Zaterdag 16 October 1909.
TWEEDE BLAD.
KALENDER
voor de dagen der week.
17 OCTOBER.
Geen thuis
Gemengd Nieuws.
ONS BLAD.
1? Oct. Zondag. H. Hedwigis, Weduwe.
Evangelie: De zoon van
den koninklijken hoveling
genezen. Joan. XV: 46 51.
18 Maandag. H. Lucas, Apostel en
Evangelist.
19 Dinsdag. H. Petrus van Alcantara,
Beiyder.
20 Woensdag. H. Joannes Oantius, Bel.
21 Donderdag. HH. Ursula en Gesellinnen,
Maagden en Martelaressen.
22 Vrijdag. HH. Philippus en Gesellen,
Martelaren.
23 Zaterdag. H. Ignatius, Beiyder.
Twintigste Zondag na Pinksteren.
Derde Zondag der Maand.
Les uit den brief van den H. apostel
Pauius aan de Epheslërs; V, 15—21.
BroedersZiet toe, hoe gij met voorzich
tigheid wandelt, niet als onverstandiger,
maar als Wijzen, den tijd uitkoopend, om
dat de dagen boos zijn. Daarom wordt
niet onbedachtzaam, maar verstaat wat de
wil Gods is. En wordt niet dronken van
wijn, waarin wuipschheid, is, maar wordt
vervuld met den Heiligen Geest elkander
toesprekend met psalmen en lofzangen en
geestelijke liederen, den Heer zingend en
verheerlijkend in uwe harten, God en den
Vader altijd voor alles dankend in den naam
onzes Heeren Jesus Christus, onderdanig
zijnde aan elkander in de vreeze van Chris
tus.
Evangelie volgens den H. Joannes
IV, 46-58.
Te dien tijde was er een zeker konink
lijk hofbeambte, wiens zoon te Kapharnaum
ziek lag. Toen deze vernomen had, dat Jesus
uit Judea in Galilea gekomen was, ging
hij tot Hem en vroeg Hem, dat Hij zou
afkomen en zijnen zoon genezenwant deze
begon te sterven. Jesus sprak dan tot hem:
zoo gij geen teekenen en wonderen ziet,
gelooft gij niet. De hofbeambte zeide tot
Hem: Heer! kom af eer mijn zoon sterft!
Jezus zeide hem: ga, uw zoo leeft. De
man geloofde het woord, dat Jesus hem
toesprak, en ging heen. Toen hij nu af
trok, kwamen hem reeds zijne dienaars te
gemoet en boodschapten hem, zeggende,
dat zijn zoon leefde. Hij vroeg hen dan
naar het uur waarop hij hersteld was. En
zij zeiden tot hem: gisteren, op het zeven
de uur, heeft de koorts hem verlaten. De
vader erkende nu, dat dit het uur was,
waarop Jesus tot hem gezegd had: uw
zoon leeft; en hij geloofde, hij en zijn ge
heel hluisgezin.
door R. FABRIS DE FABRIS.
De hergen staan rond het Hoog-Moeras in
eeuwig zwijgens
En toch is er eens een tijd geweest, dat
er luid, geweldig leven was... Maar die tijd
is ouder dan de dagen, welke de mensch
telt, ouder dan de grijze sage en dan het gou
den sprookje. Toen deed het donderwoord
uit den mond der bergen de aarde verschrik
ken en wapperde hoog naar den hemel
de vuurbanier als teeken van jeugdige kracht
der bergen,
Nu liggen zij daar stijf en stil als bewakers
van vreeselijke geheimen. Zij spiegelden zich
in de blauwe wateren van de Maare en om
vatten 's morgens en 's avonds het grauwe,
verraderlijke moeras met de vleugelen hun
ner reuzenschaduws
Waar het Hoog-woud niet opstijgt aan
hare zijden, liggen somber (de verlaten steen-
woestenijen en ruwe heidegronden,
Slechts schamel, als 'een dun versleten ge
waad der armoede, als (een kaal en kleurloos
tapijt hangen de akkertjes der menschen
die daar wlonen, tegen de windenlooze hoog
ten en in de kommen arm aan zon.
