R. Kath. Nieuws- en Advertentieblad voor Noord-Holland. „Een teer pent overwogen". No. 82 Zaterdag 15 October 1910. 4de Jaargang FEUILLETON. Verschijnt Woensdag en Zaterdag. ABONNEMENTSPRIJS Uitgave van de Naaml. Vennootschap „Ons Blad". BUEEAUBreedstraat 12, tegenover de B. E. Kerk, te Alkmaar. Telefoon No. 483. Pit nummer bestaat uit 8 bladz Ons feuilleton Mü TA. ons blad: 60 ot. per 3 maanden franco huis90 ot. met geïllustreerd Zondagsblad. Te betalen in het begin ran ieder kwartaal. Aikonderl|jke nummers ran de courant3 cent. Tan het Zondagsblad5 cent. ADVBRTENTlëNï Van 15 regels30 eeai Slke regel meer S Reclames per regel Eleine advertenties van 130 woorden, bij voornitbet. 25 Amsterdam te komen om aldaar zijne1 geloofs gen-ooten in hunne trouw aan de kerk te versterken. Toen deze stad in 1578 tot de Staatsche zijde overging, ontvluchte hij haar en vestigde hij: zich weder te Delft, waar hij zieh opnieuw beijverde voor het roomsche kerkgeloof. Hij heeft verscheidene werken geschreven en daaronder zijn Martelaars boek in 1625 te Keulen in het laltijn, en in 1700 te Antwerpen in N ed-er duits dhe ver taling in het licht verschenen." Afgaande op deze levensbeschrijving, komt het mij voor, dat de persoon van Op meer een man moet geweest zijn van groot en nobel karakter. Zijn trouw aan het re geerend en wettig Vorstenhuis zijn trouw niet het minst aan het geloof zijner Vaderen stempelen hem tot een man Van karakter die vrijwillig ballingschap verkiezend boven eer en gemak, welke zeker zijn deel zou den zijn geweest, wanneer hij de huik, het regenkleed, naar den wind had gehangen, eerbied moet afdwingen aan vriend en vij- and, en de zonder schijn van bewijs neer geschreven verklaring, van de niet.roomsdh gezinde schrijvers v. d. Aa, van Harderwijk en Schotel „dat zijn bittere haat tegen de on-roomschen hem niet zelden onrechtvaax digi maakte jegens dezen," geven m.i. niet het recht om, met het oog op zijn bedrijf en zijne gezindheid", hem van partijdigheid te verdenken. Liever dan naar aanleiding; van een citaat van den Godloochcneliden Voltaire, den Vader v. het beruchte: „Men tez, mentez, toujo-urs" te twijfelen aan, 's mans eerlijkheid ten wjmiihédidsliefde, meen ik hem te mojgen beoordeelen, naar aanlei ding v. het Fransdhe spreekwoord „style, c'est l'homme" ien kies ik derhalve een citaat uit zijn voorrede van voornoemd Mar telaarsboek. Na: medegedeeld te hebben, dat door „veel voortreffelijke en geleerde" mannen „te Amsterdam ide wensch was uitgesproken, dat een zekere heer Bontius bekend als "zeer ervaren in de Hollan-dscbe |Geschie denissen" den glori-euzen dood van zoo ve le treffelijke Martelaren zoude beschrijven en dat deze overleden was, zijn werk nog niet voleindigd hebbende, zegt hij verder dat hij daarom dit werk ter hand had ge nomen en vervolgt dan: „Ik heb dit werk in alle opregtigheid, en met lust, maar niet zonder innig medelijden ien bittere tranen ten einde gebracht. Verdier, besdheyden le zer, zal 't U werk zijn, dezen arbeid tot U nut en stigting te gebruiken en God te bidden, dat yder, evenals de Byen haar Honing uyt de bloemen zuigen, zyn geeste- lyk voordeel hiermede mag doen. Vaarwel"., Ik vraag in gemoeide, of men dit lezende, zich het beeld kan voorstellen, van iemand die bitter haat, en of ons niet eerdler