongen die graag na schooltijd nog wat op
straat speelt, niet eens meer weten, dat
zij ooit hebben bestaan. Mocht iemand
hem dan soms iets ervan vertellen, dan
zal hij ongeloovig-glimlachend opkijken, en
bij de bevestiging: „Ja werkelijk, vroeger
stak een lantaarnopsteker, één voor één, de
lantaarns aan", misschien schouderophalend
opmerken: „Hoe middeleeuwsch!"
ALKMAAR.
Parochie van den H. Laurentius.
Zondag, Hoogfeest van Pinksteren, 's morg.
61/» en 8 uur stille H.H. Missen 10 nor
plechtige Hoogmis's nam 4 uur Vespers
's avonds 6 nnr Lof met Roienhoedje ter
eere v. h. Onb. Hart van Maria voor de
bekeering der zondaren.
Maandag, 2e Pinksterdag, 's morg. 6l/s
en 8 uur stille H.H. Missen 10 uur ges.
Hoogmis met predikatie's nam. 4 uur
Vespers 's avonds geen Lof.
Woensdag 's avonds 7 uur Lof ter eere
van Sint Jozef.
Donderdag 's morg. 7 uur uitstelling v.
b. Allerh. Sacrament en het Heilig Bloed
van Mirakel tot na de gez. H. Mis van
9 unr 's avonds 7 uur Lof ter eere v. b.
Allerh. Sacr. en 't H. Bloed v. Mirakel.
Vrydag 's morg. 8 uur gez. H. Mis voor
de leden van bet Genootschap van bet
H. Hart vau Jesus 's avonds 7 uur Lof
ter eere v. h. Allerh. Hart van Jeins.
Zaterdag 's morg. 9 uur H. Mis voor
de leden v. h. Broederschap v. h. Onb. Hart
van Maria voor de bekeering der zondaren.
Parochie van den H. Dominicus.
Zondag 's morg. 6, 71/j en 9 uur stille
HH. Missen101/, uur Hoogmis's namidd.
3 uur Vespers 's avonds 7 uur plechtig
Lof met feestpredicatie.
Maandag, 2e Pinksterdag, geb. Heiligen
dag, 's morg. 6, 7!/j en 9 nur stille H.H.
Misten 101/j unr Solemneele Hoogmis
's namidd. 3 uur Vespers 's avonds 7 uur
Lof en »Te Deum« tot slniting van de
Meimaand.
Dinsdag 's morg. 9 nur gez. H. Mis
's avonds 7 nur Lof.
Woensdag avonds 7 nur Congregatie.
Donderdag 's namidd. van 5—7 nur ge
legenheid om te biechten.
Vrydag, le Vrydag der maand, byzonder
toegewijd aan 't H. Hart, 's morg. 9 uur
gez. H. Mis 's avonds 7 uur Lof.
Zaterdag 's avonds 7 uur Lof.
Zondag a s. fef st van de H. Drieëenheid.
Woensdag, Vrydag en Zaterdag quatertem
perdagen, geb. Vastendagen.
Zondag 30 Mei a.s. St. Joseph-Olub, Afd. O
101/, uur Afd. A 7l/j uur Afd. B 9 nur
HEILO.
Zondag, Hoogfeest van Pinksteren, d. i.
van de nederdaling des H. Geestes, 's morg.
7 uur H. Mi»; 91/» uur Hoogmis met
predikatie; 's midd. 21/» uur Vespers;
avonds 6 lfx uur Meimaandlof met pre
dikatie. Na de Vespers en na het Lof
gelegenheid om te biechten, zoolang er
achtereenvolgens biechtelingen zullen zyn.
Maandag, 2e Pinksterdag, te vieren als
Zondag. De H.H. Missen en de Vespers
als op Zondag. Na da Vespers gelegenheid