Een verlaten geslacht huist er.
Vreemd van de wereld, vanaf de tijden
der oud-vaders tot op Onze dagen, meest
al goedmoedig en tevreden, soms echter
°ok stomp en levensmoe geworden door
den harden nood van het bestaan.
De vroege [avond van een naherfstdag
's gevallen,
Als dreigende spookgestalten verheffen
Z|eh in het donker de bergen. En waar
Wakke lichtjes flikkeren liggen een paar
armzalige dorpen verscholen tusschen klo
ven en dalen.
Aan het einde der gemeente Dornscheidt
breekt een lichtschijn door het kleine, ge
floten venstertje van een vervallen met stroo
bedekte hut»
biet eenige vertrek is nu tevens dooden-
amer en het zwakke schijnsel komt van
he| Gods-lampje.
et lampje staat aan den voet van een
getimmerde, zwart geteerde kist, wel-
e een baar moet heeten.
ee n de haar, (die nog niet gesloten is, ligt
en jonge vrouw. Het magere gelaat toont
n w eetnoedjge, verlaten uitdrukking. Aard-
sche zorg heeft maar al te diep haar schrift
gegriffeld in de jeugdige trekken. De ma
jesteit van den dood heeft zelfs deze trek
ken niet kunnen uitwisschen.
Rond de baar knielen een paar gestalten.
De eene, in elkaar gedoken en met gerim
peld gelaat, grauwe haren en scheve schou
der is „Dooden Kaatje", die voor Gods-
loon de dooden aflegt
Zij heeft de twee hinderen van de gestor
ven boschwachters-weduwe, den tienjarigen
Toon en het driejarig Tijsje, voor de laat
ste maal bij h|et lijk van de moeder ge
bracht om er te biddens
Maar slechts zij en Toontje bidden.
Tijs is ingeslapen.
Zijn blond hoofdje leunt tegen de schra
gen, welke het armzalig overschot der moe
der dragens
Het laatste geheim van tien rozenkrans en
het „in eeuwigheid', Amen" is uitgespro
ken. De kleine mismaakte staat met moeite
opa
„Kom nu, kinderen, het is tijd om te
slapen. Vannacht kunt ge nog bij mij blij
ven. Morgen vroeg moeten wij bijtijds ge
reed zijn. Te zes uur brengen zij moeder
zaliger naar Helleral op het kerkhof."
Nu eerst ziet zij, Idat de kleine is ingesla
pen,
„Arm schaap," mompelt zij, en zacht als
een moeder beurt zij Tijsje op en draagt
hem, kuchend' onder den ongewonen last,
naar haar eenzaam kamertje in het molen
huis, onder aan tóe beekj
De weduwe van Iden boschwachter is be
graven op den doodenhof van Hellerat,
De gemeente Dornscheidt is zoo arm,
dat zij zelfs geen eigen kerkhof heeft, nog
minder kerk en sehooL
Juist verlaat de pastoor met Iden gemeente
vader Van 'Dornscheidt en Toontje Iden vrede
hof,
„En de kinderen, Cremer, wat moet
er hu met hen gebeuren
„Ja, eerwaarde, ik had gedacht de klei
nen konden het beste bij de zuster van
hun vader blijven, te Hillerscheidt over den
berg. U weet (wel, eerwaarde, de gemeente
is arm
De pastoor wist het.
„Als het je in Hillerscheidt niet goed
gaat. Toontje, dan kom je maar bij mij. We
zullen dan wel vertier zien."
Toontje knikt. Hij kan niet spreken.
Een vuist, die hij toch niet zien kan knijpt
hem de keel toe.
Het liefste had hij zich op de bruine
aarde geworpen, waaronder zijn moeder lag,
en luid beginnen te schreien.