voor den geest komt een oprecht vroom man, die de leViens der Heiligen beschrijift in den geest der katholieke kerk, uitsluitend tot stichting en geestelijk voordeel der ge loiofvigen. Het is dan dunkt mij daarom vrij wel overbodig, om bijzaken in zijn verhaal te wikken en te Wegen, ofschoon tegen de gemaakte opmerkingen van den heer B. met evenveel recht en op even goeden grond tegen oproer k i ngen te maken zijn, Wat doet dit alles feitelijk ter zake? het gaat om de hoofdzaken en deze, yij zeggen het den heer B. na: Helaas, de hoofd' zaken: (blijven) de gevangenneming en de terdoodbrenging. De laatste is een te erg geval om verzonnen te zijn en de gevan gennemitig' wordt bevestigd in de aanteieke ningen van een ooggetuige tijdens het be leg,,En wanneer die hoofdzaken waar zijn, dan moge de vraag gesteld wordierr, is zoo- droevig feit, dat in de, mede door de .roomschen, vrij gevochte' stad, slechts enkele maanden na het ontzet kon ges-chie den, niet een bittere en droevige h-erinne ring, droevig en bitter om het feit zelve, droef en bitter omdat het begin was van ial wat daarna volgde in die twiee eeuWen, waarin de roomschen" in de uitoefening van hunnen godsdienst belemmerd en van alle gezag in den lande uitgesloten zijn ge weest." De heer B. voelt dat zelf, en doet daar om, een pogen om de veronderstelling te doen ingang vinden, als ware pastoor Eylar dus van Waterland, en zijn kapelaan door ge meenschap te onderhouden met hen, jdie men als vijanden van ide staid kon houden, 2el ve de oorzaak zijn geweest van hun dood; er zou 'dan geen sprake meer zijn van pries termo'ord, maar alleen van de uitvoering van een gieding over een daad', welke gewoon lijk met den dood wordt gestraft. Die veronderstelling moeten wij echter beslist .afwijzen, op veronderstellingen mag geen geschiedenis gebouwd wiord'en. Toch willen wij nog even op de onge gïondheid va'n de veronderstelling zelve wij zen ten merken dan op, hoe men maar al te is ten einde. Jammerzullen vele lezers zeggen, als zij dit lezen. Zelf vinden wij het ook jammerdoch aan alles komt in dit ondermaansche een einde Wij hopen echter Woensdag met een even mooi feuilleton te beginnenTen einde aan verschillende aanvrage, om dit feuilleton in boekvorm te verstrekken, te voldoen, verleenen wij gaarne onze bemiddeling en zenden wij franco op aanvrage, waarbij 15 cent in postzegels het boekje, dat uitgegeven is bij de TJit geversvennootschap „Futura1 te Leiden. Onder dezen titel schreef onze geachte stads-archivaris, de heer C. W|. Bruinvis, den 2en October van het vorig jaar, een hoofdartikel in de „Alkmaarsche Courant", waarin Z.Ed. tracht de katholieken van de ze plaats te bewegen, om mede met hunne andersdenkende stadgenooten, op feestelijke wijze den dag van Alkmaar Ontzet te vieren, en kennende de r eden, welke vooral tot hun ne onthouding noopt, waagt hij eene po ging' otn deze redenj. te refuteeren. Reeds 'destijds had ik tegenover het be toog van den Heer B. mijne bezwaren wil len ontwikketen, vooral omdat dit betoog voor een zeer voornaam deel berust op eene veronderstelling en omdat wij bij ondervin ding weten, hoe veronderstellingen, vooral als die geuit worden door gezaghebbende personen, zoo gemakkelijk als waarheden worden aanvaard. De tijd heeft mij toen ont broken. Nu de 8 Octoberviering van dit jaar aanleiding heeft gegeven, tot verschillende ingezonden stukken in de Alkmaarsche Cou rant, waar o.a. uit het ingezonden stuk, geteekend' „Uw abonnee Z" in de cou rant van den llen ten duidelijkste blijkt, dat voor vele nieLkathoIieken, de ondertoon van den Ontzet-dag een godsdienstige is, moge nu in ,,Ons Blad" mijn tegenbetoog tegen de overwegingen van den abonnee Z. een plaats vinden, en het standpunt der Katholieken ten opzichte van de Ontzet- WCQUJ— 1(1,1,1 mL| I li HM ,1,1 IJLIIBIIIIBIjJUIMUitlLIUMUW 12) Hij durfde niet doordenken..... Met zijne lieve vrouw zou hij nog jaren vereenigd blijven, ja tot op zijn ouden dag» Ent odh.... hoe hjj zich zelf trachtte te paaien, telkens weer keek hij, M-eta met onderzoekende oogen aan en meermalen, in den nacht werd hij door onrustige droo tnen wakkei-. Intussdhen leefden zij voort vol warme genegenheid; gelukkig door elkanjders na bijheid. De lange winteravonden wterkte Willy in de prettig verlichte huiskamer, terwijl Me ta las of vaak droomerig in 't vuur staar de. Angstig bemerkte hij, hoe stil zijne vrouw semis was en hoe akelig zij vaak hoestte, Meenende dat de terugkomst van hun zoontje haar afleiding zou geven, sprak hij „Meta, als we Oscar eens terugliepen, zou u dat niet aangenaam zijn? De kleine guit brengt gezelligheid en teven in huis. St Nicolaasavond staat voor de deur en 't zou toch zeker aardig zijn, wanneer hij bij ons zijn klompje zette." „O. ik zou hem dolgraag hier hebben, willy, maar mama is aan hem gewoon ge raakt; als de dagen Wat langer waren zou zij zich gemakkelijker buiten het kind kunnen schikken," ,-,Meta", hernam Willy, „ik zal mama v.erzoeken hem bij ons terug te brengen on tevens of ze bij ons den winter wil komen doorbrengen." „O, dat zou heerlijk zijn, Willy Mevrouw Van Ingen kwam in de laatste sgten van November met den kleinen Oscar over. Hoe sneed het Wjlly door de ziel toen fjifl lieveling, zijne moeder omhelzende, Viering toelichten. Dat de heer B., overtuigd voorstander als hij is van de Ontzetviering, gaarne zou de zien dat deze algemeen werd gehouden, valt niet te verwonderen en tot wie zal hij zich dus moeten wenden om tot zijn doel te geraken, tenzij tot de: Katholieken.; Immers het is bekend, hoe dezen ondanks die herhaalde pogingen, sinds jaren in het werk gesteld om te trachten dien dag tot een algemeen-en feestdag, te stempelen,, zich' steeds, in het algemeen genomen, van feest viering' hebben onthouden, en wanneer al een enkeling op 8 October de vlag uit stak, of al namen enkelen sinds de vernieuw de poging der laatste jaren in het Werk ge steld om de kwijnende feestviering, weer nieuw leven in te blazen, actief aan de feestviering deel, dan geschiedde dit of wel «enerzijds uit een zekere overdreven vrees om dezen of genen niet tè mishagen, of wellicht uit Ihet minder nobel motief dat men vreesde een klant op den Winkel te verliezen, of wel anderzijds omdat men vrij wel onverschillig stond tegenover het ver leden, waarvan men helaas, zoo wieinig wist, En toch is de altesfaebaerscbende vraag,: Zijn ter aan deze gebeurtenis, die men vie ren wil, ook droeve berinneringen verbon den, die oorzaak zijn, dat de katholieken zich niet tot feestviering gerechtigd achten? Nu mag het van algemeens bekendheid geacht worden te