Maar hij schaamde zich voor mijnheer
pastoor en voor Cremer,
Zwijgend, het hart vol ti'iepe treurnis, keer
de hij aan de hand van den man naar
Dornscheidt terug.
Daar zat Tijsje jn zijn Zondagsche klee-
ren reeds in de keuken van den burge
meester. De boerin stond bij hem en had
voor hem een dikke boterham gesmeerd en
Tijsje straalde van genoegen.
Toon moest ook eten, maar ofschoon hij
hongerig was kon hij- toch Slechts met moei
te eiken beet naar binnen werken.
Even voor tienen, verlieten de kinderen
hun geboortedorp.
„Kan |de kleine wel twee uurloopen?" had
de vrouw bezorgd gevraagd.
Het gemoed sprak in haar.
Hard was het toch, dat men de kinderen
zoo moederziel-alleen moest laten vertrek
ken.
Maar men was immers zelf niet rijk en
had het huis al vol kinderen.
„De w'eg over den Doodenoven is steil,
en het moeras verraderlijk. Zul je goed op
passen, Toon?"
Toontje had wel moed: Tijsje liep goed
en als hij moe werd zou hij hem wel
dragen. Den weg door het moeras kende
hij wel.
Zoo gingen tie kinderen heen.
De moederhanden, die hen wellicht had
den kunnen terughouden, lagen zes voet
diep onder de aarde;,
Maar de ziel der gestorven moeder ver
langde naar hare kinderen en moederliefde
is machtig bij God,
Tijsje sprong vroolijk voort aan de hand
van zijn broertje.
De zon (scheen ook zoo knooi en het waren
allemaal wegen, waarop hij nog nooit ge—
loopen had en hij zag bloemen, die hij nog
nooit gezien had.
Maar Toontje zeide hem die bloemen niet
te plukken,
„Die groeien in het moeras," zeide hij,
en wie door het moeras gaat, die zakt er
in weg."
Het was reeds lang middag toen de kin
deren hongerig en idoor en door moe, bij
tante in Hillerscheidt aankwam.
Op het laatst had Toon zijn broertje me
nigmaal moeten dragen,
Tante trok een boos gezicht, toen de
weezen van haar broeder heur armelijk ka
mertje binnentraden,
Zij wees norsch naar tie bank.
„Komt je ons eens bezoeken, kinderen?"
vroeg zij,
„Neen, tante, we moeten hier blijven',
heeft Cremer gezegd,"
En zacht en haperend voegde de jongen
er bij: „Moeder is dood"....
Tante verstond eerst niet. Langzamerhand
begreep zij. Grimmig lachte zij op.
„Hier blijven? Komt niets van! God be
ware me! Meestal hebben we 's middags
zelf niets te eten! Zes kinderen en geen een
die wat verdient.... Ga maar weer heen
van waar je gekomen bent; de gemeente
moet er maar voor zorgen..,"
Met verschrikt gezicht stond Toontje op
en wilde ook zijn broertje van de bank
trekken,
Maar Tijsje verweerde zich:
„Moe en wal eten!?'
„Een kom koffie kun je krijgen, maar
dan ga je weer heen!"
Ditmaal Dronk Tijsje alleen.
Toon kon niets eten. Ook voelde hij geen
vermoeidheid meer.
Toen de kinderen het dorp Hillerscheidt
verlieten stond de zon reeds diep in het
Westen,
Spoedig waren zij in het duistere woud
van den Doodenoven,
Tijsje had eerst zoo- bijzonder veel te zeg
gen en te vragen.
Langzaam aan weid hij stil.
En toen na zonsondergand en avondscha
duwen vielen en het woud al donkerder
en donkerder werd begon hij te schreien
van angst en vermoeidheid.
Dan moest Toontje hem weer dragen.
Eindelijk was het bosch ten einde.
Nu stonden zijl op tie woeste steenhelling,
die zich ver benetien tot aan het Dooden-
Moeras uitstrekt.