zijn, dat de gebeurtenissen in de 16e eeuw, welke leidden tot afval van Spanje tot eene verandering van staats bestuur, wat ook ten slotte d© gevolgen mogen zijn geweest, bij de katholieken in het algemeen slechts droeve herinneringen kunnen wakker roepen. De heer B. erkent het volmondig, dat onze roomsche- vaderen „droevige gevolgen ondervonden hebben", dat zij „twee eeuwen in de uitoefening v, hunnen godsdienst belemmerd en van alle gezag in den lande uitgesloten zijn ge weest",. Maar zegt de heer B.„die lange gang is voor de katholieken (o,ok voor de lufhersdhen, doopsgezinden en remonstran ten) pen tijd geweest van verdrukking, maar ook met deze goede zijde: „versterking van gehechtheid aan hun geloof en iaain elkander, vermeerdering van den huiselijken en familie zin, aankweeking van geschiktheid voor handel en nijverheid, waarvan hunne tegen woordige wélvaart en zakenkennis nog over vloedig getuigen." Dit moge nu, i n het algemeen waar zijn, in kinderlijken eenvoud uitriep „Mamaatje wat zift u bleek, en zoo ver kouden! Zfe grootma er eens goed uitzien. Heb ik niet goed voor haar gezorgd? Nu ga ik niet meer van u weg; ik zal u ge zond en vroolij-k maken." Hij' kleuterde op haar schoot en wreef met zijn mollige handjes wat kleur op ha re wangen. Meta dankte den hemel dat haar kind weer bij haar Was ien met hem, har-e moeder. En Willy was gerust nu zij er waren. Hij wist nu dat Meta, onder zijne kantooruren, niet alleen meer wezen zou* Uren zaten moeder en dochter dan bijeen en natuurlijk viel het gesprek dan vaak o-ver het lieve jongske, dat in een hoek der kalmer aan 'tls piefjein wtas en dat, ofschoon zij het niet bemerkten, menig woord had opgevangen. Hij had gezien, dat zijne moe der veelal dan schreide; hij had gehoord, dat zet ot grootma zeide: „Als dat kind maai' Roomsch mocht we zen, dan zou ik weldra genezen zijn! Maar nu, het zal mijn dood verhaasten, en, o God, welke strenge rekenschap zal ik bij Ood hebben af te leggen." Mevrouw v. Ingen trachtte haar, zooveel ze kon, te troosten, maar Meta was op dit punt ontroostbaar. Zou haar kind haar eigen vleesch en bloed, dan opgroeien in de dwa ling? Zou haar zoo lief, onschuldig kind een maal verloren gaan? O, dan was het hare schuld'! Meta, ze vergat, dat, hoewel de door Christus gestichte Kerk de één-e ware is, toch zij, die dwalen te goeder trouw, alléén om htm dwaling niet zullen verloren gaan. Hoe meer ze haar Oscar gadesloeg met des te meer 'droefheid werd haar moeder hart vervuld. Dat zi-ekteed had reeds zooi lang haar gestel ondermijnd, dat eene uitput ting er ten laatste het gevolg van Was. Meta werd bedlegerig; weken, maanden aaneen. Zij worstelde met hooge koorts. Een teelijke hoest deed haar tenger lichaam tel van iedere vervolging kan in den regel gezegd wonden, dat er iets goeds uit voor komt, uit het kwade kan en is dikwijls het goede geboren maardaaruit volgt -allerminst dat men het kwade als iets goeds kan beschouwen en -geschied kwaad feeste lijk mag herdenken. Evenmin zal men in zich zelf goede gebeurtenissen met vreugde her denken, wanneer di-e blijde en in zich zelf gcede gebeurtenissen, aanleiding waren tot, of gepaard gingen met droeve voorvallen, En zoo komen wij tot de vraag: Zijn er voor de katholieken van Alkmaar aan dien dé® van Alkmaar Ontzet, een in