Het was geheel donker geworden en bijna
bij eiken stap struikelde en strompelde de
kleine op den met losse lavablokken en
puinsteen bedekten weg,
„Wacht, Tijsje, ik zal je een heel eind dra
gen!"
Toen Toontje als een jong veulen met
hem bergafwaarts sprong, klapte tie kleine
van blijdschap in de handjes.
Het hart van tien argen Toon klopte ge
weldig; Zijne knieën knikten en ondanks de
avondkoelte had hij het vreeselijk warm.
Maar spoedig zouden Zij in het dorp zijn
Daar achter schenen reeds de eerste lich
ten.
Al zoo dichtbij....?
Toontje was heel verwonderd!
Dat had hij niet gedacht.
Anders duurde het toch wel een half
uur voor men van tien voet van den Doo
denoven het eerste huis van Dornscheidt
bereikte!
Maar het Waren duidelijk tie twee lichtjes
onder de groote zwarte hoornen die in
groepjes 'bij elkander stonden. Dat kan toch
niet anders zijn dan het huis van tien hoef
smid, dat onder de elzen vlak aan den
weg ligt,
Wat Was die tijd voorbijgegaan
Zij waren nu bijna thuis!
Maar Wat was het donker! Geen maan
en ook geen sterren laan den hemel, niets
dan grauwe, zwarte 'wolken. Men kon geen
stap voor zich uitzien,
„Springen, Toon, springen", vroeg het
broertje.
Met laatste inspanning dééd Toontje het
nog eenige malen,
Vreemd! het ging op leens veel beter! De
bodem was op eens zoo week en glad;
heelemaal niet meer van steen.... Maar, God
daar begint de aarde plotseling onder hem
te beven en te zakken,
Hij is in het moeras!
In zijn angst en verwarring springt hij
vooruit in plaats van terug, steeds dieper
raakt hij in het bodemlooze,
„Tijsje, we zijn in het moeras!"
Sidderend van doodsangst bleef het arme
kind staan, den last van het broertje op
den rug.
Niet lang stond (hij zoo.
Geen drie hartkloppingen lang.
Toen zonk hij' en zonk hij, en zijn hart
sloeg wild van stervensnood en zijn hulp
geschrei klonk over het weide moeras.
Maar niemand en niets antwoordde.
De 'lichtjes onder de boomen waren er nu
ook niet meer.
Het drassige water bleef borrelend blazen
in de hoogte en een paar moerasvogels
vlogen, opgeschrikt heen, met zware vleu
gelslag.
„Neem, ons mee!, neem ons mee!"
schreeuwde (de knaap door doodsangst ver
ward.
Nu 'was hij reeds tot aan de borst weg
gezonken; het ademen werd al zwaarder
en zwaarder.
Tijsje hing ook reeds (half in het moeras.
Slechts met uiterste inspanning hield Toon
het broertje vast, dat zich in krampachtige
bewegingen len wild schreiend verweerde te
gen den dood in de diepte en dan des te
sneller wegzakte.
Witte nevelen fladderden door de een
zaamheid
Neen, het was Üe moeder in het doods
kleed, zooals zij drie dagen gelegen had in
de baar. Zij wenkte met de witte handen.
En hoor! Zij zong!
Als een mooi lied klonk het in Toontje,s
ooren. Neen, dat Was niet liet suizen van
den Wind in de boomen van het woud. Dat
was het lied van moeder,
Toontje kende dat zoo goed. Zij zong
het immers steeds bij' het slapen gaan der
kinderen, die allen gestorven waren; voor
Greta en Marietje en IJvet laatst voor den
kleinen Paul:
„Er zat bij' bonte bloemen
Daar op het graf een kind...."
Toontje hoorde het heel goed. En de ge
storven kinderen waren daar immers ook
bij hunne lieve moeder. Juist als tie kinde
ren in het mooie lied, (die uit den hemel
bij zusje kwamen spelen,
„Moeder, moeder!" schreeuwde het kind
nog eenmaal, gorgelend en met verstikte
stem.
Toen werd het stik
Meer len meer bellen vlogen met klokkend
geplas uit den zwarten moerasgrond.
Maar de plaats waar tie kinderen hadden
gestaan was leeg,
Nooit en nergens meer hoorde men iets
van de kinderen der boschwachtersweduwe!
De bergen, die het hadden kunnen ver
tellen stonden in statig zwijgen als altijd,
en (het wijde moeras, (dat reeds zoo menig
zwerveling tot laatste rustplaats geworden
was lag stom.
Eenzaam en stom als altijd.
Tot op den dag aller dagen, den opstan
dingsdag der dooden,
Onweer in Drenthe. TijdenB een kort
maar hevig onweer, dat Dinsdagmorgen
boven Rode en omgeving woedde, ie de
bliksem geslagen in de woniDg van den ar
beider J. S., gelukkig zonder brand te ver
oorzaken. De schade is evenwel aanzienlijk,
daar in woonhuis en echnnr veel is vernield.
Voor twee der kinderen, die door den slag
bewnstoloos werden, is genesskundige hnlp
ingeroepen. In den avond was de toestand
echter bevredigend, ofechoon het meisje nog
al klaagde over pijn in armen en schouders.
Geheel onverwacht werd Dinsdagmorgen
de behnizing van de lijnbaan >Da Vlijt» te
Nietap door den bliksem getroffen. Een begin
van brand werd door de eigenaren en knechten
gebluscbt.
Te Leutlngewolde werd een boom door
den bliksem getroffen.
Zouteloos. Te Herpt (N. Br.) hebben deze
week een zeer groot getal huismoeders baar
>middagpotje< moeten klaarmaken zonder
zout, wijl in geen enkelen winkel aldaar
iets meer was te verkrijgen.
De reden biervan
Nn het hooi zoo vochtig binnenkomt,
strooien de boeren zont tusschen het opge
stapelde hooi om het broeien tegen te gaan.
Daardoor was nu zoo groote hoeveelheid
opgekocht, dat alle winkeliers 'ticaal uitver
kocht» waren.
Branden. Te Waddingsveen is een winkel
buis afgebrand waarin tevens een schoen
makerij gevestigd was. Bijna alles giog
verloren; alleen boeken en artikelen uit de
etelagekast werden gered.
Woensdagnacht brandde te Schaeeberg
af de windmolen met behnizing en stalling
enz. van den molenaar Bosch. Bijna niets
werd gered. De schade bedraagt f 15 000
en wordt niet door verzekering gedekt.
Bij 't stoeien. Toen een dochter van P.
te Kaatsheuvel Zondagnamiddag aan bet
stoeien was, viel z\) achterover en kwam
met baar rug terecht in een mee, dat haar
zuster bezigde om een peer te schillen. Een
diepe wonde ontstond, zoo erg, dat haar
reeds de H. Sacramenten zyn toegediend.
Gederailleerd. Op het station Roosendaal
ontspoorde Woensdagmorgen haif 5 de vleesch-
trein van Leeuwarden naar Vlissingen. De
trein was van do derde Ijjn op de tweede
lijn geloopen en zoodoende op een leegstaan-
den wagen gestooten. De machine werd ge
heel cp zijde geslagen, terwijl de andere
wagens uit de raile werden geslingerd.
Een wagon geladen met geslachte varkens
werd tot splinters verpletterd.
Persoonlijke ongelukken kwamen niet voor,
terwijl de matrieele schade nog al aanmer
kelijk is.
Vergiftiging? Uit Sappemeer meldt men,
dat de justitie aldaar een onderzoek instelt
naar een vermoedelijk geval van vergiftiging.
Een 85 jarige vrouw nit het Armhuis la
op bezoek geweest bij een 88 jarige kennis
en heeft daar iets gebruikt, waardoor zij
zoo oppasseljjk is geworden, dat haar toe
stand nu hopeloos is.
Paling van vreemde kleur. De heer
Jb. de Veen te Enkhuiien heeft in een
fuik een paling van bijzondere klenr gevangen.