zich zelf wellicht goede gebeurtenis, herinneringen verbonden v. droeven en smartelijken aard, welke hun beletten dien dag mede feestelijk te herdenken? De heer B. w'eet het, en hij ontkent het niet, dat de -droeve doo-d van twee Alk maarsche priesters, den pastoor van de St. Laurenskerk -en zijn kapelaan steeds als een schaduw 'heeft gerust, op de herinnering v. Alkmaar's Ontzet en hij voelt dat dit het „t-eere punt" is, dat, als die dood inderdaad een priestermo-ord geweest is, er zeker re den is, welke de houding der katholieken ten opzichte van den 8en October recht vaardigt, of althans verklaarbaar maakt, der halve waagt hij het -eene veronderstelling uittespreken, die het mogelijk zou maken den moord op deze priesters te maken tot een wettige terechtstelling. Of hem dit ge lukt is? De heer B. begint da'n met de verklaring, dat* slechts éen auteur, Petrus Opmeer, van deze droeve gebeur nis gewag maakt, en hij weet wel, dat -er veel van afhangt, of het verhaal van dezen auteur als vertrouw baar is aan te nemen of niet. Wie Was dan deze schrijver? De heer B. zegt het ons: „Wat nu onze zegsman, met name Pieter Opmeer, betreft: deze gebaren te Amsterdam in 1530 en overleden te Delft, was een groot geleerde, een ijverig beoefenaar van wetenschap -en kunsten, een niet minder ijverig katholiek en Spaansöhgezinde. In 1574 de woedie van den beruchten, Lumey vree zende verliet hij zijne woonplaats Delft en begaf hij zich naar het Leiden belegerende Spaansche leger waarvan de bevelhebber Val-, dez hem tot secretaris van den krijgsraad aanstelde. Na 'het opbreken van het beleg, volgde hij Vald-ez naar Henegouwen van waar hij door den schout Pieter Pieterszoon werd uitgenoodigd naar heit nog Spaansche kens krampachtig aan. Willy was radeloos De arme man kon 't zich niet voorstellen, wat de oorzaak van hare kwijning was. W-el tienmaal liet bij den doikter komen; een professor werd ontboden, alles vruch teloos. Meta hoestte nog altijd, gaf bloed op. 't Gete-ek-end kleurtje op haar wang, 't aanhoudend kuchje spraken van diep lij den, vantering[. Willy vermoedde het, maar wilde 't niet gelooven; hij moest zekerheid hebben; hij zou 't dén professor afvragen. „Helaas, mijnheer", sprak deze, „ik mag u de waarheid niet verzwijgen, uwe vrouw is in de laatste periode." De j-ongte man viel snikkend op teen stoel, hij schreide als -een kind. Eensklaps; wisch te hij zich de oogen af en vroeg: „Is er tian niets aan te doen Het Zuiden, Davos of Menton?" „Mijnheer wees sterk," hervatte nu de dokter, ,Jhet irjcizen kan alleen ide kracjh tens n-elter doen afnemen en Ide temperatuur dei- koorts veihoogjen." Willy hoorde niets meer... een hevige smart schroefde zijne keel toe..... Zou hij dan zijne Meta moeten missen, de kinderen hunne moeder?.... Zijn geluk was verwoest Maanden lang lag Meta op 't ziekbed uitgestrekt. Uren en uren zat Willy roerloos bij haar. Ein hare moeder? Ze hield niet op haar te- spreken jo-vier Oods oneindige barmhartigheid. Ze zorg de ervcmr dat een priester meermalen bij het ziekbed h ariër dochter kwam, voor wien Meta geheel haar hart ontsloot, die haar met God verzoende, en haar van de laatste H. Sacramenten voorzag. Meta gevoelde zich gelukkig in de her stelde liefdie van haren Ood'; gerust en tevreden verwachtte zij het oogenbMk, Üat zjji voor Jezus, haren Rechter, zou verschij nen. Ze had hem immers in een rein, boet v'aardig hart ontvangen. Marmerwit lag zij daar neder, ide: schitteren de oogen voortdurend op haar man geves tigd. „Willy", zei ze. „ik voel mijn einde na deren". „Meta", riep hij erbarmelijk snikkend uit, „zoo graag, o zoo innig graag zou ik u behouden! Moet ik u, zoo jong, zoo goed, dan reeds missen „Ook mij, Willy, valt het scheiden hard. Arme man, wat zal er van u geworden? Ar me kinderen, wie zal voor u zorgen, als ik er niet meer wezen zal?" „O, voor hen, Metai, zal ik vader en moeder tevens zijn; voor ons beiden zal ik ze beminnen; maar blijf léven, verlaat ons niet I" Meta wenkte hem naderbij te komen, daar 't spreken haar moeilijk vief. „Wjlly," zei ze, „vlei u niet met ijidele hoop. Mijn leven spoedt ten -einde. Ver geef mij, indien ik ooit beu te kort gebl-e ven aan mijne plichten jegens u. Ontvang mijn dank voor de liefde en zorgen, waar mede gij mij steeds hebt omringd. Ik Was die o-nWaaidig. Mijn hart is bedroefd, om dat ik u niet langer tot steun en hu'p kan zijn in de dagen van uw ballingschap o-p aaide. Ood zij uw sterkte. Vertrouw op Hem, Willy, en op Hem alleen." De diep bedroefde man was zoozeer door smart overmeesterd, dat hij geen antwoord geven kon. „Willy", hervatte zij, „nog één verzoek Breng mij mijne kinderen, opdat ik ze voor 't laatst omheize. Laat ook moeder komen om een afscheidskus op hare lippen te drukken." Willy haastte zidh haar laatste verlangen te bevredigen. Het was hem eene welko me gelegenheid, buiten de deur der kamer, den vrijen loop te kunn-enl aten aan zijne ingehouden tranen. N.a «enig?, minuten keerde hjj weder met Oscar aan de hand, gevolgd idoor zijne mioed-er, -die de kleinste op har-e armen droeg. M-eta opende de stervende -oogenzij' kuste voor 't laatst hét onnoozele wicht, dat nog ni-et stamelen teo-n, dat onbewust waS van den zwaren slag, die- Wet in zijn eerste levensjaar ging treffen. Tranen blonken in de groots blauwe oogen van baar Oscar. De kleine -engel strek te zijn handjes naar zijne moeder uit en ri-ep: „Maatje, lief mamaatje, U zult immers beter worden en niet sterven als uw! Os car Ro-omsch zal worden. Ja, ik heb' het wel gehoord, dat u dat eenmaal zeide en to-en dacht ik: als ik -een groofe' jongen ben da,n word ik dat," Wjlly stond verpletterd -en verslagen. Was dat dan de oorzaak van haar dood! Helaas, het was te- laat! Uitgeteerd lag zij daar neder. „Meta", sprak hij, „nu begrijp ik alles. Ik ben de schuld van allesO, ho-e heilzaam en goed is het voorschrift uwer Kerk: „Treedt niet in den echt tn-ef an-dersd-enken d-en". Ja', wrang, zijn de vruchten van een gemengd huwelijk." „Ja, Willy, dat is zo-o-; bitter zijn ze voor ons beid-en: bitter voor allen, die dergelijke verbintenis sluiten. Maar nu, vaarwel, ik kan niet langier bij u blijven, tot Weerziens. Wjlly, tot weerziens in den hemel. Daar hoop ik eeuwig met u vereenigd te wor den; daar zal ik voor u bidden. Vergeet mij intusschen op aarde niet." Stervend zonk zij op 't kussen. En haar man? Weeklagend ontsnapten hem 'deze woor den: „Tusschen ons huwelijk was' een klove, die nimmer kon worden overbrugd." (Uit no. 24 v. d. Volksbibliotheek v. Furtu na. Zie boven.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1910 | | pagina 1