Het diertje, ongeveer 30 c.M. lang, is aan
den buik geel en op den rug oranjekleurig.
Op een schrijven naar Artis kwam bericht,
dat men het gaarne als geschenk wil ont
vangen. Het zal dan ook naar het aquarium
te Amsterdam worden opgezonden.
Kinderverlamming. Te KerkDriel doet
zich een geval van kinderverlamming voor.
De patiente wordt in het ziekenhuis verpleegd.
Ook te Meteren is er een kind aangetast.
Dure spoorkaartjes. Naar aanleiding
van de berichten over dure spoorkaartjes,
brengt men nog, onder onze aandacht, dat
deze plaatsbewijzen algemeen verkrijgbaar
zijn, daar op 1 November 1908 rechtstreek-
sche vrachtprijzen zyn ingevoerd voor het
verkeer over den Transaibeiiache spoorweg
tusschen sommige Japansche en Chineesche
stations «enerzijds en de voornaamste Euro-
peesche stations anderzijds. In Nederland
zijn ze verkrijgbaar op de stations en bu
reaux te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam
van de beide Spoorwegmaatschappijen, niet
alleen van de H, IJ. S, M.
Verkeerde wereld Om vrouwen aan
te moedigen het beroep van tuinierster uit
te oefenen, heeft het Pruisische ministerie
van landbouw een verordening uitgevaardigd,
bepalende dat vrouwen, die totnutoe aan de
koninklijke scholen voor tuin- en fruithouw
te Geisenbeim, Proskan en Dahlem alleen
als toehoorderessen werden toegelaten, ook
het eindexamen mogen afleggen.
De cholera. Men meldt oss nit Hattem
Aangezien de toestand van de patiënten
steeds voornitgaande is, is een der pleeg
zusters naar haar woonplaats vertrokken.
Zooals wij reeds meldden is de bewaking
der 8 gezinnen opgeheven. De cholera zal
dus wel in de gemeente Hattem spoedig
tot het verleden behooren.
Ernstige mishandeling. Woensdagmid
dag vervoegden zich een drietal personen,
voddenkooplui uit Tilburg, met name M.
en de gebr. A., bij den zeereerw. heer N.,
pastoor te Diessen, van wien zij geld eischten
tot naar zij voorgaven herstelling van
hun voertuig. Toen hun dit geweigerd werd,
vielen zij den zeereerw. heer N. aan, dien
zij ernsticg mishandelden. De gemeente
veldwachter wist een hunner, met name A.
A., te arresteeren, wat hem evenwel eerst
gelukte na een hevige worsteling.
(»N. R. 0t.«)
In brand gevlogen. Maandagavond is
te Londen in een kapperswinkel het haar
van een dame in brand gevlogen, doordat
het vocht, waarmede het werd gewasschen,
vlam vatte. Zy zelf en twee juffrouwen, die
het vuur trachtten te blusschen, zyn met
ernstige brandwonden naar het ziekenhnis
gebracht.
Van vreugde gestorven. Eene vronw
van Haanrade was gehuwd met een te
Venlo geetationneerden machinist. De vrouw
kon in Venlo niet goed wennen. Eindeiyk
werd de man naar het station Kerkrade
verplaats. De meubels werden ingeladen, en
de biydschap der vrouw was zoo groot, dat
zy eene beroerte kreeg en dood neerviel.
Een anecdote over Koningin Wilhel-
mina. Onder bovenstaand opschrift staat in
een Duitsch blad onderst, komisch verhaaltje
dat weer eens te meer toont, hoe goed men
in het buitenland van Nederlandsche toe
standen op de hoogte is. Zooals men weet,
vertoeft H.M. de Koningin onafgebroken op
Het Loo sedert de geboorte van prinses
Juliana. Overigens oordeele de lezer zelf:
„Een hoogst amusant avontuur heeft Ko
ningin Wilhelmina eenige dagen geleden be
leefd. De jonge Koningin, die nu weder ge
heel hersteld is, begint ook Weer [ijverig werk'
zaam te zijn ten opzichte van de maatschap
pij, en zij bezlpekt met de levendigste belang
stelling d[e gaarkeukens en eethuizen van
haar Residentie. Zoo ging Üe Koningin eeni
ge dagen geleden door de volksgaarkeukens
van Amsterdam en een hofdame leidde de
Vorstin door tie verschillende vertrekken en
ten slotte ook in (de keuken. Het had moeitel
gekost, op de straat al de nieuwsgierigen1,
die de Koningin volstrekt zien wilden, te
weren. Men was tevreden, toen de Ko
ningin eindelijk in de vertrekken was aan
gekomen. Niets vermoedend ging zij door
de vertrekken, en toen zij in de keuken
kwam, proefde zij de spijzen en vond ze
uitstekend. Het gezicht van de oude keu
kenmeid helderde op van vreugde. Ten slot
te vroeg de koningin: „Waar bewaart ge
eigenlijk de voorraden voor het groote be
drijf?" „Hier, Majesteit", antwoordde de
hofdame en opende de deur van een bree-
de keukenkast. Op het zelfde oogenblik ont
snapte aan de lippen van de hofdame en
van de keukenmeid' een gil, terwijl de Ko
ningin hartelijk begon te lachen. In de kast
stond namelijk een man. De keukenmeid
werd beschuldigd, ondanks haar gevorder
den leeftijd nog liefdesavonturen na te ja
gen, maar vol verontwaardiging ontkende
zij zulks. Zij verzekerde, dat zij den man
nog nooit in haar leven gezien had. En zoo
was het. De man was de verslaggever van
een groot Amsterdamsch blad, die, om de
nieuwsgierigheid van zijn lezers eindelijk
te kunnen bevredigen, tegen geen list op
zag, en in een onbewaakt oogenblik in de
keukenkast geslopen was, om op die wijze
te kunnen vaststellen, hoe de Koningin er
uitzag. Onder veel verontschuldigingen wil
de de verslaggever de volksgaarkeuken ver
laten, maar Wjlhelmina gaf (hem (de hand; en
zeide: ,,Neen, neen, kom maar mee, als ge
zooveel moeite en angst uitgestaan hebt, om
mij eens te kunnen zien, dan zult gij dit
genoegen ook langer hebben." En toen de
redacteur verklaarde, dat het de Wensch van
het volk was, de jonge Koningin en geluk
kige Moeder zeer dikwijls van aangezicht
tot aangezicht te zien, zeide Wilhelmina;
„Het is maar goed, dat het vandaag vulk
mooi weer is; we zullen dadelijk de koets
maar laten voorkomen."
De staking van het stoomtrawlerper-
soneel. Men meldt ons d.d. 14 dezer uit
IJmuiden
Door tussdhenkomst van ds. Creutzbërg,
die met reeders en stakers heeft geconfe
reerd, is hedenavond een samensprekinjg ge
houden tusschen 7 reeders en 8 stakers
(als zoodanig, niet als leden van den bond)
Na deze bespreking zullen de reeders over
wegen en hun besluit sturen aan de stakers,
die daarover Vrijdagochtend zullen vergade
ren.
Later meldt men:
Na de gecombineerde vergadering van ree
ders en stakers onder presidium van ds.
Creutzberg hebben de reeders aan de ver
gadering voorstellen gedaan die morgenoch
tend zullen worden bekend gemaakt en, naar
ons wordt medegedeeld, grootendeels, aan
de eisohen der stakers zullen voldoen. In
de vergadering te Egmond werd de houding
van het comité goedgekeurd. N.R.C.
Op het doode punt. In het Friesch
«Volksblad» komt het verslag voor van een
rede van Ds. v. d. Heide, gehouden te
Britswerd, waarin wij lezen:
De inleider begon met te zeggen, dat z. i.
onze Frieiche beweging (de sociaal demo
cratische) op het doode punt is.; er zit geen